Regeling vervallen per 01-01-2019

Verordening maatschappelijke ondersteuning (4.15)

Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2018

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning (4.15)

Nummer:

Onderwerp: Verordening maatschappelijke ondersteuning

De Gemeenteraad van Haaksbergen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 juli 2006;

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning bij verordening te regelen;

besluit:

vast te stellen

de Verordening maatschappelijke ondersteuning

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Besluit Maatschappelijke Ondersteuning: Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) van de regering berustende op de wet;

  • c.

    Nadere regels maatschappelijke ondersteuning: door het college vast te stellen nadere regels waarin aanvullende (financiële) bepalingen zijn opgenomen;

  • d.

    Compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • e.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • f.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • g.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b, van de wet.;

  • h.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • i.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • j.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • k.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • l.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de ‘Nadere regels maatschappelijke ondersteuning’ van toepassing zijn;

  • m.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • n.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en de ‘Nadere regels maatschappelijke ondersteuning’ te stellen regels van toepassing zijn;

  • o.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • p.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • q.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • r.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • s.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • t.

    Besparingsbijdrage: een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen;

  • u.

    Verstrekkingenboek: door het college vastgestelde beleidsregels waarin het verstrekkingenbeleid van de gemeente in het kader van de wet uitgebreid wordt weergegeven;

  • v.

    Leefeenheid: een eenheid bestaande uit gehuwde personen die al dan niet tezamen met een of meer ongehuwde minderjarige personen duurzaam een huishouden voeren, dan wel uit een meerderjarige ongehuwde persoon die met een of meer ongehuwde minderjarige personen duurzaam een huishouden voert;

  • w.

    Aanvrager: een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet;

  • x.

    ICF classificatie: International Classification of Functions, Disabilities and Impairments van de Wereld Gezondheidsorganisatie;

  • y.

    AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Beperkingen

Artikel 2

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Haaksbergen;

    • c.

      voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • d.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • e.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • f.

      voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • g.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, danwel krachtens de aan deze verordening voorafgaande ‘Verordening voorzieningen gehandicapten 2002’ is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

    • h.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige

      privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat.

Drempelbedrag

Artikel 2a

Er wordt op grond van deze verordening geen voorziening verstrekt als de kosten daarvan het drempelbedrag van € 250,00 per kalenderjaar niet overschrijden.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Keuzevrijheid

Artikel 3

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van in de ‘Nadere regels maatschappelijke ondersteuning’ neergelegde criteria.

Voorziening in natura

Artikel 4

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt dient er een bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de aanvrager en de gemeente Haaksbergen te worden afgesloten.

Financiële tegemoetkoming

Artikel 5

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in de ‘Nadere regels maatschappelijke ondersteuning’ in de beschikking opgenomen.

Persoonsgebonden budget

Artikel 6

  • 1.

    Op het persoonsgebonden budget, zoals genoemd in de artikelen 6, lid 1, en 6a van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • a. een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

  • b. de omvang van het persoonsgebonden budget wordt, met uitzondering van het persoonsgebonden budget voor vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld artikel 5, lid 2, van de Wet op de loonbelasting 1964, afgeleid van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie te verstrekken voorziening in natura;

  • c. het persoonsgebonden budget wordt, indien noodzakelijk, aangevuld met een vergoeding voor aanvullende kosten, zoals vastgelegd in het Financieel Besluit Wmo;

  • d. de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Financieel Besluit Wmo;

  • 2.

    De toekenning, de omvang en de looptijd van het te verstrekken persoonsgebonden budget worden in de beschikking opgenomen.

  • 3.

    Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin is aangegeven aan welke vereisten de voorziening moet voldoen waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt.

  • 4.

    Na het nemen van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget overgemaakt op een door de aanvrager opgegeven rekeningnummer, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.

  • 5.

    Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken op verzoek van het college te verstrekken. Vervolgens wordt door het college beoordeeld of aanleiding bestaat om het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage

Artikel 7

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. Bij het verstrekken van een individueel vervoermiddel, kan een besparingsbijdrage in rekening worden gebracht. Het college legt in de ‘Nadere regels maatschappelijke ondersteuning’ de omvang van deze eigen inbreng c.q. besparingsbijdrage vast.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Vormen van hulp bij het huishouden

Artikel 8

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

Artikel 9

  • 1.

    Een aanvrager kan voor de in artikel 8 onder a, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien

    • a.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of

    • b.

      problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg

      het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een aanvrager kan voor de in artikel 8 onder b en c, vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als

    • a.

      de in het eerste lid genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of

    • b.

      niet beschikbaar is.

Gebruikelijke zorg

Artikel 10

In afwijking van het gestelde in artikel 9 komt een aanvrager niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Omvang van de hulp bij het huishouden

Artikel 11

De omvang van de voorziening hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond in decimalen per week.

Omvang van het persoonsgebonden budget

Artikel 12

  • 1. De omvang van het persoonsgebonden budget wordt uitgedrukt in uren, afgerond in decimalen per week

  • 2. De bedragen die per uur in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden door het college vastgesteld in nadere regels.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Vormen van woonvoorzieningen

Artikel 13

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

1e Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

Artikel 14

  • 1.

    Een aanvrager kan voor de in artikel 13, onder a, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een aanvrager kan voor de in artikel 13, onder b, c en d, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Soorten individuele woonvoorzieningen

Artikel 15

  • 1.

    De in artikel 13 onder b., c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

    • a.

      een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

    • b.

      een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

    • c.

      een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

    • d.

      een uitraasruimte.

  • 2.

    De in artikel 13 onder d. genoemde voorzieningen kunnen eveneens bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    • a.

      onderhoud en reparatie;

    • b.

      tijdelijke huisvesting;

    • c.

      huurderving en dubbele woonlasten;

  • 3.

    Voor de in het tweede lid onder a, b en c, genoemde voorzieningen stelt het college nadere regels vast.

2e Primaat van de verhuizing

Artikel 16

  • 1.

    Een aanvrager kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder a, in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2.

    Een aanvrager kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder b en c, in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3.

    Een aanvrager kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder d, in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

3e Primaat van de losse woonunit

Artikel 17

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Uitsluitingen

Artikel 18

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden, tenzij de aanvrager zijn hoofdverblijf in een vakantierwoning of recreatiewoning heeft en over een persoonsgebonden gedoogverklaring voor de betreffende vakantiewoning of recreatiewoning beschikt.

Hoofdverblijf

Artikel 19

  • 1.

    Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4.

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in de ‘Nadere regels maatschappelijke ondersteuning’ vast te leggen maximumbedrag.

  • 5.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

  • 6.

    Het in het vijfde lid bedoelde toilet kan ook aangepast worden, mits hiervoor een medische indicatie bestaat.

Beperkingen

Artikel 20

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • e.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar eenwoonruime die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden tenzij de aanvrager zijn hoofdverblijf in een vakantierwoning of recreatiewoning heeft en over een persoonsgebonden gedoogverklaring voor de betreffende vakantiewoning of recreatiewoning beschikt, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

Terugbetaling bij verkoop (anti-speculatiebeding)

Artikel 21

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in de ‘Nadere regels maatschappelijke ondersteuning’ vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Vormen van vervoersvoorzieningen

Artikel 22

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

Het recht op een algemene voorziening

Artikel 23

Een aanvrager kan voor de in artikel 22 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

Het primaat van de collectieve vervoersvoorziening

Artikel 24

Een aanvrager kan voor de in artikel 22, onder b en c, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 22, onder a, onmogelijk maken dan wel

  • b.

    een collectief systeem als bedoeld in artikel 22, onder a, niet aanwezig is.

Inkomensgrens

Artikel 25

  • (Vervallen)

    Overgangsrecht bij artikel 25

Artikel 25a

(vervallen)

Omvang in gebied en in kilometers

Artikel 26

  • 1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Vormen van rolstoelvoorzieningen

Artikel 27

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel.

Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik en sportrolstoel

Artikel 28

  • 1.

    Een aanvrager kan voor de in artikel 27, onder a, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2.

    Een aanvrager kan voor de in artikel 27, onder b en c, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 3.

    Een aanvrager kan voor de in artikel 27, onder d, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

Artikel 29

In uitzondering op het gestelde in artikel 28, lid 2, komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Gebruik aanvraagformulier

Artikel 30

  • 1.

    Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dient het college te beslissen op een aanvraag om een woonvoorziening binnen 26 weken nadat de aanvraag is ingediend.

  • 3.

    Eveneens in afwijking van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dient het college te beslissen op een aanvraag om een rolstoelvoorziening binnen 13 weken nadat de aanvraag is ingediend.

Relatie met de AWBZ

Artikel 31

De aanvraag dient te worden ingediend bij het door het college aan te wijzen loket, in welk loket zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragenzorg inzake de AWBZ kunnen worden ingediend.

Inlichtingen, onderzoek, advies

Artikel 32

  • 1.

    Het college is bevoegd om,voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te betalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college vraagt een door hen daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien het college dat gewenst vindt. Hiervoor stelt het college nadere regels vast.

  • 3.

    Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4.

    Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de ICF classificatie.

  • 5.

    De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Samenhangende afstemming

Artikel 33

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager.

Wijzigingen in de situatie

Artikel 34

De aanvrager en degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, zijn verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Intrekking van een voorziening

Artikel 35

  • 1.

    Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

  • a.

    niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

  • b.

    op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Terugvordering

Artikel 36

  • 1. Ingeval een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Hardheidsclausule

Artikel 37

  • 1.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Indexering

Artikel 38

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en de op deze verordening berustende ‘Nadere regels maatschappelijke ondersteuning’ geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Evaluatie

Artikel 39

Het door het gemeentebestuur vastgestelde beleid wordt jaarlijks geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe jaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Inwerkingtreding

Artikel 40

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2007

  • 2.

    Op het moment, dat deze verordening in werking treedt, wordt de door de raad op 31 oktober 2002 vastgestelde en op 14 december 2005 gewijzigde Verordening voorzieningen gehandicapten 2002 ingetrokken.

Citeertitel

Artikel 41

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 20 september 2006
mr. G. Raaben drs. K.B. Loohuis
griffier voorzitter
(Eerste wijziging Verordening maatschappelijke ondersteuning is in de openbare raadsvergadering van 21 maart 2007 vastgesteld en is inwerkinggetreden op 1 april 2007)
(Tweede wijziging Verordening maatschappelijke ondersteuning is in de openbare raadsvergadering van 16 december 2009 vastgesteld en is inwerkinggetreden op 1 januari 2010)
(Derde wijziging Verordening maatschappelijke ondersteuning is in de openbare raadsvergadering van 26 januari 2011 vastgesteld en is inwerkinggetreden op 4 februari 2011)
(Vierde wijziging van Verordening maatschappelijke ondersteuning is in de openbare raadsvergadering van 7 september 2011 vastgesteld en is inwerkinggetreden op 15 september 2011)
(Vijfde wijziging van Verordening maatschappelijke ondersteuning is in de openbare raadsvergadering van 22 februari 2012 vastgesteld en is inwerkinggetreden op 1 januari 2012)

Toelichting

Toelichting verordening maatschappelijke ondersteuning (pdf | 150 kB)