Regeling vervallen per 01-01-2015

Uitvoeringsregels individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2013

Geldend van 12-07-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2013

Intitulé

Uitvoeringsregels individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2013

Vooraf

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is een kaderwet. De kaders van de Wet zijn vormgegeven in prestatievelden. De Wmo bepaalt, dat gemeenten hun beleid op deze prestatievelden moet vastleggen in een beleidsplan. Dit plan stelt de gemeente één keer in de vier jaar op. Er zijn negen prestatievelden:

  • 1.

    het bevorderen van sociale samenhang en leefbaarheid in dorpen, wijken en buurten;

  • 2.

    op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met het opgroeien en ondersteuning van ouders met problemen met opvoeden;

  • 3.

    het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning;

  • 4.

    het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers;

  • 5.

    het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en het bevorderen van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem;

  • 6.

    het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer;

  • 7.

    maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en huiselijk geweld;

  • 8.

    het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen;

  • 9.

    het bevorderen van verslavingsbeleid.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, het Besluit maatschappelijke ondersteuning en deze uitvoeringsregels zijn de verdere concretisering van en maken onderdeel uit van prestatievelden 5 en 6. Uiteraard dienen de prestatievelden in onderlinge samenhang te worden bezien. Hiervoor is de kadernota “Samen voor elkaar” (STZ/WWGZ/2012/172892) vastgesteld.

In “Samen voor elkaar” is het brede beleid ten aanzien van de Wmo in Haarlem neergelegd. Uitgangspunt van het beleid is, dat burgers met een beperking zoveel mogelijk op eigen kracht hun leven vormgeven. Waar nodig worden zij door de gemeente ondersteund: ofwel met een collectieve voorziening ofwel met een individuele voorzieningen. In de Verordening en de uitvoeringsregels is neergelegd welke en op welke wijze individuele ondersteuning in de vorm van materiële/financiële voorzieningen en hulp bij het huishouden in Haarlem kan worden geboden.

Het nu voorliggende document behelst de uitvoeringsregels voor wat betreft de individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem. Bij de uitvoering zijn individualisering en maatwerk sleutelwoorden. Dit wil zeggen, dat de te treffen individuele voorziening gericht dient te zijn op de persoon, met inachtneming van diens sociale omgeving en bijzondere persoonskenmerken.

Om dit te bereiken wordt uitgegaan van een integrale benadering. Dit houdt in dat naar meer dan alleen de aanvraag wordt gekeken. Dat kan inhouden dat, in plaats van het gevraagde en in overleg met betrokkene, andere voorzieningen kunnen worden getroffen dan die de klant in eerste instantie aangevraagd heeft. Al naar gelang de problematiek kunnen die voorzieningen vallen onder de voorzieningen als bedoeld in de Verordening of deze uitvoeringsregels of vallen binnen de bredere context van de Wmo.

Met de Verordening maatschappelijke ondersteuning en deze uitvoeringsregels is een eerste stap gezet in het mogelijk maken van de integrale benadering en afstemming met het bredere Wmo-beleid. In de komende jaren zal een en ander in de uitvoering verder vorm worden gegeven. De integrale benadering en maatwerk is een groeiproces waar de gemeente maar ook de diverse partners in de stad (MEE, Kontext, Loket Haarlem, etc.) onderdeel van uitmaken.

Zo zal bezien moeten worden of het huidige aanvraagformulier nog wel past bij de nieuwe uitgangspunten zoals “vraag van de klant is leidend”, “integrale benadering en maatwerk”. Ook moet onder andere gekeken worden op welke wijze nog beter de beschikbare en mogelijk nog te ontwikkelen collectieve voorzieningen, voorliggende voorzieningen, mantelzorg, de eigen verantwoordelijkheid en mogelijkheden van de klant, in het gesprek betrokken kunnen worden. Dit met als doel de betrokkene in staat te stellen om het huishouden te kunnen voeren, zich in en om de woning te kunnen verplaatsen, zich lokaal te kunnen verplaatsen en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te kunnen gaan. Het is de bedoeling hier steeds meer uit te gaan van het ervaren probleem van de klant en het te bereiken resultaat in plaats van een claimgericht aanbod.

Inleiding

In het kader van de uitvoering van Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) moeten door de gemeente regels worden opgesteld rond de individuele verstrekkingen aan burgers. De Wet geeft de kaders aan, terwijl de gemeenten van het Rijk de opdracht hebben gekregen om nadere regels op te stellen. Die nadere regels zijn vastgelegd in:

  • ·

    de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem (Vvmo of Verordening);

  • ·

    het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem (Bmo of Besluit).

Zowel de Wet als de Verordening en het Besluit zijn, zowel afzonderlijk als tezamen, complex. Niet alleen voor de aanvrager/belanghebbende, maar zelfs ook voor degenen, die belast zijn met de uitvoering van de Wmo. Deze uitvoeringsregels beogen, in dit complexe samenstel van deze documenten, houvast te bieden voor de aanvrager én uitvoerder.

Uitvoeringsregels hebben geen eeuwigdurend karakter. Niet alleen de wetgever verandert bij tijd en wijle de regels van het spel, ook gerechtelijke uitspraken beïnvloeden de uitvoering van de Wmo en dus ook de uitvoeringsregels. Indien aan de orde worden de uitvoeringsregels aangepast.

Juridische status van de uitvoeringsregels

De Verordening is vastgesteld door de Raad van de gemeente Haarlem – staat als het gaat om de uitvoering van de Wmo, qua rangorde direct na de wettelijke bepalingen van de Wmo. Het Besluit geeft de nadere regels aan voor zover de Verordening dat aangeeft. Het Besluit komt qua rangorde na de Verordening. In de uitvoeringsregels kan iedereen terugvinden hoe de toepassing van de Verordening en het Besluit in zijn werk gaat.

Opbouw van de uitvoeringsregels

De uitvoeringsregels volgen qua opbouw zo veel mogelijk de Verordening en/of het Besluit. Daar waar het in verband met de logische opbouw of vanwege de duidelijkheid nodig is, wordt de opbouw van de Verordening verlaten. De hoofdstukindeling van de uitvoeringsregels is als volgt:

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen en vormen van de voorzieningen;

Hoofdstuk 2: Aanvraagprocedure;

Hoofdstuk 3: Hulp bij het huishouden;

Hoofdstuk 4: Woonvoorzieningen;

Hoofdstuk 5: Vervoersvoorzieningen;

Hoofdstuk 6: Rolstoelen en sportvoorzieningen;

Hoofdstuk 7: Begeleiding;

Hoofdstuk 8: Medisch advies;

Bijlage 1: ICF

Bijlage 2: Regeling gehandicapten parkeerkaart

In Bijlage 2 is de Regeling gehandicapten parkeerkaart opgenomen. De Regeling gehandicaptenparkeerkaart is een regeling die, als uitvloeisel van Europese regelgeving, is vastgesteld door de Minister van Verkeer en Waterstaat. In het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) is vastgelegd dat deze regeling uitgevoerd wordt door de gemeenten. In Haarlem is ervoor gekozen de uitvoering in handen te stellen van de afdeling, die ook de verstrekking van individuele voorzieningen op grond van de Wmo uitvoert.

1: Algemene bepalingen en vormen van de voorzieningen

1.1. Begripsbepalingen

Compensatiebeginsel

Compensatie is een van de kernbegrippen van de Wmo. De compensatie is vastgelegd in artikel 4 van de Wmo. In het amendement (TK 2005-2006, 30 131 nr. 65) dat heeft geleid tot opname van de compensatieplicht is de strekking van de compensatie als volgt omschreven:

"het nieuw geformuleerde artikel strekt ertoe de algemene verplichting aan gemeenten op te leggen om beperkingen in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen, weg te nemen."

Bij de compensatie is een aantal aspecten van belang:

Resultaatsverplichting

Artikel 4 bevat de verplichting voor het college om compenserende voorzieningen te treffen. Het gaat om een resultaatsverplichting; een persoon met een beperking hoort een gelijkwaardige uitgangspositie te hebben ten opzichte van een persoon zonder beperkingen. Daarbij zij opgemerkt, dat aan de term "gelijkwaardige positie" op grond van jurisprudentie toegevoegd dient te worden "in aanvaardbare mate". Dit wil zeggen, dat daar waar de term "gelijkwaardige positie" vrijwel onbegrensde eisen kan stellen aan de gemeente ten aanzien van de te treffen voorzieningen, deze inmiddels door de rechtspraak is begrensd met de term "in aanvaardbare mate". Aangezien het treffen van voorzieningen in het kader van de Wmo een individuele benadering vraagt zal per klant moeten worden beoordeeld wat in die specifieke situatie "aanvaardbare mate" inhoudt.

Zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;

Het gaat bij de compensatieplicht om het compenseren van beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Volgens de Centrale Raad van Beroep brengt artikel 4 met zich mee dat de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het college moet zijn gericht. Het gaat dan om de normale deelname aan het maatschappelijke verkeer.

Persoonskenmerken, behoeften en capaciteit

Artikel 4 lid 2 bepaalt dat het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorziening, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Dit is het maatwerkprincipe.

Voorzieningen

De compensatieplicht bevat de verplichting voor het college om concrete algemene, dan wel individuele voorzieningen te treffen ter compensatie van de belemmeringen die een persoon met beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie.

Daarbij zij opgemerkt, dat aan de term "gelijkwaardige positie" op grond van jurisprudentie toegevoegd dient te worden "in aanvaardbare mate". Dit wil zeggen, dat daar waar de term "gelijkwaardige positie" vrijwel onbegrensde eisen kan stellen aan de gemeente ten aanzien van de te treffen voorzieningen, deze inmiddels door de rechtspraak is begrensd met de term "in aanvaardbare mate". Aangezien het treffen van voorzieningen in het kader van de Wmo een individuele benadering vraagt zal per klant moeten worden beoordeeld wat in die specifieke situatie "aanvaardbare mate" inhoudt.

Artikel 4, lid 1 van de Wmo definieert de compensatieplicht als volgt:

1.

Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder g, onderdeel 4,5 en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

a.

een huishouden te voeren;

b.

zich te verplaatsen in en om de woning;

c.

zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

d.

medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

2.

Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

Het einddoel van de compensatie zal dus bestaan uit:

a.Het kunnen voeren van een huishouden

Voor personen bij wie beperkingen zijn geconstateerd in het voeren van een huishouden kan de gemeente een voorziening verstrekken. Bij de beoordeling wordt in eerste instantie gekeken naar de gezinssituatie en het sociale netwerk van de persoon. Indien vanuit het huishouden of het sociale netwerk voldoende ondersteuning kan worden geboden is een aanvullende voorziening niet noodzakelijk.

b.Het zich in en om de woning kunnen verplaatsen

Indien beperkingen worden ondervonden bij het verplaatsen in en om de woning moet hiervoor een compensatie aangeboden worden. Deze voorziening kan bestaan uit een woningaanpassing, rolstoel, (openbaar) vervoersvoorziening, maar ook uit het aanbod van hulp bij het huishouden of andere voorzieningen om op deze wijze de beperking op te heffen of te verminderen en normaal gebruik van de woning mogelijk te maken.

c.Het zich lokaal verplaatsen

Indien belemmeringen worden ondervonden bij het zich lokaal verplaatsen voor deelname aan het maatschappelijk verkeer, kan een vervoersvoorziening worden getroffen. Als sprake is van een vervoersvoorziening, dan moet deze aansluiten op het bovenregionale vervoerssysteem (Valys).

d.Medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan

Bij de beoordeling van de voorziening die wordt aangeboden dient er rekening mee te worden gehouden, dat de voorziening er in voldoende mate aan bijdraagt de persoon in de gelegenheid te stellen medemensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan.

Eigen verantwoordelijkheid

Een belangrijke factor bij de uitvoering van de Wmo, is het beroep op de eigen verantwoordelijkheid van een individu en zijn (directe) omgeving. Dit komt tot uiting in de Wet door eerst uit te gaan van de eigen kracht en de capaciteiten van een persoon en diens omgeving, alvorens er over wordt gegaan tot het verstrekken van voorzieningen. Hierbij hebben dan dus de algemene en de collectieve voorzieningen voorrang boven het verstrekken van een noodzakelijke individuele voorziening. In het kader van de eigen verantwoordelijkheid houdt de gemeente bij de toekenning van een voorziening rekening houden met de eigen verantwoordelijkheid in financiële zin (artikel 4 Wmo, te weten het heffen van eigen bijdragen.

Voorliggende voorzieningen / regelingen

In artikel 2 van de Wmo is bepaald, dat er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning bestaat als er al een andere (wettelijke) regeling bestaat, waar een beroep op kan worden gedaan.

Het kan zowel om een publiekrechtelijke als om een privaatrechtelijke regeling gaan.

De voorliggende voorziening moet in de gemeente Haarlem wel beschikbaar zijn. Is dat niet zo, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening. Het is niet relevant of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant, welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden. Tenzij sprake is van een laag inkomen, waaronder wordt verstaan een inkomen dat door kosten in verband met de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt te geraken. Op basis van de “hardheidsclausule” kan in bijzondere situaties van de algemene regels worden afgeweken. Het spreekt voor zich dat in een dergelijk geval sprake is van een uitzondering. Voor zover dat aan de orde is, wordt elders in deze uitvoeringsregels specifieker ingegaan op de aanwezige voorliggende voorzieningen / regelingen.

1.2. Algemene voorwaarden en weigeringsgronden

1.2.1. (medisch) aantoonbaar

In de Verordening staat omschreven, dat er sprake moet zijn van (aantoonbare) beperkingen als gevolg van een ziekte of gebrek. Voor de Wmo moet het verstrekken van een voorziening, (medisch) gezien, noodzakelijk zijn. Als de (medische) noodzaak niet zonder meer kan worden vastgesteld moet een (medisch, ergonomisch) onderzoek worden ingesteld om de noodzaak vast te stellen. Het (medisch) onderzoek wordt in hoofdstuk 7 besproken.

1.2.2. Langdurig noodzakelijk

Een tweede algemene bepaling is dat een betrokkene langdurig en voor langere tijd aangewezen dient te zijn op de voorziening of dienst. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat de betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een voorziening, aanpassing, hulpmiddel of dienst.

Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk beperkingen ondervindt, niet voor een voorziening in het kader van de Verordening in aanmerking komt. Bijvoorbeeld iemand, die door de gevolgen van een ongeluk belemmeringen ondervindt, maar waarvan redelijkerwijs verwacht mag worden dat deze van voorbijgaande aard zijn. In een dergelijke situatie kan de betrokkene, indien nodig, een beroep doen op de hulpmiddelendepots, die opgezet zijn in het kader van de Awbz. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen. Die periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd.

Dat wil echter niet zeggen dat de grens van langdurig noodzakelijk op zes maanden ligt. De grens wordt bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend. Als iemand een probleem heeft dat acht à tien maanden zal duren, maar daarna over zal zijn, kan er van worden uitgegaan dat geen sprake is van langdurig noodzakelijk. Dat geldt niet bij mensen, die in een terminaal stadium verkeren, in dat geval is wel sprake van langdurig noodzakelijk. Waar precies de grens ligt tussen langdurig en kortdurend verschilt van situatie tot situatie. In dit kader is de (medische) prognose van groot belang. Stelt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen, aanpassingen of diensten kan functioneren, dan is sprake van kortdurende noodzaak. Bij een wisselend beeld kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak, mits dat wisselende beeld telkenmale terugkeert en dus permanent is.

Langdurig noodzakelijk geeft dus een dubbele begrenzing. Enerzijds geeft het een begrenzing in de tijd. Anderzijds dienen de gevraagde voorzieningen noodzakelijk te zijn, dus niet gewenst door of gemakkelijk voor de betrokkene.

Uitzondering hulp bij het huishouden

Een uitzondering hierop is de hulp bij het huishouden en de begeleiding. Deze voorziening zou immers ook in tijdelijke situaties kunnen worden toegekend, bijvoorbeeld in een kortdurende situatie na ontslag uit het ziekenhuis.

1.2.3. Goedkoopst adequaat

Met de term goedkoopst adequaat is in de Verordening bepaald, dat een voorziening slechts kan worden verstrekt voor zover deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.

Bij de toepassing van dit artikel dient in eerste instantie bepaald te worden of de te verstrekken voorziening adequaat is. Met het begrip adequaat wordt bedoeld ‘volgens objectieve maatstaven toereikend’. Zijn er twee of meer voorzieningen adequaat, dan moet er gekozen worden voor de goedkoopste voorziening. Daarbij kan en mag rekening gehouden worden met zogenaamde inkoopvoordelen van de gemeente.

Een uitzondering kan zijn dat een kwalitatief beter product de kosten verhoogt, maar ook de duurzaamheid verlengt, waardoor het product langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau moet bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau worden aangesloten. In de afweging goedkoopst adequaat moet niet alleen naar het heden maar ook naar de toekomst worden gekeken en naar de investeringen die in het kader van de Wmo worden gedaan.

Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, komen in principe niet voor vergoeding in aanmerking.

Als het over een voorziening gaat, gaat het altijd over een verantwoorde voorziening. Verantwoorde voorzieningen zijn voorzieningen die doeltreffend en doelmatig zijn. Dit is het geval wanneer de voorziening:

  • ·

    zorgt dat de aanvrager geen last meer heeft van de belemmering of in elk geval zo min mogelijk, zodat hij weer kan deelnemen aan het maatschappelijke leven;

  • ·

    op maat is voor de individuele aanvrager, gelet op zijn belemmeringen en zijn omgeving;

  • ·

    er voor zorgt dat de aanvrager normaal van zijn woning gebruik kan maken;

  • ·

    de aanvrager in staat stelt om op een redelijke manier zijn dagelijkse leven te kunnen leiden;

  • ·

    een bijdrage levert aan het versterken van de zelfstandigheid van de aanvrager en de mogelijkheid om zelf vorm aan zijn leven te geven;

  • ·

    de aanvrager in staat stelt om zijn sociale rollen als bijvoorbeeld partner of ouder zoveel mogelijk te vervullen.

Te allen tijden staat het begrip adequaat boven het begrip goedkoopst.

1.2.4. In overwegende mate op het individu gericht

Het verstrekken van een voorziening heeft tot doel om de belemmeringen die de aanvrager zelf ondervindt op te heffen of te verminderen. In principe wordt er geen rekening gehouden met de belemmeringen die door mensen uit de omgeving van de aanvrager worden ondervonden. Hulpmiddelen bedoeld voor gemeenschappelijk gebruik zijn in beginsel uitgesloten.

1.2.5. Algemeen gebruikelijk

In de Verordening is bepaald dat geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Het begrip algemeen gebruikelijk gaat volgens de Centrale Raad van Beroep (de hoogste rechtbank) op als een zaak voldoet aan drie criteria:

  • ·

    de voorziening is niet alleen voor iemand met een beperking bedoeld;

  • ·

    de voorziening is voor iedereen gewoon te koop bij bedrijven of winkels;

  • ·

    de voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten.

Iemand krijgt geen voorziening vanuit de Wmo als een voorziening voor die aanvrager algemeen gebruikelijk is. Wat algemeen gebruikelijk precies is, wordt regelmatig getoetst aan heersende algemeen maatschappelijke normen. Algemeen gebruikelijk is een voorziening waarvan verwacht kan worden, dat ook iemand zonder beperking deze voorziening aan kan schaffen of al heeft.

Het moet wel gaan om een, met uitzondering van de beperking, zo veel mogelijk vergelijkbare situatie, onder andere qua leeftijd, enzovoort. Het college bepaalt per individueel geval of sprake is van algemeen gebruikelijk. Het gaat om maatwerk.

Hieronder volgen enkele voorzieningen die door de Centrale Raad van Beroep aanvaard zijn als algemeen gebruikelijke voorzieningen. Deze lijst is niet-limitatief maar is een voorbeeld.

  • ·

    telefoonabonnement

  • ·

    automatische transmissie in de auto (automaat)

  • ·

    airconditioning in de auto

  • ·

    stuurbekrachtiging auto

  • ·

    elektrische / keramische / inductie kookplaat

  • ·

    kosten van aanschaf en het gebruik van een fiets met hulpmotor, fiets met elektrische trapondersteuning

  • ·

    fiets, ligfiets, bakfiets, tandemfiets

  • ·

    wasdroger

  • ·

    centrale verwarming

  • ·

    regenkleding

  • ·

    douche, indien het lavet vervangen moet worden

  • ·

    verhoogde toiletpot

  • ·

    hoge stortbak met touwtje

  • ·

    zitting met of zonder deksel

  • ·

    extra trapleuning(en)

  • ·

    hendel mengkranen

  • ·

    thermostaatkranen

  • ·

    fiets met aangepaste crank

Uitzondering

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de aanvrager toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en wel:

  • ·

    wanneer een handicap plotseling optreedt én

  • ·

    desbetreffende zaken niet zijn afgeschreven én

  • ·

    de aanvrager een inkomen heeft dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm dreigt te komen (uitgaande van 100% van het sociaal minimum).

De HaarlemPas

De HaarlemPas is een persoonsgebonden pas die aangevraagd kan worden door inwoners van Haarlem met een laag inkomen en vermogen.

Met de HaarlemPas krijgt men het hele jaar korting bijvoorbeeld bij:

  • ·

    zwembaden

  • ·

    bioscopen

  • ·

    musea

  • ·

    bibliotheken

  • ·

    winkels

  • ·

    cursussen

Naast een kortingspas is de HaarlemPas ook een handig hulpmiddel bij het aanvragen van de gemeentelijke minimaregelingen en het grootste deel van de bijzondere bijstand. 

1.2.6. De aanvrager niet zijn woonplaats heeft in de gemeente Haarlem

De aanvraag moet worden ingediend bij en afgehandeld worden door de gemeente waar de persoon met beperkingen zijn woonplaats heeft. De persoon met beperkingen wordt geacht woonachtig te zijn in de gemeente, waar zijn hoofdverblijf is. Doorgaans is dit het woonhuis of een verpleeg- of verzorgingshuis.

Voor wat betreft de “domicilievraag”, dat is de vraag waar iemand woonachtig is (zijn hoofdverblijf heeft), sluit de gemeente Haarlem in zijn beleid aan bij artikel 40, lid 1, Wet werk en bijstand. In relatie tot dit artikel is uitgebreide jurisprudentie aanwezig.

In de Verordening staat dat geen voorziening wordt toegekend indien de persoon niet zijn woonplaats in de gemeente Haarlem heeft. Het kan voorkomen dat ingezetenen van de gemeente in het buitenland verblijven. Dit verblijf kan van korte duur zijn, maar kan ook een meer permanent karakter hebben. Zolang betrokkene zijn hoofdverblijf in de gemeente Haarlem heeft en in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) staat ingeschreven, valt betrokkene voor wat betreft zijn aanspraak op een Wmo-voorziening onder het beleid en de uitvoeringsregels van de gemeente Haarlem. De gemeente Haarlem hoeft bij de beoordeling van de aanvraag om een voorziening geen rekening te houden met (extreme) situaties in het buitenland. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de geschiktheid van een rolstoel met betrekking tot bepaalde terreinomstandigheden in het buitenland.

In het geval dat de persoon met beperkingen die verblijft in een inrichting een aanvraag indient voor het bezoekbaar maken van een woning, moet de aanvraag worden ingediend bij de gemeente waar de bezoekbaar te maken woning zich bevindt.

Wanneer bekend is dat men in de gemeente Haarlem gaat wonen kan men reeds een aanvraag indienen. Men moet wel kunnen aantonen dat men in de gemeente Haarlem gaat wonen. Dit kan worden aangetoond door middel van een voorlopig huur- of koopcontract.

1.2.7. Geen aantoonbare meerkosten

In de Verordening is bepaald dat geen voorziening wordt toegekend indien er geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd.

De Wmo kent immers het compensatiebeginsel. Maar dan moet er wel wat te compenseren zijn. De noodzaak moet te allen tijde te worden vastgesteld. Als de noodzaak is vastgesteld moet vervolgens worden vastgesteld of er sprake is van “meerkosten”.

1.2.8. Kosten voorafgaand gemaakt

In de Verordening staat dat geen voorziening wordt toegekend voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van de aanvraag heeft gemaakt.

Niet eerder dan nadat de gemeente Haarlem een beslissing over de aanvraag voor een voorziening heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de realisatie van de werkzaamheden of mag een voorziening worden aangeschaft.

Door deze bepaling wordt voorkomen, dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met wat het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan in die afweging ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing niet noodzakelijk is.

De regel is noodzakelijk om de gemeente de mogelijkheid te bieden de voorziening achteraf te kunnen controleren. Als de aanvrager een woningaanpassing heeft laten doen, dan is er over het algemeen na een verbouwing niet meer na te gaan of een goedkopere aanpassing tot de mogelijkheden zou hebben behoord.

Als achteraf beoordelen wél mogelijk is, dan moet de gemeente alsnog onderzoeken of de voorziening kan worden toegewezen. De gemeente hoeft dan alleen de goedkoopste en meest adequate voorziening te verstrekken, ook wanneer de aanvrager een duurdere voorziening heeft aangeschaft. Dat is het risico dat de aanvrager neemt door de voorziening pas aan te vragen, nadat hij hem al aangeschaft heeft.

1.2.9. Nieuwe aanvraag voor eerder verstrekte voorziening

In de Verordening staat dat geen voorziening wordt toegekend indien een zelfde voorziening al eerder is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken. Dit houdt ook in dat de verstrekte voorziening technisch is afgekeurd. Een technisch afkeuringsrapport moet worden bijgevoegd.

Dit is ook van toepassing op een voorziening die is verstrekt in het kader van de voormalige Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), de voorloper van de Wmo. Uitzondering op die regel is alleen mogelijk als de eerder vergoede of verstrekte voorziening buiten de schuld van de aanvrager verloren is gegaan of niet meer adequaat is.

Indien een ander (derde) aansprakelijk is voor het verloren gaan van de voorziening, moet bekeken worden of de aanvrager de veroorzaker hiervoor aansprakelijk kan stellen en de schade kan verhalen. Is aansprakelijkheidstelling en/of verhaal mogelijk dan kan bij de toekenning die voorwaarde ook worden opgelegd.

Indien in een woning een dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico moet in de opstalverzekering gedekt worden. Wanneer blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan geen beroep gedaan worden op de Wmo.

Dat betekent dat, voorafgaand aan de beslissing om geen voorziening te verstrekken wegens nalatigheid, een gedegen onderzoek wordt ingesteld. Aan de hand van de resultaten van dat onderzoek moet vervolgens de beslissing goed onderbouwd worden.

Het kan voorkomen dat bijvoorbeeld door onzorgvuldig gebruik of misbruik reparaties nodig zijn om bijvoorbeeld een scootmobiel rijdend te houden. Deze handelswijze is dan in strijd met de bruikleenovereenkomst. In overleg met betrokkene wordt dit besproken. Heeft een gesprek geen resultaat, dan kan overgegaan worden tot het per aangetekende brief waarschuwen dat bij herhaling de voorziening wordt ingenomen. Herhaalt het probleem zich dan wordt tot inname van de voorziening overgegaan en wordt er niet opnieuw een voorziening verstrekt. Van her verstrekking is evenmin sprake als door grove nalatigheid een voorziening verloren gaat. Gedurende de resterende afschrijvingsperiode wordt geen nieuwe voorziening verstrekt.

Wanneer er een persoonsgebonden budget is verstrekt, moet de aanvrager zorgen voor een goede verzekering en is men zelf verantwoordelijk voor het in stand houden van de voorziening. Naast deze algemene regel zijn er nog specifieke beperkingen en/of weigeringgronden. Deze worden in de desbetreffende hoofdstukken behandeld.

1.3. Algemene voorzieningen

In de Verordening staat het begrip “algemene voorzieningen” als volgt gedefinieerd:

“Een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt.”

Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die niet algemeen gebruikelijk zijn, in de zin dat ze bestemd zijn voor alle Nederlanders en ook door elke Nederlander gebruikt zouden kunnen worden. Maar wel is het zo dat ze door iedereen waarvoor ze bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen zijn. Twee al jaren bestaande voorbeelden in Haarlem zijn de maaltijdservice en de sociale alarmering. Deze twee voorzieningen zijn doordat de Welzijnswet in de Wmo is opgenomen thans onderdeel van de Wmo, maar niet van prestatieveld 6, de individuele voorzieningen. Zowel maaltijdservice als sociale alarmering zijn niet algemeen gebruikelijk, maar wel voor elke inwoner die er behoefte aan heeft beschikbaar. Er is geen uitgebreide aanvraagprocedure om deze voorzieningen te verkrijgen. Men ontvangt geen beschikking.

Bij dit soort algemene voorzieningen kan verder gedacht worden aan:

  • ·

    boodschappendiensten

  • ·

    klussendiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren

Er is sprake van een algemene voorziening als het gaat om een voorziening:

  • ·

    die betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg of

  • ·

    ten behoeve van een incidentele zorgbehoefte

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening. Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet. In de aanvraagprocedure zal de algemene voorziening, in het kader van de integrale benadering, een belangrijke rol innemen bij het inventariseren van de individuele behoeften.

Als de aanvrager vindt dat een algemene voorziening niet voldoet of meent in aanmerking te komen voor een Pgb, dan kan hij altijd een aanvraag indienen.

1.4. Vormen van de te verstrekken individuele voorzieningen

1.4.1. Inleiding

Artikel 6 van de Wmo en de Verordening schrijft voor dat de rechthebbende bij de verstrekking van een individuele voorziening een keuze kan maken uit:

  • ·

    een voorziening in natura of

  • ·

    een persoonsgebonden budget

Daarnaast kan het college beslissen een voorziening als financiële tegemoetkoming aan te bieden.

De verstrekkingvormen van de verschillende individuele voorzieningen worden in de desbetreffende hoofdstukken beschreven.

1.4.2. Voorziening in natura

Een voorziening in natura is een daadwerkelijke levering van een voorziening of een dienst. Een voorziening in natura wordt in principe in bruikleen verstrekt. In de Verordening is bepaald dat er bij verstrekking van een voorzieningen, zoals een rolstoel of een scootmobiel, een bruikleenovereenkomst of huurovereenkomst wordt afgesloten.

De bruikleenovereenkomst kan tussen de leverancier en de betreffende klant maar ook tussen de gemeente en de klant gesloten worden. Dit is afhankelijk van het soort voorziening dat wordt verstrekt.

Om bedrijfseconomische redenen kan een voorziening in natura ook in eigendom worden verstrekt.Dit is in ieder geval van toepassing als het een voorziening betreft zoals genoemd in bijlage II van het Besluit en in situaties waarbij verstrekking via de leverancier van de gemeente substantieel hogere kosten met zich meebrengt dan verstrekking in eigendom.

1.4.3. Het persoonsgebonden budget (Pgb)

Algemeen

Een Pgb is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden in te kopen bij een zorgaanbieder of om een voorziening aan te schaffen bij een leverancier. Een Pgb kan een periodieke of een eenmalige verstrekking zijn.

Een Pgb wordt verstrekt onder de voorwaarden en bepalingen opgenomen in het Besluit en, voor zover bij een specifieke voorziening daarvan sprake is, aanvullend geregeld in de desbetreffende hoofdstukken van deze uitvoeringsregels en vastgelegd in de beschikking aan de belanghebbende.

Indien er sprake is van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening in een woonruimte die geen eigendom is van de betrokkene kan geen Pgb worden verstrekt. In dat geval wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt aan de eigenaar van de woning.

Omvang van het Pgb

Voor het bepalen van de hoogte en dus de omvang van het Pgb is het belangrijk om te weten dat een Pgb verstrekt kan worden voor hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

Pgb voor hulp bij het huishouden of Begeleiding

Voor nadere bepalingen over het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de uitvoeringsregels. Voor nadere bepalingen inzake het persoonsgebonden budget voor begeleiding wordt verwezen naar hoofdstuk 7.

Pgb voor overige voorzieningen

De hoogte van het budget voor de overige voorzieningen moet per toekenning berekend worden.

Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het Pgb. Het is immers niet de bedoeling dat een Pgb meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Bij de voorlichting aan de aanvrager moet aan het voornoemde aspect voldoende aandacht worden besteed. De aanvrager kan dan een goede afweging maken.

Weigering persoonsgebonden budget

De keuzevrijheid voor een voorziening in natura of in de vorm van een Pgb kan worden beperkt indien er overwegende bezwaren bestaan tegen deze keuzevrijheid (artikel 6 Wmo)

Er zijn twee soorten overwegende bezwaren:

  • a.

    Overwegende bezwaren van individuele aard

  • b.

    Overwegende bezwaren van algemene aard

Ad. A. Overwegende bezwaren van individuele aard

Bij overwegende bezwaren van individuele aard gaat het om in de persoon gelegen bezwaren. Daarvan kan sprake zijn in gevallen dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende een persoonsgebonden budget besteedt aan datgene waar het voor gegeven is. Daarbij kan worden gedacht aan mensen met bijvoorbeeld specifieke psychische aandoeningen (o.a. manische problematiek) of met verslavingsproblematiek.

Daarnaast kan een Pgb worden geweigerd wanneer uit het verleden blijkt dat aanvrager niet kan omgaan met een Pgb. Als de aanvrager een goed netwerk heeft, waarmee een verantwoord beheer kan worden gegarandeerd, kan een persoonsgebonden budget als keuze beschikbaar blijven.

Ad. B. Overwegende bezwaren van algemene aard

Een Pgb kan ook geweigerd worden wanneer er overwegende bezwaren van algemene aard zijn. Het in het gevaar komen van de efficiency van het collectief vervoer kan, volgens de staatssecretaris, aangemerkt worden als een overwegend bezwaar. Wanneer iedereen kiest voor een Pgb in plaats van het collectief vervoer kan dat immers het voortbestaan van het collectief vervoer in gevaar brengen.

In alle gevallen moet een beslissing om een Pgb te weigeren op grond van “overwegende bezwaren van algemene aard” te worden voorafgegaan door een gedegen onderzoek, gevolgd door een goed gemotiveerde beslissing.

Uitbetaling Pgb

Na berekening van het Pgb krijgt de aanvrager een beschikking. Hierin staat onder andere hoe hoog het Pgb is en ook voor hoeveel jaar dit Pgb is bedoeld.

Voorzieningen

Om misverstanden te voorkomen is in de beschikking een programma van eisen opgenomen, waaraan de aan te schaffen voorziening moet voldoen. Het risico dat de aanvrager een verkeerde voorziening aanschaft, wordt daardoor zo klein mogelijk gehouden. Als de aanvrager bij de aankoop van de voorziening afwijkt van dit programma van eisen, gaat hij daarmee tegen de beschikking in en kan voor bepaalde rechten niet meer in aanmerking komen. Het Pgb kan zelfs geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd (zie verderop in de uitvoeringsregels). Nadat de beschikking is verstuurd, wordt het Pgb, meestal in één keer, uitbetaald.

Hulp bij het huishouden

Het Pgb voor de Hulp bij het huishouden wordt maandelijks achteraf betaald. Het Pgb voor hulp bij het huishouden wordt verder besproken in het hoofdstuk hulp bij het huishouden.

Verantwoording van het Pgb

Het college kan de Pgb houder vragen om zijn Pgb te verantwoorden. De regels rondom de verantwoording zijn opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Iemand die een Pgb krijgt is verplicht mee te werken aan deze verantwoording. Indien men niet wenst mee te werken kan het Pgb geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

Ondersteuning budgethouders

Personen met een Pgb kunnen gebruik maken van (externe) ondersteuning. De ondersteuning is vooral bedoeld voor budgethouders die de rol van werkgever vervullen. Die ondersteuning kan bestaan uit het leveren van modelovereenkomsten en het bijhouden van de salarisadministratie. De budgethouder blijft echter zelf verantwoordelijk voor de besteding van zijn persoonsgebonden budget.

1.4.4. Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een tegemoetkoming in de kosten en is niet altijd volledig kostendekkend. Een financiële tegemoetkoming kan op het inkomen van de aanvrager worden afgestemd.

De financiële tegemoetkoming van de verschillende individuele voorzieningen worden in de desbetreffende hoofdstukken verder beschreven. Een financiële tegemoetkoming is bijvoorbeeld de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.

1.4.5. Eigen bijdrage / eigen aandeel

Voor alle individuele voorzieningen –behalve de wettelijk uitgesloten rolstoelen- is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd. Ongeacht of er sprake is van de verstrekking in natura of in de vorm van het persoonsgebonden budget. De richtlijnen van de eigen bijdrage of het eigen aandeel staan in het Landelijke Besluit en zijn nader uitgewerkt in het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Wat is het verschil tussen eigen bijdrage en eigen aandeel ? De eigen bijdrage is van toepassing op de verlening van voorzieningen in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Het eigen aandeel is van toepassing bij een financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening.

Voor welke voorzieningen geldt de eigen bijdrage?

Voor onder andere:

  • ·

    Individuele vervoersvoorzieningen, zoals de scootermobiel, bijzondere fietsen (o.a. driewielfiets, tandems), persoonsgebonden budget voor lokale verplaatsingen, autoaanpassingen etc.;

  • ·

    Losse individuele woonvoorzieningen zoals, po en/of douchestoel, tillift etc.;

  • ·

    Hulp bij het huishouden;

  • ·

    Begeleiding.

Voor welke voorzieningen geldt het eigen aandeel?

Voor onder andere:

  • ·

    Verhuiskostenvergoeding;

  • ·

    Financiële tegemoetkoming bij een woonvoorziening;

  • ·

    Overige financiële tegemoetkomingen in de vervoerskosten;

  • ·

    Sportvoorzieningen.

Voor welke voorzieningen behoeft geen eigen bijdrage of eigen aandeel betaald te worden?

  • ·

    Vervoersvergoeding in de vorm van het CVV (OV-taxi).

  • ·

    Een woningaanpassing in gemeenschappelijke ruimten.

  • ·

    Verhuiskosten voor vrijmaken van een door de gemeente voor een groot bedrag aangepaste woning. Onder vrijmaken verstaan wij het verlaten van de woning door de achtergebleven bewoner waarvoor de aanpassingen niet noodzakelijk zijn.

  • ·

    Aanhelingen.

  • ·

    Rolstoelen die als rolstoelvoorziening verstrekt worden.

  • ·

    een verhuiskostenvergoeding voor het op verzoek van de gemeente vrijmaken van een woning;

  • ·

    de benoemde voorzieningen van bijlage I en II van dit Besluit, voor zover deze als algemene voorziening en dus niet op individuele aanvraag zijn verstrekt;

  • ·

    voorzieningen verstrekt aan personen die jonger zijn dan 18 jaar.

Hoe hoog is de eigen bijdrage of uw eigen aandeel?

De eigen bijdrage/ eigen aandeel is afhankelijk van:

  • ·

    het inkomen;

  • ·

    Vermogen in Box 3

  • ·

    of het huishouden uit één of meer personen bestaat;

  • ·

    de leeftijd (een burger is pas vanaf zijn of haar 18e jaar een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd);

  • ·

    de kostprijs van de voorziening die men ontvangt. Een uitzondering hierop is de traplift. Hier is de kostprijs vastgesteld op een vast bedrag per individuele verstrekking (zie Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem).

Voor de inhoud wordt verwezen naar de desbetreffende hoofdstukken van deze Uitvoeringsregels.

Berekening eigen bijdrage / eigen aandeel

De eigen bijdrage / het eigen aandeel wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK gaat bij de berekening uit van het verzamelinkomen van een huishouden in het peiljaar. Het peiljaar ligt 2 jaar voor het jaar waarin de aanvraag is ingediend. Het CAK gebruikt dat jaar als peiljaar, omdat het CAK het door de Belastingdienst vastgestelde verzamelinkomen hanteert voor de berekening van de eigen bijdrage. Aangezien aangifte in beginsel jaarlijks achteraf plaats vindt, is het verzamelinkomen over het jaar, direct voorafgaande aan het jaar waarin de aanvraag is ingediend, over het algemeen nog niet vastgesteld. Daarom wordt twee jaar teruggegaan. Voor een aanvraag gedaan in 2012 wordt dus gekeken naar het verzamelinkomen over 2010.

In de beschikking die de aanvrager van de gemeente ontvangt, wordt niet aangegeven wat de hoogte van de eigen bijdrage is. Er wordt in de beschikking alleen medegedeeld, dat sprake is van een eigen bijdrage/eigen aandeel, wie dat berekent en vaststelt en op welke wijze dat plaatsvindt (zie hiervoor). Het is de taak van het CAK om de desbetreffende informatie aan betrokkene te verstrekken.

Hoogte en duur eigen bijdrage / eigen aandeel

Op landelijk niveau wordt door de minister bij Algemene Maatregel van Bestuur jaarlijks de draagkracht vastgesteld ten aanzien van de eigen bijdrage voor AWBZ en Wmo tezamen. De gemeente Haarlem sluit aan bij deze landelijk vastgestelde draagkracht.

Voor de meeste voorzieningen wordt er voor de gebruiksperiode, elke vier weken een eigen bijdrage gevraagd. Voor woningaanpassingen en autoaanpassingen wordt maximaal 39 perioden van vier weken een eigen bijdrage gevraagd. Bij een verhuiskostenvergoeding is dat maximaal 13 perioden van vier weken.

De eigen bijdrage of het eigen aandeel is nooit hoger dan de kostprijs van de voorziening. De hoogte van de eigen bijdrage of van het eigen aandeel wordt hierbij berekend op basis van de kostprijs van de voorziening. De kostprijs is hierbij gelijk aan de door de gemeente te betalen prijs van de betreffende voorziening, inclusief eventuele individuele aanpassingen en eventuele kosten van onderhoud en verzekering. Van deze regel wordt alleen afgeweken bij de verstrekking van trapliften.

Hoeveel er daadwerkelijk moet worden betaald is afhankelijk van diverse factoren en wordt door het Cak vastgesteld. Het Cak is de enige instantie die de hoogte van de eigen bijdrage voor de cliënt kan berekenen.

Ingangsdatum

De ingangsdatum van de eigen bijdrage is gelijk aan de dag waarop de burger over de voorziening kan beschikken.

Overlijden / Beëindiging

Bij overlijden van de burger wordt de eigen bijdrage beëindigd met ingang van de overlijdensdatum.

Bij beëindiging van de verstrekking van de voorziening wordt de eigen bijdrage per de datum van beëindiging van de voorziening stopgezet.

Vervanging voorzieningen

Wanneer een voorziening die in eigendom of in bruikleen is verstrekt wordt vervangen, heeft dit geen invloed op de duur van de eigen bijdrage. De duur van de eigen bijdrage blijft in dat geval gelijk aan het maximum van 65 of 39 periodes van 4 weken (al naar gelang van het van toepassing zijnde regime) voor het totaal van de eerste verstrekking.

Wanneer een voorziening, die in eigendom is verstrekt, wordt vervangen, zal de kostprijs voor de resterende duur van de eigen bijdrage worden aangepast en berekend conform bovenstaande.

Trapliften die zijn verstrekt vóór de ingangsdatum van het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2013 en waarop géén eigen bijdrage is geheven, worden ná vervanging hiervan wél onder het eigen bijdrage beleid gebracht.

Inning van de eigen bijdrage/het eigen aandeel door het CAK

Het CAK voert vanaf 1 januari 2007 de eigen bijdrageregeling Wmo uit zoals de wet dit voorschrijft.

Voor meer informatie over de eigen bijdrage kan de belanghebbende contact opnemen met het CAK.

Rekenhulp voor eigen bijdrage/het eigen aandeel

Op de website van het CAK is een rekenhulp beschikbaar om te berekenen wat de eigen bijdrage of eigen aandeel gaat worden. Aan de rekenhulp kunnen geen rechten worden ontleend.

Maximale eigen bijdrage/eig en aandeel

In het Landelijk besluit is geregeld:

  • ·

    wanneer sprake is van een eigen bijdrage en wanneer van een eigen aandeel;

  • ·

    de inkomensgrens waarboven een andere berekeningswijze geldt;

  • ·

    de maximale bedragen van de eigen bijdrage/het eigen aandeel.

De eigen bijdrage is nooit hoger dan de kostprijs van een voorziening of de hoogte van een Pgb.

Wordt een persoonsgebonden budget verstrekt voor een voorziening in eigendom van de aanvrager, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een bruikleenverstrekking in natura, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang de voorziening wordt gebruikt. De gemeentelijke beleidsvrijheid is voor wat betreft de eigen bijdrage/het eigen aandeel hiermee wettelijk beperkt.

Klachten en bezwaren met betrekking tot hoogte eigen bijdrage

Bij klachten en bezwaren met betrekking tot de eigen bijdrage moet de klant zich wenden tot het CAK en niet tot de gemeente.

2: Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

2.1. Aanvraag

Inleiding

De Wmo stelt de problemen of beperkingen die door de aanvrager ondervonden worden en het te bereiken resultaat centraal. De integrale benadering, zoals omschreven in het voorwoord, maakt hier onderdeel vanuit.

In artikel 4 van de Wmo staat omschreven op welke vier terreinen dit resultaat bereikt moet worden:

  • 1.

    het voeren van een huishouden,

  • 2.

    zich verplaatsen in en om de woning,

  • 3.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 4.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan.

Het vierde terrein duidt niet alleen op bepaalde oplossingsmogelijkheden, zoals gebruikmaken van bestaande of aanvullende voorzieningen, zoals “maatjes-projecten” of bezoekregelingen met vrijwilligers, maar ook op het eindresultaat van de eerste drie terreinen. Met andere woorden: ook door voorzieningen te treffen op de eerste drie terreinen wordt iemand in staat gesteld medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Prestatievelden 5 en 6 van de Wmo ondersteunen via het verstrekken van individuele voorzieningen, als daar aanleiding toe is. In een gesprek met de aanvrager moet duidelijk worden wat het te bereiken resultaat zal moeten zijn. Hierbij wordt bekeken welke sociale netwerken en (collectieve/voorliggende) voorzieningen er al beschikbaar zijn, welke voorzieningen betrokkene zelf kan verwerven en welke individuele voorzieningen ontbreken om het beoogde resultaat te bereiken. Bij de behandeling van elke aanvraag voor een individuele voorziening moet worden uitgegaan van een integrale benadering en samenhangende afstemming.

Integrale benadering en samenhangende afstemming houden dus in, dat verder wordt gekeken dan de aanvraag. Een voorbeeld hiervan is de volgende.

Er kan een scootmobiel worden aangevraagd vanuit de wens om sociale contacten te onderhouden terwijl uit het onderzoek naar voren komt, dat er nauwelijks sprake is van sociale contacten.

De verstrekking van een scootmobiel alleen, ook al is deze medisch onderbouwd, lost het onderliggende probleem (het ontbreken van sociale contacten doordat de persoon in kwestie daartoe zelfstandig niet in staat blijkt te zijn) niet op. Als er al een scootmobiel wordt verstrekt, dan kan een andersoortige aanvullende oplossing op het gebied van het aangaan van sociale contacten niet achterwege blijven.

Het uitblijven van een helpende hand kan leiden tot het niet-gebruik van de verstrekte voorziening, terwijl bijvoorbeeld begeleiding bij het zoeken en aangaan van sociale contacten kan leiden tot een grotere participatie met gebruikmaking van de getroffen voorziening. Het actief doorverwijzen naar andere instanties is hierbij van essentieel belang. Waar nodig worden dan ook contacten gelegd met relevante organisaties en wordt, gedurende de aanvraagprocedure, zorg gedragen voor de “warme overdracht”.

Naast het rekening houden met de sociale netwerken, voorliggende en collectieve voorzieningen en eigen verantwoordelijkheid en mogelijkheden wordt tijdens de aanvraag ook rekening gehouden met persoonlijke factoren als, de;

  • ·

    algemene gezondheidstoestand;

  • ·

    beperkingen die worden ondervonden als gevolg van ziekte, gebrek of psychisch en sociaal functioneren;

  • ·

    woning en de woonomgeving.

De aanvraag

Een voorziening wordt alleen na een schriftelijke ondertekende aanvraag behandeld. Hiervoor is een aanvraagformulier beschikbaar. Deze is verkrijgbaar via het digitale loket Haarlem, bij het Loket Haarlem of wordt op verzoek toegezonden.

De aanvraag is echter niet automatisch altijd de start van een procedure maar kan het gevolg van een gesprek rond de keukentafel zijn. De aanvraag zal dan alleen ingediend worden als het gaat om concrete voorzieningen die getroffen moeten worden.

Het gesprek/ huisbezoek

Het aanvraagformulier kan direct worden ingediend maar voordat de daadwerkelijke aanvraag een feit is kan er ook al een gesprek plaatsvinden.

Zowel vooraf als gedurende de aanvraagprocedure kan een reeks gespreksonderwerpen worden doorgenomen waarbij uiteindelijk vastgesteld wordt wat het te bereiken resultaat moet zijn. Aan de hand van de formulering van dat te bereiken resultaat wordt onderzocht welke middelen en mogelijkheden er zijn om dat resultaat te bereiken. Het gaat dan bij dit gesprek om vraagverheldering, probleem schets en het te bereiken resultaat.

Uiteraard hoeft niet bij elke aanvraag een uitgebreid gesprek/huisbezoek plaats te vinden. Wie een aanvraag indient voor vervanging van een versleten rolstoel is meestal bekend. In die situatie kan de aanvraag via een korte procedure worden afgehandeld. Overigens kan het soms zinvol zijn om ook bij bekende aanvragers een uitgebreider gesprek te houden. Bijvoorbeeld als er vermoedens zijn dat dit tot andere resultaten leidt waar de aanvrager mee gebaat zou kunnen zijn. Maar ook om tussentijds te horen hoe het nu gaat en of er nog andere voorzieningen noodzakelijk zijn.

In een gesprek kan duidelijk worden gemaakt om welke behoeften het precies gaat, zoals het bezoeken van een (bepaalde) kerk, het gaan winkelen, familiebezoek enz. Als dit onderdeel van het gesprek afgerond is, dient een en ander zorgvuldig samengevat te worden. Zowel wat betreft datgene dat (nog) wel gedaan kan worden, als datgene waartoe men niet meer in staat is of wat niet gerealiseerd kan worden.

Het te bereiken resultaat

Het te bereiken resultaat kan op één of op meerdere terreinen zijn gelegen. Een voorbeeld: wie door een functiebeperking niet in staat is zich lokaal te verplaatsen heeft wellicht de wens weer naar familie te gaan, die in een naburige wijk woont. Daarnaast kan de wens bestaan om zelf boodschappen te doen, te weten 2 tot 3 maal per week. Bovendien kan het een wenselijk te bereiken doel zijn om naar het gemeentehuis te gaan om weer als vrijwilliger bij een politieke lokale partij actief te kunnen zijn.

Met het geformuleerde te bereiken resultaat wordt vervolgens onderzocht in hoeverre dat resultaat te bereiken is door gebruik te maken van sociale netwerken / civil society, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en collectieve voorzieningen, of zaken die verstrekt kunnen worden op basis van andere wettelijke voorliggende voorzieningen. Hierbij wordt aangesloten bij de uitgangspunten zoals geformuleerd in het beleidskader van “Samen voor elkaar”.

afbeelding binnen de regeling

Als aan de hand van het te behalen resultaat is onderzocht welke algemeen gebruikelijke, welke algemene voorzieningen, welke collectieve voorzieningen mogelijk bij kunnen dragen aan het te behalen resultaat, kan ten slotte beoordeeld worden of er individuele voorzieningen zijn die hieraan eveneens bij kunnen dragen.

2.2. Individuele voorziening

Als uit het gesprek, eventueel tijdens het huisbezoek, gebleken is dat er een individuele voorziening nodig is om een beperking te compenseren, dan zal onderzocht worden of de aanvrager voldoet aan de criteria om hiervoor in aanmerking te komen. Vaak zal echter voor het gesprek globaal beoordeeld worden of iemand tot de doelgroep behoort.

Doelgroepen

Bij de behandeling van een aanvraag wordt eerst gekeken of de aanvrager tot de doelgroep van de Wmo behoort. Daaraan liggen de uitgangspunten van de Wmo en de Verordening ten grondslag.

De doelgroepen in de Wmo zijn:

  • ·

    mantelzorgers;

  • ·

    mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem dat hen belemmert in het maatschappelijke leven en bij het zelfstandig functioneren;

  • ·

    mensen met een beperking of chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem die hun zelfstandigheid kunnen houden en verbeteren en deel kunnen nemen aan het maatschappelijke leven met behulp van voorzieningen.

Mantelzorgers komen alleen in aanmerking voor individuele voorzieningen wanneer zij die zelf nodig hebben. Als de voorziening bedoeld is voor degene die zij verzorgen, dan moet de voorziening op de naam van die persoon aangevraagd worden en niet op die van de mantelzorger. In feite spreekt men dan niet meer van een mantelzorger.

Beperkingen

Ten aanzien van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem kan een medisch advies nodig zijn om vast te stellen waar de beperkingen/belemmeringen uit bestaan, of deze te objectiveren zijn en welke mogelijkheden er zijn om de problemen op te lossen. Daarbij wordt gebruik gemaakt worden van de ICF (International Classification of Functions, Disabilities and Impairments), Voor verdere uitwerking zie hoofdstuk 7 en bijlage 1.

Aanvraagprocedure en formulier

Voor het indienen van een aanvraag voor een individuele voorziening is een aanvraagformulier beschikbaar. Deze is verkrijgbaar bij het loket Haarlem, via het digitale loket Haarlem of wordt op verzoek toegezonden. Ook is het mogelijk het aanvraagformulier na afloop van het keukentafel gesprek in te vullen. De persoon voor wie de individuele voorziening is bedoeld, moet zelf de aanvraag indienen. Bij het indienen van een aanvraag kan de aanvrager zich laten bijstaan door een derde. Hij kan zich ook laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Deze moet dan wel beschikken over een door de belanghebbende afgegeven machtiging of volmacht.

Een bewindvoerder is niet automatisch gemachtigd tot het vertegenwoordigen van degene wiens goederen onder zijn bewind staan. Dit betekent dat de gemeente ook van de bewindvoerder een schriftelijke machtiging of volmacht, verleend door de direct belanghebbende, kan verlangen.

De aanvraag wordt in behandeling genomen als het aanvraagformulier volledig is ingevuld en alle benodigde informatie aanwezig is. De aanvraag moet binnen een termijn van acht weken worden afgehandeld.

Als het niet lukt om binnen de voorgeschreven termijn een besluit te nemen, omdat bijvoorbeeld de voor de beoordeling van de aanvraag benodigde informatie ontbreekt wordt de aanvrager, voordat de acht weken om zijn, daarvan schriftelijk op de hoogte gesteld. In die mededeling wordt opgenomen binnen welke termijn de aanvraag naar verwachting wordt afgehandeld.

2.3. Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders mogen, ten gunste van de klant een besluit nemen dat buiten de Wmo-regels valt. Het college maakt in dat geval gebruik van de zogenaamde hardheidsclausule. De hardheidsclausule is opgenomen in de Wet en in de Verordening. De hardheidsclausule beoogt een rechtvaardige toepassing van de Wet en de Verordening in uitzonderlijke gevallen. Het is niet de bedoeling dat iemand tussen wal en schip belandt. Als bij de beoordeling van een aanvraag blijkt dat geen of maar voor een deel recht is op een voorziening, dan is de gemeente verplicht om te kijken of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, die aanleiding vormen tot toepassing van de hardheidsclausule.

2.4. Motiveren van besluiten

In de beschikking die de aanvrager krijgt, zal het college op grond van de Awb en van de aangescherpte motiveringsplicht, in voldoende mate moeten aangeven:

  • ·

    op grond waarvan de voorziening is toegekend of geweigerd. Het volstaat niet te verwijzen naar bijvoorbeeld een artikel in de Wet en/of de Verordening, een medisch advies e.d. De beweegredenen dienen inhoudelijk te worden aangegeven;

  • ·

    of en zo ja, in hoeverre de verstrekte voorziening bijdraagt aan het bevorderen dan wel behouden van de zelfredzaamheid.Ongeacht of sprake is van een toekenning of een (gedeeltelijke) weigering dient in de beschikking te worden aangegeven:

  • ·

    de aangevraagde voorziening;

  • ·

    de reden waarom die specifieke voorziening is toegekend en niet een andere. Het volstaat niet aan te geven, dat bijvoorbeeld een scootmobiel van een bepaald type is toegekend. Te allen tijde moet aangegeven te worden waarom juist dat type is toegekend;

  • ·

    De stoornissen en beperkingen indien aanwezig van de belanghebbende;

  • ·

    wat de wettelijke grondslag vormt voor die specifiek toegekende voorziening;

  • ·

    welke inhoudelijke gronden er zijn om de gevraagde voorziening te weigeren;

  • ·

    welke wettelijke gronden voor de weigering zijn gehanteerd;

  • ·

    of en zo ja, welke externe organen om advies zijn gevraagd;

  • ·

    wat het advies inhoudt. Dit mag eventueel een samenvatting zijn, mits deze aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. In bepaalde gevallen kan het zelfs om der wille van duidelijkheid en volledigheid wenselijk zijn een afschrift van het advies mee te zenden;

  • ·

    indien de uiteindelijke beslissing afwijkt van het advies van het adviserende orgaan, wat daarvan de reden is;

  • ·

    of advies en/of het voorgenomen besluit is besproken met de belanghebbende en de uitkomst van het besprokene;

  • ·

    dat een ieder die een voorziening is toegekend verplicht is aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening;

  • ·

    als sprake is van toepassing van de hardheidsclausule, welke redenen daaraan ten grondslag liggen. Er kan niet worden volstaan met het gebruik van algemene termen als “financiële, persoonlijke of andere gronden” maar dient nader te worden geduid welke financiële en/of andere omstandigheden het gebruik van de hardheidsclausule rechtvaardigen. Bovendien moet aangegeven worden welke uitzonderlijke omstandigheden hebben geleid tot de toekenning.

2.5. Beëindiging, intrekking en herziening van een voorziening

Tussen intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening en een beëindiging bestaat duidelijk verschil.

Beëindiging

Beëindiging van een voorziening ligt in een nabij of verder gelegen toekomst op grond van wijzigingen die tijdig zijn aangekondigd of tijdig zijn te voorzien.

Intrekking

Intrekking vindt met terugwerkende kracht plaats op grond van feiten, die eerst achteraf konden worden geconstateerd en die, als ze eerder bekend zouden zijn geweest, niet tot een toekenning zouden hebben geleid of tot een eerdere beëindiging van de voorziening.

Herziening

Herziening van een voorziening vindt plaats als sprake is van gewijzigde omstandigheden of omdat sprake is van een foutief besluit. Herziening van een voorziening kan zowel vooruit in de tijd of met terugwerkende kracht plaatsvinden.

2.6. Terugvordering

Terugvordering heeft in de praktijk vooral betrekking op financiële tegemoetkomingen en Pgb's. Terugvordering vindt plaats als een voorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend. Over het algemeen vindt een dergelijke constatering achteraf plaats. Indien bij beëindiging van een financiële tegemoetkoming of Pgb er een niet-fraude vordering ontstaat van maximaal € 25,- zal er worden afgezien van invordering.

Alvorens een besluit tot terugvordering te nemen moet deze worden voorafgegaan door een gedegen onderzoek. Uit dat onderzoek moet duidelijk naar voren komen, zo veel als maar mogelijk is gestaafd met schriftelijke bewijzen, dat de oorzaak van het ten onrechte verstrekken aan belanghebbende is te wijten. Er moet onomstotelijk worden aangetoond, dat sprake is van “onverschuldigd uitbetaald”.

Voorts moet het terug te vorderen bedrag gespecificeerd in de rapportage te worden aangegeven en eveneens gespecificeerd in de beschikking te worden opgenomen.

Terugvordering dient te allen tijde vooraf gegaan te worden door een herzieningsbesluit dan wel een intrekkingbesluit. Een besluit tot herziening/intrekking en een besluit tot terugvordering kunnen in één beschikking worden verwoord.Terugvordering in het kader van de Wmo is niet geregeld binnen de Wmo. Dat houdt in dat, als wordt besloten tot terugvordering, dat zal moeten gebeuren op grond van het privaatrecht. Dat betekent, dat bij het te gelde maken van de vordering een verzoek daartoe dient te worden ingediend bij de Kantonrechter (gemaximeerd bedrag, nu € 5.000,-) of bij de Rechtbank (bij vorderingen hoger dan het hiervoor geduide bedrag). Is sprake van een procedure via de Kantonrechter dan kan dit door een ambtenaar worden afgehandeld. Een procedure bij de Rechtbank moet, namens het college door een procureur, bijvoorbeeld de stadsadvocaat, worden ingesteld.

Het verdient aanbeveling om eerst te proberen een redelijke schikking te treffen. Eerst als blijkt, dat een minnelijke schikking niet mogelijk is, dan wordt de gerechtelijke procedure begonnen, eventueel na een kosten-baten analyse. Het college kan, mits voldoende gemotiveerd, afzien van terugvordering.Een besluit tot terugvordering moet voldoen aan het motiveringsbeginsel zoals verwoord in de Awb.

2.7. Fraudeaangifte

Als sprake is van (vermeende) fraude kan aangifte bij de Officier van Justitie plaats vinden. Daarbij kan aansluiting worden gevonden bij de procedure, die ook bij de uitvoering van de Wet werk en bijstand (Wwb) van kracht is. Het is overigens de Officier van Justitie die bepaalt:

  • ·

    wie wordt ingeschakeld voor het verhoor en het opstellen van het proces verbaal;

  • ·

    of een strafvordering wordt ingesteld.

2.8. Heronderzoeken

Een heronderzoek vindt plaats om te beoordelen of een belanghebbende nog steeds recht heeft op de verstrekte voorziening en/of deze nog voldoet.

Bij een heronderzoek wordt gekeken of:

de omstandigheden van de belanghebbende in de loop van de tijd veranderd zijn en of deze omstandigheden een aanleiding vormen om de voorziening te wijzigen of in te trekken;

de verstrekte voorziening nog aan de (technische) eisen voldoet.

Heronderzoeken vinden plaats als:

  • ·

    het een periodieke financiële tegemoetkoming betreft voor vervoersvoorzieningen;

  • ·

    de verwachting bestaat dat in de loop van de tijd de omstandigheden van de belanghebbende zullen wijzigen;

  • ·

    een voorziening voorlopig wordt toegekend;

  • ·

    een belanghebbende binnen de vastgestelde termijn niet is verhuisd naar een adequate woning, terwijl een voorlopige tegemoetkoming in de verhuiskosten / verhuisadvies is toegekend;

  • ·

    een beleidswijziging dit noodzakelijk maakt;

  • ·

    de eindsituatie bij een eerdere aanvraag nog niet duidelijk was;

  • ·

    het college daar anderszins aanleiding toe vindt.

2.9. Bezwaar

Op de beschikking zijn de wettelijke bezwaar- en beroepsprocedures van toepassing zoals zijn omschreven in de Awb en zoals aangegeven in de beschikking. Als de belanghebbende het niet eens is met het besluit, kan deze een bezwaarschrift naar Burgemeester en Wethouders van Haarlem.

Een bezwaarschrift dient binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na de datum van verzending van de beschikking, bij de gemeente te zijn ontvangen. Het bezwaarschrift moet, op grond van artikel 6.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in ieder geval het volgende bevatten:

  • ·

    de naam en het adres van de belanghebbende;

  • ·

    het cliëntnummer;

  • ·

    de datum waarop het bezwaarschrift is geschreven;

  • ·

    een omschrijving van het besluit waartegen bezwaar is gemaakt;

  • ·

    de motivering van het bezwaar;

  • ·

    een handtekening van de belanghebbende.

De gemeente heeft eveneens zes weken om het bezwaarschrift te behandelen. Dit mag nog verlengd worden met zes weken wanneer er nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die een nader onderzoek noodzakelijk maken.

2.10. Voorlopige voorziening

De aanvrager kan, als de beslissing op zijn aanvraag niet binnen de termijn is genomen, dan wel om een andere, naar zijn oordeel dringende, reden een spoedvoorziening aanvragen bij de Rechtbank te Haarlem. Ook een bezwaarde kan bij het uitblijven van een besluit op bezwaar een verzoek tot een voorlopige voorziening indienen bij de Rechtbank te Haarlem. In de Awb is aangegeven, waaraan een verzoekschrift dient te voldoen. De vereisten komen overigens nagenoeg overeen met die van een bezwaarschrift, met dien verstande dat niet verwezen hoeft te worden naar een beslissing of besluit op bezwaar. Juist het ontbreken van een dergelijke beslissing vormt immers aanleiding tot het verzoek om een voorlopige voorziening. Voor het indienen van een verzoek tot voorlopige voorziening zijn griffiekosten verschuldigd. Informatie over de griffiekosten, de vereisten van een verzoekschrift, de procedure enzovoort wordt verstrekt door de griffier van de Rechtbank te Haarlem.

2.11. Beroep en hoger beroep

Tegen het besluit op het bezwaarschrift kan binnen zes weken beroep in worden gesteld bij de Rechtbank Haarlem. De beroepstermijn vangt aan de dag ná die waarop het besluit op bezwaar is verzonden. Beroep kan over het algemeen alleen worden ingesteld indien voorafgaand een ontvankelijk bezwaarschrift is ingediend. Tegen de uitspraak van de Rechtbank is hoger beroep mogelijk bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Aan het instellen van beroep en hoger beroep zijn griffiekosten verbonden. Informatie daarover, alsmede over beroep en hoger beroep kunnen worden ingewonnen bij de griffie van een der genoemde beroepsinstanties. Daarnaast zijn algemene folders beschikbaar.

3: Hulp bij het huishouden

3.1. Inleiding

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt op basis van de aanwezige beperkingen en het type huishouden bepaald. De gemeente Haarlem hanteert als basis voor de omschrijving van de vorm en de omvang van de hulp bij het huishouden het protocol Hulp bij het huishouden dat destijds ook door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) werd gehanteerd ten behoeve van de indicatiestelling onder de AWBZ.

Het is echter van belang dat ruimte wordt gecreëerd voor het meewegen van de individuele omstandigheden van de belanghebbende. De in dit hoofdstuk beschreven tijdnormering is daarom indicatief. De mogelijkheid moet aanwezig zijn om af te wijken van de indicatieve tijdnormering naar aanleiding van de specifieke individuele omstandigheden, ook wel maatwerk genoemd.

De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk

Onder een leefeenheid wordt verstaan “een eenheid bestaande uit gehuwden of met gehuwden gelijk te stellen personen die al dan niet samen met een of meer andere personen duurzaam een huishouden voeren”. De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en in stand houden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Hulp bij het huishouden is er als aanvulling op de eigen mogelijkheden.

  • ·

    In de volgende situaties is er geen sprake van een leefeenheid, die een gezamenlijk huishouden voert:

  • ·

    bij kamerverhuur (op basis van een huurovereenkomst). Als er sprake is van kamerverhuur, wordt de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden gerekend. Van huurders kan niet verwacht worden dat zij de huishoudelijke taken overnemen; er is geen sprake van familiebanden. Er moet wel een huurovereenkomst aanwezig zijn. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, wordt verondersteld dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van een leefeenheid.

  • ·

    bij bewoners van een kloostergemeenschap of andere gemeenschappelijke woonvorm. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situaties kan wel een indicatie gesteld worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien men dit zelf niet meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn worden niet meegenomen in de indicatie (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

  • ·

    bij bewoners van een Awbz-instelling.

Uitzonderingen

Binnen de gemeente Haarlem kennen we een aantal bijzondere woonvormen. Dit zijn vormen van begeleid wonen, al dan niet in een groepsvorm, ten behoeve van mensen met bijvoorbeeld een verstandelijke beperking, dementiële klachten of het syndroom van Korsakov. Het gaat om kleinschalige woonvormen op basis van een particulier initiatief of een samenwerkingsverband tussen een zorgaanbieder en woningbouwcorporatie.

De gemeente heeft een compensatieplicht met betrekking tot het voeren van een huishouden. In deze bijzondere woonvormen wordt een uitzondering gemaakt op de regel dat de omvang van de hulp gerelateerd wordt aan een eenpersoonshuishouden. De eigen kamer in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden en gemeenschappelijke ruimten in principe niet.

3.2. Gebruikelijke Zorg

Bij de Wmo heeft de gemeente een resultaatsverplichting, dat wil zeggen dat het resultaat primair van belang is. Bij gebruikelijke zorg gaat het om een probleem dat is ontstaat doordat degene die gewend is voor het huishouden te zorgen dit al dan niet tijdelijk niet meer kan doen. De eerste stap bij het zoeken van een oplossing is dan om te kijken naar de huisgenoten van degene die het huishouden normaalgesproken doet. Zijn die huisgenoten, binnen de leefeenheid, in staat het huishoudelijke werk, bijvoorbeeld door een herverdeling van taken, over te nemen?

Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg, die partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren. Dat betekent dat van huisgenoten verwacht wordt dat zij, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, een herverdeling maken van de huishoudelijke taken. In elk individuele situatie zal bekeken moeten worden of ook in die situatie het redelijk is gebruikelijke zorg te veronderstellen.

Een huisgenoot kan zowel een volwassene als een kind zijn, dus alle bewoners van één adres die samen één huishouden voeren.

Bij de toepassing van het criterium gebruikelijke zorg gelden de volgende uitgangspunten:

  • ·

    van iedere huisgenoot wordt verwacht dat deze een huishouden kan voeren, naast een volledige baan, het volgen van een opleiding of andere activiteiten in het kader van maatschappelijke participatie. Onder een (volledige) baan wordt ook verstaan het werken op onregelmatige tijden of in ploegendienst. De meeste mensen hebben naast hun dagelijkse bezigheden een huishouden te regelen.

  • ·

    bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden.

Gebruikelijke zorg is niet van toepassing in de volgende situaties:

  • ·

    bij een werkende partner/huisgenoot, die beroepshalve minimaal 7 etmalen aaneengesloten van huis is, bijvoorbeeld in het geval van een internationale chauffeur, medewerker van een booreiland of defensiepersoneel. Werk op zich is geen reden voor huisgenoten om zich te kunnen onttrekken aan huishoudelijke taken. Lange werkdagen en lange werkweken gelden dus ook niet als reden. De Wmo houdt alleen rekening met werk waarvoor mensen lang van huis zijn. In dat geval zijn mensen immers niet aanwezig om huishoudelijk werk over te nemen. Alle situaties waarbij dit om een eigen keus gaat, tellen niet mee bij de beoordeling.

  • ·

    als er sprake is van een dreigende overbelasting van de gebruikelijke zorgverlener. Dit moet via een medische indicatie worden vastgesteld.

  • ·

    in crisissituaties, bijvoorbeeld het plotselinge overlijden van de (verzorgende) partner/ouder met jonge kinderen of bij een korte levensverwachting van de zorgvrager.

  • ·

    bij personen van 75 jaar en ouder.

Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar

Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken. Het verzorgen van kinderen valt ook onder de Hulp bij het huishouden.

Niet-uitstelbare taken zijn: maaltijd verzorgen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen;

Wel-uitstelbare taken zijn: boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen.

3.2.1. Taken van een 18-23 jarige

Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden kunnen zijn:

Uitstelbare taken:

  • ·

    schoonhouden van sanitaire ruimte,

  • ·

    keuken en een kamer,

  • ·

    de was doen,

Niet uitstelbare taken:

  • ·

    boodschappen doen,

  • ·

    maaltijd verzorgen,

  • ·

    afwassen en opruimen.

3.2.2. Hulp bij het huishouden boven de 75 jaar

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) kan, indien nodig, hulp voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend.

3.2.3. Hulp bij het huishouden in terminale situaties

In terminale of andere chronische situaties waarin de gebruikelijke zorgverleners zwaar belast worden met zorgtaken kunnen de normeringen betreffende gebruikelijke zorg op maat worden gehanteerd.

3.2.4. Onbekendheid met uitvoeren huishoudelijke activiteiten

Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk kunnen invloed hebben op het vermogen van andere leden uit de leefeenheid om huishoudelijke taken over te nemen. Als het overnemen van de taken noodzakelijk is, door uitval van een van de leden, kan aan de gezonde anderen een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied. Ook het trainen van huisgenoten om bepaalde huishoudelijke handelingen te verrichten of om te gaan met huishoudmiddelen valt als activiteit onder de hulp bij het huishouden: instructie.

Het gaat dan om een kortdurende indicatie voor beperkte tijd, waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd.

3.3. Voorliggende voorzieningen

De gemeente Haarlem beschouwt een aantal voorzieningen als voorliggend; dat wil zeggen dat wanneer een adequate oplossing wordt geboden door gebruik te maken van deze voorzieningen of regelingen, deze voorgaan op een Wmo-voorziening.

Van voorliggende voorzieningen moet gebruik worden gemaakt voor zover die beschikbaar en passend zijn. Voorliggende voorzieningen zijn onder andere (niet limitatieve lijst):

  • ·

    kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf)

  • ·

    voor- , tussen- en naschoolse opvang

  • ·

    oppascentrale

  • ·

    maaltijddienst

  • ·

    hondenuitlaatservice

  • ·

    boodschappendienst

Particuliere hulp bij het huishouden

Particuliere zorg is onder de Wmo geen voorliggende voorziening. Niemand kan worden gedwongen zelf particuliere zorg in te huren wanneer er een indicatie is voor hulp bij het huishouden op grond van de Wmo.

Wettelijke voorliggende voorzieningen die voorgaan op de hulp bij het huishouden zijn:

Wet kinderopvang

Hiermee wordt bedoeld: dagopvang van 0 tot 4 jarigen, buitenschoolse opvang en gastouderschap, ook voor ouders/verzorgers die deelnemen aan een re-integratietraject. Opvang tussen de middag valt niet onder deze wet, maar onder een overblijfregeling van een basisschool.

Basisscholen zijn wettelijk verplicht om voor- en naschoolse opvang aan te bieden. Dat kan in het schoolgebouw zijn, maar ook bij een kinderdagverblijf of via een gastouderschap. Via de belastingdienst kan een beroep worden gedaan op de kinderopvangtoeslag.

Wet Arbeid en Zorg

Deze wet regelt o.a. het kortdurend zorgverlof voor alle werknemers, bijv. bij ziekte van een kind of partner. Het gaat daarbij om maximaal 10 dagen per jaar met behoud van tenminste 70% van het salaris.

Ziektekostenverzekering

Bij sommige verzekeraars is thuiszorg opgenomen in het (aanvullende) ziektekostenpakket. Daarbij gaat het wel om crisissituaties, bijvoorbeeld bij de plotselinge ziekenhuisopname van een ouder uit een één oudergezin, als er sprake is van onuitstelbare zorgtaken.

Revalideren

Wanneer bepaalde aandoeningen die de oorzaak vormen voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de door de gemeente aangewezen arts nog behandelmogelijkheden biedt, kan in de regel geen hulp bij het huishouden positief worden geadviseerd. Het gaat hierbij dan met name om moeilijk objectiveerbare aandoeningen en psychische aandoeningen. Hulp bij het huishouden kan in een dergelijke situaties antirevaliderend werken.

Er kan wel hulp bij het huishouden naast een te volgen behandeling of revalidatie verstrekt worden. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Een dergelijke indicatie heeft dan een korte geldigheidsduur, afhankelijk van de duur van het behandel- of revalidatietraject.

Technische hulpmiddelen en woonvoorzieningen

Indien de problemen afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen of woonvoorzieningen is er geen indicatie voor hulp bij het huishouden. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden andere hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn, maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is de aanschaf van deze hulpmiddelen voorliggend op het inzetten van hulp. De belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van dergelijke algemeen gebruikelijke voorzieningen. Deze worden in het kader van de Wmo niet verstrekt. Indien een oplossing gevonden kan worden via een aanpassing van de keuken, het plaatsen van een verhoging voor een droger of wasmachine of sanering van de woning in verband met CARA, kan er een woonvoorzieningen worden toegekend in het kader van de Wmo. Daarnaast kunnen enkele hulpmiddelen worden gefinancierd vanuit andere regelingen, zoals de Awbz en de Regeling hulpmiddelen.

3.4. Vormen van hulp bij het huishouden

De persoon met beperkingen heeft de keuze uit drie verstrekking vormen in het kader van de hulp bij het huishouden.

  • ·

    Algemene voorziening

  • ·

    Zorg in natura

  • ·

    Persoonsgebonden budget (Pgb)

Algemene voorziening

Een algemene voorziening is een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid en een beperkte toegangsbeoordeling. Een algemene voorziening kan snel en zonder veel regels een adequate oplossing bieden om beperkingen te compenseren. Een algemene voorziening is voorliggend op een individuele voorziening. Een voorbeeld van een algemene voorziening is de boodschappenservice. Voor meer informatie wordt verwezen naar paragraaf 1.3 van deze uitvoeringsregels.

Zorg in natura

Zorg in natura wil zeggen dat de hulp daadwerkelijk wordt geleverd door een van de zorgaanbieders waarmee de gemeente Haarlem een overeenkomst heeft afgesloten. De zorg wordt geleverd door een zorgaanbieder en de gemeente betaalt de kosten voor de hulp direct aan de zorgaanbieder. Er is een eigen bijdrage verschuldigd die, op basis van de landelijke draagkrachtberekening, wordt vastgesteld en geïnd door het CAK.

Persoonsgebonden budget (Pgb)

Een Pgb is een geldbedrag bedoeld om zelf zorg in te kopen. Dat kan bij een (thuis)zorgorganisatie, maar ook bij uitwonende familieleden, vrienden of kennissen of een schoonmaakbedrijf.

Voor een Pgb wordt een eigen bijdrage gevraagd die door het CAK, op basis van de landelijke draagkrachtberekening, wordt vastgesteld en geïnd. Een Pgb voor hulp bij het huishouden wordt periodiek uitbetaald en moet achteraf worden verantwoord.

Naast de keuzemogelijkheid tussen de voorziening in natura of een persoonsgebonden budget bestaat er tevens de keuze uit de vergoeding voor een alfahulp. Dit is per 1 januari 2010 vastgesteld in artikel 5, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning. De nadere regels hieromtrent zijn vastgesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem.

In het kader van het Pgb zijn er twee situaties mogelijk. Er kan gekozen worden voor een situatie waarbij er een verhouding opdrachtgever – opdrachtnemer ontstaat (waarbij de helpende niet in loondienst komt) of een situatie die in de Wmo omschreven is als “een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964, waarbij sprake is van de Regeling diensten aan huis.

3.5. Categorieën hulp bij het huishouden

Om een persoon met beperkingen in staat te stellen een huishouden te voeren kan er een indicatie voor hulp bij het huishouden worden gegeven, de activiteiten waarbij ondersteuning kan worden gegeven zijn in te delen in een drietal categorieën hulp bij het huishouden. Op basis van de indicatie bepaalt de gemeente welke categorie wordt ingezet. Deze categorieën worden als volgt ingedeeld:

Categorie 1 huishoudelijke werkzaamheden

Er is sprake van een stabiele (gezins-) situatie waarbij naast de hulp bij het huishouden geen andere ondersteuning nodig is.

Voor deze groep klanten worden de volgende vormen van hulp bij het huishouden ingezet:

  • ·

    boodschappen doen voor het dagelijkse leven, indien een voorliggende voorziening niet adequaat is

  • ·

    de verzorging van een warme maaltijd, indien een voorliggende voorziening niet adequaat is

  • ·

    de verzorging van een broodmaaltijd

  • ·

    lichte en zware huishoudelijke werkzaamheden

  • ·

    verzorging van kleding en linnengoed (incl. het doen van de was en huishoudelijke spullen in orde houden)

Categorie 2 huishoudelijke werkzaamheden, als categorie 1, aangevuld met de organisatie van het huishouden

Een deel van de klanten heeft (extra) hulp nodig om het huishouden gaande te houden. Dit kan

(al dan niet tijdelijk) bestaan uit:

  • ·

    anderen helpen met maaltijdbereiding

  • ·

    kinderen jonger dan 12 jaar helpen met zelfverzorging

  • ·

    dagelijkse organisatie met betrekking tot het huishouden

Categorie 3 huishoudelijke werkzaamheden, als categorie 1, aangevuld met de organisatie van het huishouden, als categorie 2, met daarbij

  • ·

    aanvullende hulp bij een ontregeld huishouden in verband met psychosociale problematiek

  • ·

    psychosociale begeleiding

  • ·

    instructie, advies en voorlichting gericht op het huishouden

Bij instructie, advies en voorlichting wordt leerbaarheid verondersteld van de belanghebbende. Wanneer de taak is aangeleerd vervalt het recht op hulp.

Nadat de categorie is bepaald wordt aan de hand van standaardindicaties berekend hoeveel uren zorg geleverd moet worden. Het aantal uren wordt uitgedrukt in zogenoemde klassen. Dit zijn bandbreedtes van het aantal uren zorg dat per week geleverd moet worden.

3.5.1. Categorie 1

Huishoudelijke werkzaamheden

Voor de hulp bij het huishouden zijn standaardindicaties ontwikkeld. In deze paragraaf wordt per activiteit een normtijd aangegeven. De volgende activiteiten vallen onder de huishoudelijke werkzaamheden:

  • ·

    boodschappen voor het dagelijks leven

  • ·

    maaltijdverzorging: bereiding broodmaaltijd/warme maaltijd

  • ·

    licht poetswerk in huis: kamers opruimen

  • ·

    huishoudelijke werkzaamheden: stofzuigen, wc/badkamer schoonmaken

  • ·

    verzorging kleding/linnengoed

Hieronder volgt een toelichting op een aantal activiteiten vallende onder categorie 1.

Boodschappen voor het dagelijkse leven

Wanneer er geen voorliggende voorzieningen, zoals een boodschappendienst of een vrijwilligersorganisatie, aanwezig of adequaat zijn. Bij hoge uitzondering wordt dit toegekend.

Voorbeelden factoren meer / minder hulp:

  • ·

    indien het huishouden bestaat uit meer dan vier personen kan er 30 minuten extra per week voor de boodschappen worden geïndiceerd;

  • ·

    Afstand tot winkel of het aantal kinderen.

Maaltijdverzorging: bereiding broodmaaltijd/warme maaltijd

Bij hoge uitzonering wordt dit toegekend. In vrijwel alle gevallen kan dit met vrijwilligers (Tafeltje Dekje), familie en buren worden opgelost.

Voorbeelden factoren meer / minder hulp:

·bij aanwezigheid van kinderen jonger dan 12 jaar kan er 20 minuten extra per keer worden geïndiceerd.

Aanvullende informatie

Maaltijdbereiding en boodschappen doen vindt niet structureel plaats. Er moet voor de maaltijdbereiding en het doen van boodschappen in eerste instantie een beroep gedaan worden op de eventueel aanwezige –meerderjarige, gezonde- huisgenoten (gebruikelijke zorg). Als men de warme maaltijd niet kan verzorgen, moet worden nagegaan welke mogelijkheden mantelzorg, vrijwilligers en voorliggende of algemeen gebruikelijke voorzieningen bieden. Te denken valt aan kant en klaarmaaltijden, gemeentelijke maaltijdvoorziening (Tafeltje Dekje), boodschappendiensten of bezorging aan huis.

Indien voorliggende voorzieningen niet tegemoet kunnen komen aan de eisen van een, door een arts voorgeschreven, dieet, kan maaltijdbereiding worden geïndiceerd. In een gezin met jonge kinderen kan ook een indicatie gesteld worden voor maaltijdvoorziening of boodschappendienst, omdat dan bijvoorbeeld Tafeltje Dekje niet als adequaat kan worden beschouwd.

Als huisgenoten door onvoldoende kennis of vaardigheden niet in staat zijn om te koken, wordt hen aangeboden om het koken te leren. De geldigheidsduur is afhankelijk van de situatie, maar maximaal 6 weken.

Licht huishoudelijk werk

Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden.

Voorbeelden factoren meer / minder hulp (maximaal 30 minuten per factor) :

  • ·

    kinderen jonger dan 12

  • ·

    Psychogeriatrische problematiek/communicatieproblemen

  • ·

    allergie voor huisstofmijt

Aanvullende informatie

Bij allergie voor huisstofmijt zal er advisering rond het saneren van de woning plaatsvinden door bijvoorbeeld de COPD verpleegkundige. Zie voor meer informatie over COPD-sanering het hoofdstuk over woonvoorzieningen. Een vraag naar hulp bij het huishouden zal pas aan de orde zijn wanneer sanering van de woning reeds heeft plaatsgevonden.

Zwaar huishoudelijke werkzaamheden

Voorbeelden factoren meer / minder hulp:

In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiek of aanwezigheid van jonge kinderen (< 12 jaar) kan de indicatie verhoogd worden met 30 minuten. Voor de verzorging van huisdieren kan niet tot een hogere klasse overgegaan worden.

Verzorging kleding/linnengoed

Voorbeelden van factoren meer / minder werk:

  • ·

    kinderen < 12 jaar ; 15 minuten per kind per week extra

  • ·

    bedlegerige patiënten + 30 minuten

  • ·

    extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.: + 30 min.

3.5.2. Categorie 2

Organisatie van het huishouden: huishoudelijke werkzaamheden, als categorie 1, aangevuld met de organisatie van het huishouden.

De volgende activiteiten vallen onder de organisatie van het huishouden.

  • ·

    Normering activiteiten ten behoeve van de opvang en verzorging van kinderen.

  • ·

    Dagelijkse organisatie (regie) van het huishouden.

Normering activiteiten ten behoeve van de opvang en verzorging van kinderen

De grondslag ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen.

De normtijden worden gebruikt bij het berekenen van de totale benodigde tijd voor de activiteiten met betrekking tot kinderen. Hiervoor wordt de normtijd vermenigvuldigd met het aantal keer per dag en het aantal keer per week. Dit levert dan de totaaltijd op van de activiteiten met betrekking tot kinderen. Het is hierbij mogelijk om taken te combineren.

Voorbeelden factoren meer / minder werk:

  • ·

    aantal kinderen

  • ·

    leeftijd kinderen

  • ·

    gezondheidssituatie / functioneren kinderen / huisgenoten.

  • ·

    aanwezigheid gedragsproblematiek

  • ·

    samenvallende activiteiten die tegelijk kunnen worden uitgevoerd

Dagelijkse organisatie (regie) van het huishouden

Activiteiten

Totaal 30 min p.w.

Administratieve werkzaamheden ten behoeve van huishoudelijke activiteiten.

10 min

Plannen van huishoudelijke activiteiten

10 min

Plannen en beheren van middelen m.b.t het huishouden

10 min

Voorbeelden factoren meer / minder werk:

  • ·

    communicatieproblemen

  • ·

    aantal huisgenoten, vooral kinderen jonger dan 16

  • ·

    (psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden

Aanvullende informatie opvang en verzorging van kinderen

Uitval van (een van) de ouders

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen, het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles).

Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over. Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Indien er sprake is van uitval van de ouder in een éénoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de opvang en verzorging van de kinderen, wordt er eerst nagegaan wat mantelzorg kan opvangen, en wat vrijwilligers als vervangende mantelzorg, voorliggende voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen opvangen.

Opvang valt niet onder de hulp bij het huishouden. Het halen en brengen naar de opvang en het sfeer scheppen in de huishoudelijke kring valt wel binnen de Wmo.

Eigen oplossingen gaan voor

Indien nodig moet de ouder gebruik maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof. De indicatiesteller onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen. Is dit niet mogelijk dan moet de ouder gebruik maken van (een combinatie van) crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder ed. (de zogenaamde algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen). Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen is redelijk, onafhankelijk van de financiële omstandigheden.

Voorkomen van crisis en ontwrichting

Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurend overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan Hulp bij het huishouden worden ingezet.

Structurele opvang van kinderen valt niet onder de hulp bij het huishouden.

Niet-structurele opvang van kinderen kan alleen bij ontwrichting of calamiteiten tot een indicatie(advies) voor Hulp bij het huishouden voor een beperkte tijd leiden.

Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding

Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden.

De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, wordt de situatie als een éénoudergezin beschouwd.

3.5.3. Categorie 3

Hulp bij ontregelde huishouding, in verband met psychosociale problematiek: huishoudelijke werkzaamheden, als categorie 1, aangevuld met de organisatie van het huishouden, als categorie 2, met daarbij aanvullende hulp bij een ontregeld huishouden in verband met psychosociale problematiek. De duur van de inzet van categorie 3 is in principe maximaal 3 maanden, waarna categorie 2 of categorie 1 ingezet kan worden.

Categorie 3 wordt tijdelijk ingezet. Meestal tussen 6 weken en maximaal 3 maanden. Hierna kan volstaan worden met hulp bij het huishouden in categorie 2 of in categorie 1. Individueel maatwerk blijft echter onverkort van kracht bij aantoonbare onverantwoorde switch – toegesneden op de individuele aanvrager- van categorie 3 naar categorie 2 of categorie 1.

De volgende activiteiten vallen onder de hulp bij ontregelde huishouding:

  • ·

    psychosociale begeleiding in relatie tot et voeren van een huishouden.

  • ·

    advies, instructie en voorlichting, gericht op het huishouden.

Psychosociale begeleiding

In principe wordt er voor onderstaande activiteiten geen extra tijd geïndiceerd, tenzij onderstaande activiteit (-en) aantoonbaar noodzakelijk zijn.

In combinatie met activiteiten onder categorie 1 en 2

30 min p.w.

Formuleren doelen/bijstellen doelen met betrekking tot het huishouden

10 min

Helpen handhaven/verkrijgen/herkrijgen structuur in het huishouden

10 min

Helpen handhaven vergroten van zelfredzaamheid m.b.t. budget

10 min

Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden

Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk kunnen invloed hebben op het vermogen van andere leden uit de leefeenheid om huishoudelijke taken over te nemen. Als dit noodzakelijk is, door uitval van een van de leden, kan aan de gezonde anderen een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied. Ook het trainen van huisgenoten om bepaalde huishoudelijke handelingen te verrichten of om te gaan met hulp bij het huishoudenmiddelen valt als activiteit onder de Hulp bij het huishouden: instructie. Het gaat dan om een kortdurende indicatie voor beperkte tijd, waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd.

Frequentie: 3 x per week max. 6 weken

Activiteiten

30 min per keer

Instructie omgaan met hulpmiddelen

10 min

Instructie licht huishoudelijke werk

10 min

Instructie textielverzorging

-boodschappen doen

-koken

10 min

Voorbeelden factoren meer / minder werk:

·communicatieproblemen

3.6. De tijdsnormering

De tijdsnormeringen zijn indicatief. Er dienen altijd individuele afwegingen gemaakt te worden. In de Wmo heeft de gemeente een resultaatsverplichting, dat wil zeggen dat het resultaat primair van belang is.

De normtijd is onder meer afhankelijk van:

  • ·

    samenstelling van het huishouden: één of meer persoonshuishouden,

  • ·

    de aanwezigheid en leeftijd van kinderen,

  • ·

    het aantal kamers dat intensief als leefruimte wordt gebruikt.

Meerpersoonshuishouden (ongeacht de aard van de woning)

Zwaar huishoudelijk werk

Zwaar huishoudelijk werk

Stofzuigen

60

minuten per week

Schoonmaken en dweilen:

sanitair en keuken

60

minuten per week

Ramen lappen (incidenteel)

30

minuten per week

Bedden verschonen

20

minuten per week

Opruimen huishoudelijk afval

10

minuten per week

Additionele tijd kinderen < 12

30

minuten per week

Licht huishoudelijk werk

Afwassen

20

minuten per week

Hand- en spandiensten

20

minuten per week

Opruimen en stof afnemen

30

minuten per week

Bedden opmaken

20

minuten per week

Additionele tijd kinderen < 12

15

minuten per week

Wasverzorging / kleding

Kleding en linnengoed sorteren en wassen in een wasmachine

15

minuten per week

Was drogen in droogmachine

15

minuten per week

Ophangen / afhalen wasgoed

15

minuten per week

Vouwen, strijken en opbergen

30

minuten per week

Additionele tijd wasverzorging kinderen < 12

15

minuten per kind, per week

Additionele tijd wasverzorging voor cliënt die bedlegerig is

30

minuten per week

Additionele tijd wasverzorging

i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.

30

minuten per week

Activiteiten

boodschappen & maaltijden

Boodschappen inkopen en opslaan

45

minuten per week

Activiteiten t.b.v. de opvang en verzorging van kinderen

Tot max. 40 uur per week

(aanvullen op eigen mogelijkheden)

Sfeer scheppen, spelen

20

minuten per week

Maaltijd voorbereiding

20

minuten per week

Naar bed brengen

10

minuten per kind, per keer

Uit bed halen

10

minuten per kind, per keer

Wassen en kleden

30

per dag, per kind

Eten en/of drinken geven

20

per maaltijd

Babyvoeding

10

minuten per kind, per keer

Naar school/ crèche brengen/ halen

15

minuten per keer

Alleenstaanden in eengezinswoning ( woning met meerdere woonlagen)

Zwaar huishoudelijk werk

Stofzuigen

60

minuten per week

Schoonmakenen dweilen:

sanitair en keuken

30

minuten per week

Ramen lappen (incidenteel)

30

minuten per week

Bedden verschonen

10

minuten per week

Opruimen huishoudelijk afval

10

minuten per week

Licht huishoudelijk werk

Afwassen

15

minuten per week

Hand- en spandiensten

15

minuten per week

Opruimen en stof afnemen

30

minuten per week

Bedden opmaken

10

minuten per week

Wasverzorging / kleding

Kleding en linnengoed sorteren en wassen in een wasmachine

10

minuten per week

Was drogen in droogmachine

10

minuten per week

Ophangen / afhalen wasgoed

10

minuten per week

Vouwen, strijken en opbergen

20

minuten per week

Additionele tijd wasverzorging voor cliënt die bedlegerig is

30

minuten per week

Additionele tijd wasverzorging

i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.

30

minuten per week

Activiteiten

boodschappen & maaltijden

Boodschappen inkopen en opslaan

45

minuten per week

A lleenstaanden in senioren- of kleine woning (gelijkvloerse woningen / 1 woonlaag)

Zwaar huishoudelijk werk

Stofzuigen

25

minuten per week

Schoonmakenen dweilen:

sanitair en keuken

30

minuten per week

Ramen lappen (incidenteel)

15

minuten per week

Bedden verschonen

10

minuten per week

Opruimen huishoudelijk afval

10

minuten per week

Licht huishoudelijk werk

Afwassen

15

minuten per week

Hand- en spandiensten

15

minuten per week

Opruimen en stof afnemen

25

minuten per week

Bedden opmaken

10

minuten per week

Wasverzorging / kleding

Kleding en linnengoed sorteren en wassen in een wasmachine

10

minuten per week

Was drogen in droogmachine

10

minuten per week

Ophangen / afhalen wasgoed

10

minuten per week

Vouwen, strijken en opbergen

20

minuten per week

Additionele tijd wasverzorging voor cliënt die bedlegerig is

30

minuten per week

Additionele tijd wasverzorging

i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.

30

minuten per week

Activiteiten

boodschappen & maaltijden

Boodschappen inkopen en opslaan

45

minuten per week

3.7. Klassen

Zoals reeds aangegeven hebben alle huishoudelijke taken binnen de verschillende categorieën een normering in minuten. Afhankelijk van de frequentie kan zo het aantal uren per week worden vastgesteld en daarmee de bijbehorende klasse als een burger kiest voor hulp in natura. De klasse heeft een bandbreedte van het aantal uren zorg dat per week geleverd moet worden. De zorgaanbieders kunnen binnen de geïndiceerde bandbreedte zelf bepalen hoeveel uur per week ingezet gaat wordt. De gemeente vergoedt, bij verstrekking in natura, de feitelijk geleverde uren.

Bandbreedte

Klasse

0 t/m 2 uur per week

Klasse 1

> 2 t/m 4 uur per week

Klasse 2

> 4 t/m 7 uur per week.

Klasse 3

> 7 t/m 10 uur per week.

Klasse 4

> 10 t/m 13 uur per week.

Klasse 5

> 13 t/m 16 uur per week.

Klasse 6

> = groter dan.

3.8. Hulp bij het huishouden in de vorm van een Pgb

Het bedrag voor het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt gebaseerd op exact geïndiceerde uren, afgerond op een kwartier naar boven. Deze indicatie wordt vermenigvuldigd met het maximale uurbedrag, zoals vastgesteld in het Besluit, of zoveel lager als overeengekomen is in de zorgovereenkomst met de zorgleverancier. Er wordt geen rekening gehouden met de categorie.

Rekenvoorbeeld:

Om het maandbedrag van de Pgb te berekenen ga je uit van de volgende formule: ..,.. uur x overeengekomen tarief met zorgleverancier x 52 weken : 12 maanden= maandelijks uit te keren Pgb bedrag

Voorbeeld: 3,5 uur x € 18,00 x 52 : 12 = € 273,00

Bij het berekenen van het PGB bedrag, ga je uit van 100 tallen.

Dus uit je normtijden tabel komt bijvoorbeeld 3 uur en 30 minuten.

Om het maandbedrag te kunnen berekenen hanteer je 3,5 uur. (3.5 x € 18,00 x 52:12= maandbedrag)

15 minuten = 0.25 uur

30 minuten = 0.50 uur

45 minuten = 0.75 uur

Pgb en verblijf buite n de woonstad

Bij verblijf buiten de woonstad met een maximum van 6 weken kan men het recht behouden op het Pgb. De verantwoordingsplicht geldt hier onverkort. Bij permanente bewoning buiten de woonstede heeft iemand geen recht op Pgb.

Verantwoording Pgb.

Iedereen die een Pgb ontvangt is verplicht jaarlijks op verzoek van de gemeente verantwoording af te leggen over de besteding van het Pgb. De verantwoording is nader uitgewerkt in het Besluit.

Uitbetaling Pgb / verplichting van de Zorgovereenkomst

De Pgb wordt betaald nadat de ondertekende zorgovereenkomst door de gemeente is ontvangen en goedgekeurd. De Pgb wordt met terugwerkende kracht van 2 weken betaald, vanaf de datum van ontvangst van de zorgovereenkomst.

De zorgovereenkomst is dus een verplicht onderdeel ten behoeve van de uit eindelijke betaling van een Pgb ten behoeve van hulp bij het huishouden.

Voorbeelden van zorgovereenkomsten zijn als bijlage bij het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem bijgevoegd of kunnen opgevraagd worden bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

Weigering en tussentijdse intrekking

De gemeente kan besluiten af te zien van het verstrekken van een Pgb op basis van in de persoon gelegen bezwaren. Daarvan kan sprake zijn in gevallen dat het zeer twijfelachtig is dat de belanghebbende een Pgb besteedt aan datgene waar het voor gegeven is. Bijvoorbeeld ten gevolge van:

  • ·

    het psychisch en/of sociaal functioneren van de aanvrager, Daarbij kan worden gedacht aan mensen met bijvoorbeeld manische buien of verslavingsproblematiek. Een indicatie voor categorie 2 of 3 kan een contra-indicatie betekenen voor een Pgb;

  • ·

    problematische schulden bij de aanvrager.

Als deze mensen echter een goed netwerk hebben die voor hen het beheer kan verzorgen, kan een Pgb als keuze beschikbaar blijven.

Op basis van periodieke controles kan de gemeente besluiten een toegekend persoonsgebonden budget tussentijds in te vorderen of te verrekenen, indien:

  • ·

    het toegekende budget niet in verhouding staat tot de werkelijk genoten hulp;

  • ·

    er sprake is van oneigenlijk gebleken gebruik van het budget.

Ondersteuning budgethouders

Personen met een persoonsgebonden budget kunnen gebruik maken van (externe) ondersteuning, de Sociale Verzekeringsbank (SVB), die vooral is bedoeld voor budgethouders die de rol van werkgever vervullen. Die ondersteuning kan bestaan uit het leveren van modelovereenkomsten en de salarisadministratie.

3.9. Eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden en Pgb

Voor de hulp bij het huishouden in natura of in de vorm van een Pgb is een eigen bijdrage verschuldigd. De eigen bijdrageregeling is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem.

Pgb wordt bruto uitbetaald en het CAK legt een eigen bijdrage op. Het is niet de bedoeling dat het Pgb gebruikt wordt om de eigen bijdrage te betalen.

Indien iemand het niet eens is met de hoogte van de eigen bijdrage kan bij het CAK hiertegen bezwaar gemaakt worden. Voor meer informatie over de eigen bijdrage wordt verwezen naar paragraaf 1.4.5.

3.10. Overlijden en Zorg in natura of Pgb

Wanneer er geen nabestaanden zijn binnen de leefeenheid wordt het Pgb of de zorg in natura direct beëindigd per datum overlijden. Wanneer er wel nabestaanden zijn wordt het Pgb of de zorg in natura gecontinueerd voor maximaal 6 weken. In deze periode kan de nabestaande, indien nodig, zelf een aanvraag indienen voor hulp bij het huishouden.

4: Woonvoorzieningen

4.1. Inleiding

Artikel 4 van de Wmo, onder a geeft aan dat, indien daartoe de noodzaak aanwezig is, belemmeringen die worden ondervonden bij het voeren van een huishouden gecompenseerd dienen te worden. De compensatie betreft zowel een woonvoorziening als ter ondersteuning voor het voeren van het huishouden. In dit hoofdstuk komen de woonvoorzieningen aan bod.

Onder woonvoorziening wordt hier verstaan dat een aanvrager in staat gesteld wordt op een normale wijze te wonen, hetgeen betekent dat als resultaatsverplichting geldt een woning waarin alle activiteiten van het dagelijks leven uitgevoerd kunnen worden.

Hierbij moet worden toegevoegd "in aanvaardbare mate". Dit wil zeggen, dat daar waar de term "normale wijze / gelijkwaardige positie" vrijwel onbegrensde eisen kan stellen aan de gemeente ten aanzien van de te treffen woonvoorzieningen, deze inmiddels door de rechtspraak is begrensd met de term "in aanvaardbare mate". Aangezien het treffen van voorzieningen in het kader van de Wmo een individuele benadering vraagt zal per klant moeten worden beoordeeld wat in die specifieke situatie "aanvaardbare mate" inhoudt.

4.2. Vormen van woonvoorzieningen

Gaat het om een woonvoorziening die onder de reikwijdte van de Wmo valt, dan geldt dat de gemeente compensatieplicht heeft. De gemeente kan hierbij beschikken over een aantal mogelijke oplossingen. Er zijn vier mogelijkheden om een woonvoorzieningen te verstrekken:

  • 1.

    algemene woonvoorzieningen;

  • 2.

    woonvoorzieningen in natura;

  • 3.

    Pgb te besteden aan een woonvoorziening;

  • 4.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

In de hierna volgende paragrafen wordt dieper ingegaan op de verschillende woonvoorzieningen.

4.2.1. Algemene woonvoorzieningen

De Verordening bepaalt dat een aanvrager die voldoet aan het criterium “aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek” en op grond daarvan een aanpassing aan de woning nodig heeft, voor een algemene woonvoorziening in aanmerking komt als daardoor het woonprobleem snel en adequaat opgelost wordt.

In de Verordening is bepaald dat het primaat ligt bij een algemene woonvoorziening.

Voorbeelden van algemene woonvoorzieningen zijn de voorzieningen die gerealiseerd kunnen worden zoals benoemd in Bijlage I van het Besluit.

Gaat het om een algemene voorziening, dan hoeft er geen aanvraag te worden ingediend. Een melding is voldoende. Na een beperkte toets wordt geregeld dat de algemene woonvoorziening wordt gerealiseerd of geleverd. Voor meer informatie over de algemene voorzieningen wordt verwezen naar paragraaf 1.3.

Als een algemene voorziening niet de oplossing is voor het woonprobleem, of als de aanvrager van mening is dat een algemene voorziening niet voldoet, kan een aanvraag voor een woonvoorziening worden ingediend.

4.2.2. Woonvoorziening in natura

Een woonvoorziening in natura is de feitelijke verstrekking van een voorziening. Dit kan zowel een losse woonvoorziening als een bouwkundige aanpassing zijn. Een voorziening in natura voor een losse woonvoorziening wordt in principe in bruikleen verstrekt.

Om bedrijfseconomische redenen kan een voorziening in natura ook in eigendom worden verstrekt.

Dit is in ieder geval van toepassing als het een voorziening betreft zoals genoemd in bijlage II van het Besluit en in situaties waarbij verstrekking via de leverancier van de gemeente substantieel hogere kosten met zich meebrengt dan verstrekking in eigendom.

4.2.3. Persoonsgebonden budget (Pgb) te besteden aan een woonvoorziening

Een Pgb is een geldbedrag dat iemand ontvangt om zelf zijn of haar woonvoorziening mee te kopen.

Met dit geld kiezen mensen zelf hun woonvoorziening op basis van een programma van eisen dat is opgesteld door de gemeente. De omvang van het Pgb is de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening bij verstrekking in natura.

4.2.4. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening

Dit betreft de financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep aan een woonruimte die uitbetaald wordt aan de woningeigenaar en niet aan de huurder van de woonruimte. In die situatie kan dus geen sprake zijn van een Pgb.

Een financiële tegemoetkoming is onder andere ook mogelijk voor verhuis- en herinrichtingskosten, Cara-sanering, sanering in verband rolstoelgebruik, aanpassingskosten in gemeenschappelijke ruimten, tijdelijke huisvesting, huurderving en de keuring-, onderhoud- en reparatiekosten van een woonvoorziening.

4.3. Uitsluitingen

Bij de verdere behandeling van een aanvraag voor een woonvoorziening moet eerst gekeken worden of één van de uitsluitingen, specifiek gericht op woonvoorzieningen, genoemd in de Verordening van toepassing is. In een aantal situaties zal geen sprake zijn van compensatieplicht, omdat in die situaties sprake is van een bijzondere woonsituatie:

  • ·

    woningen die niet als zelfstandige woning dienst doen (hotels, pensions, trekkerswoonwagens);

  • ·

    woningen die niet bedoeld zijn voor permanente bewoning (tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen);

  • ·

    (een) verhuurde kamer of kamers;

  • ·

    specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden;

  • ·

    Awbz-instellingen.

Het treffen van woonvoorzieningen in één van bovenstaande woonvormen is in het kader van de Wmo dus niet mogelijk.

4.4. Hoofdverblijf

Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. Met betrekking tot het begrip hoofdverblijf wordt verwezen naar hoofdstuk 1, Algemene bepalingen, onder 1.2.5.

Meerdere hoofdverblijven

In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden en niet in de situatie, waarin sprake is van een bezoekregeling. Als de ouders niet in dezelfde gemeente woonachtig zijn, rust de compensatieplicht op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.

Uitzondering: bezoekbaar maken woning

Indien een persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een Awbz-instelling en regelmatig een woning in de gemeente Haarlem bezoekt is het mogelijk om éénmalig een woningaanpassing vergoed te krijgen voor het bezoekbaar maken van deze woning.

Het betreft alleen het aanpassen van de toegang en het gebruik van de woonkamer en het toilet.

De woning wordt niet zodanig aangepast dat de persoon met beperkingen in de woning kan overnachten. De voorziening wordt alleen verstrekt wanneer de gemeente niet eerder de betreffende woning bezoekbaar heeft gemaakt of heeft aangepast.

Voor de maximale financiële vergoeding wordt verwezen naar het Besluit.

4.5. Weigering van een woonvoorziening

Op grond van de Verordening worden woonvoorzieningen geweigerd als sprake is van een of meer van de hierna vermelde feiten.

4.5.1. Ontbreken noodzaak

De noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening is het gevolg van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig is.

Deze weigering ziet vooral op situaties waarbij vanuit een aangepaste en geschikte woning verhuisd wordt naar een niet of minder aangepaste en geschikte woning. Deze verhuizingen van adequaat naar inadequaat kunnen alleen leiden tot aanpassing van de woning als daar een belangrijke reden voor is. Deze redenen kunnen zijn: het aannemen van een functie op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is, de situatie dat na een echtscheiding de aangepaste woning niet meer bewoond kan worden door de persoon met belemmeringen, enz. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de aanvrager tevoren contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst-adequate oplossing is.

Verhuiswens

Als iemand met beperkingen ervoor kiest zijn huidige adequate woning om te ruilen voor een andere woning, is er in het kader van de Wmo geen compensatieplicht.

4.5.2. Verhuizing naar inadequaat

Bij een verhuizing moet gezocht worden naar de meest geschikte woning, gezien de omstandigheden van betrokkene. Dat betekent, dat als er een keuze is tussen een geschikte en een (minder) niet geschikte woning, gekozen moet worden voor de geschikte woning. Gebeurt dat niet, dan zal dat aanleiding zijn tot afwijzing. Daarbij kan meegewogen worden of tevoren overleg heeft plaatsgevonden. Ook kan rekening gehouden worden met kennis die de gemeente heeft van op enig moment beschikbare geschikte woningen.

In geval van echtscheiding of verbreken van de relatie zal onderzocht moeten worden of de persoon met beperkingen in de aangepaste woning kan blijven wonen. Indien dit niet mogelijk is, kan een verhuisadvies met pakket van eisen voor een nieuw te zoeken woning worden opgesteld.

Dit om te voorkomen dat er verhuisd wordt naar een inadequate woning.

4.5.3. Woonvoorziening algemene ruimte

De voorzieningen die in gemeenschappelijke ruimten getroffen kunnen worden, zijn automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning is tevens een maximum bedrag opgenomen voor deze voorzieningen. Wanneer de aanpassingskosten boven dit maximum bedrag uitkomen worden de verhuismogelijkheden onderzocht. Zie ook onder paragraaf 4.6.

Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten mogen nooit een belemmeringen vormen voor de andere bewoners. De woningeigenaar of de Vereniging van Eigenaren moet toestemming geven voor het plaatsen van de voorzieningen. Zie ook onder paragraaf 4.5.8.

4.5.4. Gezins- of woonsituatie

Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding zijn in beginsel algemeen gebruikelijk, evenals voorspelbare verhuizingen van senioren.

Er is geen compenstatieplicht wanneer als reden voor de verhuizing wordt aangegeven dat de tuin te groot is of dat het moeilijk is een groot huis te onderhouden of schoon te houden en er geen andere belemmeringen ondervonden worden. Op dit punt wordt sterk aangesloten bij de eigen verantwoordelijkheid van de aanvragers, uiteraard moet hier zorgvuldig onderzoek plaatsvinden.

Personen, die voor het eerst zelfstandig gaan wonen of van een niet zelfstandige woning naar een zelfstandige woning verhuizen worden geacht voor een verhuizing te reserveren. Deze verhuizing wordt als algemeen gebruikelijk aangemerkt.

De aanvrager kan wel in aanmerking komen voor een verhuisadvies, waarbij een pakket van eisen wordt opgesteld. Dit om te voorkomen dat verhuisd wordt naar een inadequate woning.

4.5.5. Verhuizing naar instelling voor zorg

Er wordt geen woonvoorziening verstrekt wanneer:

  • ·

    de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • ·

    verhuisd is naar een Awbz instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • ·

    er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

Zie ook de toelichting bij de paragraaf financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.

4.5.6. Aard der materialen

Wanneer de ondervonden problemen voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen zal ook geen voorziening worden verstrekt. Iedereen, ongeacht een eventuele beperking, zal met bepaalde materialen dezelfde problemen kunnen ondervinden. Het probleem wordt dus niet veroorzaakt door de beperking in relatie tot de woning, maar door de gebruikte materialen, reden om een voorziening te weigeren.

4.5.7. Sociaal uitrustingsniveau

Wanneer de aanvraag is gericht op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw zal geen woonvoorziening worden verstrekt. Het uitgangspunt is goedkoopst adequaat en het niveau van de sociale woningbouw. Het bouwbesluit is leidend.

4.5.8. Geen toestemming van de eigenaar

Voor het aanpassen van een woning is medewerking van de eigenaar nodig. Het is denkbaar dat, wanneer de belanghebbende de woning huurt, de eigenaar/verhuurder geen toestemming geeft voor het aanpassen van de woning. De wetgever heeft in dit probleem voorzien door opneming van artikel 16 in de Woningwet. Op grond van dit artikel rust op de eigenaar van een woning de plicht om die voorzieningen te treffen, waarvoor ingevolge de Wmo geldelijke steun is verleend. Het college moet zorg dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van deze verplichting.

4.5.9 Afgeschreven woonvoorzieningen

Aanvragen voor woonvoorzieningen, waarvan blijkt dat deze zijn afgeschreven ten tijde van de behandeling van een aanvraag ter zake, worden afgewezen. Voor de termijnen wordt aansluiting gezocht bij de afschrijvingstermijnen die door de vereniging Overleg Voorzitters Huurcommissie zijn vastgesteld in het ‘Beleid Huurverhoging na Woonverbetering’. Daarin staat bijvoorbeeld dat een badkamer na vijfentwintig jaar in beginsel volledig is afgeschreven.

De afwijzing is in dit geval gebaseerd op artikel 1.2 lid 5 onder a van de Verordening.

4.6. Primaat van de verhuizing

Het primaat van de verhuizing wil zeggen dat als vaststaat dat compensatie noodzakelijk is, eerst beoordeeld wordt of verhuizing naar een reeds geheel aangepaste woning, of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een adequate oplossing is.

In de jurisprudentie is het hanteren van het primaat van de verhuizing op zichzelf geaccepteerd door de Centrale Raad van Beroep. Onder de Wmo zal dan ook van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt ter compensatie van woonproblemen. Binnen de Wmo zal veel meer beoordeeld worden of in deze concrete situatie van deze persoon gevraagd mag worden te verhuizen.

Eerst na grondige overweging van alle factoren kan het primaat van de verhuizing toegepast worden. Gelet op de grote impact van een verhuizing voor een klant, is de financiële grens waarboven het primaat van verhuizen wordt afgewogen vastgesteld en opgenomen in het Besluit. Dit betekent dat een aanpassing die minder bedraagt dan het bedrag zoals opgenomen in het Besluit cliënten in hun eigen huis en buurt kunnen blijven wonen. Bedraagt de aanpassing meer dan  het bedrag zoals opgenomen in het Besluit, dan wordt het primaat van de verhuizing afgewogen en kan een persoon met beperkingen na grondige afweging aanspraak maken op een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten.

Indien de kosten voor een noodzakelijke woonvoorziening lager zijn dan het maximale bedrag zoals in het Besluit wordt vermeld, hoeft er dus niet verhuisd te worden. Alle belangrijke factoren die bij de besluitvorming een rol spelen, moeten dus afgewogen worden. Die factoren betreffen:

De medisch aanvaardbare termijn waarin een oplossing gevonden moet worden;

  • 1.

    hoe snel kan het probleem worden opgelost;

  • 2.

    aanwezigheid aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen;

De sociale factoren;

  • 3.

    mantelzorg;

  • 4.

    binding met de buurt;

  • 5.

    ligging woning t.o.v. werk, winkels, openbaar vervoer, etc.;

  • 6.

    de wil om te verhuizen;

  • 7.

    volkshuisvestelijke afwegingen;

De woonlasten;

  • 8.

    is men huurder of eigenaar van de woning;

  • 9.

    de woonlastenconsequenties;

  • 10.

    kostenvergelijking.

4.6.1. Medisch aanvaardbare termijn

In de besluitvorming is het van belang hoe snel een probleem van de aanvrager opgelost kan worden. Soms kan verhuizen een probleem sneller verhelpen dan wachten tot een aanpassing aan de huidige woning klaar is. Dit gaat natuurlijk alleen op als er zo snel een aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Andersom werkt het precies zo. Als een aanvrager lang moet wachten tot er geschikte woonruimte is, dan kan hij eerder van het probleem af zijn als hij zijn bestaande woning laat aanpassen. De jurisprudentie geeft aan dat uit het indicatieadvies duidelijk moet blijken wat medisch gezien een acceptabel tijdsbestek is waarbinnen een oplossing voor het probleem gevonden moet worden.

4.6.2. Sociale factoren

Sociale omstandigheden waar rekening mee wordt gehouden zijn bijvoorbeeld de voorkeur van de aanvrager, de binding die hij heeft met zijn huidige woonomgeving, de nabijheid van voor hem belangrijke voorzieningen. Ook wanneer vrienden, familie en kennissen in de buurt van de aanvrager wonen, kan dit een belangrijke factor zijn bij de besluitvorming. En al helemaal wanneer deze mensen ook nog eens mantelzorg verlenen aan de persoon met een beperking.

Mantelzorg

Indien als gevolg van de verhuizing de reeds aanwezige mantelzorg komt te vervallen kan dit een reden zijn om het primaat van verhuizen niet toe te passen. De mantelzorg moet verbonden zijn aan de huidige woonsituatie. Hiervan is sprake indien:

  • ·

    de aanvrager afhankelijk is van mantelzorg. Relevante zorg bestaat onder andere uit hulp bij transfers, aankleden, wassen, voeden, enzovoort. Huishoudelijke taken, koken en het doen van boodschappen vallen niet onder mantelzorg; men kan hiervoor een beroep doen op diverse hulporganisaties en diensten die niet gebonden zijn aan de huidige woonsituatie.

  • ·

    de noodzakelijke mantelzorg wordt geleverd door personen die geen deel uitmaken van het huishouden van de aanvrager. De echtgenoot en/of inwonende kinderen zullen immers mee verhuizen naar een nieuwe woning.

  • ·

    de noodzakelijke mantelzorg wordt geleverd door personen uit de directe woonomgeving van de aanvrager. Als de mantelzorgers in de oude woonsituatie een reisafstand moeten afleggen die bij verhuizing niet zal toenemen, is de mantelzorg niet verbonden aan de oude woonsituatie.

  • ·

    de mantelzorg moet op het moment van de aanvraag al aanwezig zijn. Er wordt geen rekening gehouden met het feit dat de aanvrager wellicht in de toekomst afhankelijk zal worden van mantelzorg.

Vertrouwde woonomgeving

Als de aanvrager de mogelijkheid van verhuizen krijgt aangeboden, kan het zijn dat hij niet wil verhuizen. Het betekent namelijk dat hij uit zijn vertrouwde woonomgeving weg moet. Het kan echter zo zijn dat na grondige afweging van alle andere factoren de besluitvorming in het voordeel van een verhuizing uitpakt ondanks de wil van de betrokkene.

4.6.3. Woonlasten

Draagkracht

Alle belangrijke woonlasten worden in de besluitvorming meegewogen. De huidige woonlasten worden vergeleken met die van de mogelijk andere woning.

Als de aanvrager in een koopwoning woont, heeft dit andere gevolgen dan wanneer hij in een huurwoning woont. Het is echter denkbaar dat in sommige situaties het verstandiger is om de koopwoning voor een huurwoning in te ruilen. Maar andersom is dat net zo goed het geval.

Vergelijking van kosten: aanpassen of verhuizen

Er wordt een vergelijking gemaakt tussen de kosten die de aanpassing van de huidige woonruimte met zich meebrengt en de kosten (incl. eventuele aanpassingskosten) van een nieuwe/andere woning. De kosten die daar in elk geval een rol bij spelen zijn:

  • ·

    de kosten van de aanpassingen, nu en in de toekomst, van de huidige woning;

  • ·

    de kosten van financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • ·

    de kosten van eventuele aanpassingen van de nieuwe woning;

  • ·

    de kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;

  • ·

    een eventuele financiële vergoeding van het verlies aan huur ingeval de aanvrager om medische redenen tijdens de noodzakelijke bouwwerkzaamheden niet in de woning kan verblijven.

4.6.4. Zelf aanpassen woning in plaats van verhuizen

Toepassing van het primaat van verhuizen laat onverlet, dat men ervoor kan kiezen om zelf de eigen woning conform het vastgestelde programma van eisen aan te passen. Uitgangspunt hierbij is het bedrag van het primaat van verhuizen als maximale bijdrage in de aanpassingskosten. De woning dient vervolgens conform het programma van eisen zoals opgenomen in de beschikking adequaat gemaakt te worden zodat de woning voor de langere termijn (toekomst bestendig) volledig adequaat is voor de persoon met beperkingen.

De kosten boven het bedrag van het primaat van verhuizen komen voor rekening van betrokkene. Bij een huurder moet toestemming gevraagd worden aan de eigenaar. Deze toestemming moet schriftelijk aan de gemeente Haarlem gezonden worden.

4.7. Geldigheid verhuisindicatie

Weigering van een aangeboden woning wordt maximaal tweemaal toegestaan, gelet op de krapte op de woningmarkt. Voor iedereen die het betreft wordt een pakket van eisen geformuleerd waaraan een nieuwe woning zou moeten voldoen. Indien noodzakelijk wordt hier ook een (medisch/ergonomisch) advies voor ingewonnen. In een pakket van eisen staat omschreven waar de nieuw te zoeken woning aan zal moeten voldoen. Uiteraard dient een aangeboden woning aan dit pakket van eisen te voldoen. Wanneer er een zorgvuldige afweging is gemaakt, geconcludeerd wordt dat verhuizen de goedkoopst adequate oplossing is en er een geschikte woning aanwezig is waar de klant naartoe kan verhuizen, kan er dus niet onbeperkt worden geweigerd.

Als aangeboden (geschikte) woningen meerdere keren wordt geweigerd, wordt onderzocht in hoeverre de onwil om te verhuizen hierbij een rol speelt en/of de aangeboden woningen een adequate oplossing was. In het geval de aangeboden woningen een adequate oplossing was, wordt in ieder geval de termijn waarop men zou moeten verhuizen uitgesteld. Men komt dan niet alsnog in aanmerking voor aanpassingen van zijn huidige woning (ondanks de eventuele medische termijn waarop een verhuizing had moeten plaatsvinden). Men wordt hier aangesproken op de eigen verantwoordelijkheid.

In principe hebben afgegeven verhuisindicaties een geldigheid van maximaal 2 jaar vanaf de beschikkingsdatum. Na afloop van dit jaar kan de gemeente besluiten om een onderzoek in te stellen naar de reden van het feit dat er nog niet verhuisd is. Als hier geen plausibele reden voor is, dan kan een afgegeven beschikking worden ingetrokken.

4.8. Compensatie van woonvoorzieningen

Normaal gebruik

Compensatie van een belemmering op het gebied van wonen kan worden geboden als het gaat om één van de elementaire woonfuncties. Daarbij valt te denken aan: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, koken, eten, zich verplaatsen, etc. Als er kinderen zijn moeten zij ook veilig kunnen spelen. Nog niet zo lang geleden heeft de Centrale Raad van Beroep hier nog iets aan toegevoegd, namelijk aanpassingen die nodig zijn voor de ouder met een beperking om zijn baby (zonder beperking) te kunnen verzorgen.

Buiten het normale gebruik van de woning vallen aanpassingen:

  • ·

    met een therapeutisch doel, zoals een dialyseruimte of speciaal bad;

  • ·

    ten behoeve van een vluchtweg of een branddeur (deze moeten namelijk voldoen aan de algemene veiligheidseisen);

  • ·

    voor het gebruik van ruimtes die geen basis woonfunctie hebben (bijvoorbeeld een hobbykamer of een studeerkamer)

  • ·

    van ruimtes die een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw te boven gaan.

Uitzondering

De enige voorziening die buiten het normale gebruik van de woning valt die wel verstrekt mag worden, is de uitraaskamer. De uitraaskamer is alleen bedoeld om mensen met een specifieke beperking tot rust te laten komen. De uitraaskamer komt verderop in de uitvoeringsregels aan de orde.

Medebepalende factoren bij de besluitvorming

Bij de indicatie van woonvoorzieningen wordt tegelijkertijd gekeken of hulp bij het huishouden en Awbz functies (hulp bij de persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, verblijf en behandeling) de problemen bij het gebruik van de woning kunnen verminderen of zelfs oplossen.

Uit de jurisprudentie blijkt, dat ook beoordeeld moet worden of de problemen op te lossen zijn door de hulp van huisgenoten in te roepen (inclusief oppasmaatregelen voor kinderen).

Verder wordt gekeken naar de eventueel meer algemene oplossingen, zoals reorganisatie van taken; een andere indeling van de woning of een andere opstelling van de meubels en overige inrichtingselementen in de woning (ELVOSICO: Elimineren, Volgorde veranderen, Simplificeren, Combineren).

Uitbreiding van ruimten

Als het gaat om het vergroten van woonoppervlakte in bepaalde ruimten, worden maxima gehanteerd. Hier wordt alleen vanaf geweken als hier een medische noodzaak voor is. Dit dient door een onafhankelijk adviserende arts te worden aangegeven.

Aantal vierkante meter

Soort vertrek

Bij aanbouw

Bij uitbreiding

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

Éénpersoonsslaapkamer

10

4

Tweepersoonsslaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer

-wastafelruimte

-doucheruimte

2

3

1

2

Entree / hal / gang

5

2

Berging

6

4

4.9. Verschillende soorten woonvoorzieningen

In de navolgende paragraaf worden de volgende soorten woonvoorzieningen nader besproken.

  • ·

    Financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

  • ·

    Niet-bouwkundige- of niet woontechnische woonvoorzieningen

  • ·

    Bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

  • ·

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening

  • ·

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten tijdelijke huisvesting.

  • ·

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten huurderving

  • ·

    Uitraasruimte

  • ·

    Primaat losse woonunit

4.9.1. Financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

Als iemand problemen ondervindt in het dagelijkse, normale, gebruik van een woning, kan hij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten als een verhuizing de goedkoopste en meest adequate oplossing voor deze problemen blijkt te zijn.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten is bepaald in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en is afhankelijk van het inkomen.

ADL-woning

Als iemand met een lichamelijke beperking niet meer thuis verzorgd kan worden, maar nog wel een zo’n normaal mogelijk leven wil leiden, is een woonvorm voor lichamelijk beperkten een goede oplossing. In ieder geval gaat het om een aangepaste woning waarbij begeleiding of verzorging gegeven kan worden, de klant heeft wel een eigen aangepaste woning. De combinatie van een aangepaste woning met 24 uurs dienstverlening op afroep biedt vrijheid om een eigen leven te leiden. In het geval van een verhuizing naar een ADL-woning kan het dus zijn dat er geen sprake was van ergonomische belemmeringen als reden om te verhuizen maar het feit dat er een grotere zorgbehoefte is. ADL staat voor Activiteiten van het Dagelijks Leven. Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten kan worden verstrekt in het geval van verhuizing naar een ADL-woning.

Het vrijmaken van een woning

Om een aangepaste woning vrij te maken voor een persoon met beperkingen is het mogelijk om een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten toe te kennen. Het betreft dan een woning waarin een persoon zonder beperkingen woont. Iemand heeft pas recht op de tegemoetkoming wanneer men is verhuisd op verzoek van het college van B&W.

Aanvraag tegemoetkoming na verhuizing

Het college verstrekt in beginsel geen financiële tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten, indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning. Hiervoor dient de oude woning nog wel bezoekbaar te zijn. Als niet meer kan worden vastgesteld welke aanpassingen in de oude woning noodzakelijk zouden zijn, kan niet meer worden vastgesteld of verhuizen de goedkoopst adequate oplossing is, en kan er geen aanspraak worden gemaakt op de tegemoetkoming.

4.9.2. Niet-bouwkundige- of niet woontechnische woonvoorzieningen

Een woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard kan bestaan uit losse, ofwel roerende woonvoorzieningen. Voorbeelden van losse woonvoorzieningen zijn tilliften, badliften, douche/toiletstoelen, douchestretchers en badtransfer-planken alsmede een woningsanering in verband met COPD of rolstoelgebruik. Meestal zal de losse voorziening een goedkoop en adequaat alternatief zijn voor een vaste voorziening. Een voorbeeld: In plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt of een transferplank.

Ook zal bij voorkeur met losse voorzieningen worden gewerkt in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling of in andere situaties waarin de voorziening langdurig noodzakelijk is, maar waarin de verstrekking van vaste woonvoorzieningen als risico met zich meebrengt dat deze voorziening op zichzelf niet efficiënt is.

Uiteraard worden alleen voorzieningen verstrekt die niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd.

Voor een aantal losse woonvoorzieningen gelden specifieke regels. Deze regels worden hieronder weergegeven per voorziening.

Spoel- /föhninstallatie

In situaties waarbij de belanghebbende wel zelfstandig gebruik kan maken van het toilet maar daarbij zichzelf niet kan verzorgen ten gevolge van een beperkte arm/hand functie biedt deze voorziening een adequate oplossing.

Badlift

Het verstrekken van een badlift is mogelijk als er geen aparte douche aanwezig is en het verwijderen van het bad en het realiseren van een douche geen goedkopere oplossing is.

Tillift

Een tillift is een noodzakelijk hulpmiddel voor de verplaatsing van een persoon die niet of beperkt in staat is om zelfstandig van (rol)stoel naar bed of toilet over te schuiven en zwaarder weegt dan 25 kilo. Het inzetten van een tillift is bedoeld om lichamelijk overbelasting van de zorgverlener te voorkomen. Daarbij is het noodzakelijk te weten in hoeverre de zorgvrager zelf nog kan meewerken aan de verplaatsing. Afhankelijk van de beperkingen is een actieve of passieve tillift mogelijk.

Aankleedtafel voor kinderen

Dit is een opklapbare voorziening die aan de muur wordt bevestigd waarop een kind na het wassen kan worden verzorgd. Deze voorziening wordt tot en met de leeftijd van vier jaar als algemeen gebruikelijk beschouwd. Is het kind ouder dan vier jaar dan wordt een aankleedtafel als een bouwkundige of woontechnische aanpassing beschouwd.

Sanering in verband met COPD

Sanering in verband met COPD is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld en de voorziening aangevraagd wordt binnen drie maanden nadat deze diagnose is gesteld.

In de regel kan een vergoeding worden verstrekt indien de aanvrager bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat COPD zou ontstaan en/of verergeren en sanering medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

Geen vergoeding wordt verstrekt indien het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie leidt of men bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten hierop overgevoelig te reageren.

De woningsanering betreft in de regel vervanging van vloer- en raambedekking in woon- en eigen slaapkamer.

Sanering in verband met rolstoelgebruik

Voor de gebruiker van een rolstoel kan het noodzakelijk zijn dat de gewone vloerbedekking wordt vervangen door rolstoelvaste vloerbedekking. Voor het verstrekken van deze voorziening geldt dat dit alleen mogelijk is in die gevallen dat betreffende zaken nog niet zijn afgeschreven en het medisch gezien dringend noodzakelijk is dat deze direct vervangen worden.

Ten slotte wordt alleen een vergoeding verstrekt in die gevallen dat de te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven wordt geen financiële tegemoetkoming verleend.

Hierbij wordt voor de hoogte van de vergoeding als volgt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, die afhankelijk van de afschrijvingsperiode bedraagt:

  • ·

    100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

  • ·

    75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

  • ·

    50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

  • ·

    25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

Indien het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt. Hetzelfde geldt bij verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten en/of beperkingen.

Bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gelden de normbedragen zoals vastgesteld door het Nibud.

4.9.3. Bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

De woningaanpassingen kunnen worden onderscheiden in:

  • ·

    aanpassingen van bouwkundige aard (bijvoorbeeld het realiseren van een aanbouw met slaapkamer en natte cel, vergroten douche, vergroten toilet, verbreden deuren)

  • ·

    aanpassingen van woontechnische aard (bijvoorbeeld een traplift of een aangepaste keuken)

Voor een aantal (veel voorkomende) woningaanpassingen gelden specifieke regels.

Bereikbaarheid van de woning

Hiermee wordt bedoeld het kunnen bereiken van de woning, al dan niet met het gebruik van een loophulpmiddel of rolstoel. Uitgangspunt is dat de woning in ieder geval bereikbaar moet zijn via één ingang. Het bereikbaar maken van een tweede ingang is mogelijk als via deze ingang de berging, de tuin of het terras te bereiken is. Dit betekent dat niet automatisch elke toegangsmogelijkheid wordt aangepast. Uitgangspunt is dat men zich veilig in en om de woning kan verplaatsen.

Eventuele obstakels, zoals struiken of overhangende takken, worden niet verwijderd in het kader van de Wmo wanneer dit achterstallig tuinonderhoud betreft.

Toegankelijkheid van de woning

Met de toegankelijkheid van de woning wordt bedoeld het kunnen betreden van de woning, al dan niet met gebruik van een loophulpmiddel of een rolstoel. In de praktijk zal het vaak gaan om het aanhelen van drempels.

Bij een beperkte arm/handfunctie al dan niet in combinatie met beperkingen van de romp, is het aanpassen van de deur met bijvoorbeeld een katrol systeem, een elektrische deuropener of een magneetslot een mogelijke oplossing.

Doorgankelijkheid van de woning

Met doorgankelijkheid van de woning wordt bedoeld het kunnen bereiken van de elementaire gebruiksruimten al dan niet met gebruik van een loophulpmiddel of rolstoel. Hobbyruimte, garage e.d. worden in principe niet gerekend tot de elementaire gebruiksruimten.

Het opheffen van niveauverschillen binnen de woning is afhankelijk van de wijze van verplaatsen en de bouwkundige mogelijkheden.

De keuken

Bij het vaststellen van de noodzaak tot aanpassingen in de keuken of andere voorzieningen voor het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden is het van belang na te gaan of het binnen de gezinsstructuur noodzakelijk is dat deze activiteiten door de persoon met beperkingen worden uitgevoerd. Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer deze activiteiten ook door andere gezinsleden zijn te doen, bijvoorbeeld het in- en uitladen van de wasmachine, er geen compensatieplicht voor de gemeente aanwezig is. Is dit niet het geval, dan is aanpassing mogelijk.

Natte cel

In het algemeen wordt er vanuit gegaan dat douchen de meest veilige en adequate manier van lichaamsreiniging is. Bij de aanwezigheid van een douche in het bad wordt bekeken of het gebruik van een badplank of badlift een veilige en adequate oplossing biedt. Als dit niet mogelijk is, kan het verwijderen van de badkuip en het aanbrengen van een douchevoorziening een oplossing zijn.

Bij een verhoogd risico tot vallen in verband met een verminderde loopfunctie, verminderde balans en/of een verminderde opvangreactie en een goede antislipbadmat geen uitkomst bieden, is het mogelijk dat de vloer antislip wordt gemaakt. Dit kan door het vervangen van de tegels, maar de bestaande vloer kan ook stroef gemaakt worden door het aanbrengen van een antisliplaag. Deze techniek kan ook worden gebruikt in een bad.

Het plaatsen van een bad is alleen mogelijk indien er een contra-indicatie is voor het gebruik van een douche.

Kranen

Bij kranen worden de algemene regels van het begrip algemeen gebruikelijk gehanteerd (zie algemeen gebruikelijk, hoofdstuk 1. algemene bepalingen). Veelal zijn kranen algemeen gebruikelijk en komen niet voor verstrekking op grond van de Wmo in aanmerking. Indien kranen niet bedienbaar of niet veilig bedienbaar zijn vanwege een slechte arm/handfunctie, gevoels- of gedragsstoornissen is het mogelijk deze kranen te vervangen door hendel(meng)kranen of thermisch begrensde kranen.

Tweede toilet

Een tweede toilet op een andere verdieping is vaak niet de goedkoopst adequate oplossing.

Indien een persoon beperkingen ondervindt in het bereiken van het toilet kan een toiletstoel worden verstrekt.

Volgens uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is een toiletstoel een adequate voorziening als de persoon met beperkingen of eventuele huisgenoten in staat zijn de toiletemmer te legen en te reinigen.

Dit geldt ook bij ontlastingsproblematiek.

Plafondlift

Een plafondlift wordt verstrekt als een tillift, gelet op de ondervonden beperkingen, geen uitkomst biedt.

Ventilatie woning

Indien een persoon met beperkingen de woning niet zelfstandig kan ventileren en er geen hulp van gezinsleden aanwezig is, dan zijn aanpassingen gericht op het openzetten van een raam of (balkon)deur mogelijk. Er wordt van uitgegaan dat het mogelijk moet zijn om per gebruiksruimte één raam of deur te kunnen openen.

Stalling vervoersvoorziening

Wanneer een vervoersvoorziening is geïndiceerd, kan het voorkomen dat de bestaande berging of schuur moet worden aangepast om de duurzaamheid van de voorziening te waarborgen. Daarbij kan gedacht worden aan het verwijderen of aanpassen van drempels, het verbreden van de deuropening of het aanbrengen van elektra. Als bovenstaande aanpassingen of een afdekhoes geen afdoende oplossing bieden, kan een losse stallingmogelijkheid worden overwogen. Scootmobielen kunnen in principe niet onder een afdekhoes gestald worden.

Buitenruimte

De tuin behoort bij het normale gebruik van de woning. Voor het bereiken van de tuin of balkon kan daarom een voorziening worden getroffen. Een tuinpad of terras kan ook aangepast worden in het kader van de toegankelijkheid van de woning. Voor kinderen hoort spelen in de tuin tot het normale gebruik van de woning. Een tuinhek biedt dan extra veiligheid. Een tuinhek is echter algemeen gebruikelijk. Daarnaast mag van ouders verwacht worden dat zij toezicht houden op hun kind als het in de tuin speelt; voor kinderen met een beperking is dit niet anders.

4.9.4. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening

Bij voorzieningen in natura zijn de kosten via een onderhoudscontract met de leverancier geregeld. De kosten van reparatie of keuring kunnen niet hoger zijn dan de kosten van het vervangen van de installatie. Bij een Pgb of een financiële tegemoetkoming moet de budgethouder zelf zorgdragen voor het onderhoud, de reparatie of de keuring. Bij de totstandkoming van de hoogte van het budget of de financiële tegemoetkoming is namelijk rekening gehouden met deze kosten.

4.9.5. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting.

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting is aan de orde wanneer de persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van woningaanpassingen, naar het oordeel en na toestemming van burgemeester en wethouders, niet in hun woning kunnen blijven wonen. De werkelijke kosten worden vergoed.

4.9.6. Een financiële tegemoetkoming in de kosten huurderving

De gemeente Haarlem is met de woningbouwverenigingen overeengekomen dat aangepaste en geschikte woningen worden opgenomen in een woningregistratiesysteem, waardoor het gemakkelijker moet zijn voor een vrijgekomen woning een geschikte kandidaat te vinden. Teneinde medewerking van verhuurders te verkrijgen om deze gelabelde woningen beschikbaar te houden voor personen met beperkingen moet de gemeente rekening houden met de risico’s die verhuurders lopen bij het treffen van woonvoorzieningen. De risico’s zijn onder andere een langer dan normale leegstand van woningen. Besloten is dan ook om de vergoeding van de kale huurprijs voor een periode van maximaal 6 maanden te verlenen indien noodzakelijk en pas na uitdrukkelijk verzoek van de gemeente Haarlem.

4.9.7. Uitraasruimte

De enige voorziening die niet onder het begrip elementaire woonfuncties valt maar wel kan worden verstrekt is de uitraaskamer. De uitraaskamer is alleen bedoeld om mensen met een specifieke beperking tot rust te laten komen. Onder een uitraaskamer wordt verstaan een kamer (verblijfsruimte), waarin een persoon met beperkingen die gedragsproblemen heeft, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking. Geluidsisolatie valt daarom niet onder de noodzakelijke elementen van een uitraaskamer.

Met het oog op de beperking, de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn, en tevens zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraaskamer nodig is.

4.9.8. Primaat van de losse woonunit

Het kan voordeliger zijn om een losse woonunit aan te brengen in plaats van een vaste uitbouw, omdat de kans op hergebruik bij bijvoorbeeld een koopwoning klein is. Er kan natuurlijk alleen een losse woonunit worden geplaatst als hier ook de mogelijkheid toe bestaat. Zo moet hiervoor bijvoorbeeld voldoende ruimte zijn. Als de losse woonunit niet meer nodig is, zorgt de gemeente voor verwijdering van de woonunit en wordt de woning in oude staat hersteld. Deze kosten horen bij de verstrekking van een losse woonunit en komen daarom voor rekening van de gemeente.

4.10. Woonwagens, woonschepen en binnenschepen

In de Verordening is bepaald dat woonvoorzieningen ten behoeve van woonwagens mogelijk zijn, indien:

  • ·

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is,

  • ·

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt,

  • ·

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond,

  • ·

    de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning.

Ten aanzien van woonvoorzieningen van woonschepen geldt, dat:

  • ·

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • ·

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, komen alleen losse (herbruikbare) woonvoorzieningen voor verstrekking in aanmerking.

4.11. Kosten van woningaanpassing

De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van Pgb of de financiële tegemoetkoming:

  • ·

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • ·

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • ·

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • ·

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • ·

    de leges voorzover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • ·

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • ·

    renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • ·

    de prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden.

  • ·

    de door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • ·

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • ·

    de kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

  • ·

    de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, zoals vastgelegd in de ‘overeenkomst forfaitaire tegemoetkomingen voor woningaanpassingen in verband met beperking doorlooptijden’.

4.12. Opstalverzekering

De gemeente gaat ervan uit dat de eigenaar van de woning bij het vergroten van de woning zorg draagt voor aanpassing van de opstalverzekering.

4.13. Eigen bijdrage en eigen aandeel voor Woonvoorzieningen

Voor woonvoorzieningen die in de vorm van natura-voorzieningen of in de vorm van een financiële tegemoetkoming of in de vorm van een Pgb worden verstrekt, is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd. De eigen bijdrageregeling is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem.

Voor alle woonvoorzieningen wordt de kostprijs in rekening gebracht. Voor trapliften geldt een vast bedrag per individuele verstrekking, zoals vastgelegd in het genoemde Besluit.

Uiterlijk 3 maanden na afgifte van de beschikking start de heffing van de eigen bijdrage of het eigen aandeel, of zoveel eerder als de gereedmelding binnen is gekomen bij de gemeente.

Als een burger van Haarlem op basis van een verhuiskostenvergoeding of een programma van eisen verhuist naar een woning met een traplift, dan wordt de traplift éérst bij de vervanging hiervan belast met een eigen bijdrage.

De eigen bijdrage en het eigen aandeel gelden voor alle woonvoorzieningen, behalve voor :

  • ·

    Een woningaanpassing in gemeenschappelijke ruimten;

  • ·

    Collectieve compensatie;

  • ·

    Aanhelingen en;.

  • ·

    Verhuiskostenvergoedingen voor het vrijmaken van een door de gemeente voor een groot bedrag aangepaste woning. Onder vrijmaken verstaan wij het verlaten van de woning door de achtergebleven bewoner waarvoor de aanpassingen niet noodzakelijk zijn.

Pgb’s en financiële tegemoetkomingen worden bruto uitbetaald en het CAK legt een eigen bijdrage respectievelijk een eigen aandeel op. Het is niet de bedoeling dat het Pgb gebruikt wordt om de eigen bijdrage te betalen.

Indien iemand het niet eens is met de hoogte van de eigen bijdrage kan bij het CAK hiertegen bezwaar gemaakt worden. Voor meer informatie over de eigen bijdrage wordt verwezen naar paragraaf 1.4.5.

5: Vervoersvoorzieningen

5.1. Inleiding

Op grond van artikel 4 van de Wmo dient de gemeente voorzieningen "ten behoeve van het zich lokaal verplaatsen, instandhouding of bevordering van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie" te verstrekken. Dit betekent dat de persoon met beperkingen in staat moet worden gesteld om zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel om in voldoende mate zijn sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het maatschappelijke leven. Om een persoon met beperkingen op dit gebied te compenseren worden vervoersvoorzieningen verstrekt.

Het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving

De compensatieplicht voor vervoer is in beginsel gericht op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving” genoemd. Het gaat in de Wmo in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen. Het zomaar buiten zijn, naar de biljartvereniging, naar de kerk, naar een cursus of gewoon een middagje winkelen, zijn allemaal activiteiten die iemands leven volledig maken.

Recreatief vervoer kan onderdeel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet, dan houdt de Wmo-vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening.

De vervoersvoorziening richt zich op het vervoer in de directe woon- en leefomgeving. De reden hiervoor is dat het dagelijkse leven van iemand zich daar veelal afspeelt. Van de gemeente mag worden verwacht dat zij het vervoerspatroon meeneemt in de afweging en dan vooral het vervoer dat de aanvrager nodig heeft om zijn sociale contacten te onderhouden. Op die manier zorgt de gemeente er voor dat de voorziening op maat geleverd wordt, toegesneden op de aanvrager.

Vervoersbehoefte

Om een goed inzicht te krijgen in de verplaatsingsbehoefte is het vaststellen van het verplaatsingsgedrag noodzakelijk. In het kader van de compensatieplicht kunnen onder andere de volgende vragen gesteld worden:

  • ·

    wat is de reden van de verplaatsingen?

  • ·

    wat zijn de beperkingen in de verplaatsing?

  • ·

    waar wil belanghebbende naartoe? Zowel de bestemmingen op de korte (afstanden minder dan 100 meter) als langere afstanden dienen in kaart gebracht te worden.

  • ·

    hoe vaak reist de belanghebbende? Oftewel, wat is de frequentie van de verplaatsingen?

  • ·

    hoe verplaatst belanghebbende zich nu?

  • ·

    hoe verplaatste belanghebbende zich voorheen naar die bestemmingen?

Met het treffen van een vervoersvoorziening wordt beoogd de bewegingsvrijheid van de persoon met beperkingen op zodanige wijze te verruimen, dat die de bewegingsvrijheid van de niet-gehandicapte benadert (in aanvaardbare mate). Isolement van de persoon met beperkingen moet worden voorkomen.

Bij het bestaan van vervoersproblemen wordt altijd eerst gekeken of voorliggende voorzieningen of algemene voorzieningen een snelle en eenvoudige oplossing kunnen bieden. Indien dat niet het geval is wordt gekeken of collectief vervoer het probleem kan oplossen. Is dat ook niet het geval dan komen andere voorzieningen in aanmerking.

Hieronder wordt schematisch weergegeven wanneer een persoon met beperkingen voor welke voorziening in aanmerking kan komen.

In het eerste schema wordt de vervoersproblematiek op de lange afstanden binnen de regio weergegeven. In het tweede schema de korte en middellange afstanden.

Eén voorziening kan echter een combinatie van vervoersproblemen compenseren. Er moet dus te allen tijde een volledige inventarisatie plaats vinden van de vervoersbehoefte en een integrale beoordeling van de vervoersbehoefte op zowel de korte afstanden als de langere afstanden.

Schema 1 uitvoeringsregels mo

Schema 2 uitvoeringsregels mo

[Klik hier om het document te downloaden]

5.2. Voorliggende voorzieningen

De gemeente Haarlem beschouwt een aantal zaken als voorliggend; dat wil zeggen dat wanneer een adequate oplossing wordt geboden door gebruik te maken van deze voorzieningen of regelingen, deze voorgaan op een Wmo-voorziening.

Wat betreft de vervoersvoorzieningen zijn voorliggend:

  • ·

    regulier openbaar vervoer (Ov)

  • ·

    Valys-systeem

  • ·

    bovenregionaal vervoer met bovenregionaal vervoerssysteem

  • ·

    vervoersregelingen in verband met werk, vrijwilligerswerk of scholing

  • ·

    vervoer via regelingen in het kader van de Awbz

  • ·

    vervoer voor Awbz-instellingsbewoners

Hieronder worden bovenstaande regelingen toegelicht.

R egulier openbaar vervoer (Ov)

Het Ov is een vervoersvoorziening waarvoor het rijk en de provincies verantwoordelijk zijn. Het Ov bestaat uit trein, bus, tram en metro. Het gaat hier niet om vervoer dat speciaal voor personen met een beperking in het leven is geroepen, al kan men er mogelijk wel gebruik van maken. Voor personen met een beperking die met het Ov willen reizen is de Ov-begeleiderskaart (dit was de NS-begeleiderspas) bedacht. De uitvoering van deze kaart nemen de Nederlandse Spoorwegen op zich. Met deze kaart kan een begeleider gratis samen met de aanvrager met het Ov meereizen. De begeleider moet dan overigens wel ook daadwerkelijk alle begeleiderstaken op zich nemen.

Valys-systeem

Het Valys-systeem valt onder verantwoordelijkheid van het Rijk. Met een Valyspas kan iemand met beperkingen per jaar een bepaald aantal kilometers tegen een speciaal tarief reizen. Het Valys-systeem is geldig in het reguliere openbaar vervoer, maar ook voor het collectieve vervoer. Een persoon met beperkingen kan van Valys gebruik maken in het bovenregionaal vervoer. Bij de uitvoering van Valys zijn alle vervoerders van systemen voor collectief vervoer betrokken. Dit heeft het mogelijk gemaakt dat personen met een beperking soepel en goed op elkaar afgestemd, met een zo minimaal mogelijk aantal overstapsituaties, van deur tot deur kunnen reizen. Bij de gemeente Haarlem zijn aanvraagformulieren voor Valys beschikbaar.

Bovenregionaal vervoer met bovenregionaal vervoerssysteem

Bij dreigende vereenzaming van de aanvrager heeft de gemeente geen compensatieplicht als het gaat om bovenregionaal vervoer.

De reden waarom de CRvB in meerdere uitspraken heeft geoordeeld dat er voor bovenregionaal vervoer geen compensatieplicht bestaat is deze: volgens artikel 4 lid 1 onderdeel c Wmo is een gemeente verplicht om een belanghebbende te compenseren bij het lokaal verplaatsen. Er is dus geen verplichting tot het verstrekken van een voorziening voor bovenregionaal vervoer. (zie CRvB 30-11-2011, nr. 10/4121 WMO en CRvB 29-02-2012, nr. 10/906 WMO). De CRvB oordeelt in CRvB 30-11-2011, nr. 10/4121 WMO dat het college op grond van artikel 4 lid 1 Wmo, met name het bepaalde onder c, niet is gehouden om vervoersvoorzieningen te treffen die een belanghebbende in staat stellen zich bovenregionaal te verplaatsen.

Onderdeel d van datzelfde artikel zegt dat een gemeente een belanghebbende moet compenseren bij beperkingen bij het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden. Het kan natuurlijk zijn dat het sociale netwerk van belanghebbende bovenregionaal woont. Gelet op de uitspraak van de CRvB bestaat er evenmin een compensatieplicht als de voorziening om bovenregionaal te kunnen reizen ziet op artikel 4 lid 1 onderdeel d Wmo.

Al zijn op deze regel uitzonderingen mogelijk.

Bijvoorbeeld als door het wegvallen van het bovenregionale contact de belanghebbende in een sociaal isolement raakt en het contact uitsluitend door persoonlijk bezoek te handhaven is. Het college houdt rekening bij de beoordeling of er sprake is van een dreigend sociaal isolement of dreigende vervreemding met de (on)mogelijkheden van de belanghebbende om buiten de regio te reizen met Valys. Gelet op de jurisprudentie ter zake zal zich dit zeer sporadisch voordoen.

Vervoersregelingen in verband met werk

Bij de beoordeling van aanspraken op vervoersvoorzieningen wordt geen rekening gehouden met vervoersbehoefte in verband met werk. Voor mensen die in dienstbetrekking werken en mogelijk voor zelfstandigen zijn er voorliggende voorzieningen, zoals de voormalige Wet-Rea-voorzieningen die zijn overgeheveld naar WAO/WIA, Wajong, Waz en ZW. Deze regelingen worden uitgevoerd door het Uwv. Werknemers die werkzaam zijn via de Wet sociale werkvoorzieningen (Wsw) kunnen voor woon-werkverkeer op basis van de CAO-Wsw een beroep doen op hun werkgever.

Het vervoer in verband met vrijwilligerswerk

Ook (extra) vervoersbehoefte in verband met vrijwilligerswerk is geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen, zo heeft de CRvB bepaald. De CRvB gaat er van uit dat vervoerskosten betaald kunnen worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt.

Het vervoer in verband met het volgen van onderwijs

Vervoer in verband met onderwijs valt evenmin onder de Wmo-compensatieplicht. Er zijn voorliggende voorzieningen, zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving, en voorzieningen die via het Uwv worden verstrekt.

Het vervoer i.v.m. bezoek aan medisch behandelaars, dagbehandeling/dagopvang, therapie

Vervoer van en naar medische behandelaars kan onder de Wmo vallen, als er geen voorliggende voorziening is zoals de Regeling Zorgverzekering.

Het vervoer naar bijvoorbeeld dagopvang of dagverzorging valt in principe evenmin onder de Wmo-compensatieplicht. Deze bestemmingen zijn niet te vatten onder de verplaatsingen die mensen – in de regel - van dag tot dag plegen te ondernemen, hoewel er op basis van jurisprudentie spaarzaam uitzonderingen worden gemaakt. Een duidelijke lijn is nog niet te ontdekken, omdat het in die uitspraken om uitzonderlijke gevallen gaat. Aanvragen voor vervoersvoorzieningen met alleen dit doel zullen daarom kritisch moeten worden beoordeeld. Medische noodzaak, het al dan niet (overwegend) therapeutische karakter van de dagopvang en de erkenning/financiering van de dagopvang op basis van de Awbz spelen volgens de jurisprudentie een rol.

Heeft de dagopvang een overwegend therapeutisch karakter, of wordt die erkend of gefinancierd in Awbz-kader, dan is er aanleiding om het vervoer in verband daarmee niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag.

Een uitzondering kan worden gemaakt indien er sprake is van een vervoersprobleem naar dagbesteding, waarbij de nadruk ligt op het hebben van sociale contacten, en er door de Awbz geen indicatie voor vervoer wordt gegeven.

Vervoer voor Awbz-instellingsbewoners.

Onder de Wmo wordt er geen onderscheid gemaakt ten aanzien van bewoners van Awbz-instellingen bij de vervoersvoorzieningen. Zij kunnen in aanmerking komen voor voorzieningen als collectief vervoer en financiële tegemoetkomingen in de kosten van het vervoer. De enige beperking geldt voor fietsen of scootmobielen die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik op het terrein van de instelling. Het vervoer binnen het terrein van de instelling valt onder de Awbz.

5.3. Vormen van vervoersvoorzieningen

De persoon met beperkingen kan in aanmerking komen voor de volgende verstrekkingvormen in het kader van vervoersvoorzieningen:

  • ·

    algemene vervoersvoorzieningen

  • ·

    collectieve vervoersvoorzieningen (CVV)

  • ·

    vervoersvoorziening in natura

  • ·

    persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening

  • ·

    een financiële tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening

Algemene vervoersvoorzieningen

De algemene vervoersvoorziening is met de invoering van de Wmo een nieuwe vorm van voorziening. Dit biedt mogelijkheden voor mensen die een vervoersvoorziening niet dagelijks maar incidenteel nodig hebben. Als vorm kan gedacht worden aan scootmobielpools. In het kader van het Beleidsplan Wmo wordt gekeken of en zo ja welke algemene voorzieningen mogelijk zijn in Haarlem.

Collectieve vervoersvoorziening (CVV)

Wie geen gebruik kan maken van het regulier openbaar vervoer, kan in aanmerking komen voor het collectief vervoer. Bij collectief vervoer wordt het vervoermiddel gedeeld met andere reizigers, die een andere herkomst of bestemming kunnen hebben. Het collectief vervoer is bedoeld voor reizen binnen de gemeente en regio. Voor reizen buiten de regio kan gebruik worden gemaakt van Valys. De collectieve vervoersvoorziening kan in de vorm van een Pgb worden verstrekt. Er wordt bij de collectieve vervoersvoorziening geen eigen bijdrage gevraagd. Mensen betalen al een eigen bijdrage bij gebruik van het CVV aan de chauffeur.

Vervoersvoorziening in natura

Een vervoersvoorziening in natura wil zeggen dat de voorziening daadwerkelijk wordt verstrekt. Een voorziening in natura kan in bruikleen worden verstrekt via de leverancier waarmee de gemeente Haarlem een overeenkomst heeft gesloten, of in eigendom. In geval van een verstrekking in bruikleen levert de leverancier de voorziening, is verantwoordelijk voor het afsluiten van een verzekering en verzorgt het onderhoud en reparatie van de voorzieningen (tenzij de reparatie voorkomt uit het onzorgvuldig handelen van de persoon met beperkingen). De gemeente betaalt de leverancier voor de geleverde voorzieningen. Bij een verstrekking in eigendom wordt de aanvrager na verstrekking de eigenaar van de voorziening en hiermee verantwoordelijk voor verzekering, onderhoud en reparatie.

Persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf een vervoersvoorziening mee aan te schaffen. De budgethouder is naast de aanschaf van de voorziening, ook zelf verantwoordelijk voor verzekering, onderhoud en reparatie. Een Pgb voor een vervoersvoorziening kan eenmaal in de vijf jaar worden verstrekt als de aard van de voorziening zich hiervoor leent.

Een financiële tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening

Een financiële tegemoetkoming te besteden aan een vervoersvoorziening is een tegemoetkoming in de kosten van vervoer. In het Besluit staan de hoogtes van de verschillende vergoedingen. De tegemoetkoming kan zowel maandelijks, als eenmalig worden verstrekt.

5.4. Primaat collectief vervoer (CVV)

Als een algemene of voorliggende voorziening geen geschikte oplossing is of als er naast een algemene voorziening nog andere vervoersvoorzieningen nodig zijn, dan geldt het primaat van het collectief vervoer. Dit primaat schrijft voor dat iemand die door ziekte of gebrek geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer of daardoor niet bij haltes en/of stations kan komen, in de eerste plaats in aanmerking komt voor CVV. Vanzelfsprekend is dit alleen het geval wanneer dit tot de medische mogelijkheden behoort. Gemeenten zijn verantwoordelijkheid voor het collectief vraagafhankelijke vervoer. In deze regio is het CVV gecontracteerd met de reguliere openbaar vervoersfunctie en wordt de “OV-taxi” genoemd. De aanvrager die alleen onder begeleiding van het reguliere openbaar vervoer gebruik kan maken, maar die wel zelfstandig, dus zonder begeleiding, met het CVV op pad kan dankzij de deur-tot-deur service, komt ook in aanmerking voor een CVV-pas. Dit geldt bijvoorbeeld voor mensen met visuele beperkingen, mensen met psychische beperkingen of bewoners van instellingen voor beschermd wonen.

Tarief

Met het CVV kan een persoon met beperkingen binnen een straal van ongeveer 20 á 25 kilometer (6 ov-zones) reizen tegen gereduceerd openbaar vervoertarief. Men betaalt voor de zones van vertrek – tot aankomstpunt. Men betaalt niet voor zones vanwege het omrijden.

Kinderen tot 4 jaar reizen gratis (mits onder begeleiding). Maximaal twee meereizende inwonende gezinsleden van de pashouder mogen tegen het Wmo-tarief meereizen. Voor personen zonder beperkingen, geldt een ander (hoger) tarief.

Op bestelling

Het CVV is een open systeem waarvan iedereen in het vervoersgebied gebruik kan maken. Het gaat om vervoer van deur tot deur. Het CVV rijdt alleen op bestelling. Om gegarandeerd mee te kunnen moet de aanvrager zich van tevoren melden bij de centrale van de vervoerder. Er wordt gereden met (rolstoel-) taxibusjes of een gewone taxi (personenauto).

Aanvullende eisen van vervoer

  • ·

    Personen die beperkt zijn in het buigen van de knie kunnen moeite hebben om achterin de personenauto plaats te nemen, omdat hier onvoldoende beenruimte is. Bij de vervoerder kan doorgegeven worden dat in dat geval altijd het taxibusje voorrijdt. In het taxibusje is bij alle zitplaatsen voldoende beenruimte.

  • ·

    Belemmeringen bij de instap van de taxibus via de treden aan de voorkant kunnen worden opgelost door gebruik te maken van de  lift aan de achterzijde van de taxibus.

  • ·

    Er bestaat er soms een voorin-zitgarantie voor mensen die door beperkingen alleen voorin een auto vervoerd kunnen worden omdat zij vanwege ernstige rugklachten aangewezen zijn op een verstelbare stoel. Een verstelbare stoel is niet aanwezig in het taxibusje, alleen voorin de personenauto.

  • ·

    Het Wmo+ vervoer is een apart onderdeel binnen het CVV. Dit betreft vervoer voor reizigers die door de aard van hun handicap geen gebruik kunnen maken van het reguliere Wmo-vervoer. Het is met name bedoeld voor bewoners van gezinsvervangende tehuizen. Op termijn kunnen mogelijk ook andere doelgroepen van deze dienst gebruik maken. De gemeenten indiceren de deelnemers voor het Wmo+ vervoer. Voor het Wmo+ vervoer gelden voor diverse onderdelen aparte regels welke afwijken van hetgeen opgenomen is in de paragrafen 2.1 t/m 2.13. Het betreft: a) Wmo+ ritten worden niet met ander OV-Taxi vervoer gecombineerd; b) Wmo+ ritten dienen minimaal 2 uur van te voren besteld te worden bij de vervoerder (in tegenstelling tot de norm van 1 uur bij het reguliere Wmo-vervoer); c) Bij Wmo+ ritten mag het voertuig maximaal vijf (5) minuten voor of maximaal vijf (5) minuten na het afgesproken tijdstip voor staan (in tegenstelling tot de norm van 15 minuten bij het reguliere Wmo-vervoer). Er geldt een punctualiteitseis van 100%; d) De chauffeur dient bij Wmo+ ritten extra begeleiding te bieden. Bewoners van gezinsvervangende tehuizen worden in de centrale hal van het tehuis opgehaald en afgezet in de centrale hal van het activiteitencentrum (en vice versa). Hierbij vindt overdracht plaats aan de agogisch medewerker van het tehuis en/of het activiteitencentrum.

Criterium voor loopafstand

De CRvB heeft via haar rechtspraak een criterium vastgesteld waarmee bepaald kan worden of een aanvrager onder de doelgroep valt die ‘het openbaar vervoer niet kan bereiken of geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer’. Hiervoor is een maximale loopafstand ingevoerd, te weten circa 800 meter. Als iemand niet in staat is om circa 800 meter af te leggen zonder hulpmiddel en in een redelijk tempo, dan mag worden vastgesteld dat die persoon het openbaar vervoer niet kan bereiken.

Het regulier openbaar vervoer wordt niet adequaat geacht indien één van de volgende criteria van toepassing is:

  • ·

    het niet zelfstandig kunnen bereiken van de bushalte en de plaats van bestemming

  • ·

    het op grond van fysieke beperkingen niet kunnen overbruggen van de wachttijden bij de bushalte

  • ·

    het niet kunnen maken van de instap in de bus

  • ·

    het fysiek niet in staat zijn langere tijd te zitten of de beweging van de bus te doorstaan

  • ·

    het op grond van cognitieve beperkingen niet in staat zijn om zonder begeleiding gebruik te maken van het openbaar vervoer; hiervoor wordt een minimum leeftijdsgrens van 10 jaar gehanteerd, waarbij er vanuit wordt gegaan dat kinderen onder de 10 jaar altijd onder begeleiding gebruik maken van het openbaar vervoer

  • ·

    de aanwezigheid van sociaal/psychische factoren ten gevolge waarvan de privacy of de veiligheid van persoon met beperkingen of medepassagiers niet is gegarandeerd

Medische en (psycho)sociale begeleiding in het CVV

De chauffeur is verantwoordelijk voor de begeleiding van de belanghebbende van deur tot deur. Een aanvraag voor gratis begeleiding vanwege het (veronderstelde) gebrek aan begeleiding van deur tot deur wordt dan ook om deze reden niet toegekend.

Gratis begeleiding CVV

Er kan gratis begeleiding worden geïndiceerd in het CVV. De criteria hiervoor zijn:

  • ·

    bij (kans op) noodzakelijk medisch ingrijpen onderweg; dit kan bijvoorbeeld bij mensen die soms epilepsieaanvallen krijgen of toediening van zuurstof nodig hebben en dat niet zelf kunnen verzorgen

  • ·

    er is een noodzaak tot toezicht onderweg; bij gedragsstoornissen en/of ontremd gedrag;

  • ·

    er is sprake van oriëntatiestoornissen door: Verstandelijke en/of psychische en/of psychogeriatrische problematiek (dementie), waardoor de kans op "dwalen" van een cliënt groot is.

Zonder een begeleider worden deze personen niet vervoerd. Begeleiding is dan ook verplicht bij elke rit.

Begeleiding is niet gratis voor personen die niet verplicht begeleid hoeven te worden tijdens de rit. Dit kan voorkomen bij mensen die zich bijvoorbeeld op de plaats van bestemming niet kunnen verplaatsen, of bij mensen die voor of na een rit hulp nodig hebben bij het zich verplaatsen. Omdat degene die begeleid wordt beschikt over een Wmo-pas, kan deze begeleider(of begeleiders; het mogen er maximaal 2 zijn) eveneens tegen het Wmo-tarief meereizen, mits tevoren bij de vervoerder aangemeld.

Begeleiding bij het vervoer van Awbz-bewoners

Ook hier heeft invulling plaatsgevonden op basis van jurisprudentie. Begeleiding valt onder de compensatieplicht. Bij Awbz-bewoners kan er echter rekening worden gehouden met de agogische taak van personeel van de instelling, met name bij gezinsvervangende tehuizen. Ook bij grotere Awbz-instellingen geldt een beperking bij de zorgplicht c.q. compensatieplicht ten aanzien van de begeleiding.

Contra-indicatie voor CVV

Het CVV is geen adequate voorziening in de volgende situaties:

  • ·

    de aanvrager kan door de taxichauffeur in alle redelijkheid geweigerd worden (bijvoorbeeld bij ernstige gedragsstoornissen, vastgesteld door een medische indicatie)

  • ·

    de aanvrager heeft hulpmiddelen nodig in verband met de beperking, die niet in de Ov- taxi meegenomen kunnen worden

  • ·

    de gezinssituatie maakt flexibel vervoer noodzakelijk

  • ·

    sociale omstandigheden waardoor deelname collectief vervoer niet (volledig) voldoet aan de vervoersbehoefte/verplaatsingspatroon. (bijvoorbeeld een kind in een gezin met één of meer minderjarige kinderen. Een thuiswonend kind met beperkingen moet zoveel mogelijk deel kunnen nemen aan het leven van alledag van het gezin. Dit betekent ook het in gezinsverband kunnen ondernemen van activiteiten die bij een gezin met jonge kinderen horen.)

Omzetting collectieve vervoersvoorziening in persoonsgebonden budget voor Lokale Verplaatsingen:

Op verzoek van de belanghebbende kan CVV omgezet worden in het Pgb voor Lokale Verplaatsingen (PLV). Dit is een persoonsgebonden budget, dat op verzoek van de gemeente verantwoord moet kunnen worden. De Haarlemse burgers moeten hiervoor hun lokale verplaatsingen bijhouden op een speciaal hiervoor ontworpen formulier. Op verzoek van de gemeente dienen deze verplaatsingen dan met behulp van dit formulier verantwoord te kunnen worden. Het gaat erom dat de Haarlemse burgers het PLV besteden aan hun lokale verplaatsingen en dat zij de gemeente hiervan op verzoek inzicht kunnen geven.

In het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem staat de hoogte aangegeven van de PLV.

Als er een contra-indicatie is voor het gebruik van het CVV of wanneer dit vervoer ontoereikend is, dan kan een vervangende of aanvullende vervoersvoorziening toegekend worden. In principe wordt er niet meer dan één aanvullende vervoersvoorziening verstrekt. Zie onderdeel 5.7. voor de financiële tegemoetkoming voor de rolstoelstoeltaxi (aanvullende vervoersvoorziening).

5.5. Soorten individuele vervoersvoorzieningen

In de Verordening is bepaald dat de te verstrekken vervoersvoorziening de maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk zal maken, of zoveel minder op basis van de vervoersbehoefte van de Haarlemse burger. Hiermee biedt de gemeente een compensatie die tegemoet komt aan de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.

Voorwaarden voor verstrekking van een aanvullende voorziening zijn:

de voorziening wordt in het kader van het leven van alle dag gebruikt en niet slechts incidenteel (bijvoorbeeld alleen bij mooi weer of voor alleen recreatief gebruik);

de persoon met beperkingen beschikt over voldoende rijvaardigheid en verkeersinzicht;

er is een mogelijkheid om de voorziening veilig te stallen.

er is sprake van een dermate geringe loopfunctie dat de dagelijkse verplaatsingsdoelen niet lopend zijn te overbruggen. Hierbij wordt als richtlijn een loopafstand van minder dan 100 meter gehanteerd. In individuele gevallen kan van deze richtlijn worden afgeweken

Er zijn verschillende aanvullende voorzieningen mogelijk. De keuze van de voorziening hangt af van de beperkingen die een persoon heeft, het verplaatsingspatroon en welke voorziening de meest goedkope en adequate oplossing vormt voor de vervoersproblemen.

De volgende individuele vervoersvoorzieningen worden hieronder besproken:

  • ·

    aanpassingen/accessoires aan bestaande fiets

  • ·

    fiets in speciale uitvoering, fiets met verlaagde instap en/of hulpmotor

  • ·

    driewielfiets / driewielligfiets

  • ·

    duo-fiets

  • ·

    rolstoelfiets

  • ·

    handbike

  • ·

    scootmobiel

  • ·

    rolstoelscooter

  • ·

    autoaanpassingen

  • ·

    bruikleenauto

  • ·

    gesloten buitenwagen

Aanpassingen/accessoires aan bestaande fiets

Wanneer het gebruik van een gewone fiets, met enkele aanpassingen, mogelijk is, dan geldt dit als de meest goedkope en adequate voorziening. Het gaat dan om specifieke aanpassingen, die niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Alleen de kosten van de aanpassing komen voor vergoeding of verstrekking in bruikleen in aanmerking.

Een voorbeeld van een aanpassing aan een bestaande fiets is een aanpassing aan de cranckas.

Een voorbeeld van een accessoire aan bestaande fietsen is een speciaal fietszitje voor kinderen met een beperking. Hiervoor worden de volgende criteria en voorwaarden gehanteerd:

  • ·

    de normaal in de handel zijnde fietszitjes, bakfietsen, fietsaanhangers, voldoen niet qua zitondersteuning en/of kantelinstelling

  • ·

    het op de fiets worden vervoerd speelt een belangrijke rol in het dagelijks verplaatsingspatroon

  • ·

    de met aangepaste voorzieningen geboden oplossing vormt een (verkeers)veilige oplossing voor een langere periode

Fiets in speciale uitvoering, fiets met verlaagde instap en/of hulpmotor

Wanneer het gebruik van een gewone fiets problemen geeft, kan worden uitgeweken naar een tweewielfiets in een speciale uitvoering, bijvoorbeeld een fiets met een verlaagd zadelpunt, een fiets met hulpmotor, elektrische fiets of tandem. Deze fietsen worden echter aangemerkt als algemeen gebruikelijk en worden over het algemeen niet in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning verstrekt. Zie het Besluit voor de nadere bepalingen.

Ondanks het feit dat ze algemeen gebruikelijk zijn kunnen deze voorzieningen wel voorzien in de vervoersbehoefte. Zie voor meer informatie over het begrip “ algemeen gebruikelijk “ het hoofdstuk Algemene bepalingen.

Driewielfiets / driewielligfiets

Er zijn verschillende soorten driewielfietsen mogelijk, driewielfietsen met grote wielen achter, driewielfietsen met grote wielen voor en zogenaamde driewielligfietsen. De keuze is afhankelijk van de beperkingen die iemand heeft, het verplaatsingspatroon en het aspect van de meest goedkope en adequate voorziening.

Criteria om in aanmerking te komen voor een driewielfiets zijn onder andere:

  • ·

    men heeft onvoldoende motorische mogelijkheden om op een tweewielfiets te kunnen fietsen;

  • ·

    fietsen op een tweewielfiets vraagt vanwege motorische problemen zoveel concentratie dat er onvoldoende aandacht aan het verkeer kan worden besteed;

  • ·

    de aanvrager is een jong kind (basisschool leeftijd) in ontwikkeling voor wie het fietsen op een “speel” driewielfiets uit de reguliere handel niet mogelijk is. De driewielfiets wordt dan gezien als speel-/vervoermiddel in en om de woning en niet als vervoersvoorziening op korte en middellange afstanden, dus is verstrekking mogelijk.

Criteria om in aanmerking te komen voor een driewielligfiets zijn onder andere:

  • ·

    het gebruik van een “standaard” driewielfiets wekt ongewenste bewegingspatronen op, bijvoorbeeld bij bepaalde vormen van spasticiteit;

  • ·

    rug- en bekkenproblematiek vragen een aangepaste uitgangspositie, die op een standaard driewielfiets niet kan worden bereikt;

  • ·

    verdeling energie/actieradius maakt een fiets van speciale maatvoering en aandrijving noodzakelijk.

Duo-fiets

Duo-fietsen worden gebruikt voor mensen, die niet zelfstandig aan het verkeer deel kunnen nemen, maar wel een duidelijke eigen vervoersbehoefte hebben èn de lichamelijke mogelijkheden om te kunnen fietsen. Criteria voor het verstrekken van een duo-fiets zijn bijvoorbeeld:

visus- of gehoorproblemen, die zelfstandige deelname aan het verkeer niet mogelijk makencognitieve problemen, die zelfstandige deelname aan het verkeer niet mogelijk makenevenwichtsproblemen

Rolstoelfiets

Rolstoelfietsen zijn fietsen waaraan een rolstoel is vastgekoppeld. Deze fietsen worden vooral gebruikt bij kinderen, die rolstoelafhankelijk zijn en die te groot zijn geworden voor het vervoer achterop de fiets van de ouders. Criteria en voorwaarden voor het verstrekken van een rolstoelfiets zijn:

  • ·

    Het vervoer per fiets speelt een belangrijke rol in het dagelijks verplaatsingspatroon.

  • ·

    Persoon met beperkingen is niet in staat om met behulp van een meer zelfstandige vervoersvoorziening (driewielfiets of tandem) in de vervoersbehoefte op korte of middellange afstand te voorzien.

  • ·

    Er is een begeleider aanwezig, die met de rolstoelfiets overweg kan.

Handbike

De handbike is een fietsdeel dat is aan te koppelen aan een rolstoel, zodat kan worden “ gefietst” met behulp van handaandrijving. Op de plaats van bestemming kan het fietsdeel worden afgekoppeld, zodat de rolstoel weer als rolstoel is te gebruiken. De handbike is een volwaardige vervoersvoorziening die doorgaans in plaats van bijvoorbeeld een scootmobiel wordt verstrekt. Criteria om in aanmerking te komen voor een handbike zijn onder andere:

  • ·

    persoon met beperkingen is voor de verplaatsing afhankelijk van het gebruik van een rolstoel

  • ·

    er is onvoldoende beenfunctie aanwezig om zich fietsend te verplaatsen

  • ·

    er is voldoende arm-/handfunctie aanwezig om zich fietsend met behulp van handaandrijving te verplaatsen

  • ·

    persoon met beperkingen moet in staat zijn om de handbike zelf aan en af te koppelen

Scootmobiel

De scootmobiel is een elektrisch aangedreven buitenvervoermiddel, dat door middel van handbediening of voetbediening wordt bestuurd.

Criteria om in aanmerking te komen voor een scootmobiel zijn:

  • ·

    men heeft onvoldoende motorische mogelijkheden om van een voorliggende vervoersvoorziening gebruik te maken

  • ·

    er is sprake van voldoende zitbalans en een redelijke arm-/handfunctie

  • ·

    de aanvrager kan de scootmobiel goed en veilig (leren) bedienen

  • ·

    de aanvrager heeft voldoende verkeersinzicht en verkeersvaardigheid of de aanvrager kan door het volgen van rijlessen voldoende verkeersinzicht en verkeersvaardigheid verwerven

  • ·

    de aanvrager is bestand tegen weersinvloeden, kou, regen en mist, gedurende een groot deel van het jaar, eventueel met gebruik van hulpmiddelen

  • ·

    de aanvrager is rijgeschikt, heeft voldoende visus, cognitieve vermogens en dergelijke om de scootmobiel te bedienen c.q. het verkeer in te schatten

  • ·

    er is een mogelijkheid de voorziening te stallen dan wel te creëren met faciliteiten voor het opladen van de scootmobiel

Omdat tijdens het adviestraject soms moeilijk vast te stellen is hoe intensief een scootmobiel gebruikt gaat worden, kan er worden afgesproken om na een bepaalde periode een hercontrole plaats te laten vinden.

Uitgangspunt bij de verstrekking van een scootmobiel is de standaard scootmobiel met een maximumsnelheid van 8 kilometer per uur en een actieradius van 20 kilometer. Om af te wijken van de standaard scootmobiel is een (zeer) grote vervoersbehoefte, waar voorliggende voorzieningen niet in kunnen voldoen, noodzakelijk.

Aanpassingen en accessoires aan scootmobielen

Indien een scootmobiel een passende oplossing is voor het vervoersprobleem wordt aangegeven aan welke eisen de scootmobiel moet voldoen. Eventuele aanpassingen dienen medisch noodzakelijk te zijn en niet algemeen gebruikelijk zijn.

De aanpassingen kunnen zijn:

  • ·

    spiegel(s), deze kunnen om medische redenen worden verstrekt wanneer iemand beperkingen heeft in het achterom kijken

  • ·

    voetbediening, kan worden verstrekt indien men een beperking in handen heeft

  • ·

    zuurstofhouders, wanneer iemand is aangewezen op het gebruik van zuurstof en de zuurstoffles dient te worden meegenomen op de vervoersvoorziening, dan kan een aparte houder worden gemonteerd voor veilig vervoer van de zuurstoffles

  • ·

    houders voor het meenemen van een loophulpmiddel zoals een stok, krukken of een rollator;

  • ·

    een windscherm, wanneer iemand ernstige benauwdheidklachten heeft, waardoor er extra bescherming tegen weersinvloeden noodzakelijk is. Er dient rekening gehouden te worden met het feit dat een windscherm het rijden met de scootmobiel onveiliger maakt: bij regen is het zicht beperkt en bij wind wordt het rijden zwaarder

  • ·

    een aanpassing aan de stoel is mogelijk als de standaardstoel niet voldoet en een aanpassing redelijk makkelijk te realiseren is (bijvoorbeeld een beensteun of een verhoging van het voetsteungedeelte)

  • ·

    extra vering is mogelijk wanneer er sprake is van een medische aandoening waardoor aannemelijk is dat de standaardvering klachten oplevert in het gebruik, in dat geval kan een ander type scootmobiel worden verstrekt

  • ·

    de gemeente vergoedt verder het plaatsen van kinderzitjes op de scootmobiel als de aanvrager in zijn rol van ouder zijn (kleine) kinderen moet vervoeren. Het plaatsen van dergelijke zitjes moet echter technisch haalbaar zijn

Accessoires kunnen zijn:

Schootkleden, voetenzakken of orthesejassen

Bij de beoordeling of er een medische noodzaak bestaat wordt er gekeken naar onder andere de volgende criteria. Eén of meer van deze criteria kan aanleiding geven tot verstrekking

  • ·

    er is sprake van ernstige doorbloedingsstoornissen aan onderlichaam en/of benen.

  • ·

    men heeft onvoldoende “rilfunctie”, wat inhoudt dat men onvoldoende in staat is zichzelf bij stilzitten te verwarmen;

  • ·

    er is sprake van ernstige sensibiliteitsstoornissen van met name het temperatuurgevoel;

  • ·

    er is sprake van een aandoening, waarbij koude een ernstige toename van de klachten veroorzaakt;

  • ·

    er is sprake van een dermate beperkte handfunctie dat het aan- en uittrekken van standaard in de handel zijnde warme kleding niet mogelijk is.

Algemeen gebruikelijke accessoires zijn:

  • ·

    handschoenen;

  • ·

    regenkleding;

  • ·

    boodschappenmandjes/tassen;

  • ·

    bandenpompjes.

Stalling

Belangrijk is verder dat er een stallingmogelijkheid voor de scootmobiel is. Indien dit niet het geval is, komen ook de kosten voor de aanleg van een stalling voor vergoeding in aanmerking. Als deze kosten erg hoog zijn, kunnen andere vervoersvoorzieningen worden overwogen.

Snelheid

Uitgangspunt bij de verstrekking van een scootmobiel is de standaard scootmobiel met een maximumsnelheid van 8 kilometer per uur en een actieradius van 20 kilometer. Een zeer grote vervoersbehoefte, waar voorliggende voorzieningen niet in voldoen kan een reden zijn om af te wijken van de standaard scootmobiel.

Rijlessen scootmobiel

Binnen het kader van de Wmo zijn twee soorten rijlessen mogelijk om te leren omgaan met een vervoersvoorziening (meestal scootmobiel). Rijlessen tijdens of voorafgaand aan het adviestraject en rijlessen na aflevering van de voorziening. De rijlessen tijdens het adviestraject zijn bedoeld om te kunnen komen tot een goed inzicht in de motorische en cognitieve vaardigheden van een persoon met beperkingen om zich met een vervoersvoorziening (bijvoorbeeld een scootmobiel) te verplaatsen. Na deze trainingen wordt besloten of er tot verstrekking van de voorziening kan worden overgegaan. Deze training wordt dan ook wel een rijvaardigheidsbeoordeling genoemd. Hierbij wordt uitgegaan van gemiddeld drie rijlessen. De rijlessen na aflevering zijn bedoeld om iemand vertrouwd te maken met de voorziening, deze lessen zijn beperkt tot maximaal drie lessen met een eventuele verlenging van drie rijlessen. Indien men na zes lessen niet voldoende rijvaardig is kan de voorziening worden afgewezen uit het oogpunt van verkeersveiligheid.

Rolstoelscooter

In incidentele gevallen kan worden overgegaan tot verstrekking van een vervoersvoorziening, waar men met een rolstoel op rijdt, een zogenaamde rolstoelscooter of pendel.

Criteria hiervoor zijn onder andere:

  • ·

    persoon met beperkingen is volledig rolstoelafhankelijk;

  • ·

    persoon met beperkingen is niet in staat veelvuldige transfers te maken vanuit de rolstoel op een ander vervoermiddel;

  • ·

    persoon met beperkingen heeft onvoldoende motorische mogelijkheden om van een voorliggende (goedkopere) voorziening, zoals de handbike, gebruik te maken;

  • ·

    persoon met beperkingen heeft een dermate intensief verplaatsingspatroon dat vervoer per rolstoeltaxi niet als adequaat kan worden beschouwd.

Stalling

Belangrijk is verder dat er een stallingmogelijkheid voor de rolstoelscooter is. Indien dit niet het geval is, komen ook de kosten voor de aanleg van een stalling voor vergoeding in aanmerking. Als deze kosten erg hoog zijn, kunnen andere vervoersvoorzieningen worden overwogen.

Autoaanpassingen

De aanvrager komt alleen in aanmerking voor het aanpassen van de eigen auto als dit de goedkoopste en meest adequate voorziening is. Bij de beoordeling of dit bij de aanpassing van de eigen auto van de aanvrager het geval is, wordt onder andere gekeken naar de vervoersbehoefte en de gezinssituatie. Als de vervoersbehoefte groot is, kan het goedkoper zijn de auto aan te passen dan om een alternatieve vorm van vervoer te zoeken. Bovendien kan de aanpassing van de auto de enige (adequate) mogelijkheid zijn om een gehandicapt gezinslid te vervoeren. Voor de toekenning van autoaanpassingen draait het dan ook allemaal om de vraag of de aanpassing en een eventuele toekenning van een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de auto, een goedkopere oplossing is dan de verstrekking van andere adequate voorzieningen.

In de besluitvorming rond het aanpassen van de auto van de aanvrager worden elementen betrokken als mantelzorg van de partner. De kosten voor autoaanpassingen worden volledig vergoed, voor zover de aanpassingen niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd.

Voor aanpassingen aan de auto gelden de volgende regels:

  • ·

    het moet voor de aanvrager noodzakelijk zijn dat de aanpassingen er komen. Precies zoals dit blijkt uit de zogenaamde ‘restreintbepalingen’ die het Centraal Bureau Rijvaardigheden (CBR) op het rijbewijs heeft gezet;

  • ·

    de auto mag alleen worden aangepast als deze redelijkerwijs is aan te passen, in goede staat verkeert en nog minimaal 5 jaar “meegaat”

  • ·

    de aanpassingen mogen niet algemeen gebruikelijk zijn. Onder algemeen gebruikelijk valt hierbij: airco, automatische transmissie, elektrische ramen, stuur- en rembekrachtiging (CRvB 31 oktober 2000, 99/2873).

Aanpassingen die voor vergoeding in aanmerking komen, moeten medisch en ergonomisch noodzakelijk zijn. Voorbeelden van mogelijke aanpassingen zijn:

  • ·

    de besturing van de auto (ter beoordeling van het CBR);

  • ·

    de stoel van de chauffeur/bijrijder;

  • ·

    het kunnen meenemen van een rolstoel in de auto;

  • ·

    het kunnen vervoeren van een rolstoelgebruiker;

  • ·

    een zitvoorziening voor kinderen.

Aanpassingen aan een auto om een vervoersvoorziening mee te kunnen nemen met de auto komen niet voor vergoeding in aanmerking. De aanpassingskosten van de eigen auto van de aanvrager worden volledig vergoed, wanneer is gebleken dat het hier om de goedkoopste en meest adequate oplossing gaat.

De gemeente stelt wel eisen aan de auto voordat de aanvrager de vergoeding toegekend krijgt. De auto moet in goede staat verkeren. Alle noodzakelijke aanpassingskosten worden vergoed tot maximaal de waarde van de zogenaamde referentieauto. Ook de kosten die de keuring van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) met zich meebrengt, komen voor vergoeding in aanmerking.

Een vergoeding voor het aanpassen van de auto kan eenmaal in de vijf jaar worden verstrekt. Dit geldt ook voor losse voorzieningen of aanpassingen. Na deze periode, en na het overleggen van een technisch rapport waaruit blijkt dat de auto is afgekeurd, kan opnieuw een voorziening worden verstrekt.

Rijlessen en overige kosten voor een aangepaste auto

De extra kosten van de rijlessen die absoluut nodig zijn om in een aangepaste auto te leren rijden, worden alleen vergoed als de aanpassing van de auto op grond van de Wmo is betaald. Meestal zijn drie tot vijf lessen vaak voldoende. Vergeet niet ook de kosten mee te rekenen die hier ook nog toebehoren, zoals voorrijkosten, kosten voor het rijexamen van het CBR en de kosten voor vernieuwing van het rijbewijs. Al deze kosten vergoedt de gemeente. Hiervoor wordt geen eigen bijdrage opgelegd.

Bruikleenauto

Binnen het gemeentelijke beleid is de (bruikleen)auto het sluitstuk van de voorzieningen. In vrijwel alle gevallen is het verstrekken van een (bruikleen)auto de duurste oplossing en daarom komt deze optie alleen aan de orde als er geen andere oplossing mogelijk is. Met de verstrekking van deze voorziening komt de gemeente tegemoet aan alle vervoersbehoeften van de aanvrager. Dit omdat de aanvrager geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, het CVV of andere, goedkopere vervoersvoorzieningen (vervoerskostenvergoeding voor taxi of rolstoeltaxi, scootmobiel, rolstoel, enz.), terwijl ook een combinatie van vervoersvoorzieningen niet afdoende is.

Een bruikleenauto wordt bovendien alleen verstrekt als de aanvrager in het bezit is van een rijbewijs en voor zijn verplaatsingsprobleem beslist is aangewezen op een auto (bijvoorbeeld als een aanvrager vanwege medische redenen geen gebruik kan maken van een open buitenwagen vanwege hart- of longklachten, intolerantie voor koude, etcetera. Dit ter beoordeling van de arts). Dit wordt bepaald na een individuele beoordeling van de aanvraag.

De gemeente bepaalt welk type bruikleenauto ter beschikking wordt gesteld, daarbij houdt zij rekening met de prijs van een zogenaamde referentieauto.

Voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto geldt een normbedrag. Dit normbedrag staat vermeld het Besluit.

Gesloten buitenwagen

Een gesloten buitenwagen is een specifiek invalidenvoertuig met een maximumsnelheid van 45 km per uur. Een gesloten buitenwagen mag in principe overal rijden en parkeren, ook op trottoirs en in winkelgebieden. Voor een gesloten buitenwagen hoef je geen (brommer)rijbewijs te hebben.

Voor de verstrekking van de gesloten buitenwagen gelden de volgende criteria:

  • ·

    essentieel is dat er geen voorliggende voorzieningen zijn en ook een combinatie van vervoersvoorzieningen is niet afdoende.

  • ·

    met de verstrekking van deze voorziening komt de gemeente tegemoet aan alle vervoersbehoeften van de aanvrager.

  • ·

    de aanvrager is voor zijn verplaatsingsprobleem aangewezen op gesloten buitenvervoer (bijvoorbeeld als een aanvrager vanwege medische redenen geen gebruik kan maken van een open buitenwagen vanwege hart- of longklachten, intolerantie voor koude, etcetera. Dit ter beoordeling van de arts).

Andere overwegingen zijn:

  • ·

    of de aanvrager in het bezit is van een eigen auto die eventueel met aanpassingen het vervoersprobleem voor de aanvrager kan compenseren;

  • ·

    of een bruikleenauto, eventueel met aanpassingen, een optie is. Sommige bruikleenauto’s zijn namelijk goedkoper dan een gesloten buitenwagen

  • ·

    of de aanvrager over voldoende rijvaardigheid en verkeersinzicht beschikt om zich veilig in het verkeer te bewegen.

Wanneer aan de aanvrager een buitenwagen wordt toegekend, krijgt hij geen andere vervoersvoorzieningen meer. Het gebied dat onder de compensatieplicht van de gemeente valt, is met de buitenwagen volledig te bereizen. De brandstofkosten van de buitenwagen zijn voor de aanvrager. Tenslotte maken ook mensen zonder beperking deze kosten en daarmee kunnen de kosten als algemeen gebruikelijk gezien worden.

Vervoers- en speelvoorzieningen voor kinderen

Jonge gehandicapte kinderen kunnen in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. In veel gevallen is voor kinderen de te verstrekken voorziening niet alleen bedoeld om te voorzien in de vervoersbehoefte, maar ook om mee te spelen. Bij kinderen kunnen twee voorzieningen naast elkaar worden verstrekt waarbij de ene voorziening verstrekt wordt om (voor een groot deel) te voorzien in de vervoersbehoefte en de andere voorziening verstrekt wordt om mee te spelen.

Er zijn voor jonge gehandicapte kinderen voorzieningen die het midden houden tussen (therapeutische) speelvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen. Concreet gaat het daarbij om speelmobielen (zoals Vliegende Hollanders) en kruipwagens. De verstrekking van deze speelvoertuigen valt onder de Wmo. Voor de ontwikkeling van gehandicapte kinderen zijn deze speelvoertuigen belangrijke voorzieningen

5.6. Persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening

Voor de meeste vervoersvoorzieningen is een Pgb mogelijk. Voor criteria van het Pgb wordt verwezen naar het hoofdstuk Algemene bepalingen.

De hoogte van het Pgb wordt afgestemd op de kosten die de gemeente Haarlem zou moeten betalen bij de huur en/of aanschaf van een dergelijke voorziening. Hiermee mag de gemeente Haarlem rekening houden met de besparingen die men heeft op basis van inkoop op macro niveau heeft. Het Pgb wordt doorgaans eenmalig uitbetaald en voor een periode van vijf jaar verstrekt, behalve het Pgb voor Lokale Verplaatsingen dat maandelijks wordt betaald.

Bij voorzieningen die in de vorm van een Pgb worden verstrekt, is de budgethouder zelf verantwoordelijk voor het afsluiten van een onderhoudscontract en voor het afsluiten van een verzekering, indien dit van toepassing is. Deze kosten worden meegenomen in de vaststelling van de hoogte van het Pgb. Na de periode van vijf jaar en na het overleggen van een technisch afkeuringrapport kan opnieuw een voorziening in de vorm van een Pgb verstrekt worden.

De voorwaarden voor het Pgb worden apart in de beschikking (brief over het besluit) aan de belanghebbende medegedeeld. In de beschikking wordt het programma van eisen, waaraan de vervoersvoorziening moet voldoen, beschreven.

De persoon met beperkingen moet aan de hand van een nota of factuur de aanschaf van de voorziening kunnen verantwoorden. Zie voor meer over de verantwoording ook het hoofdstuk Algemene bepalingen.

5.7. Financiële tegemoetkoming

Wanneer een persoon met beperkingen vanwege medische redenen geen gebruik kan maken van het collectief vervoer of indien dit systeem niet in de vervoersbehoefte kan voorzien, kan een financiële tegemoetkoming voor de extra kosten van vervoer worden toegekend. De bedragen voor de financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer zijn vastgelegd in het Besluit en zijn bedoeld voor het vervoer per eigen auto of per individueel rolstoeltaxi vervoer.

Als men een contra-indicatie heeft voor het CVV en men is rolstoelgebonden dan kan men in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in het gebruik van een rolstoeltaxi.

Voor de financiële tegemoetkoming van een rolstoeltaxi geldt, dat als de auto algemeen gebruikelijk is, van de rolstoeltaxi alleen het taxigedeelte algemeen gebruikelijk is. Dat wil zeggen dat als financiële tegemoetkoming uitsluitend het verschil tussen beide vergoedingen kan worden toegekend.

Voorwaarden om in aanmerking te komen voor de rolstoeltaxi zijn:

  • ·

    andere adequate vervoersvoorziening(en) niet aanwezig of toereikend

  • ·

    gebruik auto of taxi voldoet niet

  • ·

    rolstoelgebonden en niet in staat transfers te maken

  • ·

    liggend vervoer is noodzakelijk

5.8 Eigen bijdrage en eigen aandeel voor Vervoersvoorzieningen

Voor vervoersvoorzieningen die in de vorm van natura-voorzieningen of in de vorm van een financiële tegemoetkoming of in de vorm van een Pgb worden verstrekt, is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd. De eigen bijdrageregeling is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem.

De eigen bijdrage en het eigen aandeel gelden voor alle vervoersvoorzieningen, behalve voor :

·het CVV of de OV-taxi, omdat mensen hier al een eigen bijdrage aan de chauffeur betalen.

Pgb’s en financiële tegemoetkomingen worden bruto uitbetaald en het CAK legt een eigen bijdrage respectievelijk een eigen aandeel op. Het is niet de bedoeling dat het Pgb gebruikt wordt om de eigen bijdrage te betalen.

Indien iemand het niet eens is met de hoogte van de eigen bijdrage kan bij het CAK hiertegen bezwaar gemaakt worden. Voor meer informatie over de eigen bijdrage wordt verwezen naar paragraaf 1.4.5.

6: Rolstoelen en speciale (rolstoel-)voorzieningen voor sportieve en culturele activiteiten

6.1. Inleiding

Wanneer een persoon beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, is het college verplicht op grond van artikel 4 van de Wmo deze beperkingen te compenseren en voorzieningen te treffen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die de persoon met beperkingen in staat stellen om zich te verplaatsen in- en om de woning.

Dit verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel of met een rolstoel. Een rolstoelvoorziening is een voorziening die de belanghebbende in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan het rijden de primaire functie is.

Een rolstoel is bedoeld voor verplaatsing binnen, dan wel binnen en buiten de woonruimte. Men kan in aanmerking komen voor een rolstoel als men in belangrijke mate is aangewezen op zittend verplaatsen, en andere hulpmiddelen, zoals rollators, onvoldoende uitkomst bieden. Ook individuele aanpassingen aan een rolstoel vallen onder de rolstoelverstrekking.

Rolstoelen die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer, zijn per definitie vervoersvoorzieningen.

En dan zijn er ook nog rolstoelen die niet direct bedoeld zijn om zich in en om de woning te verplaatsen, maar om zich in een sport te kunnen bewegen. Dit zijn de sportrolstoelen. Andere mogelijke sportvoorzieningen worden in dit hoofdstuk ook besproken.

6.2. Voorliggende voorzieningen

De gemeente Haarlem beschouwt een aantal zaken als voorliggend; dat wil zeggen dat wanneer een adequate oplossing wordt geboden door gebruik te maken van deze voorzieningen of regelingen, deze voorgaan op een Wmo-voorziening. Wat betreft de rolstoelvoorzieningen zijn voorliggend:

  • ·

    uitleenmogelijkheid bij tijdelijke noodzaak

  • ·

    rolstoel bij behandeling en verblijf in een Awbz-instelling

Uitleenmogelijkheid bij tijdelijke noodzaak

Als iemand tijdelijk niet kan lopen, bijvoorbeeld door een beenbreuk, kan er via een uitleendepot tijdelijk een rolstoel geleend worden. De kosten hiervan vallen onder de Awbz. Er bestaat een uitleenmogelijkheid voor een periode van tweemaal drie maanden

Rolstoel bij behandeling en verblijf in een Awbz-instelling

Uitgangspunt is dat personen die de functies behandeling en verblijf in dezelfde instelling ontvangen een rolstoel via de Awbz kunnen aanvragen (artikel 15 van Besluit Zorg Aanspraken). De rolstoel wordt door de Awbz vergoed wanneer deze binnen de instelling nodig is. Wanneer de rolstoel nodig is voor zowel binnen als buiten de instelling, kan er van worden uitgegaan dat de Awbz een rolstoel verstrekt die binnen én buiten gebruikt kan worden. Is de rolstoel uitsluitend noodzakelijk voor verplaatsingen buiten de instelling dan valt de verstrekking onder de Wmo. In het indicatieadvies moet wel duidelijk meegewogen worden waarom gebruik van een (meestal beschikbare) instellingsrolstoel (utiliteitsrolstoel) geen oplossing is. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat er een individueel aangepaste rolstoel noodzakelijk is.

Het komt voor dat ondanks de indicatie van de functies behandeling en verblijf geen rolstoel via de Awbz verstrekt wordt. Bepaalde instellingen hebben namelijk geen toelating voor de functie behandeling en kopen die in bij een andere instelling.

Binnen een instelling kunnen er zelfs verschillen zijn. In deze gevallen is artikel 15 niet van toepassing en zal de Wmo de rolstoel moeten verstrekken. Bij een aanvraag voor een rolstoel moet gecontroleerd worden of de aanvrager in een Awbz instelling woont en/of de functies behandeling en verblijf geïndiceerd zijn. Op de website van het ministerie van VWS kan gecheckt worden of de instelling toelating heeft voor zowel behandeling als verblijf.

Door de enorme hoeveelheid fusies die er binnen de zorgsector continue plaatsvinden, zijn een groot aantal instellingen niet meer onder hun eigen naam, maar slechts onder de naam van de zorgkoepel waar zij onder vallen, terug te vinden. Hierdoor kan het onduidelijk blijven of iemand met de indicatie behandeling en verblijf deze zorg ook daadwerkelijk binnen de instelling ontvangt.

Als er een officiële afwijzing van het Zorgkantoor is voor de aanvraag van een rolstoel is het duidelijk dat de rolstoel via de Wmo verstrekt kan worden.

6.3. Vormen van rolstoelvoorzieningen

De persoon met beperkingen kan voor de volgende verstrekkingsvormen van een rolstoel in aanmerking komen:

  • ·

    algemene rolstoelvoorziening

  • ·

    rolstoel in natura

  • ·

    persoonsgebonden budget voor een rolstoel

  • ·

    financiële tegemoetkoming te besteden aan een sportrolstoel of sportvoorziening

Algemene rolstoelvoorziening

De algemene rolstoelvoorziening is met de invoering van de Wmo een nieuwe vorm van verstrekken. Deze vorm van verstrekken biedt mogelijkheden voor die aanvragers die een rolstoelvoorziening niet dagelijks maar incidenteel nodig hebben. Te denken valt aan rolstoelpools. In de gemeente Haarlem is (bij de vaststelling van deze uitvoeringsregels) deze algemene voorziening nog niet ingevoerd.

Rolstoel in natura

Een rolstoelvoorziening in natura wil zeggen dat de rolstoel daadwerkelijk wordt verstrekt. Een voorziening in natura kan in bruikleen worden verstrekt via de leverancier waarmee de gemeente Haarlem een overeenkomst heeft gesloten, of in eigendom.

In geval van een verstrekking in bruikleen levert de leverancier de rolstoel, is verantwoordelijk voor het afsluiten van een verzekering en verzorgt het onderhoud en reparatie van de rolstoel (tenzij de reparatie voorkomt uit het onzorgvuldig handelen van de persoon met beperkingen).

De gemeente betaalt de leverancier voor de geleverde voorzieningen.

Bij een verstrekking in eigendom wordt de aanvrager na verstrekking de eigenaar van de voorziening en hiermee verantwoordelijk voor verzekering, onderhoud en reparatie.

Persoonsgebonden budget voor een rolstoel

Een Pgb is een geldbedrag bedoeld om zelf een rolstoel mee aan te schaffen. De budgethouder is naast de aanschaf van de rolstoel, ook zelf verantwoordelijk voor verzekering, onderhoud en reparatie. Een Pgb voor een rolstoelvoorziening wordt in principe eenmaal in de vijf jaar verstrekt. Het kan voorkomen dat er door een veranderde medische situatie van deze termijn wordt afgeweken.

Financiële tegemoetkoming te besteden aan een sportrolstoel of sportvoorziening

Een financiële tegemoetkoming te besteden aan een sportrolstoel of sportvoorziening is een tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van een dergelijk hulpmiddel. Het is mogelijk de tegemoetkoming af te stemmen op het inkomen. De hoogte van deze tegemoetkomingen en het eigen aandeel is vastgelegd in het Besluit.

6.4. Soorten rolstoelen

Er zijn verschillende rolstoelen te onderscheiden. Er wordt onderscheid gemaakt in de onderstaande rolstoelen:

  • ·

    Handbewogen rolstoelen;

  • ·

    Elektrische rolstoelen;

  • ·

    Kinderrolstoelen;

Handbewogen rolstoelen

Bij de handbewogen rolstoelen is een onderscheid mogelijk tussen zelfbewegers en duwrolstoelen. Voor zelfbewegers is een goede arm- en handfunctie alsmede een redelijk uithoudingsvermogen noodzakelijk. Zelfbewegers hebben kleine wielen voor en grote wielen met hoepels achter. Voor personen met slechts in één hand of arm een sterke functie, zijn rolstoelen ontwikkeld die aan één kant voortbewogen kunnen worden. Duwrolstoelen hebben over het algemeen vier kleine wielen.

Duwrolstoelen met kantelverstelling

Wanneer de lichamelijke conditie dusdanig is dat men permanent gebruik maakt van de rolstoel en dat naast het zich zelfstandig voortbewegen ook zelfstandig veranderen van de zithouding niet mogelijk is, dan zal dit in de meeste gevallen inhouden dat moet worden uitgegaan van een duwrolstoel met meerdere verstelmogelijkheden, zodat per activiteit een andere houding kan worden aangenomen.

Duwrolstoelen met elektrische aandrijving

In uitzonderlijke gevallen kan worden gekozen voor een duwrolstoel met elektrische aandrijving. Dit is een los systeem dat op een duwrolstoel kan worden geplaatst en door de begeleider kan worden bediend. Een elektrisch aandrijfsysteem heeft nadelen wat betreft montage en gewicht, waardoor het gebruik in de praktijk vaak tegenvalt.

De criteria voor verstrekking van een elektrische aandrijving op een duwrolstoel zijn:

de begeleider van de rolstoelgebruiker is vanwege aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat een duwrolstoel handmatig voor te bewegen;

een andere oplossing is niet voorhanden of is niet de meest goedkope en adequate oplossing.

Elektrische rolstoelen

Omschrijving van de voorziening: elektrische rolstoelen zijn rolstoelen die met behulp van een (d.m.v. een accu opgeladen) elektromotor worden aangedreven. De bediening vindt meestal plaats door een joystick, die met de hand wordt bediend. Er zijn ook ingewikkelder manieren van besturing mogelijk (kinbesturing, computerbesturing).

Elektrische rolstoelen zijn aan de hand van het gebruik als volgt onder te verdelen:

Elektrische rolstoelen voor gebruik binnenshuis

Dit type elektrische rolstoel is uitsluitend bedoeld voor gebruik binnenshuis. De rolstoel kenmerkt zich door de geringe afmetingen, waardoor er in kleine ruimtes gemakkelijk mee te manoeuvreren valt. Dit type stoel wordt incidenteel verstrekt, wanneer de ruimtelijke eisen geen ander type rolstoel toelaten.

elektrische rolstoelen voor in- en om de woning

Onder deze categorie vallen de rolstoelen, die bedoeld zijn voor het verplaatsen in huis en in de directe woonomgeving.

Elektrische rolstoelen voor gebruik buitenshuis

In uitzonderlijke gevallen kan worden overgegaan tot verstrekking van een elektrische rolstoel die uitsluitend bestemd is voor gebruik buitenshuis. Vaak zal het zo zijn dat niet zozeer het gebruiksgebied de keuze van deze rolstoel bepaalt, maar eerder de specifieke eisen, die worden gesteld aan de aanpasbaarheid van de besturing. Hierbij wordt gedacht aan bijvoorbeeld aanpassingen als hoofd-/voetbesturing.

Kinderrolstoelen

Voor kinderen gelden in principe dezelfde verstrekkingscriteria voor een wandelwagen of een rolstoel als voor een volwassene. Bij het keuzeproces voor een kinderrolstoel is echter een aantal zaken van belang die extra aandacht vragen. Hierbij moet worden gedacht aan de volgende zaken:

  • ·

    een kind is in ontwikkeling;

  • ·

    de ontwikkeling verloopt spelenderwijs;

  • ·

    een kind is in de groei.

Een jong kind, dat normaal nog in een wandelwagen wordt vervoerd, kan voor een aangepaste wandelwagen in het kader van de Wmo in aanmerking komen wanneer de normaal in de handel zijnde wandelwagens of buggy’s onvoldoende zitondersteuning bieden.

Aan kinderen die qua leeftijd nog niet aan een rolstoel toe zijn, kan een aangepaste buggy worden verstrekt. Aangezien deze buggy’s relatief weinig ondersteuning bieden, zijn ze bedoeld voor kinderen met een redelijke spierfunctie.

6.5. Aanpassingen, accessoires en rijlessen

Aanpassingen

De meeste rolstoelen worden in een standaarduitvoering geleverd. Bij de keuze van de rolstoel zal worden gezocht naar een rolstoel die in de standaarduitvoering zo adequaat mogelijk is en ook zoveel mogelijk tegemoetkomt aan de eisen van de gebruiker. Toch zullen in een aantal gevallen aanpassingen noodzakelijk zijn om de rolstoel tot een adequaat middel te maken. Soms bestaat het aanpassen van de rolstoel uit het toevoegen van standaard rolstoelonderdelen. In andere gevallen zal een aanpassing individueel en op maat gemaakt moeten worden. Dat laatste kan erg duur zijn.

Er kunnen aanpassingen nodig zijn aan:

  • ·

    zit-, rug- en ondersteuningsdelen, zoals speciale zitkussens en/of zitschalen, rugsteunen, fixatiegordels, speciale arm/hoofd/been- ondersteuningen, hoog/laag systemen en werkbladen;

  • ·

    het rijgedeelte, zoals aanpassingen aan het frame, de wielaandrijving of eventueel aan de motor van de rolstoel;

  • ·

    de bediening en/of besturing, als bij een beperkte handfunctie de rolstoel niet te besturen is met een joystick, dan is het mogelijk de bediening en/of besturing van de rolstoel aan te passen zodat de rolstoel bestuurd kan worden met voet, kin of mond.

Accessoires

Accessoires aan rolstoelen worden alleen vergoed wanneer deze medisch noodzakelijk zijn en algemeen gebruikelijke voorzieningen niet toereikend zijn.

Accessoires die op grond van een medische indicatie kunnen worden verstrekt zijn:

  • ·

    schootkleden;

  • ·

    voetenzakken;

  • ·

    orthese-jassen.

Bij de beoordeling of er een medische noodzaak bestaat, wordt er gekeken naar de volgende factoren.:

  • ·

    ernstige doorbloedingsstoornissen aan onderlichaam of benen;

  • ·

    ernstige sensibiliteitsstoornissen van voornamelijk het temperatuurgevoel;

  • ·

    er is sprake van een aandoening, waarbij koude een ernstige toename van de klachten veroorzaakt.

Zonnekap/ -scherm

In incidentele gevallen kan er sprake zijn van een medische noodzaak tot verstrekking van een zonnescherm op een wandelwagen of buggy.

Het criterium hiervoor is:

·er is sprake van een aandoening op grond waarvan men niet direct mag worden blootgesteld aan (zon)licht en de normaal in de handel zijnde zonnekappen passen niet op de gebruikte rolstoel/wandelwagen.

Verlichting

Voor – en achterlichten op elektrische rolstoelen zijn niet verplicht bij:

  • ·

    alleen gebruik overdag (en goed zicht);

  • ·

    gebruik alleen op het voetpad of het trottoir;

  • ·

    oversteken van het ene naar het andere voetpad of trottoir.

Rijlessen

Binnen het kader van de Wmo zijn twee soorten rijlessen mogelijk om te leren omgaan met een (meestal elektrische) rolstoelvoorziening: rijlessen tijdens of voorafgaand aan het adviestraject en rijlessen na aflevering van de voorziening.

Rijlessen tijdens het adviestraject

De rijlessen tijdens het adviestraject zijn bedoeld om te kunnen komen tot een goed inzicht in de motorische en cognitieve vaardigheden van een persoon met beperkingen om zich met een rolstoel te verplaatsen. Na deze trainingen wordt besloten of er tot verstrekking van de voorziening kan worden overgegaan. Deze training wordt dan ook wel een rijvaardigheidsbeoordeling genoemd. Hierbij wordt uitgegaan van gemiddeld drie rijlessen.

Rijlessen na aflevering van de voorziening

De rijlessen na aflevering zijn bedoeld om iemand vertrouwd te maken met de voorziening, deze lessen zijn beperkt tot maximaal drie lessen met een eventuele verlenging van drie rijlessen. Indien men na zes lessen niet voldoende rijvaardig is kan de voorziening worden ingenomen uit het oogpunt van verkeersveiligheid.

6.6. Persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening

Voor de meeste rolstoelvoorzieningen is een Pgb mogelijk. De hoogte van het Pgb wordt afgestemd op de kosten die de gemeente Haarlem zou moeten betalen bij de huur en/of aanschaf van een dergelijke voorziening. Hiermee mag de gemeente Haarlem rekening houden met de besparingen die men heeft op basis van inkoop op macro niveau heeft.

Het Pgb wordt doorgaans voor een periode van vijf jaar verstrekt inclusief onderhoud en verzekering. Bij een Pgb voor een rolstoel is de budgethouder zelf verantwoordelijk voor het afsluiten van een onderhoudscontract en een verzekering. Bij het bepalen van de hoogte van het budget wordt hier rekening mee gehouden.

De voorwaarden voor het Pgb worden apart in de beschikking (brief over het besluit) aan de belanghebbende medegedeeld. In de beschikking wordt het programma van eisen, waaraan de rolstoel moet voldoen, beschreven. De persoon met beperkingen moet aan de hand van een nota of factuur de aanschaf van de voorziening kunnen verantwoorden. Zie voor de verantwoording ook het hoofdstuk algemene bepalingen.

6.7. Speciale (rolstoel-)voorzieningen voor sportieve en culturele activiteiten

Het college hanteert het principe "gewoon waar mogelijk, bijzonder wanneer noodzakelijk". Hierin past de gedachte voorzieningen te treffen om de deelname aan sport en culturele activiteiten te faciliteren maar past ook de gedachte dat iedereen kosten zal hebben wanneer men zou willen sporten of zou willen deelnemen aan een culturele activiteit.

Wanneer iemand viool wil leren spelen heeft diegene kosten. Het is geenszins de bedoeling van het college om deze kosten te vergoeden. Deze kosten dient iedereen te maken, ongeacht een beperking. De meerkosten van de materiële voorziening kunnen in aanmerking komen voor een vergoeding op basis van de reële kosten en op basis van een maximale vergoeding. Bij de verstrekking van dit type voorzieningen wordt uiteraard in eerste instantie nagegaan of er geen voorliggende voorzieningen zijn of fondsen of andere subsidies. Daarnaast gaan we uit van het principe goedkoopst adequaat. De maximale vergoedingen zijn opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Het algemeen gebruikelijke deel van de kosten van de voorziening komt niet in aanmerking voor vergoeding.

Sportvoorzieningen

In de Verordening is de sportrolstoel opgenomen als sportvoorziening. Er kunnen naast een sportrolstoel ook andere sportvoorzieningen voor de deelname aan een sportactiviteit worden verstrekt. Een sportrolstoel of sportvoorziening wordt als financiële tegemoetkoming verstrekt.

De criteria om voor een sportrolstoel of sportvoorziening in aanmerking te komen zijn;

  • ·

    Er bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming via een voorliggende voorziening

  • ·

    Men dient actief lid te zijn van een (gehandicapten) sportvereniging

  • ·

    Recreatieve activiteiten worden niet onder sport gerekend. Om deze reden wordt de eis gesteld dat men actief lid is van een (gehandicapten)sportvereniging.

  • ·

    Voorzieningen voor topsport worden uitgesloten van verstrekking op grond van de Wmo. Door middel van sponsoring moet hier een oplossing voor worden gevonden.

De volgende sportvoorzieningen komen onder andere voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking:

  • ·

    sportrolstoel

  • ·

    zitski’s

  • ·

    handbikes

Hoogte financiële tegemoetkoming

In het Besluit is de financiële tegemoetkoming gemaximeerd. De financiële tegemoetkoming wordt maximaal een maal per drie jaar verstrekt, na overlegging van een technisch afkeuringsrapport van de oude sport of cultuur voorziening.

Bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt uitgegaan van de kostprijs van de sport- of cultuurvoorziening met een maximum van het in het Besluit genoemde bedrag. De financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld aan de hand van minimaal 2 offertes, waarbij de goedkoopst adequate voorziening de hoogte van de financiële tegemoetkoming bepaalt. Het budget wordt tenslotte vermeerderd met 10% van de aanschafprijs ten behoeve van de kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering van de voorziening en eventueel verminderd met de algemeen gebruikelijke kosten. De financiële tegemoetkoming kan echter niet hoger zijn dat de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Haarlem genoemde maximale bedrag.

6.8 Eigen bijdrage en eigen aandeel voor Rolstoelen en speciale (rolstoel-)voorzieningen voor sportieve en culturele activiteiten

Voor rolstoelvoorzieningen is geen eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd.

Voor speciale (rolstoel-)voorzieningen voor sportieve en culturele activiteiten

die in de vorm van natura-voorzieningen of in de vorm van een financiële tegemoetkoming of in de vorm van een Pgb worden verstrekt, is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd. De eigen bijdrageregeling is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem.

Pgb’s en financiële tegemoetkomingen worden bruto uitbetaald en het CAK legt een eigen bijdrage respectievelijk een eigen aandeel op. Het is niet de bedoeling dat het Pgb gebruikt wordt om de eigen bijdrage te betalen.

Indien iemand het niet eens is met de hoogte van de eigen bijdrage kan bij het CAK hiertegen bezwaar gemaakt worden. Voor meer informatie over de eigen bijdrage wordt verwezen naar paragraaf 1.4.5.

7. Begeleiding

7.1 Algemeen

In verband met de pakketmaatregel AWBZ heeft de gemeente in het kader van de Wmo de compensatieplicht gekregen voor mensen met een lichte ondersteunings- of begeleidingsvraag, die tot 1 januari 2009 onder de AWBZ viel. In het kader van deze pakketmaatregel AWBZ heeft de gemeente Haarlem verschillende instellingen gesubsidieerd die dagbesteding of een breed scala aan begeleiding en ondersteuning kunnen bieden.

Recente jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels uitgewezen dat de gemeente een individuele Wmo-voorziening moet aanbieden, als een (algemene) voorziening uit de AWBZ pakketmaatregel geen of onvoldoende compensatie biedt voor een participatieprobleem. Hierbij hoeft de gemeente geen compensatie te bieden als het participatie-probleem gerelateerd is aan het onderwijs. Indien hiervan sprake is, dan is het onderwijsveld hiervoor verantwoordelijk.

Als het gaat om andersoortige zorg en begeleiding, niet vallend binnen de kaders van de AWBZ, dan is dit derhalve een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Met het artikel in de Verordening wordt nu de mogelijkheid geboden om een individuele voorziening aan te bieden, als de omgeving van een persoon met beperkingen en/of een algemene voorziening geen of onvoldoende compensatie biedt.  De gemeente hoeft niet alle belemmeringen weg te nemen. Het gaat erom dat een Haarlemse burger in aanvaardbare mate kan participeren aan de samenleving in het kader van artikel 4 van de Wmo.

Hoewel het beroep op een individuele voorziening uitzonderlijk zal zijn, het gaat namelijk om lichte beperkingen, waarbij de omgeving en een algemene voorziening in vrijwel alle gevallen voldoende compensatie zullen bieden, kan een individuele voorziening toegekend worden al dan niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

In het Besluit maatschappelijke ondersteuning staan nadere criteria.

7.2 Eigen bijdrage en eigen aandeel voor Begeleiding

Voor Begeleiding die in de vorm van natura-voorzieningen of in de vorm van een financiële tegemoetkoming of in de vorm van een Pgb worden verstrekt, is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd. De eigen bijdrageregeling is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem.

Pgb’s en financiële tegemoetkomingen worden bruto uitbetaald en het CAK legt een eigen bijdrage respectievelijk een eigen aandeel op. Het is niet de bedoeling dat het Pgb gebruikt wordt om de eigen bijdrage te betalen.

Indien iemand het niet eens is met de hoogte van de eigen bijdrage kan bij het CAK hiertegen bezwaar gemaakt worden. Voor meer informatie over de eigen bijdrage wordt verwezen naar paragraaf 1.4.5.

7.3 Decentralisatie Begeleiding en de eigen bijdrageregeling

Bij de overheveling van de extramurale begeleiding uit de AWBZ naar de Wmo in 2015 zal de huidige eigen bijdrage regeling in beginsel ook van toepassing zijn op deze vorm van begeleiding. Het Transitiebureau begeleiding van VWS en VNG zal voor de eigen bijdrageregeling voor de begeleiding te zijner tijd een handreiking voor gemeenten maken.

8: Het medisch advies

Het uitgangspunt bij het verstrekken van voorzieningen is de ‘medische noodzaak’. De Centrale Raad van Beroep bevestigt dit in haar uitspraken. In dit hoofdstuk wordt besproken wanneer het nodig is om medisch advies te vragen en welke eisen gesteld worden aan de medische advisering.

Redenen om een extern advies in te winnen zijn:

  • ·

    gezien de aard van de beperkingen heeft de wmo-consulent onvoldoende medische en/of

  • ·

    ergonomische kennis of informatie

  • ·

    de gemeente is voornemens de voorziening om medische redenen af te wijzen

  • ·

    het is verplicht voor de wet of regelgeving

Voor de beantwoording van de vraag of een gevraagde voorziening medisch noodzakelijk is, is een medisch advies onontbeerlijk. Wat uit jurisprudentie vooral naar voren komt, is dat de gemeente heel zorgvuldig moet kijken naar de manier waarop het advies tot stand is gekomen. Bovendien worden eisen gesteld ten aanzien van de formulering en de onderbouwing van het verstrekte advies. Zo is het onder andere van belang of de juiste behandelaars/specialisten zijn betrokken bij het onderzoek.

De medisch adviseur is verplicht de medische adviezen te verstrekken conform vastgestelde richtlijnen.

Het verzoek aan de medisch adviseur

De vraagstelling aan de medisch adviseur moet dusdanig zijn geformuleerd, dat:

  • ·

    het de medisch adviseur duidelijk wordt welke informatie aan hem wordt gevraagd;

  • ·

    de beantwoording tengevolge daarvan ook helder is geformuleerd.

Met betrekking tot de vraagstelling en de beantwoording door de medisch adviseur van de gestelde vragen zijn, zowel intern als extern, duidelijke afspraken gemaakt. De vraagstelling aan de medisch adviseur betreft het medische karakter van de beperkingen(en) en niet de te treffen voorziening. In specifieke gevallen kan van die regel worden afgeweken, bijvoorbeeld als het gaat om kindvoorzieningen en als het gaat om voorzieningen in verband met een psychische beperking.

Verzoek om informatie door de medisch adviseur aan de medische behandelaar(s) van belanghebbende.

Voor het medisch onderzoek zijn medische gegevens nodig en komt het vaak voor dat informatie van de behandelaars noodzakelijk is. Voordat deze ontvangen zijn kan dat – zeker wanneer dit schriftelijk gebeurt – geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de beoordeling van de aanvraag.

Het gaat, over het algemeen, sneller als de klant/aanvrager hierbij helpt. Vooral wanneer de klant aan zijn behandelaars laat weten dat het belangrijk voor hem is, dat zij tijdig de informatie aan de medisch adviseur overhandigen.

Medische gegevens van de behandelaars mogen overigens alleen met toestemming van de klant worden opgevraagd. In het verzoek om deze informatie moet bovendien staan welke adviserende arts de gegevens nodig heeft, bij wie de gegevens opgevraagd worden, om welke informatie het precies gaat en waarom deze informatie precies nodig is.

De medisch adviseur en het ICF

Bij de (medische) advisering wordt gebruik gemaakt van de ICF systematiek (bijlage 1). De World Health Organisation heeft dit classificatiesysteem ontwikkeld om de gezondheidstoestand van de aanvrager op eenduidige wijze te kunnen beschrijven. De ICF wordt gebruikt om objectief aan te geven wat de exacte aantoonbare beperkingen zijn van de aanvrager ten gevolge van een ziekte of een gebrek of een chronisch psychisch en/of een psychosociaal probleem en de daarmee samenhangende ergonomische belemmeringen. Uiteraard zijn in dit kader alleen de belemmeringen van belang die te maken hebben met het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich zodanig kunnen verplaatsen dat er aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen, het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven.

Een lijst van de ICF functies is opgenomen in bijlage 1. In het medisch advies dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Mocht dit wel zo zijn, dan moeten ook de functies worden aangegeven die niet meteen als relevant betiteld kunnen worden. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. De compensatieplicht van de gemeente op grond van de Wmo moet hierop aansluiten. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ maakt de adviseur gebruik van het begrippenkader van de ICF.

Het blokkeringsrecht

De aanvrager heeft het recht een onderzoek te weigeren of, als al een onderzoek is verricht, de resultaten van dit onderzoek te blokkeren. Wanneer een aanvrager niet wil meewerken aan een onderzoek of gebruik maakt van diens “blokkeringrecht”, kan de aanvraag buiten behandeling gesteld worden op grond van artikel 4:5, lid 1, sub c, van de Awb. De door de aanvrager verstrekte gegevens en bescheiden zijn immers onvoldoende voor de beoordeling van de aanvraag. Wel moet helder zijn dat dit onderzoek absoluut van belang is om de medische noodzaak te kunnen vaststellen. Er moet dus altijd worden nagegaan of op een andere manier de voor de aanvraag benodigde gegevens kunnen worden achterhaald. Er dient in dat geval rekening gehouden te worden met de privacy van belanghebbende. Het “op een andere manier achterhalen” van de benodigde gegevens mag niet in strijd zijn met de privacyregels en/of de bepalingen die in EG-verband zijn vastgelegd.

Het advies

Hiervoor is al aangegeven, dat het door de adviseur verstrekte medisch advies moet voldoen aan een aantal (kwaliteits)eisen. Het advies wordt afgegeven met inachtneming van de wettelijke en andere bepalingen en richtlijnen ter zake medische advisering.

Uit de adviesrapportage moet vastgesteld kunnen worden of ziekte of gebrek, aandoeningen, stoornissen en/of beperkingen bij de klant van toepassing zijn. De adviesrapportage geeft inzicht in de aard van de aandoening, de duur, de prognose en mogelijkheden tot vermindering van de beperkingen door een behandeling of voorziening. Andere uitgangspunten waar de medisch adviseur rekening mee dient te houden zijn:

  • ·

    Het betreft een advies, de gemeente indiceert een voorziening

  • ·

    Bij medische keuring is fysiek contact met de klant noodzakelijk;

  • ·

    Er dient afstemming plaats te vinden met medische keuring ten behoeve van Awbz zorg om de belasting voor de klant tot een minimum te beperken;

  • ·

    Het onderzoek wordt snel na de opdracht door de gemeente uitgevoerd en het advies wordt conform contracteisen verzonden;

  • ·

    Het onderzoek wordt klantgericht uitgevoerd. Dit heeft voornamelijk betrekking op bejegening, communicatie en informatie.

Opvragen van onderliggende stukken

In bepaalde gevallen kan het, vanwege de volledigheid, nodig zijn de onderliggende stukken op te vragen teneinde volledige helderheid te krijgen over de achtergronden van de advisering. Te denken valt hierbij aan door de behandelaar van belanghebbende aan de medisch adviseur verstrekte gegevens, memo’s e.d.. Met name kan een dergelijke stap noodzakelijk zijn bij bezwaar- of beroepsprocedures.

Bijlagen uitvoeringsregels MO