Verordening Wet kinderopvang (4.19)

Geldend van 15-04-2009 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2005

Intitulé

Verordening Wet kinderopvang (4.19)

Onderwerp: het vaststellen van de Verordening Wet kinderopvang

De gemeenteraad van Haaksbergen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Haaksbergen 26 oktober 2004

gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;

besluit

vast te stellen

de Verordening Wet kinderopvang

§ 1. Algemene bepalingen

Begripsbepaling

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    de wet: de Wet kinderopvang;

§ 2. Vaststelling noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal-medischeindicatie

Te verstrekken gegevens

Artikel 2

  • 1.

    Een aanvraag tot vaststellen van de noodzaak van kinderopvang op grond van eensociaal-medische indicatie als bedoeld in artikel 23 van de wet bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      naam en adres van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam van de partner en, indien dit een ander adres is dan

      het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de aanvraag

      betrekking heeft;

    • d.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de

      aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door hetcollege vast gesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3.

    Indien de aanvrager een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door departner.

Beslistermijn

Artikel 3

  • 1.

    Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigdegegevens.

  • 2.

    Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt deouder hiervan schriftelijk in kennis.

Inhoud van de beschikking

Artikel 4

Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat in ieder geval:

  • a.

    de geldigheidsduur van de indicatie;

  • b.

    de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht.

Weigeringsgronden

Artikel 5

Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie vast te stellen indien:

  • a.

    de ouder en de partner reeds een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvangontvangt of kan ontvangen;

  • of

  • b.

    de ouder of de partner niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 6, eerstelid, onderdeel k of l van de wet.

§ 3. Aanvraag van de tegemoetkoming

Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

Artikel 6

  • 1.

    Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam, adres en sofi-nummer van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam sofi-nummer van de partner en, indien dit een anderadres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop deaangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat dekinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantaluren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van deopvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groeppersonen als bedoeld in artikel 22 van de wet;

    • f.

      een machtiging voor rechtstreekse betaling aan het kindercentrum of hetgastouderbureau, dan wel een opgave van het bankrekeningnummer van deouder.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het collegevastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3.

    Indien de aanvrager een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door departner.

§ 4. Verlening van de tegemoetkoming

Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

Artikel 7

  • 1.

    Het college besluit over de aanvraag binnen vier weken na ontvangst van alle benodigdegegevens.

  • 2.

    Het college kan dit besluit met ten hoogte 4 weken verdagen. Het stelt de ouder hiervanschriftelijk in kennis.

Weigeringsgrond

Artikel 8

Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet.

Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Artikel 9

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2.

    Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

Artikel 10

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een tegemoetkomingsjaar.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periodeverlenen.

Omvang van de kinderopvang

Artikel 11

  • 1.

    Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door deouder is aangevraagd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24,eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet tegemoetkoming voor hetaantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor decombinatie van arbeid en zorg.

Inhoud van de beschikking

Artikel 12

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkomingbetrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvangplaatsvindt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkomingwordt verleend;

  • e.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat opbasis hiervan wordt verleend;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder.

Betaling op declaratie basis

Artikel 13

  • 1.

    De uitbetaling van de verleende tegemoetkoming geschiedt per maand, opdeclaratiebasis.

  • 2.

    Voor de declaratie overlegt de ouder aan het college de factuur van het kindercentrum ofhet gastouderbureau.

  • 3.

    Als de ouder hiervoor een machtiging aan het college heeft afgegeven, worden demaandbedragen na ontvangst van de factuur rechtstreeks overgemaakt aan hetkindercentrum of het gastouderbureau.

  • 4.

    Bij het ontbreken van een machtiging voor rechtstreekse betaling aan het kindercentrum ofhet gastouderbureau, worden de maandbedragen binnen twee na ontvangst van dedeclaratie overgemaakt op het bankrekeningnummer van de ouder.

§ 5. Vaststelling van de tegemoetkoming

Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Artikel 14

  • 1.

    De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor detegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten vankinderopvang over deze periode.

  • 2.

    Het college stelt de tegemoetkoming binnen 8 weken na ontvangst van het overzicht vande kosten vast.

Verrekening met de voorschotten

Artikel 15

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

§ 6. Verplichtingen van de ouder

Inlichtingenplicht

Artikel 16

  • 1.

    De ouder of partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigenbeweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot devaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2.

    De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college testellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die vooraanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

§ 7. Slotbepalingen

Inwerkingtreding

Artikel 17

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2005. De dag waarop de Wetkinderopvang in werking treedt.

  • 2.

    Als het besluit na datum inwerkingtreding van de wet is bekendgemaakt, treedt het, inafwijking van het eerste lid, in werking op de dag van bekendmaking en werkt terug tot enmet de in het eerste lid genoemde datum.

  • 3.

    Op de voorgaande leden is, voor zover dit artikel uit de Tijdelijke referendumwet nog vankracht is, artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet van toepassing.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid treedt paragraaf 2 van deze verordening in werking op hetmoment dat artikel 23 van de Wet kinderopvang in werking treedt.

  • 5.

    Op het moment dat deze verordening in werking treedt, wordt de verordeningKinderopvang Haaksbergen oktober 1996 ingetrokken.

Citeertitel

Artikel 18

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet kinderopvang (VWk)

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 15 december 2004

mr. G. Raaben drs. K.B. Loohuis

griffier voorzitter

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.

Artikel 2 Te verstrekken gegevens

Een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie moet worden ingediend bij het college. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijk zullen de aanvragen vaak gelijktijdig worden ingediend. Ook de besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen in één beschikking worden opgenomen. Wel moet de juiste volgorde in acht worden genomen: eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming.

Artikel 3 Beslistermijn

Bij het bepalen van de beslistermijn dient rekening te worden gehouden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van advies door een “onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid” (artikel 23, derde lid, wet kinderopvang).

Om de doorlooptijd van de adviesaanvraag te bespoedigen, verdient het aanbeveling dat de gemeente “harde” afspraken maakt met de adviserende organisaties over de termijn waarbinnen de adviezen worden uitgebracht.

Artikel 4 Inhoud van de beschikking

Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb). Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.

Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk wordt geacht. Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente.

Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Deze verplichting staat in het vierde lid van artikel 23 Wet kinderopvang. Het kan gaan om een geldigheidsduur voor een beperkte termijn, maar ook om een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan.

Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringsverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.

Artikel 5 Weigeringsgrond

Dit artikel bevat twee weigeringsgronden. De weigeringsgrond onder a geeft aan dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kunnen aanspraak doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak.

De weigeringsgrond onder b spreekt voor zich.

Artikel 6 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wet kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).

Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een tegemoetkomingsjaar wordt verstrekt moet dit elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor de aanvragers zo beperkt mogelijk te houden, verdient het aanbeveling dat de gemeente het aanvraagformulier voor een vervolgaanvraag aan de ouders toestuurt, waarbij het formulier reeds is ingevuld met de gegevens die bij de gemeente bekend zijn. De ouders hoeven dan alleen de mutaties op het aanvraagformulier aan te geven.

Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang per week, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband met een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang en artikel 16, eerste lid).

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen.

Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 5, eerste lid, Wet kinderopvang).

Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over gegevens beschikt:

  • -

    de ouder of partner ontvangt een uitkering in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) / Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) of Algemene nabestaandenwet (Anw) én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • -

    de ouder is niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • -

    de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt;

  • -

    het college heeft een sociaal-medische indicatie vastgesteld.

In andere gevallen zal de ouder gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:

De ouder of partner ontvangt een uitkering op grond van de wet inkomensvoorziening kunstenaars.

Indien de uitkering wordt verkregen in een andere gemeente: naam van deze gemeente.

De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo’n uitkering ontvangen.

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut.

De ouder of diens partner is ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000.

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut.

De ouders of diens partner ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Trajectplan van het UWV

De ouder of diens partner is arbeidsgehandicapte en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Trajectplan van het UWV

In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekend. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 26, derde lid, Wet kinderopvang.

Artikel 7 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang.

In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste vier weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.

De beslistermijn van vier weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moet worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal vier weken vóór 1 januari bij de gemeenten moet indienen.

Het feit dat het college een termijn van vier weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar moeten streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.

Artikel 8 Weigeringsgrond

Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd.

Artikel 9 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt dat een tegemoetkoming niet met terugwerkende kracht wordt verleend. Er zijn twee ingangsdata voor de tegemoetkoming:

  • 1.

    De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.

  • 2.

    De datum waarop kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.

Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4:1 en 4:2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:

  • -

    schriftelijk moet worden ingediend;

  • -

    moet zijn ondertekend;

  • -

    de naam en adres van de aanvrager dient te bevatten;

  • -

    een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen.

De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.

Artikel 10 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

Artikel 11 Omvang van de kinderopvang

De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zelf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.

Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van de kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (het zogeheten “Koa-kopje”, zie artikel 24, eerste lid, onderdeel a, en tweedelid, onderdeel a, Wet kinderopvang). Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dit in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.

Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.

Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. In tegenstelling tot kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie op grond van artikel 23 Wet kinderopvang, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.

Artikel 12 Inhoud van de beschikking

Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangegeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld.

In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f). Artikel 13 van de Verordening Wet kinderopvang bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt op declaratiebasis. Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

  • -

    de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

  • -

    de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wet kinderopvang (en in ongeveer dezelfde bewoordingen is overgenomen in artikel 6. van

    de verordening).

Artikel 13 Betaling op declaratiebasis

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van betaling op declaratiebasis. Dit betekent dat na overleggen van de factuur de tegemoetkoming zal worden verstrekt.

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van de gemeente aan de ouder.

Artikel 14 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.

De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb.

Artikel 15 Verrekening met de voorschotten

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvorderen is geregeld in artikel 38 Wet kinderopvang (zie ook de toelichting bij artikel 16).

Artikel 16 Inlichtingenplicht

Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang.

Er kunnen twee vormen van schendig van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik gemaakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij behoort niet tot de gemeentelijke doelgroep).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden: a. de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en b. de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten.

Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Awb)

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen.

Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang)

Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen.

In artikel 38 Wk worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).

De bestuurlijke boete

Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Bij brief van 18 augustus 2004 aan de Tweede Kamer heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangekondigd dat artikel 6, eerste lid onder k en l, en artikel 23 van de Wet kinderopvang in 2005 nog niet in werking zullen treden. In de Wet kinderopvang heeft de minister namelijk de bevoegdheid gekregen om de inwerkingtreding van deze wet bij Koninklijk Besluit te regelen, waarbij hij al dan niet onderdelen op verschillende tijdstippen kan vaststellen.

De minister lichtte dit besluit als volgt toe. Vanwege budgettaire en efficiencyredenen wil de minister één organisatie aanwijzen voor de indicatiestelling voor sociaal-medische problematiek in relatie tot de Wet kinderopvang. RIO’s komen hiervoor het meest in aanmerking, gezien het feit dat deze organisaties ook nu indicaties met betrekking tot sociaal-medische problematiek uitvoeren. Door de centralisering van de indicatiestelling AWBZ is het echter onzeker of de vormgeving van het Landelijk Indicatiestelling Zorg (CIZ) per 1 januari zover gevorderd is dat de extra taak van indicatieadvisering over sociaal-medische problematiek in relatie tot kinderopvang per die datum door het CIZ kan worden uitgevoerd.

Dit besluit van de minister heeft tot gevolg dat de in de wet gedefinieerde sociaal-medische doelgroep in 2005 geen aanspraak heeft op tegemoetkomingen op grond van de Wet kinderopvang. Tevens kan de gemeente niet op basis van (artikel 23 van) de Wet kinderopvang besluiten afgeven waarin ouders tot deze doelgroep worden gerekend.

Voor het aanvragen van laatstgenoemde besluiten was in de Verordening Wet kinderopvang van deze gemeente, die bij besluit van 15 december 2004 is vastgesteld, in paragraaf 2 een aanvraagprocedure vastgesteld.

De wettelijke grondslag voor deze besluiten kan vooralsnog niet worden gevonden in de Wet kinderopvang maar slechts in het in de aanhef van deze verordening genoemde Gemeentewet (artikel 149). Dit kan tot gevolg hebben dat als een burger een aanvraag indient op grond van paragraaf 2, het college verplicht is om daarop te besluiten zonder inhoudelijk wettelijk kader. Daarom is het noodzakelijk om de inwerkingtreden van paragraaf 2 afhankelijk te maken van de inwerkingtreding van artikel 23 van de wet kinderopvang.

In deze verordening wordt daarom het inwerkingtredingsartikel aangevuld met een vierde lid, waarin de inwerkingtreding van paragraaf 2 wordt bepaald op het moment dat artikel 23 van wet kinderopvang in werking treedt. Op deze wijze is het ook niet meer noodzakelijk om de Verordening Wet kinderopvang nogmaals te wijzigen wanneer artikel 23 daadwerkelijk in werking zal treden.

Artikel 18

Deze bepaling spreekt voor zich.