Bodemnota

Geldend van 28-02-2008 t/m heden

Intitulé

Bodemnota

BODEMNOTAGEMEENTE HAAREN

Hoofdstuk 1 INLEIDING.

Achtergrond.

Het beleid inzake bodem is momenteel sterk in ontwikkeling, eigenlijk al met name sinds de inwerkingtreding van de saneringsregeling van de Wet Bodembescherming in 1994. De discussies over het bodembeleid hebben zich vooral toegespitst op het begrip multifunctionaliteit en op de afstemming van de Wet Bodembescherming op andere regelgeving, zoals Woningwet en Wet milieubeheer. Aanleiding voor deze discussie was het verschijnsel dat de bodemsaneringsoperatie moeizaam verliep, hetgeen stagnatie in allerlei maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg had.In 1997 heeft dit geleid tot een herziening van het bodemsaneringsbeleid, waarbij gekozen is voor functiegericht in plaats van multifunctioneel saneren. Voor een betere afstemming tussen verschillende regelgevingen wordt onder andere gedacht aan een grotere betrokkenheid van gemeenten bij de uitvoering van bodemtaken, voor zover gewenst en mogelijk. De contouren van dit nieuwe beleid zijn getrokken; de uitwerking zal zeker nog 1 à 2 jaar in beslag nemen.

Rol van de gemeente.

Gemeenten hebben op verschillende beleidsterreinen en in verschillende hoedanigheden, bijvoorbeeld als bevoegd gezag, maar ook als grondeigenaar en als initiator voor bouwprojecten, te maken met de bodemproblematiek. Daarnaast heeft de gemeente een dienstverlenende functie, die onder andere bestaat uit het verstrekken van informatie over de bodemkwaliteit aan derden.Hoewel een groot deel van het bodembeleidsveld al via wetgeving op het niveau van rijk en provincie geregeld is, zijn er toch een aantal aspecten waarbij sprake is van beleidsruimte voor gemeenten.

Doel van voorliggende bodemnota.

Het doel van voorliggende bodemnota is:

- vastleggen hoe de gemeente Haaren omgaat met de taken en wettelijke plichten op bodemgebied;

- vastleggen hoe de specifieke gemeentelijke beleidsruimte daarbij ingevuld wordt;

- een helder en eenduidig beeld te kunnen geven aan derden (particulieren, bedrijven, projectontwikkelaars, andere overheden etc.) ten aanzien van de uitvoering van het bodembeleid door de gemeente.

Toelichting op het doel en reikwijdte van de bodemnota.

In het kader van actief bodembeheer en de beleidsvernieuwing bodem, het zogenaamde BEVER-proces (beide begrippen zijn verderop in de nota toegelicht), zijn veel notities en ideeën verschenen over "gemeentelijk bodembeleid". Veel van dit materiaal heeft betrekking op de gemeenten waar zich de grootste problemen voordoen, namelijk oude binnensteden met een diffuse bodemverontreiniging. Een specifieke vraag die met voorliggende nota beantwoord moet worden, is welke onderdelen van actief bodembeheer en van het BEVER-proces van toepassing zijn voor de situatie in de gemeente Haaren en welke prioriteiten gesteld moeten worden.Voorliggende nota richt zich verder primair op de stedelijke bodemproblematiek in tegenstelling tot de bodemproblematiek in het buitengebied. Met "stedelijk" wordt dan bedoeld de bodemproblematiek die gerelateerd is aan ruimtelijke en maatschappelijke ontwikkelingen, die zich immers met name in of direct rondom het stedelijk gebied, of zo men wil bebouwde kom, afspelen. Met name de thema's bouwen op (verontreinigde) grond en hergebruik van licht verontreinigde grond zijn hierbij van belang.De specifiek landelijke bodemproblematiek (verzuring, vermesting, bestrijdingsmiddelen, bodemverontreiniging in het buitengebied, bijvoorbeeld samenhangend met voormalige stortplaatsen) blijft in deze nota grotendeels buiten beeld. De provincie Noord-Brabant zal nog een nota actief bodembeheer opstellen, die zich nadrukkelijk zal richten op het landelijk gebied. Naar verwachting zal dit als basis kunnen dienen voor het door de gemeente Haaren te voeren bodembeleid ten aanzien van het buitengebied.

Aanpak en globale opbouw bodemnota.

Als basis voor het opstellen van de nota is het regionale bodembeleidsplan gebruikt dat in 1996 opgesteld is in opdracht van en voor de gemeenten in het (toenmalige) Stadsgewest 's-Hertogenbosch. De ontwikkelingen sinds 1996 en dan met name het herziene rijksbeleid zijn in voorliggende nota verwerkt.De bodemnota is gericht op de hoofdlijnen van het beleid. Op onderdelen zal een nadere uitwerking plaatsvinden in diverse leidraden, waarbij het accent meer zal liggen op de uitvoering van het bodembeleid.

Leeswijzer.

Het gemeentelijk beleid zal gebaseerd moeten zijn op de specifieke situatie in de gemeente Haaren en de daarbij optredende knelpunten. Uiteraard moet rekening gehouden worden met landelijk en provinciaal beleid.In hoofdstuk 2 is daarom eerst de situatie in de gemeente beschreven. In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht van de optredende knelpunten gegeven en een analyse van het hoger overheidsbeleid.In hoofdstuk 4 is het gemeentelijk bodembeleid beschreven, zowel in hoofdlijnen als toegespitst naar een aantal thema's.Afgesloten wordt in hoofdstuk 5 met voorstellen voor verdere invulling dan wel uitwerking van het bodembeleid.

Hoofdstuk 2 BODEMKWALITEIT IN DE GEMEENTE HAAREN.

Verontreinigingsbronnen.In het algemeen wordt onderscheid gemaakt tussen diffuse verontreinigingsbronnen die aanleiding geven tot verhoogde achtergrondconcentraties en puntbronnen die aanleiding geven tot een lokale, vaak perceelsgebonden, verontreiniging van de bodem.* Diffuse bronnen.In gemeentekernen vormen de vaak eeuwenlange menselijke activiteiten diffuse verontreinigingsbronnen. Hierbij moet gedacht worden aan:- diffuse verontreiniging als gevolg van vroegere ambachtelijke/bedrijfsmatige activiteiten, die elkaar naar tijd en plaats vaak overlappen;- veelvuldige ophogingen en aanvullingen van de bodem met materialen die naar de huidige maatstaven als verontreinigend beschouwd worden, zoals sintels en puin.In het agrarisch buitengebied kan sprake zijn van diffuse verontreiniging als gevolg van agrarische activiteiten zoals (over)bemesting en gebruik van bestrijdingsmiddelen.In de gemeente Haaren is ten aanzien van het grondwater sprake van een verhoogde achtergrondconcentratie van meerdere zware metalen zoals zink, arseen, koper en cadmium. Een dergelijke verhoging komt in grote delen van de provincie Noord-Brabant voor.In de grond worden bij bodemonderzoeken wel regelmatig licht verhoogde concentraties van dezelfde zware metalen aangetroffen. Er zijn echter onvoldoende gegevens om te kunnen vaststellen of er sprake is van een verhoogde achtergrondconcentratie.

* Puntbronnen.

Hierbij moet gedacht worden aan storten van afval, lekkage en morsen bij bedrijfsmatige activiteiten, lekkende brandstoftanks etc.. Als lokale (mogelijke) verontreinigingen zijn volgens het provinciale bodemsaneringsprogramma 2000 de volgende aantallen bekend voor de gemeente Haaren:.- voormalige stortplaatsen: 15- tankstations: 12- lopende onderzoeken en saneringen door derden (terreineigenaren): 10- aangemeld als mogelijk verontreinigd (veelal -voormalige-bedrijfsterreinen): 19

Bodemkenmerken en bodemgevoeligheid.

De bovenlaag bestaat in de gemeente Haaren voornamelijk uit zandgronden. Zandgronden zijn gevoelig voor uitspoeling van zware metalen, meststoffen (nitraat) en bepaalde bestrijdingsmiddelen naar het grondwater. De verhoogde concentraties van zware metalen in het ondiepe grondwater zijn in het voorgaande al aan de orde geweest. Op grotere dieptes komen slecht doordringbare lagen voor (veen, leem of klei). De grondwaterstroming van het ondiepe grondwater is overwegend oostelijk.Geohydrologisch kan de ondergrond worden ingedeeld in de volgende lagen:

· Deklaag dikte 20 meter, bestaande uit afwisselingen van fijne zanden en veen behorende tot de Nuenengroep.

· Onder de deklaag begint het eerste watervoerende pakket bestaande uit matig grof tot grofzand met een dikte van ca. 60 meter behorend tot de formatie van Veghel/Sterksel.

· Onder het eerste watervoerend pakket wordt een scheidiende laag aangetroffen bestaande uit fijne slibhoudende zanden met een dikte van 40 meter behorend tot de formatie van Kedichem en Tegelen.

Hoofdstuk 3 ANALYSE VAN KNELPUNTEN EN BELEID.

Paragraaf 3.1 Overzicht knelpunten bij uitvoering bodembeleid.

Onderstaand is een beknopt overzicht gegeven van de belangrijkste knelpunten in het bodembeleid en de uitvoering daarvan.Deze knelpunten zijn:

- Milieuhygiënisch knelpunt:De omvang van de bodemverontreiniging is veel groter dan men dacht toen men in de tachtiger jaren het uitgangspunt opstelde dat de bodem na saneren weer helemaal schoon diende te zijn (multifunctioneel saneren, saneren tot streefwaarde-niveau). In de praktijk is gebleken dat dit niet haalbaar is. Dit geldt met name voor diffuse verontreiniging, maar deels ook voor lokale verontreinigingen.

- Verschillen in kwaliteitsdoelstellingen:Vanuit verschillende wettelijke regels worden verschillende kwaliteitsdoelstellingen ten aanzien van de bodem gesteld. Bijvoorbeeld de Woningwet gaat uit van de geschiktheid van de bodem voor bouwwerken, waarbij met name de gezondheidsrisico's voor gebruikers centraal staat. In de Wet Bodembescherming wordt uitgegaan van saneringsnoodzaak en saneringsurgentie. Hierbij wordt een andere prioriteitsstelling gehanteerd, waarbij naast risico's voor de gebruikers ook risico's voor het milieu en de risico's ten aanzien van verspreiding van verontreinigende stoffen meegewogen worden.

- Knelpunten bij ruimtelijke ontwikkeling:Bij de ruimtelijke planvorming wordt vaak onvoldoende rekening gehouden met de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Eén van de oorzaken daarvan is dat de daarvoor benodigde informatie over de bodemkwaliteit niet of niet tijdig beschikbaar is voor alle betrokkenen.

- Knelpunt ten aanzien van hergebruik van (verontreinigde) grond (Bouwstoffenbesluit):Regelmatig komt bij bouwprojecten licht verontreinigde grond vrij. Het beleid is erop gericht deze grond zoveel mogelijk te hergebruiken. Dit hergebruik verloopt niet optimaal door onvoldoende afstemming van vraag en aanbod, deels door onduidelijkheid en complexiteit in de regelgeving en deels door het niet of niet tijdig beschikbaar zijn van informatie.

- Procedurele knelpunten: de procedures van de Wet Bodembescherming zijn ingewikkeld en vergen tijd. In een aantal situaties, bijvoorbeeld verhoogde achtergrondconcentraties in het grondwater of grondverzet in diffuus verontreinigde grond, is het nut van deze procedures bovendien beperkt.Als algemeen knelpunt geldt dat onder andere door bovengenoemde knelpunten de bodemverontreinigingsproblematiek een stagnerende werking heeft op maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen.

Paragraaf 3.2 Analyse provinciaal en landelijk bodembeleid.

Na het van kracht worden van de saneringsregeling van de Wet Bodembescherming op 1 januari 1995 bleek behoefte te bestaan aan een verdere uitwerking van de decentralisatie en deregu­lering van de bodemsanering. Daartoe is door VROM, IPO en VNG een proces opgestart dat bekend geworden is als "beleidsvernieuwing bodemsanering" kortweg BEVER. In dat kader is een 'Streef­beeld Bodemsanering' opgesteld, waarin de gewenste richting van de bodemsa­nering wordt beschreven.In het Streefbeeld Bodemsanering zijn de volgende trends opgenomen:

Ø van sectoraal naar integraal (afweging van bodemkwa­liteit met andere milieuwaarden en met andere maat­schappelijke waarden);

Ø van multifunctioneel naar functiegericht (multifunc­tionaliteit als vertrek­punt en niet als eindstation en nadere invulling functiegericht bodembe­heer);

Ø van projectbenadering naar procesbenadering (actief bodembeheer en integraal ketenbeheer);

Ø van centraal naar decentraal (besluiten op het laagst mogelijke doelma­ti­ge niveau, praktisch hanteerbare vrijheidsgraden);

Ø van overheids- naar marktdynamiek (streven naar on­derhandelingen met win-win situaties);

Ø van het stellen van waarden naar het delen van waarden (acceptatie door partners van andere waarden en onze­kerheid van het proces).Mede op grond van de resultaten van het BEVER-proces is medio 1997 door het Ministerie van VROM een koerswijziging in het bodembeleid ingezet. Deze koerswijziging houdt het volgende in:

- goedkoper maken van saneren door saneringsmaatregelen af te stemmen op het gewenste gebruik, dus functiegericht saneren in plaats van multifunctioneel. Voor immobiele verontreinigingen betekent dit dat deze slechts gedeeltelijk verwijderd behoeven te worden;

- vergroten van de marktdynamiek door het financieringsstelsel te wijzigen en ook anderszins stimulansen voor meer marktinvesteringen in bodemsanering te creëren (bijvoorbeeld door belastingmaatregelen);

- beschikbaar stellen van extra financiële middelen door de overheid;

- bodemsanering integreren in maatschappelijke processen.

Hoofdstuk 4 GEMEENTELIJKE BODEMBELEID.

Paragraaf 4.1 Uitgangspunten.

Centraal in het bodembeleid staat het behouden en berei­ken van een 'passende bodemkwaliteit', dat wil zeggen dat de bodem geschikt is voor het huidige of eventueel toekomstige gebruik. Om aan deze hoofddoel­stelling te kunnen voldoen, moet gestalte gegeven worden aan enerzijds preventief beleid en anderzijds een sanerend bodembe­leid. Daarnaast moet het hergebruiksbeleid volgens bovenstaande hoofddoelstelling worden ingevuld.

Preventief beleid.

Daar waar sprake is van een goede bodemkwaliteit is het beleid erop gericht deze kwaliteit te behouden door een efficiënt en doeltreffend bodembescher­mingsbeleid. In verontreinigde gebieden mogen de bodemverontreinigingen niet in omvang toenemen of zich kunnen verspreiden. Met dit beleid wordt tege­moet­ gekomen aan het stand still beginsel, zoals dat in het algemeen voor milieu­beleid wordt gehan­teerd.

Saneringsbeleid.

Voor locaties met een onvoldoende bodemkwali­teit is het beleid tenminste gericht op herstel van een geschikte bodemkwali­teit, door middel van het treffen van sane­rings­maatrege­len. Indien haalbaar en wenselijk zal gestreefd worden naar een multifunctionele bodem.In diffuus verontreinig­de gebieden wordt de omgevingswaarde als terugsaneringswaarde gehanteerd. Randvoorwaarde voor het hanteren van de omgevingswaarden als sane­rings­doelstel­ling is dat daarmee een voldoende bodemkwaliteit voor de voorge­no­men ­functie wordt bereikt.

Hergebruik van verontreinigde grond.

Gestreefd wordt naar maximaal en milieuveilig hergebruik van grond.Herge­bruik van ernstig verontreinigde grond als bodemmateriaal wordt in beginsel uitgesloten.Voor hergebruik van niet-ernstig veront­reinig­de grond wordt de voorkeur gegeven aan hergebruik als bouw­stof in werken die geen bodem worden, zoals bijvoorbeeld een geluidswal of een wegli­chaam.Indien een dergelijke toepas­sing niet beschikbaar is, of de civiel-techni­sche eigen­schappen van de grond een dergelijke toepassing niet toela­ten, is herge­bruik als bodemmateriaal toegestaan binnen de begrenzing van het verontreinigingsgeval. De voorwaarde hierbij is dat de kwaliteit van de her te gebruiken grond verge­lijkbaar is met, of beter is dan die van de ontvangende bodem (conform stand still principe). Tevens mag de concentratie van de hergebruiksgrond de bodemkwaliteitsdoelstellingen behorend bij het voorgenomen ruimtegebruik niet overschrijden.

Actief bodembeheer.

Het "oude" bodembeleid ging ervan uit dat bodemverontreiniging een tijdelijk probleem was: de verontreinigde locaties zouden binnen één generatie weer schoon zijn.Bij de uitvoering van dat beleid bleek dit niet haalbaar te zijn; in het herziene bodembeleid zijn deze doelstellingen dan ook bijgesteld. Functiegericht saneren betekent dat de verontreiniging niet geheel of soms geheel niet verwijderd wordt. Dit houdt dus in dat rekening gehouden moet worden met het structureel aanwezig zijn van bodemverontreiniging. Het totaal aan instrumenten en activiteiten dat nodig is om de bodembeleidsdoelstellingen te realiseren wordt aangeduid als "actief bodembeheer". Het concept "actief bodembeheer" is nog in ontwikkeling. Een veel gebruikte definitie is: actief bodembeheer is het proces dat de keten preventie, beheer, sanering en nazorg omvat, met als doel het op een maatschappelijk verantwoorde wijze realiseren van een duurzaam bodemgebruik.Belangrijke onderdelen van actief bodembeheer zijn:- verkrijgen van inzicht in gemeentelijke bodemkwaliteit (bodemkwaliteitskaarten);

- functiegerichte benadering van de bodemkwaliteit;

- bepalen gebieden met diffuse bodemverontreiniging;

- opstellen van een gebiedsgerichte benadering voor deze diffuse gebieden;- optimaal hergebruik van verontreinigde grond.Deze aspecten komen terug in de volgende paragrafen, met name 4.2, 4.3 en 4.6.

Paragraaf 4.2 Bouwen en bodemverontreiniging.

De gemeente dient te toetsen of de bodem milieuhygiënisch geschikt is voor het geplande bodemgebruik. De risico's voor gebruikers van het bouwwerk zijn hierbij het belangrijkste criterium.De VNG-publicatie "Bouwen op verontreinigde grond; een gebruiksspecifieke benadering" (1995) geeft een nadere invulling aan de bodembepalingen van de Model-bouwverordening.Als uit de bodemtoets blijkt dat er geen risico's voor gebruikers te verwachten zijn, biedt de bouwverordening geen mogelijkheid om de bouwvergunning op milieuhygiënische gronden te weigeren.De Wet Bodembescherming hanteert andere criteria voor de beoordeling van de mate van bodemverontreiniging. Het kan daarbij voorkomen dat een verontreiniging als ernstig en urgent bestempeld wordt, terwijl er geen risico's voor gebruikers zijn. Het is echter niet in overeenstemming met de bedoeling van de Wet Bodembescherming dat op ernstig verontreinigde bodem gebouwd wordt zonder dat voorafgaand aan de bouw een (deel)sanering uitgevoerd wordt.Bouwen op ernstig, niet urgente verontreinigingsgevallen kan in uitzonderingsssituaties wel toegestaan worden:

- in geval van bestaande situaties zonder functiewijziging;

- indien de verontreiniging alleen in het grondwater voorkomt en het bouwwerk geen belemmering vormt voor een eventuele grondwatersanering.In geval van een ernstig verontreinigde bodem zal in principe pas een geschiktheidsverklaring afgegeven worden, nadat er een beschikking van de provincie afgegeven is en er een goedgekeurd saneringsplan ligt. Bouwen op niet-ernstig verontreinigde grond is toegestaan, uiteraard mits er geen risico's voor de gebruikers van het bouwwerk bestaan.

Paragraaf 4.3 Hergebruik van verontreinigde grond.

Vanuit een oogpunt van duurzaamheid is hergebruik van verontreinigde grond belangrijk (beperking van de hoeveelheid afval en tegelijk beperking van de winning van primaire bouwstoffen).Schone grond is schaars en moet daarom zo hoogwaardig mogelijk ingezet worden. Waar mogelijk zal in "laagwaardige" civieltechnische werken (geluidswallen, weglichamen, leidingcunetten) verontreinigde grond toegepast worden.In de markt bestaat nog terughoudendheid om verontreinigde grond toe te passen, naar het lijkt als gevolg van onbekendheid met c.q. vrees voor de juridische en financiële gevolgen.De gemeente vervult hierbij een stimulerende rol door zelf voor eigen werken waar mogelijk voor te schrijven dat verontreinigde grond als secundaire bouwstoffen toegepast wordt.Deze stimulerende rol van de gemeente kan goed gecombineerd worden met de rol van de gemeente als bevoegd gezag voor het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterbescherming dat per 1 januari 1999 van kracht is geworden (tweede fase) en is per 1 juli 1999 geëffectueerd.Naast hergebruik van verontreinigde grond is een ander instrument het voorkómen dat (overtollige) verontreinigde grond ontstaat. Namelijk door bij projecten te werken met een gesloten grondbalans: geen aan- en afvoer van grond van buiten het werk en hergebruik van eventuele verontreinigde grond binnen het werk. Dit betekent dat ontwerp van het werk voorzover mogelijk al afgestemd moet worden op de aanwezige bodemkwaliteit(en).Zoals opgemerkt in paragraaf 3.1 vormt een gebrekkige afstemming tussen vraag en aanbod een belemmering voor optimaal hergebruik. Het instellen van een centraal coördinatiepunt bij de gemeente waar grondstromen al in een zo vroeg mogelijk stadium gemeld worden, kan de afstemming verbeteren.In het algemeen kan afstemming ook verbeterd worden door te beschikken over buffercapaciteit in de vorm van een gronddepot. Bekeken dient te worden of een gronddepot voor de gemeente Haaren noodzakelijk is en zo ja waar dit het best gerealiseerd kan worden.

Paragraaf 4.4 Preventie.

Het beleid is erop gericht nieuwe bodemverontreiniging te voorkomen. Hiertoe staan de gemeente verschillende wettelijke instrumenten ter beschikking.

Wet milieubeheer.

Voor een optimale bescherming van de bodem onder inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer is een voortdurende aandacht nodig voor goede, handhaafbare voorschriften in de milieuvergunning en voor een regelmatige controle op de naleving daarvan.Hierbij zijn met name de volgende aspecten van belang:

- nulsitituatie-onderzoek;

- monitoring;

- bepalingen om een ontstane bodemverontreiniging te saneren.

Uitvoeringsbesluiten Wet Bodembescherming.

Het Besluit Opslaan in Ondergrondse tanks (BOOT) regelt het opslaan van bodembedreigende stoffen, met name olie, in ondergrondse tanks. Voor 1 januari 1999 moeten niet meer gebruikte olietanks gesaneerd zijn. Voor de samenvoeging zijn door de diverse gemeente al georganiseerde acties tankslag gehouden. Tankeigenaren die nog niet voldoen aan BOOT zullen hiertoe aangespoord moeten worden.

Overige aspecten.

Mede vanuit milieu-oogpunt dient gekeken te worden naar minimalisering van strooizout bij gladheidbestrijding en bestrijdingsmiddelen bij groenonderhoud.

Paragraaf 4.5 Grondtransacties.

Bij alle grondtransacties waarbij de gemeente partij is, wordt in ieder geval een verkennend bodemonderzoek uitge­voerd (NEN 5740). De grond die wordt uitgegeven of verworven dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Voor gevallen van ernstige verontreiniging zal de sanering gestimuleerd worden.Het komt voor dat de gemeente grond koopt en verkoopt die op zich geschikt is voor de (voorgenomen) bestemming maar waar desondanks gehalten boven de streefwaarden worden aangetroffen. In die gevallen wordt de koper gewezen op eventuele meerkosten bij grondafvoer. In het verkoopcon­tract zal expliciet worden opgenomen dat het terrein ten behoeve van een bepaalde bestem­ming wordt verkocht, waarbij wordt verwezen naar het onderzoeksrapport. Bij wijziging in een meer gevoelige bestemming kan de bodemkwa­liteit mogelijk niet meer voldoen. Dit kan overigens ook gelden voor terreinen die in het verleden zijn gesaneerd volgens een niet-multifunctionele saneringsvariant. De koper dient op voorhand op de hoogte te worden gesteld van deze beperking en van eventuele nazorgver­plichtingen, voortvloeiend uit een IBC-sanering (Isoleren, Beheren en Controleren). Een nazorgverplichting zal als kettingbeding in de koopcontracten worden opgeno­men.

Paragraaf 4.6 Inzicht in gemeentelijke bodemkwaliteit en informatievoorziening.

Inzicht in de bodemkwaliteit binnen de gemeentegrenzen is een essentieel onderdeel van het door de gemeente uit te voeren actief bodembeheer. Zonder goed informatiebeheer is het niet goed mogelijk om verhoogde achtergrondconcentraties te kunnen vaststellen en daarmee diffuus verontreinigde gebieden af te bakenen, en om verontreinigde grond optimaal te hergebruiken. Niet minder belangrijk is de taak van de gemeente om informatie over de bodemkwaliteit te verstrekken aan particulieren en bedrijven in het kader van ontwikkelings- en bouwplannen.Om de groeiende gegevensstroom adequaat te kunnen blijven verwerken en om aan de stijgende informatiebehoefte het hoofd te kunnen bieden dient een informatiesysteem te worden aangeschaft. Met behulp van het bodeminformatiesysteem kunnen milieukun­dige bodemgege­vens worden beheerd, geanalyseerd en gepre­senteerd en (op termijn) worden gekoppeld aan een topografi­sche onder­grond. Deze gege­vens worden ontleend aan bodemon­derzoe­ken, archiefstudies (bouwvergunningen, bestemmingsplannen, koop en verkoop van grond, Hinder­wet/Wm-ar­chief) en inven­tarisaties. Een dergelijk informatiesysteem kan in het algemeen uit twee onderdelen bestaan: 1) een administratief bodeminformatiesysteem en 2) op basis van deze gegevens vervaardigde bodemkwaliteitskaarten (oftewel de grafische component). Voorbeelden van bodemkwaliteitskaarten zijn: kaart van onderzochte locaties en kaart met achtergrondgehalten.De gemeente Haaren beschikt nog niet over een (administratief) bodeminformatiesysteem. Nadat voor een bepaald systeem is gekozen dienen de reeds uitgevoerde bodemonderzoeken ingevoerd te worden. Een knelpunt daarbij is dat onderzoeksrapporten over verschillende archieven (bouwen, vergunningen, grondtransacties) verspreid zijn.

Hoofdstuk 5 ACTIEPUNTEN.

De hoofdlijnen van het gemeentelijk bodembeleid en actief bodembeheer zijn in hoofdstuk 4 uiteengezet. Naar aanleiding daarvan zijn de volgende actiepunten opgesteld. De punten 1 t/m 3 hebben betrekking op informatiebeheer en verkrijgen van meer inzicht in de bodemkwaliteit. Het vierde punt heeft betrekking op de uitwerking van drie belangrijke beleidsonderdelen.

  • 1.

    Archivering.Bodemonderzoeksrapporten zijn nu deels verspreid over verschillende dossiers opgeslagen. Er zal één bodemarchief gerealiseerd moeten worden.

  • 2.

    Bodemkwaliteitskaarten.Het streven is om op (nader te bepalen) termijn een bodeminformatiesysteem aan te schaffen en later uit te breiden met een bodemkwaliteitskaart.Zodra het bodemarchief (punt 1) is gerealiseerd zal in ieder geval een kaart met onderzochte locaties opgesteld moeten worden.

  • 3.

    Historisch onderzoek.Er zal een gemeentedekkend historisch onderzoek verricht moeten worden naar mogelijk verontreinigde locaties. Deze zullen op een kaart aangegeven worden.

  • 4.

    Uitwerking bodembeleid.Het beleid ten aanzien van bouwen in relatie tot bodemkwaliteit, hergebruik van verontreinigde grond en preventief bodembeleid zal nader uitgewerkt worden in een drietal leidraden.