Regeling vervallen per 01-01-2010

Verordening subsidiëring godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs (5.6)

Geldend van 01-08-1994 t/m 31-12-2009

Intitulé

Onderwerp: Verordening subsidiëring godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs

De gemeenteraad van Haaksbergen;

gelezen het voorstel van burgemeesteren wethouders d.d. 17 mei 1994;

gehoord de commissie W.S.O. d.d. 2 juni 1994;

gelet op de artikelen 30, 31 en 37 van de Wet op het Basisonderwijs en artikel 148 van de Gemeentewet;

gelet op de Algemene Wet Bestuursrecht;

I vast te stellen de volgende verordening subsidiëring godsdienst- en levensbeschou welijk vormingsonderwijs 1994;

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: godsdienstonderwijs:

het onderwijs ter bevordering van de kennis van een geloofsovertuiging of kerkgenootschap;

levensbeschouwelijk:

het leveren van een bijdrage in de geestelijke en zedelijkevormingsonderwijs vorming van leerlingen;

begeleiding:

de instructie en de begeleiding van leerkrachten die met

het geven van godsdienst of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs zijn belast, alsmede al datgene wat voor een goede begeleiding van dat onderwijs wenselijk en noodzakelijk is.

Artikel 2

Burgemeester en Wethouders kunnen aan kerkelijke gemeenten, kerken en verenigingen als bedoeld in artikel 31 van de Wet op het Basisonderwijs ten laste van de gemeente een tegemoetkoming verlenen in de kosten voortvloeiende uit:

  • a.

    het doen geven van godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan leerlingen van scholen voor basisonderwijs in de gemeente;

  • b.

    het begeleiden van godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan

    leerlingen van scholen voor basisonderwijs in de gemeente.

Artikel 3

  • 1. Het onderwijs wordt gegeven in de schoolgebouwen en binnen de in het schoolwerkplan aangegeven schooltijden aan de leerlingen van groep 3 t/m 8, voor zover de ouders, voogden of verzorgers daartegen geen bezwaren hebben.

  • 2. De tegemoetkoming wordt alleen toegekend ten behoeve van godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan maximaal 2 groepen leerlingen of 2 combinaties van groepen leerlingen per gesubsidieerde instelling per school.

  • 3. Voor de leerlingen die dit onderwijs niet volgen voorziet het schoolwerkplan in andere activiteiten op school.

  • 4. Per schooljaar komt maximaal één klokuur per groep per week voor subsidie in aanmerking.

Artikel 4

  • 1. Het onderwijs wordt gegeven door leraren die voldoen aan de bepalingen van artikel 19, lid 2 van de Wet op het Basisonderwijs.

  • 2. Desgevraagd dienen de in het onderhavige artikel genoemde bescheiden te worden getoond aan Burgemeester en Wethouders.

Artikel 5

  • 1. De in artikel 4 bedoelde leraren gedragen zich naar de aanwijzingen door de directeur van de school te geven.

  • 2. Zij verstrekken de directeur alle gevraagde inlichtingen.

Artikel 6

De verantwoordelijkheid voor de inhoud van het godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs alsmede de zorg dat dit onderwijs pedagogisch en didactisch verantwoord is berust bij de instantie, welke dit onderwijs doet geven of begeleidt.

Artikel 7

  • 1. De in artikel 2 onder a bedoelde tegemoetkoming wordt voor elk gegeven wekelijks lesuur van 60 minuten berekend naar een percentage van 80 % van 1 /26 deel van het salaris van een groepsleerkracht in begintraject, nummer 1, als bedoeld in het rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.

  • 2. De in het artikel 2 onder b bedoelde tegemoetkoming wordt voor elk begeleid wekelijks lesuur van 60 minuten berekend naar een percentage van 80% van 1/26 deel van salaris van een groepsleerkracht in begintraject, nummer 1, als bedoeld in het rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.

  • 3. Een lesuur kan slechts of als gegeven lesuur of als begeleid lesuur voor een tegemoetkoming in aanmerking komen.

  • 4. Een lesuur dient tenminste 45 minuten te bedragen.

  • 5. De tegemoetkoming mag niet middellijk noch onmiddellijk aan de school ten goede komen.

  • 6. Wordt met het in lid 4 van dit artikel genoemde in strijd gehandeld, dan zal de vergoeding terugbetaald dienen te worden.

  • 7. Het college van Burgemeester en Wethouders kan aan het begin van het schooljaar na schriftelijk verzoek van de instelling besluiten om maandelijks een voorschot op de subsidie aan betreffende instelling te verstrekken.

Artikel 8

  • 1. Om bij het berekenen van de in artikel 7 bedoelde tegemoetkoming in aanmerking te worden genomen dient de les bezocht te worden door tenminste 15 leerlingen per groep, of 15 leerlingen per combinatie van groepen.

  • 2. Hierbij kunnen leerlingen die wegens ziekte of om andere redenen verhinderd zijn de les bij te wonen worden meegerekend, indien zij naar het oordeel van burgemeester en wethouders geacht kunnen worden regelmatig aan dit onderwijs deel te nemen.

  • 3. Elke leerling mag voor de berekening van de in artikel 7 bedoelde tegemoetkoming slechts eenmaal worden meegerekend.

Artikel 9

  • 1. Voor het verkrijgen van de in artikel 7 bedoelde tegemoetkoming zendt de in artikel 1 bedoelde instantie vóór 1 december na afloop van het schooljaar bij burgemeester en wethouders een opgave in, vermeldende voor elke school afzonderlijk:

    • A.

      de naam/namen van de geestelijke(n) of anderszins bevoegde(n), dit laatste ter beoordeling van burgemeester en wethouders die belast zijn geweest met het geven dan wel begeleiden van het betreffende onderwijs.

    • B.

      de dagen en uren gedurende dit onderwijs werd gegeven dan wel de dagen en uren welke het onderwijs werd begeleid.

    • C.

      de groepen en het aantal leerlingen per groep die dit onderwijs hebben gevolgd.

  • 2. Vóór inzending wordt deze opgave door de directeur van de desbetreffende school gewaarmerkt voor wat betreft het daadwerkelijk lesgeven.

  • 3. De in artikel 1 bedoelde instantie zendt vóór 1 december aan burgemeesteren wethouders een jaarverslag over het voorafgaand schooljaar.

Artikel 10

  • 1.

    De voor het geven van godsdienst- of levensbeschouwelijk onderwijs aangewezenpersonen onthouden zich er tijdens hun in deze verordening bedoelde lessen van iets te leren, te doen of na te laten, wat strijdig is met de eerbied, verschuldigd aan de levensbeschouwing van andersdenkenden.

  • 2.

    Op de openbare scholen onthouden zij zich van het voeren van propaganda, hetzij voor enige richting in het onderwijs, hetzij voor enige geestelijke, maatschappelijke of politieke stroming.

Artikel 11

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 11a

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen afwijken van artikel 8, eerste lid, van deze verordening, voorzover toepassing van deze bepaling tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt.

Artikel 12

Deze verordening treedt in werking met ingang van het schooljaar 1994/1995 en kan worden aangehaald als "Verordening subsidiëring godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs 1994".

II Met ingang van 1 augustus 1994 in te trekken de verordening subsidiëring godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs 1986.

Haaksbergen, 29 juni 1994.

De raad voornoemd,

de secretaris, de voorzitter,

(Mr. R.H. Plomp) (drs. J.A.M. van Agt)

(Eerste wijziging van de Verordening subsidiëring godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs is vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 december 2005 en is inwerkinggetreden op 1 januari 2005)

Toelichting op de artikelen van de concept-verordening subsidiëring godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs 1993.

Artikel 1

In dit artikel zijn enkele belangrijke begripsbepalingen opgenomen.

Artikel 2

Dit artikel is gebaseerd op de in artikel 31 van de Wet op het Basisonderwijs gebezigde terminologie. Er is een scheiding aangebracht tussen daadwerkelijk lesgeven (doen geven) en begeleiding van leerkrachten.

Artikel 3

In de Wet op het Basisonderwijs is in artikel 30 ten aanzien van het openbaar onderwijs bepaald dat het bevoegd gezag (in casu het college van burgemeesteren wethouders) de leerlingen in de gelegenheid stelt binnen de in het activiteitenplan vermelde schooltijden godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te ontvangen. Godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs maken bij het bijzonder onderwijs deel uit van het schoolwerkplan.

Artikel 4

Dit artikel is opgenomen om er van verzekerd te zijn dat leerkrachten, die het godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs geven, voldoen aan de eisen, die de Wet op het Basisonderwijs stelt.

Artikel 5

Deze bepaling is opgenomen om de directeuren van de basisscholen zoveel mogelijk in staat te stellen de goede gang van zaken met betrekking tot het gegeven godsdienst-of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op hun basisscholen te kunnen waarborgen.

Artikel 6

Het gemeentebestuur draagt noch de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het godsdienst- of levensbeschouwelijk onderwijs, noch voor de wijze waarop dit onderwijs wordt gegeven.

Dit geldt ook voor de keuze van de leermiddelen die op dit terrein worden gebruikt. Deze zaken behoren tot de competentie van de in artikel 31 van de Wet op het Basisonderwijs en artikel 1 van deze verordening genoemde instellingen.

Artikel 7

In dit artikel is rekening gehouden met enkele raadsbesluiten inzake de hoogte van de tegemoetkoming. Het begintraject en het nummer, gebaseerd op het rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, welke de basis vormen voor de tegemoetkoming, worden hier genoemd.

Een lesuur wordt of aangemerkt als daadwerkelijk gegeven lesuur of als begeleid lesuur.

Artikel 8

In dit artikel zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van de grootte van de te subsidiëren groepen en het meetellen van leerlingen.

Artikel 9

In dit artikel is aangegeven welke gegevens door de desbetreffende instellingenmoeten worden ingediend om voor subsidie in aanmerking te komen.Het subsidie wordt één keer per jaar vastgesteld en heeft betrekking op het afgelopenschooljaar.

Artikel 10

Dit artikel voorziet er in dat het godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijsop een dusdanige manier wordt verzorgd, dat dit niet in strijd is met de eerbied, dieverschuldigd is aan andersdenkenden.

Het voeren van propaganda binnen het openbaar onderwijs wordt uitgesloten.

Artikelen 11 en 12

Spreken voor zich.