Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening Wet Inburgering

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2019

Intitulé

Verordening Wet Inburgering

De raad van de gemeente Haarlem;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d  20-11-2012, nummer SZW/BB/2012/440834;

gelet op

  • -

    artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

  • -

    de Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen de Verordening Wet Inburgering luidende als volgt:

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a)

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem;

    • b)

      de wet: de Wet inburgering luidende tot 1 januari 2013;

    • c)

      voorziening: een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

  • 2. De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Hoofdstuk 2 Het aanbieden van een voorziening aan inburgeringsplichtigen

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot de voorzieningen.

  • 2. Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars gebruik van de volgende middelen:

    • a)

      Schriftelijk materiaal.

    • b)

      Website Inburgering Haarlem.

    • c)

      Informatiepunten bij de gemeenten en in de wijken

    • d)

      Een persoonlijk gesprek.

  • 3. Het college beoordeelt tenminste eens in de twee jaren de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars, en rapporteert daarover aan de raad.

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

Het college biedt geen voorziening aan aan andere doelgroepen, dan de groepen die in de artikel 19, eerste lid Wet inburgering zijn genoemd. Iemand behoort tot de doelgroep als hij voor 1 januari 2013 voldoet aan het beschrevene in artikel 19 eerste lid van de wet, telt voor de taakstelling huisvesting vergunninghouders en niet eerder een aanbod van een voorziening heeft gehad.

Artikel 4 De samenstelling van de voorziening

  • 1. Het college stemt de voorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, af op het startniveau, de vaardigheden en de persoonlijke omstandigheden van de inburgeringsplichtige.

  • 2. Een voorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen bevatten:

    • a)

      activiteiten gericht op arbeidsinschakeling;

    • b)

      activiteiten gericht op vervolgopleiding en/of voorbereiding daarop;

    • c)

      activiteiten gericht op participatie, gezin en zelfredzaamheid;

    • d)

      maatschappelijke ondersteuning zoals schuldhulpverlening en/of budgetbegeleiding;

    • e)

      begeleiding in opvoedingsondersteuning en gezondheid;

    • f)

      sociale vaardigheden, begeleiding en coaching in thuissituatie.

Artikel 5 De procedure van het doen van éénmalig een aanbod

  • 1. Het college biedt de inburgeringsplichtige, zoals aangewezen in artikel 3 van de wet, tijdens het inburgeringsonderzoek aan om gebruik te maken van een passende inburgeringsvoorziening.

  • 2. Indien de inburgeraar hier gebruik van wil maken, wordt de procedure hiertoe gestart. De inburgeraar tekent voor akkoord voor gegevensoverdracht ten behoeve van het het starten van het aanbodsproces en vaststellen van de (duale) voorziening.

  • 3. Bij de onderwijsaanbieder wordt de inhoud van het aanbod, zoal bedoeld in lid 4, vastgelegd in de trajectovereenkomst, welke eveneens wordt geaccordeerd door het college.

  • 4. De procedure zoals omschreven in lid 1 tot en met 3 wordt binnen 10 weken voltooid, behoudens bijzondere omstandigheden.

Artikel 6 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

  • 1. Het college behandelt het verzoek van de inburgeringsplichtige, zoals aangewezen in artikel 3 van de wet, om in aanmerking te komen voor een voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget op de volgende wijze. Het college beoordeelt of:

    • a)

      er persoonlijke omstandigheden zijn waardoor het college geen passende voorziening kan bieden;

    • b)

      de inburgeringsplichtige voldoende zelfredzaam is om zelf een passende voorziening te regelen

    • c)

      De inburgeringsplichtige binnen 3 maanden na toekennen van het persoonlijk inburgeringsbudget daadwerkelijk start met het volgen van de activiteiten uit de voorziening.

  • 2. Het college keurt het voorstel van de inburgeringsplichtige voor het volgen van een (duaal) inburgeringsprogramma goed, indien dit programma:

    • -

      naar het oordeel van het college passend is om hem voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II of hem de kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (taalkennisvoorziening); en

    • -

      wordt verzorgd door een onderwijsaanbieder dat voldoet aan de volgende vereisten:

      • a)

        de onderwijsaanbieder is gecertificeerd om inburgeringsprogramma's aan te bieden, al dan niet in samenwerking met een werkgever;

      • b)

        de onderwijsaanbieder informeert periodiek over relevante ontwikkelingen met betrekking tot de voortgang van de inburgeringsplichtige;

      • c)

        de onderwijsaanbieder spant zich in, eventueel in samenwerking met de werkgever, om de verplichtingen die de inburgeraar heeft in het kader van de Wet inbugering na te laten komen.

  • 3. Als het college de voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget heeft vastgesteld, sluit de gemeente een overeenkomst met het onderwijsaanbieder.

Artikel 7 De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt in ten hoogste 12 termijnen betaald.

  • 2. Het college legt in de beschikking tot vaststelling van de voorziening de termijnen van betaling vast. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

Artikel 8 Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a)

    het deelnemen aan de voorziening;

  • b)

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c)

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d)

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op of voor een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

  • e)

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan.

Artikel 9 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de voorziening bevat in ieder geval:

  • a)

    een beschrijving van de voorziening;

  • b)

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

  • c)

    de datum waarop het inburgeringsexamen en/of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald;

  • d)

    de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage; en

  • e)

    ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

Hoofdstuk 3. De bestuurlijke boete

Artikel 10 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt € 100,- indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt € 150,- indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde voorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 8 van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt € 500,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a en b, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald

  • 4. Het college kan, in afwijking van lid 1 tot en met 3 van dit artikel, afzien van het opleggen van een boete rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de inburgeringsplichtige.

Artikel 11 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, bedraagt € 200,- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 2. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, bedraagt € 300,- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt € 1000,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4. Het college kan, in afwijking van lid 1 tot en met 3 van dit artikel, afzien van het opleggen van een boete, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de inburgeringsplichtige.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking per1 januari 2013.

Artikel 13 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet inburgering gemeente Haarlem 2013.

Algemene toelichting

De WI zoals deze geldt per 1 januari 2013 regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 18 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen zolang wordt voldaan aan de inburgeringsplicht (een resultaatsverplichting).

In de wet Inburgering is per 1 januari 2013 de vrijwillige inburgering verdwenen. Deze is ondergebracht in de Wet Educatie beroepsonderwijs.

 

Gemeenten hebben in deze nieuwe wet Inburgering geen taak meer. De verantwoordelijkheid van de gemeenten beperkt zich enerzijds tot het verstrekken van informatie en een inburgeringsvoorziening aan die inburgeringsplichtigen die vóór 1 januari 2013 een verblijfstitel hebben gekregen. Anderzijds moeten

gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven die voor 1 januari 2013 de inburgeringsplicht opgelegd hebben gekregen. Het college moet een bestuurlijke boete beoordelen als een inburgeringsplichtige zich  niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden, alsmede moet de gemeente een nieuwe termijn stellen waarbinnen alsnog aan de verplichting wordt voldaan.In verband met deze taken draagt de WI, zoals deze gold tot 1 januari 2013, gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

  • 1.

    Het aanbieden van een voorziening en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, WI).

  • 2.

    Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 WI).

  • 3.

    Het persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid, WI).

 

 

Het aanbodstelsel ten behoeve van inburgeringsplichtigen

In deze versie van de verordening is géén gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 19a van de WI biedt om het college de bevoegdheid te geven de voorzieningen vast te stellen, zonder dat eerst een aanbod aan de inburgeringsplichtigen wordt gedaan. In deze verordening wordt het aanbodstelsel gehandhaafd. Dit stelsel houdt in dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod doet en de voorziening vaststelt overeenkomstig het aanbod als de inburgeringsplichtige het aanbod heeft aanvaard.

 

De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars

De Artikelen 8 en 24f WI bepalen dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan respectievelijk inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars over de rechten en plichten uit hoofde van de wet.

Omdat de informatie taak na 1 januari 2013 niet meer bij de gemeente ligt maar bij de Dienst uitvoering Onderwijs (DUO) en de vrijwillige inburgering wordt verwezen naar DUO.Alleen voor de plichtigen die voor 1 januari 2013 de inburgeringsplichtige opgelegd krijgen, is de gemeente nog verantwoordelijk voor de verstrekking van informatie​.

 

Het aanbieden van voorzieningen aan inburgeringsplichtigen

Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Gemeenten kunnen inburgeringsplichtigen ondersteunen door het aanbieden van een inburgeringsvoorziening. Alle inburgeringsplichtigen kunnen in beginsel in aanmerking komen voor een voorziening. De gemeenteraad bepaalt welke groepen inburgeringsplichtigen bij voorrang in aanmerking komen voor een voorziening en welke groepen op eigen kracht dienen in te burgeren. Deze keuze dient te berusten op objectieve criteria die in de verordening worden vastgelegd.

Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen. Een inburgeringsvoorziening kan ook een duale inburgeringsvoorziening zijn. Dit is een inburgeringsvoorziening die met het oog op de actieve deelname van de inburgeringsplichtige aan de Nederlandse samenleving mede voorziet in activiteiten die in samenhang, en ten minste voor een deel gelijktijdig, met het verwerven van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving worden uitgevoerd. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlands taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid, WI).

De inburgeringsplichtige is op grond van de wet verplicht een eigen bijdrage van € 270 te betalen voor de voorziening.

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een voorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid, WI). De WI draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van een voorziening. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:

  • -

    De procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan   inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI).

  • -

    De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI).

  • -

    De vaststelling door het college van een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI).

  • -

    De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld.

    Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI).

 

Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete

Artikel 35 WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Het persoonlijk inburgeringsbudget

Op grond van artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid, WI kan het college een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeringsplichtige daarom verzoekt.

Een inburgeringsplichtige kan niet zonder meer aanspraak doen op een persoonlijk inburgeringsbudget. Hij dient daartoe een verzoek te doen aan het college. De inburgeringsplichtige zal in beginsel zelf op zoek moeten naar een onderwijsaanbieder dat een inburgeringsprogramma kan bieden dat past bij zijn voorkeur en ambities. Het college heeft als taak de inburgeringsplichtigen bij de vormgeving van hun inburgering en de keuze van een onderwijsaanbieder te begeleiden (artikel 4.27, eerste lid, Besluit inburgering). De inburgeringsplichtige moet een voorstel voor een inburgeringsprogramma bij het college indienen. Het voorstel van de inburgeringsplichtige behoeft de goedkeuring van het college (artikel 4.27, tweede lid, Besluit inburgering). Het college beoordeelt het voorstel voor het inburgeringsprogramma of het geschikt is om de betrokkene voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, en in het geval van een taalkennisvoorziening of deze geschikt is om de betrokkene kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2. De onderwijsaanbieder dient te voldoen aan de eisen die in de verordening zijn gesteld.

De inburgeringsplichtige krijgt geen geld in handen. Het geld voor het betalen van de inburgeringscursus gaat rechtstreeks van de gemeente naar de onderwijsaanbieder.

Gemeenten moeten in hun verordening regels opnemen die betrekking hebben op het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 19, vijfde lid, WI en artikel 24a, vijfde lid. WI).

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Omwille van leesbaarheid van de verordening wordt het begrip ‘voorziening’ gebruikt (eerste lid, onderdeel c). Een voorziening kan zowel een (duale) inburgeringsvoorziening als een taalkennisvoorziening inhouden.

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening. Let wel met de wet inburgering wordt bedoeld de wet inburgering luidende tot 1 januari 2013. Voor het besluit en de Regeling inburgering  geldt dit overeenkomstig.​

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. Enerzijds is hierin te onderscheiden de groep die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig is en anderzijds de overige inburgeraars. Alleen voor de eerste groep moet de gemeente de informatie zelf verstrekken. Voor de groep overige inburgeraars moet verwezen worden naar DUO.

De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening wordt georganiseerd. Wel bepalen de artikelen 8 WI en 24f WI dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan respectievelijk inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet. Ten aanzien van inburgeringsplichtigen dienen ook regels te worden vastgesteld ter zake van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking en legt daarover (periodiek) verantwoording af aan de raad.

De informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars kan op allerlei manieren worden vormgegeven. Zo kunnen gemeenten een apart informatiepunt inrichten (het inburgeringsloket) al dan niet in combinatie met een digitaal loket. Het is ook mogelijk om de informatievoorziening onder te brengen bij een centraal informatiepunt (bijvoorbeeld het zorgloket). Ook kunnen gemeenten bepaalde organisaties (bijvoorbeeld educatie-instellingen, bibliotheken, moskeeën of andere zelforganisaties) een rol geven bij de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars. In het tweede lid geeft de raad het college de opdracht om een aantal middelen te gebruiken om de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars vorm te geven​. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:

  • a.

    het inrichten van een informatiepunt in het gemeentehuis;

  • b.

    het toezenden van schriftelijk voorlichtingsmateriaal aan personen ten aanzien van wie al dan niet op grond van gegevens uit het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij inburgeringsplichtig zijn;

  • c.

    het verstrekken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal bij aanvragen om uitkeringen;

  • d.

    het inrichten van een digitaal informatiepunt op de gemeentelijke website. Hiervoor is de website www.inburgeringkennemerland.nl beschikbaar.

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

Het college kan aan alle inburgeringsplichtigen een aanbod doen voor een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening (artikel 19, eerste lid, WI). Het college is echter verplicht een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren.

Op grond van artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen. Met het oog op de nieuwe wet inburgering zoals deze geldt per 1 januari 2013, waarbij de inburgeringsplichtige zelf verantwoordelijk is voor het inkopen van hun inburgeringsvoorziening, wijst het college alleen die groepen aan, waartoe de gemeente verplicht is. Er wordt dus geen aanbod gedaan aan andere inburgeraars​.

Artikel 4 De samenstelling van de voorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden voorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende voorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:

  • -

    De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.

  • -

    De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen

  • -

    De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

Voor de mogelijkheden van het aanbieden van duale inburgeringsvoorzieningen wordt verwezen naar de toelichting bij het Besluit inburgering.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de voorziening daarmee te combineren.

De Wet inburgering bepaalt dat de voorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als een voorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én deze verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI). Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde voorziening (artikel 20, tweede lid, WI).

Artikel 19, vierde lid, WI draagt het college op om er voor te zorgen dat de voorziening wordt afgestemd op de mogelijkheden van betrokkene tot arbeidsinschakeling. De voorziening dient dus te worden afgestemd op de reïntegratievoorziening. Aangezien de reïntegratievoorziening in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college wordt verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).

Het tweede lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan opnemen. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, derde lid, WI).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de voorziening (artikel 19, zesde lid, WI). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de voorziening voor inburgeringsplichtigen kan opnemen, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving. Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zullen vooral van belang zijn bij inburgeringsplichtigen die geen voorziening in combinatie met een voorziening gerich​t op arbeidsinschakeling krijgen. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling vormen dergelijke faciliteiten reeds een vast onderdeel. Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat het inburgeringsexamen ook een praktijkgericht deel omvat, waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Het is vanzelfsprekend dat bij de samenstelling van de voorziening ook rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij zal de inzet van duale trajecten een

belangrijke rol vervullen.

Artikel 5 De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod om gebruik te maken van een passende voorziening doet aan de inburgeringsplichtige, aangewezen is artikel 3 van de verordening. Hieronder vallen houders van een verblijfsvergunning, zoals omschreven in artikel 19, eerste lid onder a van de wet. En geestelijk bedienaren zoals omschreven in artikel 19, eerste lid onder b van de wet. Voor de inburgeringsplichten van geestelijk bedienaren zijn landelijke richtlijnen. Hierin heeft de gemeente geen beleidsvrijheid.

Het tweede lid geeft aan dat wanneer de inburgeraar hiervan gebruik wil maken de procedure wordt gestart. De inburgeraar is niet verplicht om gebruik te maken van een voorziening van de gemeente, maar kan ook een beroep doen op een persoonlijk inburgeringsbudget, zie verder artikel 6. Weigert de inburgeringsplichtige een voorziening en een persoonlijk inburgeringsbudget dan volgt er geen aanbod, en zal de inburgeringsplichtige zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen.

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking. Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot het vaststellen van de voorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod. Gezien de keuzevrijheid omschreven bij het tweede lid neemt het college aan dat de inburgeringsplichtige zal instemmen met de geboden voorziening, wanneer de procedure zover is gevorderd.De inburgeringsplichtige tekent een trajectovereenkomst bij de onderwijsaanbieder. Behoudens uitzonderingen gaat de gemeente accoord met de opgestelde trajectovereenkomst.

Het zesde lid geeft de termijn van de procedure aan.

Artikel 6 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

Op grond van artikel 19, tweede lid, WI kan het college de voorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeringsplichtige daarom verzoekt. Op grond van het vijfde lid van artikel 19 WI moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen over de procedure die door het college wordt gevolgd bij het behandelen van verzoeken om een persoonlijk inburgeringsbudget en de criteria die worden gehanteerd bij het toekennen van een persoonlijk inburgeringsbudget.

In het eerste lid legt de gemeente vast op welke wijze verzoeken van inburgeringsplichtigen om toekenning van een persoonlijk inburgeringsbudget worden behandeld. In de verordening kunnen de volgende onderwerpen worden geregeld:

  • -

    De wijze waarop het verzoek moet worden ingediend: schriftelijk of ook mondeling.

  • -

    De wijze van begeleiding door de gemeente van de inburgeringsplichtige bij vormgeving van zijn inburgering en de keuze van een onderwijsaanbieder. Op grond van artikel 4.27, eerste lid, Besluit inburgering moet het college deze taak op zich nemen.

  • -

    De termijn die de inburgeringsplichtige krijgt om op zoek te gaan naar een onderwijsaanbieder dat past bij zijn voorkeur en ambities.

Op grond van artikel 4.27, tweede lid, Besluit inburgering moet het college het voorstel van de inburgeringsplichtige voor het volgen van een inburgeringsprogramma of taalkennisvoorziening goedkeuren. Dit voorstel zal in de praktijk worden opgesteld door de onderwijsaanbieder. Het tweede en derde lid van dit artikel leggen de twee criteria vast aan de hand waarvan het college het voorstel voor het volgen van respectievelijk een inburgeringsprogramma en een taalkennisvoorziening goedkeurt. De eerste eis is dat het inburgeringsprogramma naar het oordeel van het college passend is om de inburgeringsplichtige voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II. De taalkennisvoorziening dient gericht te zijn op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding (MBO 1 en 2).

Het tweede vereiste is dat het inburgeringsprogramma of de taalkennisvoorziening wordt verzorgd door een onderwijsaanbieder dat voldoet aan de eis of de eisen die de verordening aan inburgeringsbedrijven stelt. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een of meer van de volgende voorwaarden:

  • -

    ingeschreven zijn bij de Kamer van Koophandel;

  • -

    beschikken over een keurmerk van de brancheorganisatie;

  • -

    beschikken over aantoonbare ervaring en deskundigheid op het gebied van het verzorgen van inburgeringsprogramma’s of taalkennisvoorzieningen.

Daarnaast dient de onderwijsaanbieder zich in te spannen om te zorgen dat de inburgeraar zich houdt aan de aangegane overeenkomst en de verplichtingen hieruit nakomt. Concreet houdt dit in dat de onderwijsaanbieder geen absentie toestaat, behoudens dringende- of noodsituaties. Uitval en studievertraging tegengaat en zorgt dat binnen de voorgeschreven termijnen wordt deelgenomen aan het examen.

Bij het vaststellen van het persoonlijk inburgeringsbudget wordt de prijs van de voorziening meegewogen, deze dient redelijk te zijn.

Artikel 4.27, derde lid, Besluit inburgering bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening bepaalt wie met de onderwijsaanbieder een overeenkomst met betrekking tot de inburgering van de inburgeringsplichtige sluit. Dit kan de inburgeringsplichtige zijn, het college,het college en de inburgeringsplichtige, een andere partij of een combinatie van de hiervoor genoemde partijen.

Artikel 7 De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI).

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot vaststelling van de voorziening.

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, WI). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

Artikel 8 Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een voorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de voorziening deze verplichtingen vast.

Artikel 9 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het vaststellen van een voorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de voorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet. Deze termijn is drieënhalf jaar (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).

Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 7 van de verordening.Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor inburgeringsplichtige oudkomers. Indien het college een voorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen drieënhalf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de voorziening van start gaat). De precieze datum waarop de voorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de voorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor voldoen aan de inburgeringsplicht.

Artikel 10 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen.

De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn gefixeerde bedragen. Het college kan bij elke overtreding afzien van het opleggen van de bestuurlijke boete wanneer de ernst van de overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd hiertoe aanleiding geven (artikel 5:46, derde lid, Algemene wet bestuursrecht). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.​

Artikel 11 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 10 mogelijk is. Het eerste en tweede lid kunnen alleen de verordening worden opgenomen als in artikel 10, eerste en tweede lid, lagere boetebedragen zijn opgenomen dan de maximumbedragen in de wet. De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 WI worden genoemd.

Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen, bijvoorbeeld 12 maanden. Gemeenten kunnen een kortere of langere termijn vaststellen.

Artikel 34, onderdeel d, WI biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500 naar maximaal € 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Dit is geregeld in het derde en vierde lid van dit artikel.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De boete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 10, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 WI moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1000 (artikel 34, onderdeel d, WI). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.  

Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, regelt het derde lid dat het college wederom een bestuurlijke boete kan opleggen. De boete in het derde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige. Ook voor dit artikel geldt dat de boetebedragen die in de verordening worden opgenomen gefixeerde bedragen zijn. Het college kan bij elke overtreding afzien van het opleggen van de bestuurlijke boete wanneer de ernst van de overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd hiertoe aanleiding geven (artikel 5:46, derde lid, Algemene wet bestuursrecht). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden ​van de betrokken inburgeringsplichtige. In de wet WI is bepaald dat er maximaal eens per 24 maanden een boete kan worden opgelegd voor een overtreding van artikel 10 derde lid.

Artikel 12 Inwerkingtreding

De verordening treed in werking op 1 januari 2013.

Artikel 13 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.