Regeling vervallen per 01-03-2012

Verordening langdurigheidstoeslag 2009 (4.14)

Geldend van 01-01-2009 t/m 29-02-2012

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag 2009 (4.14)

Onderwerp: Verordening langdurigheidstoeslag 2009

Samenvatting

Deze verordening geeft aan welke mensen met een langdurig laag inkomen voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking komen. Een langdurigheidstoeslag is een jaarlijkse toeslag op het inkomen en is een vorm van inkomensondersteuning.

De gemeenteraad van Haaksbergen;

voorstel van het college van: 27 januari 2009

wettelijke basis: bepalingen van de Wet werk en bijstand, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht

besluit:

vast te stellen de

Verordening langdurigheidstoeslag 2009

Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • c.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • d.

    WSF 2000: Wet studiefinanciering 2000;

  • e.

    bijstandsnorm: de norm bedoeld in paragraaf 3.2 van de wet, verhoogd met de toeslag genoemd in artikel 25 van de wet, exclusief vakantietoeslag;

  • f.

    peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat;

  • g.

    referteperiode: 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

  • h.

    inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

    Voorwaarden

Artikel 2

  • 1.

    Het college verleent langdurigheidstoeslag aan de belanghebbende die voldoet aan artikel 36 van de wet en aan het bepaalde in het tweede tot en met vijfde lid van dit artikel.

  • 2.

    Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 100 procent van de voor hem geldende bijstandsnorm.

  • 3.

    Geen zicht op inkomensverbetering als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet heeft degene die voldoet aan het bepaalde in het tweede lid. Inkomen uit of in verband met arbeid dat gedurende de referteperiode in enig jaar is ontvangen, mag niet meer bedragen dan de van toepassing zijnde langdurigheidstoeslag.

  • 4.

    Geen recht op langdurigheidstoeslag bestaat als de belanghebbende:

  • a.

    op de peildatum of in de referteperiode een opleiding volgt of heeft gevolgd als bedoeld in de WTOS of de WSF 2000;

  • b.

    in onvoldoende mate heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden.

  • 5.

    Belanghebbenden worden geacht onvoldoende te hebben getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden, indien jegens hen gedurende de referteperiode een besluit tot verlaging van de uitkering is genomen wegens schending van de arbeidsplicht.

Hoogte van de toeslag

Artikel 3

De langdurigheidstoeslag is gelijk aan 40% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag, geldende op 1 januari van het betreffende jaar, naar boven afgerond op hele euro’s.

Onvoorziene gevallen

Artikel 4

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Slotbepaling

Artikel 5

  • 1.

    Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2009.

  • 2.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag 2009.

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 25 februari 2009

mr. G. Raaben drs. K.B. Loohuis

griffier voorzitter

Toelichting

T oelichting behorende bij de Verordening Langdurigheidstoeslag 2009

Algemene toelichting verordening

Deze verordening is tot stand gekomen als gevolg van een wijziging in de Wet werk en bijstand (hierna: de wet) waarin van de langdurigheidstoeslag (hierna: LDT) een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand is gemaakt. Op grond van artikel 8, eerste lid, onderdeel d (onderdeel d is nieuw toegevoegd) van de wet stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de LDT en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip langdurig, laag inkomen, zoals dat in artikel 36, eerste lid, van de wet wordt gebruikt.

Het nieuwe artikel 36 WWB luidt alsvolgt:

Artikel 36. Langdurigheidstoeslag

1. Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en door een gebrek aan arbeidsmarktperspectief geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

2. Bij de vaststelling van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, wordt een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag buiten beschouwing gelaten.

3. Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 12 maanden in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag.

4. De langdurigheidstoeslag wordt verleend met ingang van de datum waarop de persoon langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft.

5. De artikelen 12, 43, 44, 49 en 52 zijn niet van toepassing.

6. De artikelen 5, 36 en 39, zoals die luidden op 31 december 2008 , blijven van toepassing op een aanvraag voor een langdurigheidstoeslag in 2009, indien:

a. die aanvraag ziet op een recht op een langdurigheidstoeslag dat in 2009 is ontstaan,

b. in 2008 een recht op een langdurigheidstoeslag is ontstaan en een aanvraag daarvoor in 2008 is ingediend, en

c. door toepassing van dit lid de hoogte van een langdurigheidstoeslag niet lager uitvalt dan zonder toepassing van dit lid het geval zou zijn.

Dit lid vervalt met ingang van 1 januari 2010 .

Artikelsgewijze toelichting verordening

Artikel 1

Begrippen die in de wet voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de wet. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de wet zelf staan, is een definitie gegeven in deze verordening.

Op grond van de begripsbepaling onder punt e. komen de LDT-bedragen overeen met de huidige normen en wordt geen rekening gehouden met een woningdelerssituatie (geen verlaging van de norm zoals bepaald in de Toeslagenverordening).

Met de invulling van het begrip ‘peildatum’ wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB), dat het niet gaat om de datum waarop is aangevraagd. De aanvraag wordt daarom steeds geacht te zijn gedaan tegen de eerst mogelijke datum na afloop van de referteperiode.

Een referteperiode van 5 jaar zoals het oude artikel 36 van de wet voorschreef wordt als te lang ervaren. Na 3 jaar op een minimuminkomen te zijn aangewezen, wordt over het algemeen geen reserveringsruimte meer aanwezig geacht. Daarom wordt een termijn van 3 jaar aangehouden. Ook bij andere gemeentelijke regelingen voor inkomensondersteuning wordt een termijn van drie jaar gehanteerd, zodat dit beleidsmatig goed op elkaar aansluit. De minimumleeftijd is door wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar en een belanghebbende is vanaf zijn 18e voor de wet een zelfstandig subject van bijstandsverlening (en komt dus vanaf 21 jaar in aanmerking voor de LDT).

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de wet afwijkende definitie opgenomen. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde en door de wetgever bedoelde invulling van het begrip inkomen in artikel 36 van de wet, waarmee de wettechnische imperfectie wordt weggenomen.

Artikel 2

Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm. Volgens de CRvB mag een marginale overschrijding van deze 100% grens worden genegeerd.

Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe te kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Ten eerste omdat dit ongewenste armoedevaleffecten in zich heeft. Ten tweede omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbende met een inkomen hoger dan 100% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van personen van 65 jaar en ouder. Zij zijn immers uitgesloten van de LDT, omdat hun inkomen al voldoende hoger is dan de bijstandsnorm voor personen jonger dan 65 jaar.

Door de zinsnede ‘geen uitzicht heeft op inkomensverbetering’ komen, overeenkomstig de toelichting in de Nota van wijziging van de staatssecretaris, bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten en werkenden, niet in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag. Tot studenten worden ook gerekend personen waarvan de voor arbeid beschikbare tijd geheel of gedeeltelijk in beslag wordt genomen door studie anders dan bedoeld in de WSF 2000 of WTOS.

Het hebben van inkomen uit of in verband met arbeid kan duiden op het wél uitzicht hebben op inkomensverbetering. Om het begrip ‘geen uitzicht heeft op inkomensverbetering’ in de uitvoeringspraktijk hanteerbaar te houden, wordt in het tweede lid voorgesteld een bedrag ter hoogte van de van toepassing zijnde langdurigheidstoeslag buiten beschouwing te laten bij de beoordeling of er in enig jaar inkomsten uit of in verband met arbeid zijn ontvangen.

Personen met een dienstverband op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), waarvan het uitzicht op inkomensverbetering over het algemeen gering is, kunnen ook in aanmerking komen voor de LDT mits het inkomen niet meer bedraagt dan de voor hen van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Het 4e lid van dit artikel is een nadere uitwerking van het derde lid, onder b. Het geeft uitdrukking aan de waarde die gehecht wordt aan de inspanning voor arbeidsinschakeling met als doel het inkomen te verbeteren. Schending van de arbeidsplicht mag niet worden beloond en tast het uitzicht op inkomensverbetering aan.

Artikel 3

Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is de hoogte van de langdurigheidstoeslag een percentage (40) van de op 1 januari van het betreffende jaar van toepassing zijnde bijstandsnorm plus toeslag. Het bedrag dat vervolgens uit de berekening volgt, wordt naar boven afgerond op hele euro’s. Hiermee wordt aangesloten bij de hoogte van de bedragen zoals deze voorheen in artikel 36 van de wet waren vastgesteld.

Artikelen 4 en 5

De artikelen 4 en 5 hoeven niet te worden toegelicht