Enquêteverordening gemeente Haarlem

Geldend van 13-12-2003 t/m heden

Intitulé

Enquêteverordening Gemeente Haarlem

Artikel 1

  • 1.

    Indien de raad besluit een onderzoek in te stellen als bedoeld in de artikelen 155a-155f van de Gemeentewet, benoemt de raad een commissie van onderzoek die bestaat uit vijf raadsleden. Voor ieder lid wijst de raad een raadslid als plaatsvervanger aan.

  • 2.

    De zittingsduur van de leden van de commissie is gelijk aan de duur van het onderzoek.

  • 3.

    Het lidmaatschap van de commissie eindigt eerder in geval van:

  • a.

    beëindiging van het lidmaatschap van de raad;

  • b.

    ontslag als commissielid door de raad, al dan niet op verzoek van het desbetreffende lid.

Bij een tussentijdse vacature neemt de plaatsvervanger van het desbetreffende commissielid diens plaats in. De raad beslist of in zijn plaats een nieuwe plaatsvervanger wordt aangewezen.

  • 4.

    De raad wijst uit de commissieleden de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van de commissie aan.

  • 5.

    De griffier fungeert als secretaris van de commissie of draagt, in overleg met het raadspresidium, een medewerker van de griffie als secretaris voor.

  • 6.

    De commissie van onderzoek kan geen van de bevoegdheden, haar bij deze verordening of de Gemeentewet verleend, uitoefenen, indien niet tenminste drie van haar leden of als zodanig optredende plaatsvervangende leden tegenwoordig zijn.

  • 7.

    De commissie van onderzoek besluit bij meerderheid van stemmen. Ieder lid van de commissie brengt één stem uit. De plaatsvervanger die als zodanig optreedt, brengt de stem uit in plaats van het lid dat hij vervangt.

Artikel 2

  • 1. Het besluit tot het instellen van een onderzoek, alsmede de installatie en samenstelling van de commissie wordt gepubliceerd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 139-141 van de Gemeentewet.

  • 2. Van wijzigingen in de omschrijving van het onderwerp van onderzoek, de samenstelling van de commissie en van beëindiging van het onderzoek wordt op gelijke wijze kennis gegeven.

Artikel 3

  • 1. Diegene die over informatie denkt te beschikken die van belang kan zijn voor het onderzoek, kan zich melden bij de voorzitter van de commissie.

  • 2. De commissie besluit of van de diensten van betrokkene gebruik wordt gemaakt.

Artikel 4

De oproeping van getuigen en deskundigen als bedoeld in artikel 155d van de Gemeentewet vindt plaats tenminste tien dagen voor de dag van het verhoor. De commissie kan in spoedeisende gevallen deze termijn bekorten tot 3 dagen.

Artikel 5

  • 1. De verhoren van getuigen en deskundigen worden door de commissie gehouden op de plaats die zij het meest wenselijk oordeelt.

  • 2. De schriftelijke aantekening van de afgelegde verklaringen of gegeven berichten wordt aan de getuigen of deskundigen voorgelezen of ter inzage verstrekt en door dezen ondertekend.

  • 3. De commissie kan ter voorbereiding op de openbare verhoren informatieve gesprekken voeren in beslotenheid.

Artikel 6

Indien de behoorlijk opgeroepen getuige of deskundige niet verschijnt, wordt daarvan een proces-verbaal opgemaakt, hetwelk een nauwkeurige omschrijving van de oproeping behelst en door de aanwezige leden der commissie wordt ondertekend.

Artikel 7

Wanneer een getuige of deskundige, hetzij vrijwillig, hetzij op de oproeping verschenen of door de openbare macht gebracht zijnde, weigert te antwoorden, of de eed of de belofte af te leggen, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt, hetwelk de redenen van die weigering, zo die gegeven zijn, inhoudt, en door de aanwezige leden van de commissie wordt ondertekend.

Artikel 8

  • 1. De commissie kan om gewichtige redenen in verband met de bescherming van de in artikel 155b van de Gemeentewet genoemde personen of van een belang, bedoeld in artikel 155e van de Gemeentewet besluiten aan haar overgelegde bescheiden of gedeelten daarvan niet openbaar te maken.

  • 2. De leden en plaatsvervangende leden van de commissie bewaren geheimhouding omtrent de inhoud van de bescheiden of gedeelten daarvan, die ingevolge een besluit, bedoeld in het eerste lid, niet openbaar worden gemaakt.

  • 3. Voor zover de in het tweede lid bedoelde bescheiden deel uitmaken van het onderzoeksverslag van de commissie, worden deze ter inzage gelegd voor de leden van de gemeenteraad. De leden bewaren omtrent de inhoud van de zodanige bescheiden geheimhouding.

Artikel 9

De getuigen en deskundigen ontvangen op hun daartoe strekkend verzoek schadeloosstelling, door de commissie op vertoon van de schriftelijke oproeping of de akte van dagvaarding, te begroten overeenkomstig het bepaalde omtrent getuigen en deskundigen krachtens artikel 57 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken.

Artikel 10

  • 1.

    De secretaris van de commissie is verantwoordelijk voor alle inhoudelijke en organisatorische activiteiten van de ondersteuning van de commissie en is (indien van toepassing) daartoe belast met het beheer van de gelden, toegestaan in de goedgekeurde begroting.

  • 2.

    Zo spoedig mogelijk na instelling van de commissie c.q. vaststelling van de onderzoeksopdracht stellen de voorzitter en de secretaris van de commissie een concept voor een plan van aanpak op waarin zij in ieder geval aandacht besteden aan:

    • -

      de uitvoering van de onderzoeksopdracht;

    • -

      de eerste planning van de uit te voeren taken;

    • -

      de taakverdeling;

    • -

      de taak en rol van de voorzitter;

    • -

      de plaats en de omvang van de werkruimten;

    • -

      de contacten met de pers.

Voor zover in het concept voor het plan van aanpak een beroep wordt gedaan op het ambtelijk apparaat dat ressorteert onder de gemeentesecretaris, plegen de voorzitter en de secretaris tijdens het opstellen van het concept daarover met hem overleg.

  • 3.

    De commissie stelt het plan van aanpak vast en brengt het vervolgens ter kennis van de raad.

  • 4.

    Indien de commissie van onderzoek besluit de uitvoering van bepaalde delen van het onderzoek neer te leggen bij derden, vindt deze uitvoering plaats onder haar verantwoordelijkheid.

Artikel 11

  • 1. De commissie doet verslag van haar bevindingen in een onderzoeksrapport en biedt dit aan aan de gemeenteraad.

  • 2. De commissie besluit of zij het verslag van haar bevindingen vergezeld doet gaan van aanbevelingen.

  • 3. Van het afwijkende gevoelen van een lid van de commissie ten aanzien van de inhoud van het onderzoeksrapport of een onderdeel daarvan, wordt op verzoek van dat lid melding gemaakt in het onderzoeksrapport.

Artikel 12

Het bepaalde in het Reglement van Orde voor vergaderingen van de gemeenteraad van Haarlem met betrekking tot de vergaderorde is van overeenkomstige toepassing op de openbare zittingen van de commissie van onderzoek.

Artikel 13

Deze verordening wordt aangehaald als “Enquêteverordening gemeente Haarlem”.

Artikel 14

Deze verordening treedt in werking 30 dagen na publicatie.

Bijlage 1 Enquêteverordening gemeente Haarlem

Relevante artikelen uit de Gemeentewet

Artikel 155a

De raad kan op voorstel van een of meer van zijn leden een onderzoek naar het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur instellen.

Het besluit tot het instellen van een onderzoek omvat een omschrijving van het onderwerp van onderzoek alsmede een toelichting. Deze omschrijving kan hangende het onderzoek door de raad worden gewijzigd.

Het onderzoek wordt uitgevoerd door een door de raad in te stellen onderzoekscommissie. De commissie heeft ten minste drie leden en bestaat uitsluitend uit leden van de raad.

De artikelen 22, 82, derde lid, en 86, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de onderzoekscommissie.

De onderzoekscommissie kan de bij deze wet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen, indien ten minste drie van haar leden aanwezig zijn.

De bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie worden niet geschorst door het aftreden van de raad.

Op het besluit tot instelling van een onderzoek en tot instelling van een onderzoekscommissie, alsmede het besluit tot wijziging van de omschrijving van het onderwerp van een onderzoek zijn de artikelen 139, tweede lid, 140 en 141 van overeenkomstige toepassing.

Alvorens de raad besluit tot een onderzoek, stelt hij bij verordening nadere regels met betrekking tot deze onderzoeken. In elk geval worden daarin regels opgenomen over de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de commissie.

Artikel 155b

Leden en gewezen leden van de raad, de burgemeester en gewezen burgemeesters, wethouders en gewezen wethouders, leden en gewezen leden van de deelraad, leden en gewezen leden van het dagelijks bestuur van een deelgemeente, leden en gewezen leden van een door de raad, het college of de burgemeester ingestelde commissie, ambtenaren en gewezen ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt, zijn verplicht te voldoen aan een vordering van de onderzoekscommissie tot het verschaffen van inzage in, het nemen van afschrift van of het anderszins laten kennisnemen van alle bescheiden waarover zij beschikken en waarvan naar het redelijk oordeel van de onderzoekscommissie inzage, afschrift of kennisneming anderszins voor het doen van een onderzoek als bedoeld in artikel 155a nodig is.

Indien een vordering als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op bescheiden die afkomstig zijn van een instelling van de Europese Unie of van het Rijk en kennisneming van die bescheiden door de onderzoekscommissie het belang van de Europese Unie of de Staat kan schaden, wordt niet dan met toestemming van Onze Minister aan de vordering voldaan.

Ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt, zijn gehouden om aan een onderzoek als bedoeld in artikel 155a alle door de onderzoekscommissie gevorderde medewerking te verlenen.

Artikel 155c

Personen als bedoeld in artikel 155b, eerste lid, zijn verplicht te voldoen aan een oproep van de onderzoekscommissie om als getuige of deskundige te worden gehoord.

Een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord, is niet tevens lid van de onderzoekscommissie.

De getuigen zijn verplicht getuigenis af te leggen.

De deskundigen zijn verplicht hun diensten onpartijdig en naar beste weten als zodanig te verlenen.

De onderzoekscommissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Zij leggen dan in de vergadering van de onderzoekscommissie, in handen van de voorzitter, de eed of belofte af dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen.

De getuigen en deskundigen worden in een openbare zitting van de onderzoekscommissie gehoord. Plaats en tijd van de openbare zitting worden door de voorzitter tijdig ter openbare kennis gebracht.

De onderzoekscommissie kan om gewichtige redenen besluiten een verhoor of een gedeelte daarvan niet in het openbaar af te nemen. De leden en plaatsvervangende leden van de commissie bewaren geheimhouding over hetgeen hun tijdens een besloten zitting ter kennis komt.

Een getuige is gerechtigd zich tijdens het verhoor te laten bijstaan. Om gewichtige redenen kan de commissie besluiten, dat een getuige zonder bijstand wordt gehoord.

Verklaringen die zijn afgelegd voor de onderzoekscommissie kunnen, behalve in het geval van artikel 207, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet als bewijs in rechte gelden.

Artikel 155d

Getuigen en deskundigen worden schriftelijk opgeroepen. De brief, houdende de oproep, wordt aangetekend verzonden of tegen gedagtekend ontvangstbewijs uitgereikt.

De onderzoekscommissie kan bevelen dat getuigen en deskundigen die, hoewel opgeroepen in overeenstemming met het eerste lid, niet zijn verschenen, door de openbare macht voor hen worden gebracht om aan hun verplichting te voldoen. De onderzoekscommissie stelt de getuige of deskundige hiervan schriftelijk in kennis op de wijze, bedoeld in het eerste lid. In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbende de tenuitvoerlegging kan voorkomen door alsnog aan zijn verplichting te voldoen.

Op een beschikking als bedoeld in het eerste en het tweede lid is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 155e

Niemand kan genoodzaakt worden aan de onderzoekscommissie geheimen te openbaren, voor zover daardoor onevenredige schade zou worden toegebracht aan het belang van de uitoefening van zijn beroep, dan wel aan het belang van zijn onderneming of de onderneming waarbij hij werkzaam is of is geweest.

Zij die uit hoofde van hun ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen getuigenis af te leggen, doch uitsluitend met betrekking tot hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zodanig is toevertrouwd. Zij kunnen inzage, afschrift of kennisneming anderszins weigeren van bescheiden of gedeelten daarvan tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt.

De burgemeester en gewezen burgemeesters, wethouders en gewezen wethouders, leden en gewezen leden van het dagelijks bestuur van een deelgemeente, leden en gewezen leden van een door het college of de burgemeester ingestelde commissie, ambtenaren en gewezen ambtenaren, door of vanwege het college aangesteld of daaraan ondergeschikt, zijn niet verplicht aan artikel 155b, eerste en derde lid, en artikel 155c, derde lid, te voldoen, indien het verstrekken van de inlichtingen in strijd is met het openbaar belang.

De onderzoekscommissie kan verlangen dat een beroep als bedoeld in het derde lid op strijd met het openbaar belang wordt bevestigd door het college, of, voor zover de inlichtingen betrekking hebben op het door de burgemeester gevoerde bestuur, door de burgemeester.

Artikel 155f

Het college neemt de door de raad geraamde kosten voor een onderzoek in een bepaald jaar op in de ontwerp-begroting.