Regeling vervallen per 01-01-2019

Beleidsregels jeugdhulp Haaksbergen (4.55)

Geldend van 01-01-2018 t/m 31-12-2018

Intitulé

Beleidsregels jeugdhulp Haaksbergen (4.55)

Samenvatting

Deze beleidsregels:

- geven aan welke overige voorzieningen en individuele voorzieningen beschikbaar zijn;

- bevatten een verdere uitwerking van de algemene criteria en specifieke criteria voor bepaalde individuele voorzieningen;

- geven aan wanneer het college overgaat tot het beëindigen, herzien, intrekken en terugvorderen van individuele voorzieningen.

Burgemeester en wethouders van Haaksbergen;

Wettelijke basis:

bepalingen van Verordening jeugdhulp (artikelen 2, 6 en 9) en de Algemene wet bestuursrecht.

Besluiten:

Vast te stellen de Beleidsregels jeugdhulp.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze beleidsregels verstaan onder:

  • a.

    verordening: de Verordening jeugdhulp;

  • b.

    cliënt: jeugdige en/of zijn ouders;

  • c.

    kinderen: jeugdigen als bedoeld in de Jeugdwet;

  • d.

    OZL: ondersteuning zelfstandig leven;

  • e.

    OMD: ondersteuning maatschappelijke deelname.

Artikel 2 Overige voorzieningen (artikel 2, derde lid, van de verordening)

De volgende vormen van overige voorzieningen zijn beschikbaar en hieronder wordt verstaan:

  • a.

    informatie- en opvoedadvies: instellingen waaronder LOES, de jeugdgezondheidszorg, het maatschappelijk werk en het welzijnswerk die informatie en adviezen geven over het opvoeden en opgroeien van jeugdigen;

  • b.

    preventieve opvoed- en opgroeiondersteuning individueel: instellingen waaronder LOES, de jeugdgezondheidszorg, het maatschappelijk werk, het welzijnswerk en vrijwilligersorganisaties die cursussen en trainingen geven aan individuele cliënten over het opvoeden en opgroeien van jeugdigen specifiek gericht op preventie;

  • c.

    preventieve opvoed- en opgroeiondersteuning groepsgewijs: instellingen waaronder LOES, de jeugdgezondheidszorg, het maatschappelijk werk, het welzijnswerk en vrijwilligersorganisaties die cursussen en trainingen geven aan groepen cliënten over het opvoeden en opgroeien van jeugdigen specifiek gericht op preventie;

  • d.

    kortdurende ondersteuning: instellingen waaronder LOES, de jeugdgezondheidszorg, het maatschappelijk werk, het welzijnswerk en vrijwilligersorganisaties die gedurende een korte periode ondersteuning geven in of gericht op het gezin;

  • e.

    kindertelefoon: stichting De Kindertelefoon biedt anoniem advies aan jeugdigen van 8 tot 18 jaar die in vertrouwen willen praten.

Artikel 3 Uitwerking individuele voorziening Gespecialiseerde jeugdhulp (artikel 2, derde lid, van de verordening)

  • 1.

    De individuele voorziening Gespecialiseerde jeugdhulp bestaat uit de volgende vormen:

    • a.

      Ambulante hulp;

    • b.

      Intramurale hulp en

    • c.

      Pleegzorg.

  • 2.

    De individuele voorziening Gespecialiseerde jeugdhulp is gericht op het hanteerbaar maken van opgroei- en opvoedingsproblemen voor cliënten.

  • 3.

    De individuele voorziening Gespecialiseerde jeugdhulp heeft als doel cliënt te ondersteunen bij het behalen van onder meer de volgende resultaten:

    • a.

      ouders zijn in staat om regie te voeren (zelf de opvoeding vormgeven, problemen signaleren, hulp vragen wanneer nodig) over hun eigen leven en opvoedsituatie;

    • b.

      jeugdige kan omgaan met de problematiek en deze hanteren binnen de eigen leefomgeving (stabilisatie en ontwikkeling);

    • c.

      voor Pleegzorg geldt het intact houden of herstellen van het contact tussen ouders en jeugdige.

Artikel 4 Uitwerking individuele voorziening Jeugd-GGZ (artikel 2, derde lid, van de verordening)

  • 1.

    De individuele voorziening Jeugd-GGZ bestaat uit de volgende vormen:

    • a.

      Basis Jeugd-GGZ;

    • b.

      Specialistische Jeugd-GGZ en

    • c.

      Enkelvoudige ernstige dyslexiezorg.

  • 2.

    De individuele voorziening Basis Jeugd-GGZ is gericht op het behandelen van jeugdigen met lichte tot matige, niet-complexe psychische problemen of jeugdigen met stabiele chronische problematiek. De zorgvraagzwaarte bepaalt welke zorg iemand krijgt (door middel van intake bij de GGZ-aanbieder). Daarbij is ruimte voor verschillende behandelcomponenten zoals diagnostiek, eHealth en consultatie van een specialist.

  • 3.

    De individuele voorziening Basis Jeugd-GGZ heeft als doel cliënt te ondersteunen bij het behalen van onder meer het volgende resultaat: de jeugdige is in staat om te gaan met de problematiek en deze te hanteren binnen de eigen leefomgeving (stabilisatie/ontwikkeling).

  • 4.

    De individuele voorziening Specialistische Jeugd-GGZ behandelt jeugdigen met ernstige, complexe of vaker terugkerende klachten (eventueel in klinische setting).

  • 5.

    De individuele voorziening Specialistische Jeugd-GGZ heeft als doel cliënt te ondersteunen bij het behalen van onder meer het volgende resultaat: de jeugdige kan omgaan met de problematiek en deze hanteren binnen de eigen leefomgeving (stabilisatie/ontwikkeling).

  • 6.

    De individuele voorziening Enkelvoudige ernstige dyslexiezorg is gericht op de diagnose en behandeling van jeugdigen in de basisschoolleeftijd met ernstige, enkelvoudige dyslexie.

  • 7.

    De individuele voorziening Enkelvoudige ernstige dyslexiezorg heeft als doel cliënt te ondersteunen bij het behalen van onder meer het volgende resultaat: de jeugdige bereikt een functioneel niveau van technisch lezen en spellen.

Artikel 5 Uitwerking individuele voorziening Begeleiden en behandelen van jeugdigen met een verstandelijke beperking (artikel 2, derde lid, van de verordening)

  • 1.

    De individuele voorziening Begeleiden en behandelen van jeugdigen met een verstandelijke beperking bestaat uit de volgende vormen:

    • a.

      Specialistische dagbehandeling en

    • b.

      Persoonlijke verzorging van jeugd met een verstandelijke beperking.

  • 2.

    De individuele voorziening Specialistische dagbehandeling is gericht op individuele en groepsbegeleiding van jeugdigen met een (licht) verstandelijke beperking na schooltijd of overdag als jongeren niet meer naar school gaan op een locatie voor dagbehandeling.

  • 3.

    De individuele voorziening Specialistische dagbehandeling heeft als doel cliënt te ondersteunen bij het behalen van onder meer het volgende resultaat: de jeugdige met een (licht) verstandelijke beperking leert nieuwe vaardigheden of gedrag aan waardoor de zelfredzaamheid wordt vergroot en de maatschappelijke deelname wordt bevorderd.

  • 4.

    De individuele voorziening Persoonlijke verzorging van jeugd met een verstandelijke beperking is gericht op het bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid door het bieden van persoonlijke zorg op het gebied van de dagelijkse levensverrichtingen (opstaan, douchen, toiletgang, aankleden).

  • 5.

    De individuele voorziening Persoonlijke verzorging van jeugd met een verstandelijke beperking heeft als doel cliënt te ondersteunen bij het behalen van onder meer het volgende resultaat: de zelfredzaamheid van de jeugdige wordt in stand gehouden en de ouder/verzorger wordt ontlast waardoor de jeugdige langer thuis kan blijven wonen.

Artikel 6 Uitwerking individuele voorziening kortdurend verblijf (artikel 2, derde lid, van de verordening)

  • 1.

    De individuele voorziening Kortdurend verblijf is gericht op het bieden van ondersteuning aan de ouder/verzorger door tijdelijk verblijf (inclusief dagbesteding) buitenshuis van de jeugdige die van zorg afhankelijk is, mogelijk te maken.

  • 2.

    De individuele voorziening Kortdurend verblijf heeft als doel cliënt te ondersteunen bij het behalen van onder meer het volgende resultaat: de ouder/verzorger wordt ontlast waardoor de jeugdige langer thuis kan blijven wonen.

Artikel 7 Uitwerking individuele voorziening OZL (artikel 2, derde lid, van de verordening)

  • 1.

    De individuele voorziening OZL heeft als doel cliënt te ondersteunen bij het behalen van onder meer de volgende resultaten: Jeugdige is in staat om:

    • taken uit te voeren in en rondom het huis;

    • isolement te voorkomen;

    • besluiten te nemen;

    • op een passende manier voor zichzelf op te komen;

    • stabiel te functioneren en te participeren in de samenleving;

    • een opleiding af te ronden

    • zelfstandig of thuis te blijven wonen;

    • zich zelfstandig te verplaatsen met algemeen gebruikelijke vervoersmiddelen;

    • de eigen algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zo veel mogelijk zelf te verrichten;

    Ouders zijn in staat om:

    • met (de gevolgen van) de beperking van de jeugdige om te gaan.

  • 2.

    Het college bepaalt de omvang van de OZL door verdeling in twee niveaus (1 en 2).

    • a.

      OZL 1: De cliënt kan communiceren en zelf om ondersteuning vragen. De ondersteuning is erop gericht door stimulans en/of toezicht ervoor te zorgen dat de cliënt in staat is om zijn/haar sociale leven zelfstandig vorm te geven. Er is doorgaans geen primaire noodzaak tot het overnemen van taken, bijvoorbeeld bij de dagelijkse routine. De ondersteuning kan zich dus wel richten op het overnemen van taken door een professional. Het gaat in deze vorm van ondersteuning om planbare zorg. De cliënt is zich ervan bewust dat begeleiding op vaste dagen en tijdstippen langs komt om de ondersteuning te verlenen. De cliënt kan zijn hulpvraag uitstellen. Mocht er een ad hoc situatie ontstaan dan weet de cliënt hier zelf mee om te gaan of brengt dit in bij de volgende afspraak met de begeleiding.

    • b.

      OZL 2: De communicatie gaat niet altijd vanzelf doordat de cliënt soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf niet voldoende begrijpelijk kan maken. De cliënt kan (nog) niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen. Voor de dagstructuur en het voeren van regie heeft de cliënt ondersteuning van anderen nodig. Ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) die voor de cliënt niet vanzelfsprekend zijn. Deze problemen kunnen zodanige vormen aannemen dat de cliënt geholpen moet worden met ondersteuning. De ondersteuning kan zich ook richten op het, tijdelijk, overnemen tot en met het aanleren van taken door een professional. Het kan dan vooral gaan om ondersteuning bij voor de cliënt complexere activiteiten. Dit kan ook voor eenvoudige taken gelden. Het gaat in deze vorm van ondersteuning om zowel planbare als niet planbare zorg. De cliënt heeft naast een of meerdere vaste dagen en tijdstippen begeleiding ook ondersteuning nodig wanneer zich een ad hoc situatie voordoet. De cliënt heeft dan direct ondersteuning nodig (telefonisch/oproepbaar).

  • 3.

    Het college verstrekt OZL 1 of OZL 2, een combinatie hiervan is mogelijk.

  • 4.

    Bij het bepalen van de uren OZL 1 en OZL2 berekent het college de bovengebruikelijke uren hulp aan de hand van de zelfredzaamheidsmatrix die als bijlage 1 bij deze beleidsregels is opgenomen.

Artikel 8 Uitwerking individuele voorziening OMD (artikel 2, derde lid, van de verordening)

  • 1.

    De individuele voorziening OMD is gericht op een zinvolle besteding van de dag en kan onder andere gericht zijn op de volgende resultaten:

    • sociale activiteiten buitenshuis;

    • deelname aan georganiseerde activiteiten;

    • (betaald) werk met ondersteuning;

    • aanleren werknemersvaardigheden;

    • ontlasten mantelzorger;

    • het aanbieden van routine en structuur voor de dag;

    • voorkomen van verwaarlozing/opname;

    • stimuleren van niet-uitstelbare ADL-handelingen zoals toiletgang, toezien op medicatie-inname, nuttigen maaltijd.

  • 2.

    Het college bepaalt de omvang van OMD door verdeling in twee niveaus (1en 2):

    • a.

      OMD 1: De ondersteuning is erop gericht door stimulans en/of toezicht te zorgen dat de cliënt in staat is zijn /haar sociale leven zelfstandig vorm te geven. De ondersteuning biedt structuur en geeft een adequate invulling aan de dag. Er is doorgaans geen primaire noodzaak tot het overnemen van taken, bijvoorbeeld bij de dagelijkse routine. De cliënt kan zelf om ondersteuning vragen, maar stimuleren en toezicht zijn wel nodig.

    • b.

      OMD 2: Ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen en het zelfstandig nemen van besluiten. De ondersteuning houdt er rekening mee dat de communicatie niet altijd vanzelf gaat doordat de cliënt niet altijd begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf niet voldoende begrijpelijk kan maken. De ondersteuning kan zich ook richten op het, tijdelijk, overnemen tot en met het aanleren van taken door een professional, omdat de cliënt ernstige problemen heeft. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om ondersteuning bij voor de cliënt complexere activiteiten die van de cliënt moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De cliënt kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen. De ondersteuning houdt er rekening mee dat de cliënt mogelijk meer interventies nodig heeft door bijvoorbeeld gedragsproblemen.

  • 3.

    Het college hanteert als uitgangspunt dat de ondersteuning zo dicht mogelijk bij de cliënt wordt georganiseerd.

  • 4.

    Het college verstrekt OMD 1 of OMD 2, een combinatie hiervan is niet mogelijk.

  • 5.

    Bij het bepalen van de uren OMD 1 of OMD2 berekent het college de bovengebruikelijke uren hulp aan de hand van de zelfredzaamheidsmatrix die als bijlage 1 bij deze beleidsregels is opgenomen.

Artikel 9 Uitwerking individuele voorziening Maatwerkvervoer (artikel 2, derde lid, van de verordening)

  • 1.

    Het college verstaat onder de individuele voorziening Maatwerkvervoer een voorziening die ervoor zorgt dat een cliënt wordt vervoerd van zijn woning of school naar de locatie van de jeugdhulpaanbieder of de dagbesteding en omgekeerd.

  • 2.

    Het college verstrekt de individuele voorziening Maatwerkvervoer als het college heeft bepaald dat een cliënt niet in staat is om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk al dan niet met openbaar vervoer, fiets of ander vervoermiddel de locatie van de jeugdhulpaanbieder of de dagbesteding te bereiken.

Artikel 10 Eigen kracht en sociaal netwerk (artikel 6, derde lid, van de verordening)

  • 1.

    Het college verstaat onder eigen kracht dat de cliënt eerst kijkt in hoeverre hij zelf, of samen met zijn directe omgeving indien dat mogelijk is, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie. Het college is van oordeel dat het heel normaal is dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Daarbij heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om te bevorderen dat burgers en hun omgeving hun eigen probleemoplossend vermogen benutten en versterken en daardoor niet of zo min mogelijk aangewezen raken op maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    Het college verstaat onder sociaal netwerk hetgeen daarover in de Jeugdwet is bepaald en legt dit als volgt uit: Dit zijn personen met wie de cliënt regelmatig contacten onderhoudt, zoals bijvoorbeeld familieleden, huisgenoten, mantelzorgers, buren en medeleden van een vereniging.

Artikel 11 Gebruikelijke hulp (artikel 6, derde lid, van de verordening)

  • 1.

    Uitgangspunt van deze beleidsregels is dat de persoon waar van gebruikelijke hulp wordt verwacht geen stoornissen of beperkingen heeft om gebruikelijke hulp te kunnen bieden en gebruikelijke hulp niet leidt tot (dreigende) overbelasting. Hieruit volgt automatisch, dat telkens getoetst moet worden of de hulp gebruikelijk is voor de persoon. Tijdens het onderzoek zal dit vastgesteld moeten worden. Zonder onderzoek kan niet wordt gesteld, dat er sprake is van gebruikelijk hulp.

  • 2.

    Als de hulpvrager huisgenoten heeft die huishoudelijk taken over kunnen nemen, worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid gezamenlijk verantwoordelijk is voor het huishoudelijk werk (ofwel: het draaiende houden van een huishouden) en dat ook alleenstaanden een huishouden voeren naast andere dagelijkse bezigheden (werk, vrije tijd, enz.). Dit betekent dat als diegene die gewend is het huishoudelijke werk te doen, hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen. Dit principe heeft een verplichtend karakter en geldt voor alle huisgenoten van 23 jaar en ouder.

  • 3.

    Wanneer er gebruikelijke hulp van een gezond kind wordt verwacht, dan moet er onderzoek gedaan worden naar het vermogen van dit kind voor wat betreft het verrichten van huishoudelijk werk. Er moet rekening gehouden worden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van dit kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties. Het college hanteert de volgende richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke hulp van kinderen bij verschillende leeftijden in het huishouden:

Kinderen van 0 tot 5 jaar

  • leveren geen bijdrage aan het huishouden

Kinderen van 5 tot 12 jaar (naar eigen mogelijkheden)

  • helpen met opruimen;

  • helpen met tafel dekken en tafel afruimen;

  • helpen met afwassen en afdrogen;

  • helpen met in- en uitpakken van de vaatwasser;

  • kunnen een boodschap doen;

  • kunnen hun eigen kleding in de wasmand gooien.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • kunnen dezelfde taken als kinderen van 5 tot 12 jaar verrichten;

  • kunnen hun eigen kamer opruimen;

  • kunnen hun eigen kamer stofzuigen;

  • kunnen hun eigen bed verschonen;

  • kunnen een huisgenoot begeleiden bij het maken van een wandelingetje.

  • 4.

    Van een gezonde volwassen huisgenoot van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt als de primaire verzorger uitvalt. Van een 18 tot 23 jarige wordt verondersteld dat deze een eenpersoonshuishouden kan voeren. Hieronder vallen de zware huishoudelijke werkzaamheden (stofzuigen, schoonhouden sanitair, beddengoed verschonen), lichte huishoudelijke werkzaamheden (afstoffen, bedden opmaken, afwassen), maaltijden verzorgen, en wasverzorging. Uit het onderzoek zal moeten blijken of aanvullend op de gebruikelijke hulp van huisgenoten van 18 tot 23 jaar huishoudelijke ondersteuning geïndiceerd moet worden.

  • 5.

    Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht. Eventuele (dreigende) overbelasting staat toepassing van deze beleidsregels niet in de weg, wanneer er voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden zijn om de overbelasting op te heffen. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.

  • 6.

    De volgende factoren zijn geen reden om van gebruikelijke hulp af te zien:

    • a.

      culturele diversiteit: Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van gebruikelijke hulp wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van gebruikelijke hulp.

    • b.

      niet gewend zijn om gebruikelijke hulp te verlenen: redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen verrichten' zijn geen redenen om af te zien van gebruikelijke hulp;

    • c.

      een hoge leeftijd: leeftijd is geen criterium om geen gebruikelijke hulp te kunnen verlenen. Wel zal tijdens het onderzoek bekeken worden in hoeverre iemand in staat is om gebruikelijke hulp te verlenen of nieuwe taken aan te leren.

  • 7.

    Deze in het zesde lid opgenomen lijst is niet-limitatief. Voor zover er sprake is van uitzonderingen worden deze per factor toegelicht.

Artikel 12 Gebruikelijke hulp aan kinderen (artikel 6, derde lid, van de verordening)

  • 1.

    Het college verstaat onder gebruikelijke hulp aan kinderen dat ouders een zorgplicht hebben voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun mentale en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de hulp bij kortdurende ziekte. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon passend bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Wanneer één van de ouders uitvalt en niet de gebruikelijke hulp kan bieden, dan wordt in eerste instantie binnen de gezamenlijke huishouding naar een oplossing gezocht. Als er sprake is van een éénoudergezin als het gevolg van een echtscheiding of het op een andere wijze verbreken van de relatie, verdwijnt de zorgplicht voor de kinderen door de ex-partner niet. Bij uitval van de verzorgende ouder wordt wel onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder, door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten/partners. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een éénoudergezin.

  • 2.

    Het college hanteert de volgende richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen bij verschillende leeftijden:

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

  • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • zijn overdag zindelijk, en s nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • hebben sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, ongeveer twee maal per week;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, een onbeperkt aantal keren per week;

  • hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Artikel 13 Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Het college gaat in de in artikel 9 van de verordening genoemde gevallen over tot het beëindigen, het herzien of intrekken van de verleende individuele voorziening in de vorm van zorg in natura dan wel pgb.

  • 2.

    Als het college het recht op een individuele voorziening, in de vorm van zorg in natura dan wel pgb heeft ingetrokken, zal het college altijd overgaan tot het terugvorderen van de ingetrokken individuele voorziening.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2018

Artikel 15 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels jeugdhulp.

Haaksbergen, 29 november 2017

M.E. Kragting

secretaris

G.J. Kok MDR

burgemeester

Ondertekening

Bijlage 1 Zelfredzaamheidsmatrix

RESULTAATGEBIED

Licht

Matig

Zwaar

Persoonlijk en sociaal functioneren

• Aanbrengen van structuur

• Oefenen van taken

• Aansturen gedrag

• Het hebben van zelfvertrouwen en positiefzelfbeeld

• Vragen om hulp

• Hebben en onderhouden van een gezond netwerk

• Vermijden van schadelijke contacten

• Verslaving (controle, houden aan afspraken)

Cliënt heeft een beperkt zelfbeeld

Cliënt is beperkt in staat om zelf structuur aan te brengen en zijn sociaal netwerk te onderhouden.

Ondersteuning bij contact met instanties is wenselijk

Eventueel aanleren van praktische vaardigheden is wenselijk

Cliënt heeft een beperkt (soms negatief) zelfbeeld

Cliënt is onvoldoende in staat om zelf structuur aan te brengen

Cliënt heeft een beperkt sociaal netwerk en is niet in staat om dit te onderhouden

Ondersteuning/aanleren en deels overnemen van praktische vaardigheden is noodzakelijk

Cliënt heeft geen realistisch zelfbeeld

Cliënt is niet in staat om zelf structuur aan te brengen

Vaste controle momenten en deels overname van taken is noodzakelijk.

Cliënt heeft beperkt tot geen sociaal netwerk

Isolement, opname dreigt

Een keer per week 45 tot 60 min

Twee tot drie keer per week 60 tot 120 min

> drie keer per week

120 tot 300 min

Ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden

• Schoon en leefbaar huis

• Thuis zorgen voor minderjarige kinderen uit het gezin

• Het voeren van regie over het huishouden

• Aanleren van vaardigheden

Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Cliënt heeft aansturing nodig maar is in staat om taken uit te voeren

Cliënt heeft aansturing nodig en problemen om taken uit te voeren

Er is sprake van een (dreigend) ontregeld huishouden

Cliënt heeft geen of beperkt inzicht in taken

Blijvende aansturing en of activering is noodzakelijk om functioneren te behouden

Een keer per week 30 tot 45 min per week

Een tot twee keer per week 45 tot 60 min per week

Meerder keren per week 60 tot 90 min per week

Financiën

• Op orde brengen financiële administratie (o.a. oplossen van schulden)

• Stabilisatie

• Ondersteuning bij inzet/ onderhoud inkomensonder-steunende voorzieningen

Cliënt heeft geen schulden.

Er zijn lichte problemen m.b.t. onderhouden administratie en financiën

Cliënt kan zelf om hulp vragen

Cliënt heeft schulden

Er zijn meerdere problemen (o.a. schuldeisers, huisvesting, misbruik vrienden en familie)

Eventueel toeleiding naar SDV of beschermingsbewind of budgetbeheer wordt overwogen

Cliënt heeft schulden

Er zijn grote problemen (administratieve wanorde, problematische schulden, vrienden en familie)

Zelfredzaamheid (ook op termijn) wordt problematisch

Toeleiding naar stabilisatie en SDV is noodzakelijk

Een keer per week/twee weken 30 tot 60 min per week

Een keer per week 60 tot 120 min per week

120 tot 180 min per week

Kortdurend 2 tot 3 maanden

RESULTAATGEBIED

Licht

Matig

Zwaar

Ondersteuning bij gezondheid en zelfzorg

• Aansturen van de persoonlijke verzorging

• Nakomen van afspraken

• Hulp bij de dagelijkse lichamelijke verzorging

Cliënt heeft aansturing en eventueel motivatie nodig bij de persoonlijke verzorging

Daarnaast is controle op afspraken nodig

Eventueel toezicht medicatie

Cliënt heeft regelmatig aansturing en toezicht nodig in de zelfzorg

Het overnemen van verantwoordelijkheden

Controle op afspraken

Toezicht/controle medicatie

Er is sprake van verwaarlozing Cliënt

Heeft intensieve ondersteuning nodig

Veelal dienen activiteiten op het gebied van zelfzorg ook daadwerkelijk overgenomen te worden

Maximaal twee keer per week 30 tot 60 min

Drie tot vier keer per week 60 tot 120 min

Meerdere keren per week

Dagbesteding

Dagbesteding gericht op:

- structureren van de dag, praktische ondersteuning

- ontwikkelen van vaardigheden t.b.v. persoonlijk functioneren en de zelfredzaamheid

• Arbeidsmatige dagbesteding

- zinvolle dagbesteding gericht op praktische ondersteuning, ontwikkelen van vaardigheden

Cliënt heeft een netwerk (bestaande uit familie, vrienden, buren of door deelname aan algemene voorzieningen), maar dit netwerk is overbelast en heeft onvoldoende mogelijkheden voor adequate ondersteuning

Cliënt heeft matige tot ernstige beperkingen met betrekking tot het deelnemen aan reguliere activiteiten voor invulling van de dag Cliënt heeft veelal behoefte vaste afspraken en structuur

Cliënt is niet in staat om gedurende een hele week deel te nemen aan dagbesteding

Zie ook bij matig, echter;

Cliënt is in staat om dagelijks deel te nemen aan dagbesteding

Dagelijkse structuur voorkomt ontregeling

Mogelijke ondersteuning voor opstap naar doorontwikkeling van arbeidsmatige vaardigheden

Maximaal vier dagdelen

Vier tot vijf dagdelen

Meer dan vijf dagdelen

Wonen en huisvesting

Cliënten zijn in staat om zelfstandig een woning te bewonen. Er is sprake van lichte problematiek m.b.t. onderhoud en verzorging van de woning en/of veiligheid

Toezicht op gezette tijden is noodzakelijk

Betreft begeleid wonen

Cliënten zijn niet in staat zelfstandig een woning te bewonen vanwege de eigen beperkingen

Er is sprake van problematiek op meerdere leefgebieden

Er moet toereikend en adequaat toezicht aanwezig zijn

Betreft beschermd wonen

Er is sprake van de aanwezigheid van 24 uurs adequaat en toereikend toezicht

Maximaal één keer per week 30 tot 50 min

n.v.t

n.v.t