Regeling vervallen per 31-05-2013

Verordening peuterspeelzaalwerk Haarlem

Geldend van 23-03-2012 t/m 30-05-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening peuterspeelzaalwerk Haarlem

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Haarlem d.d. 7 november 2006, nr. OWG/2006/1242; gelet op artikel 149 van de Gemeentewet; overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit van peuterspeelzalen; is vastgesteld de Verordening peuterspeelzaalwerk Haarlem

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Haarlem;

  • b.

    peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan meer dan vier kinderen van 2 tot 4 jaar gelijktijdig, gedurende (meestal) twee dagdelen per week, met een maximale verblijfsduur van 3,5 uur per dag, gedurende ongeveer 40 weken per jaar, met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;

  • c.

    peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • d.

    houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • e.

    beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

  • f.

    begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal.

Artikel 1a Positieve fictieve beschikking

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing op alle aanvragen voor vergunning of ontheffing ingevolge deze verordening,

Hoofdstuk 2 Vergunningplicht

Artikel 2 Vergunningplicht

Het is verboden, zonder vergunning van het college, een peuterspeelzaal open te stellen of te houden.

Artikel 3 Weigering en ontheffing

  • 1. Het college weigert de vergunning indien niet wordt of zal worden voldaan aan de kwaliteitsregels die in hoofdstuk 3 van deze verordening worden gesteld.

  • 2. In afwijking van lid 1 is het college bevoegd ontheffing te verlenen van de voorschriften in de op artikel 20 gebaseerde nadere regels.

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden, die slechts mogen strekken tot bescherming van het belang van verantwoord peuterspeelzaalwerk in een veilige en gezonde omgeving, dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 5 Aanhouding

Het college houdt de beslissing op de aanvraag om vergunning of het verzoek tot ontheffing aan, totdat het een beslissing heeft genomen op de eventueel benodigde aanvraag voor een bouwvergunning overeenkomstig artikel 40, eerste lid van de Woningwet en/of de aanvraag voor een gebruiksvergunning overeenkomstig artikel 6.1.1. van de Haarlemse Bouwverordening.

Artikel 6 Duur van de vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing wordt verleend voor de periode dat deze verordening van kracht is.

Artikel 7 Toezichthouders

Het college wijst toezichthouders aan.

Artikel 8 Verplichtingen van de houder

  • 1. De vergunning of ontheffing is niet overdraagbaar.

  • 2. De houder is verplicht aan het college gegevens te verstrekken met betrekking tot huisvesting en begeleiding van de kinderen, die door of namens het college in verband met verantwoord peuterspeelzaalwerk van belang worden geacht.

  • 3. De houder is voorts verplicht om bij wijziging van de gegevens die zijn verstrekt bij de vergunningaanvraag daarvan onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen aan het college.

  • 4. De vergunninghouder is verplicht de vergunning op een zichtbare plaats in de peuterspeelzaal op te hangen.

  • 5. De vergunninghouder is verplicht het vastgestelde inspectierapport van de toezichthouder of een afschrift daarvan direct na ontvangst ter inzage te leggen op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

Artikel 9 Intrekken of wijzigen van vergunning of ontheffing

Het college kan de vergunning of ontheffing intrekken of wijzigen:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging daarvan wordt gevorderd door het belang van verantwoord peuterspeelzaalwerk in een veilige en gezonde omgeving, dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien binnen de termijn van een jaar geen gebruik van de vergunning wordt gemaakt;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Hoofdstuk 3 Kwaliteitsregels

Paragraaf 1 Organisatie

Artikel 10 Uitgangspunt organisatie

De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

Artikel 11 Invloed van beroepskracht, begeleider en ouder op het beleid van de houder

De houder zorgt ervoor dat de invloed van beroepskracht, begeleider en ouder op het beleid van de houder gewaarborgd is.

Artikel 12 Overeenkomst tussen houder en ouder

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.

Artikel 13 Informatieplicht aan de ouder

De houder van de peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van de schriftelijke overeenkomst in ieder geval over:

  • a.

    De plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

  • b.

    Het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin de visie op de ontwikkeling van kinderen en de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

  • c.

    De wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal;

  • d.

    De wijze waarop de inspraak is geregeld en klachten worden behandeld.

Artikel 14 De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

De houder sluit ten behoeve van in de peuterspeelzaal aanwezige beroepskrachten, begeleiders en kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering af.

Artikel 15 Verklaring omtrent het gedrag

  • 1. Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

  • 2. Deze verklaring wordt aan de houder overgelegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

Paragraaf 2 Uitvoering

Artikel 16 Uitgangspunt uitvoering

De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

Artikel 17 Oppervlakte speelruimte

  • 1. Voor ieder kind is minimaal 3,5 vierkante meter bruto oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2. De bruto oppervlakte van de buitenspeelruimte bedraagt minimaal 4 vierkante meter per kind en is voor kinderen bereikbaar.

  • 3. Indien een peuterspeelzaal over een beperkte buitenspeelruimte beschikt, kan de houder in afwijking van het tweede lid een buitenspeelschema opstellen, waarbij 4 vierkante meter per buitenspelend kind beschikbaar is. Dit gebeurt uitsluitend na overleg en met instemming van de toezichthouder.

Artikel 18 Groepen en groepsgrootte

  • 1. De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes.

  • 2. In een groep zijn ten hoogste vijftien kinderen gelijktijdig aanwezig.

Artikel 19 Aantal beroepskrachten en begeleiders per groep

In elke groep zijn ten minste één beroepskracht en één begeleider aanwezig.

Artikel 20 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen waaraan de peuterspeelzaal, de houder en de in de peuterspeelzaal werkzame beroepskrachten en begeleiders moeten voldoen.

Hoofdstuk 4 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 21 Overgangsbepaling

  • 1. In afwijking van artikel 15 leggen beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, binnen twee maanden na de inwerkingtreding een verklaring omtrent het gedrag over aan de houder.

  • 2. In afwijking van artikel 18 is het uitsluitend aan houders van peuterspeelzalen die op het moment van het van kracht worden van deze verordening werken met een groep met een maximale grootte van 24 peuters, toegestaan deze groep voort te zetten tot 1 januari 2008, mits in afwijking van artikel 19 ten minste twee beroepskrachten en één begeleider ingezet worden.

Artikel 22 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is afgekondigd.

Artikel 23 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Peuterspeelzaalwerk Haarlem.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Deze Verordening Peuterspeelzaalwerk Haarlem is gedeeltelijk gebaseerd op de Modelverordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk van de VNG van augustus 2004 (als bijlage bijgevoegd bij de Handreiking Peuterspeelzaalwerk).

Voor zover wij deze verordening (nog) niet baseren op de Modelverordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk van de VNG van augustus 2004, is deze gebaseerd op de voor peuterspeelzaalwerk relevante bepalingen uit de tot 1 januari 2005 geldende Verordening Kinderopvang Haarlem (2001), die gebaseerd was op het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang en de Algemene maatregel van bestuur van 23 november 1995.

Op het moment van opleveren van deze Verordening Peuterspeelzaalwerk Haarlem wordt tevens een startnotitie opgeleverd voor het uitvoeren van een proces van herijking van het peuterspeelzaalwerk in Haarlem. Deze herijking zou op 1 januari 2008 afgerond moeten zijn. Een kernvraag hierin is hoe met de huidige middelen het peuterspeelzaalwerk zó in te richten, dat een optimale opbrengst behaald kan worden met betrekking tot bijvoorbeeld het bereik van de peuters, de kwaliteit en professionaliteit van het aangeboden peuterspeelzaalwerk, de afstemming van het aanbod op de vraag en een zo efficiënt mogelijke manier van uitvoeren.

Uit het proces van herijking zouden nog wijzigingen van deze verordening kunnen voortvloeien. De resultaten van het herijkingsproces zijn naar verwachting eind 2007 bekend. Gelet op het belang van verantwoord peuterspeelzaalwerk kan echter niet met de vaststelling van deze verordening worden gewacht.

De modelverordening van de VNG sluit zoveel mogelijk aan bij de Wet Collectieve preventie Volksgezondheid (WCPV) en de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang (Wk) stelt ten aanzien van de kinderopvang. Waar wij geen gebruik maken van de artikelen uit de modelverordening, maar teruggrijpen op voor peuterspeelzalen relevante artikelen uit de inmiddels vervallen Verordening Kinderopvang Haarlem (of Amvb), doen wij dit zoveel mogelijk in dezelfde, met name ‘deregulerende’ geest van de Wk.

Gemeenten zijn niet verplicht kwaliteitsregels te stellen voor het peuterspeelzaalwerk. Het gaat hier echter om een werksoort waaraan ook vanuit de landelijke politiek veel belang wordt gehecht, ten behoeve van het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen in deze voorschoolse leeftijdsperiode en het vroegtijdig signaleren van achterstanden hierin. Bovendien gaat het om een kwetsbare groep van de jongste Haarlemse burgers, waarvoor de gemeente een maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft. Om deze redenen acht de gemeente Haarlem het wenselijk zicht te houden op – en eisen te stellen aan de lokale voorzieningen voor peuterspeelzaalwerk.

De grondslag voor deze verordening wordt gevormd door de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeenten, neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet. Dit is ook in de aanhef van de verordening aangegeven.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De begrippen onder c, d, e, f zijn overgenomen uit de modelverordening van de VNG. Het begrip onder b is ook daaruit overgenomen, maar in iets gewijzigde vorm. Toegevoegd is het begrip onder a.

b.Dit artikel geeft de omschrijving van peuterspeelzaalwerk, waarop deze verordening van toepassing is. De onder b. opgenomen omschrijving is gebaseerd op de definitie en omschrijving die voorkomen in de Handreiking Peuterspeelzaalbeleid van augustus 2004 van de VNG. Met name is deze begripsomschrijving geënt op de definitie die in de Handreiking onder hoofdstuk 4, paragraaf 2, lid 1 is opgenomen en is samengesteld uit diverse bronnen. Deze definitie wijkt iets af van de begripsomschrijving onder Hoofdstuk 1, artikel 1, lid a in de modelverordening.

De aanpassingen ten opzichte van de Modelverordening betreffen: het aantal van meer dan vier kinderen, het benoemen van het aantal van (meestal) twee (in plaats van ‘een of meer’) dagdelen per week en het opnemen van de periode van ongeveer 40 weken per jaar (schoolvakanties uitgesloten) dat de peuterspeelzaal speelgelegenheid aan peuters biedt.

De doelstelling, leeftijdscategorie, maximale verblijfsduur per dag, richtlijn van het aantal dagdelen per week en het aantal weken openstelling per jaar brengen in deze begripsomschrijving het onderscheid tussen kinderopvang en peuterspeelzalen, dat met de inwerkingtreding van de Wet kinderopvang (Wk) verder is aangescherpt, naar voren.

Hoewel er altijd verschillen waren tussen peuterspeelzalen en kinderdagverblijven, ligt een duidelijk raakvlak nog steeds in het verblijf van kinderen in de voorschoolse leeftijdscategorie in een daarvoor geschikte ruimtelijke voorziening. Tot 1 januari 2005 werd peuterspeelzaalwerk doorgaans geschaard onder de noemer ‘kinderopvang’. De tot dat moment geldende Verordening Kinderopvang Haarlem (1997) was ook van toepassing op de peuterspeelzalen.

Met de inwerkingtreding van de Wk per 1 januari 2005 is echter op grond van de verschillen in met name doelstelling, gebruik en financiering een einde gekomen aan het scharen van peuterspeelzaalwerk onder de noemer ‘kinderopvang’. In deze wet wordt expliciet gesteld dat peuterspeelzaalwerk GEEN vorm van kinderopvang is en dan ook niet onder de werkingssfeer van de Wk valt.

Onder de Wk wordt kinderopvang duidelijk als arbeidsmarktinstrument gedefinieerd en wordt de uitvoering van de kinderopvang aan de markt overgelaten. Ouders kunnen een bijdrage in de kosten krijgen van het rijk én de werkgevers. Peuterspeelzaalwerk blijft (vooralsnog) vallen onder de Welzijnswet 1994 en behoren tot het domein van de lokale overheid. Deze werksoort wordt voor het grootste deel bekostigd uit lokale middelen.

Doel van het peuterspeelzaalwerk is vooral het stimuleren van de brede ontwikkeling (motorisch, sociaal, emotioneel, cognitief, creatief, taal). Anders dan de kinderopvang is de peuterspeelzaal niet primair gericht op de opvang, opvoeding en verzorging, maar op het spelen en ontmoeten. De ouders brengen de kinderen gedurende enkele uren naar de peuterspeelzaal, niet vanwege werk of studie, maar vooral omdat het goed wordt gevonden voor het kind.

Om tegen te gaan dat peuterspeelzalen als verkapte kinderdagverblijven kunnen gaan fungeren en op deze wijze een concurrentiepositie ten opzichte van de kinderopvang in zouden kunnen nemen, zijn de openingstijden en opvangfrequentie bij de peuterspeelzaal niet gericht op het mogelijk maken van de combinatie arbeid en zorg.

f.De beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider, te weten: ‘degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal’.

Hoofdstuk 2 Vergunningplicht

Artikel 2 Vergunningplicht

Een ieder die één of meer peuterspeelzalen houdt, is op grond van dit artikel verplicht hiervoor bij het college een vergunning aan te vragen. Deze verplichting geldt zowel voor de houders van peuterspeelzalen die door de gemeente worden gesubsidieerd als voor de houders van niet door de gemeente gesubsidieerde peuterspeelzalen. De in de verordening opgenomen eisen zijn minimumeisen. Het staat de houder uiteraard vrij hogere kwaliteitseisen te hanteren.

Vergunningaanvraag

Afdeling 4.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) regelt de aanvraag van beschikkingen. Artikel 4:1 van de Awb bepaalt dat de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, dat wil zeggen: het college.

Voordat het college kan besluiten de gevraagde vergunning te verlenen, zal het college moeten onderzoeken of de houder aan alle gestelde kwaliteitseisen voldoet. Het afleggen van een bezoek ter plaatse vormt een belangrijk onderdeel van het onderzoek.

De houder van de peuterspeelzaal zal bij zijn aanvraag voor de vergunning de gegevens moeten verstrekken die het college nodig heeft om te kunnen beoordelen of aan de gestelde kwaliteitseisen wordt voldaan.

Artikel 3 Weigering en ontheffing

  • 1. In het eerste lid wordt aangegeven dat het college uiteraard de vergunning weigert als niet wordt voldaan aan de voor een vergunning noodzakelijke vereisten. Artikel 4:5, eerste en derde lid van de Awb geeft de regeling met betrekking tot het aanvullen van ontbrekende gegevens.

  • 2. De bepaling in het tweede lid van artikel 3 is opgenomen om in bijzondere omstandigheden toch een vergunning te kunnen afgeven. Deze ontheffing kan alleen van toepassing zijn op de onder artikel 20 gestelde nadere regels.

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

Door aan een vergunning/ontheffing voorschriften en beperkingen te verbinden kan de gewenste rechtstoestand op de concrete situatie worden toegesneden.

In literatuur en jurisprudentie wordt algemeen het standpunt gehuldigd dat de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die vergunning of ontheffing ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan.

Uit oogpunt van duidelijkheid verdient het echter aanbeveling deze bevoegdheid uitdrukkelijk vast te leggen in de regeling ter uitvoering waarvan de vergunning/ontheffing wordt verleend. Daarbij dient tevens te worden aangegeven dat die voorschriften uitsluitend mogen strekken ter bescherming van de belangen in verband waarmee het vereiste van vergunning/ontheffing is gesteld. In dit geval het belang van verantwoord peuterspeelzaalwerk in een veilige en gezonde omgeving, dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind.

Artikel 5 Aanhouding

Dit artikel bevat zogenaamde ‘coördinatiebepalingen’. Het geeft aan dat de houder veelal een bouwvergunning en/of een gebruiksvergunning (artikel 6.1.1. van de Bouwverordening) nodig heeft.

Het gebouw waarin de peuterspeelzaal gevestigd wordt, voldoet dan aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit, de gemeentelijke Bouwverordening, het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. Wel dient de bouwvergunning geweigerd te worden indien een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke Monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend (zie artikel 44 van de Woningwet). In het Bouwbesluit en de Bouwverordening zijn onder meer voorschriften op het gebied van de veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid opgenomen. Peuterspeelzalen vallen onder de ‘niet tot bewoning bestemde gebouwen’.

De gebruiksvergunning is gericht op het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

Het college kan in de gebruiksvergunning voorwaarden stellen aan onder meer:

  • -

    stoffering en versiering;

  • -

    uitgangen en vluchtwegen;

  • -

    installaties;

  • -

    bewaking en controle;

  • -

    ventilatie en werkzaamheden;

  • -

    brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;

    afval;

  • -

    doorlopend toezicht;

  • -

    brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan;

  • -

    het maximaal toelaatbare aantal personen in een ruimte van een gebouw of in een gebouw;

  • -

    de plaats van, het aantal en het type draagbare blustoestellen.

Artikel 6 Duur van de vergunning of ontheffing

De termijn sluit aan bij de werkingsduur van de verordening.

Artikel 7 Toezichthouders

Dit artikel is overgenomen uit de modelverordening van de VNG, artikel 16.

Het geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

Inspectie

De toezichthouder voert onderzoek uit om te bepalen of de exploitatie plaats vindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van de verordening. Er zijn drie soorten onderzoek te onderscheiden:

  • 1.

    het onderzoek naar aanleiding van een vergunningaanvraag tot het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal;

  • 2.

    het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen in de gemeente;

  • 3.

    het incidentele onderzoek bij een peuterspeelzaal, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips.

Inspectierapport

De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport. Indien de toezichthouder oordeelt dat de houder de voorschriften van deze verordening niet naleeft of zal naleven, vermeldt hij dit in het rapport. Het inspectierapport vormt de basis voor handhavend optreden door het college.

Het college stelt de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken alvorens het rapport vast te stellen. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport. Na vaststelling is het inspectierapport openbaar.

Artikel 8 Verplichtingen van de houder

Het eerste lid voorkomt dat onduidelijkheid ontstaat over de persoon van de houder en de omstandigheden waaronder de vergunning is verleend.

Artikel 9 Intrekken of wijzigen van vergunning of ontheffing

  • b. Onder deze bepaling, wat betreft ‘verandering van omstandigheden’, valt ook een verhuizing en kan zelfs een ingrijpende verbouwing vallen. De vergunning is verbonden aan de staat van het pand waar de peuterspeelzaal is gevestigd op het moment van afgifte van de vergunning en de ruimten die daarbij als verblijfsruimten voor de peuters zijn aangewezen.

  • d. Met deze bepaling wordt beoogd te voorkomen dat vergunningen ongebruikt worden gelaten. Men mag ervan uitgaan dat de houder binnen een jaar na het verlenen van de vergunning van start kan gaan met de peuterspeelzaal.

Hoofdstuk 3 Kwaliteitsregels

Paragraaf 1 Organisatie

Artikel 10 Uitgangspunt organisatie

Deze bepaling is overgenomen uit de modelverordening van de VNG, artikel 8, tweede lid en ontleend aan artikel 50, eerste lid, Wk.

Beoogd wordt met dit artikel aan te geven dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening.

Artikel 11 Invloed van beroepskracht, begeleider en ouder(s) op het beleid van de houder

Met dit artikel wordt aangesloten bij het gestelde in de Verordening Kinderopvang Haarlem (2001) artikel 12, welk artikel weer gebaseerd was op het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang artikel 2, lid 1 onderdeel b en artikel 3, onderdeel b.

Toegevoegd is ‘en ouder’.

De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen schrijft voor dat alle uit collectieve middelen gefinancierde zorgaanbieders, waaronder gesubsidieerde peuterspeelzalen verplicht zijn een cliëntenraad in te stellen. Het is voor te stellen dat het niet voor elke peuterspeelzaal mogelijk is voldoende kandidaten voor een cliëntenraad te vinden. In dat geval schrijft de wet voor dat elke twee jaar getracht moet worden deze alsnog in te stellen. Omdat zo op gesubsidieerde peuterspeelzalen mogelijk niet voldaan kan worden - en door ongesubsidieerde peuterspeelzalen niet voldaan hoeft te worden aan de wettelijke verplichting van het instellen van een cliëntenraad, is middels dit artikel de waarborging van invloed van de ouder op het beleid in de verordening opgenomen.

De houder dient er voor te zorgen, via (de wettelijke verplichting van) het instellen van een cliëntenraad dan wel anderszins, dat aantoonbaar inspanningen worden verricht om invloed van ouders op het beleid te waarborgen.

Voor het tot stand brengen van een goede interne kwaliteitszorg is essentieel dat de niveaus betrokken bij de begeleiding van de kinderen binnen de organisatie vanuit de eigen positie en deskundigheid inbreng leveren en mede vormgeven aan de door externe en/of interne omstandigheden noodzakelijkerwijs onafgebroken bijstelling van beleid en bedrijfsvoering. Op deze wijze kan een optimale wisselwerking tussen aanbod en vraag gewaarborgd worden.

Overigens is voor de beroepskrachten in de CAO Welzijn en in de Wet op de ondernemingsraden de medezeggenschap van de werknemers op het beleid van de werkgever geregeld.

Artikel 12 Overeenkomst tussen houder en ouder

Deze bepaling is overgenomen uit de modelverordening van de VNG, artikel 13.

Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn.

Artikel 13 Informatieplicht aan de ouder

Deze bepaling is grotendeels (wat betreft onderdeel a, b en c) ontleend aan de modelverordening van de VNG, artikel 14.

De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders voordat ze een contract tekenen te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.

Onderdeel d van dit artikel met betrekking tot het informeren van ouders over de wijze waarop inspraak is geregeld (zie ook artikel 11) en klachten worden behandeld, is ontleend aan het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang. In genoemd besluit was onder artikel 4 een bepaling opgenomen met betrekking tot informatie aan ouders/verzorgers.

Van toepassing op alle peuterspeelzalen (ook ongesubsidieerde) is de Wet klachtrecht cliënten zorgsector. Voor nadere informatie omtrent onderdeel d van dit artikel wordt verwezen naar deze wet.

Artikel 14 De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

Dit artikel is ontleend aan artikel 2, lid 1 onderdeel c en artikel 3, onderdeel d van het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang.

De formulering van dit artikel in deze verordening betreft een concretisering van genoemde bepalingen en beoogt eventuele problemen over gemeentelijke aansprakelijkheid te voorkomen. Een ‘passende’ verzekering impliceert onder andere dat er voldoende dekking dient te zijn.

Artikel 15 Verklaring omtrent het gedrag

Deze bepaling is overgenomen uit de modelverordening van de VNG, artikel 15.

Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die in zijn peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overgelegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt.

Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de houder wordt overgelegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.

Paragraaf 2 Uitvoering

Artikel 16 Uitgangspunt uitvoering

Deze bepaling is overgenomen uit de modelverordening van de VNG, artikel 8, eerste lid en ontleend aan artikel 49 Wk.

Het gaat hier om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn bij de uitvoering van het peuterspeelzaalwerk.

Artikel 17 Oppervlakte speelruimte

Deze bepaling is grotendeels ontleend aan de modelverordening van de VNG, artikel 10, met een afwijking in lid 3.

Gekozen is voor minimum bruto-oppervlaktematen in plaats van netto-oppervlaktematen (waarbij de bouwconstructie en vaste elementen zoals wandkasten en verwarmingselementen moesten worden afgetrokken van de omtrek van de ruimte), omdat deze eenvoudiger door de toezichthouder zijn vast te stellen.

Het derde lid van dit artikel is een toevoeging ten opzichte van het artikel in de Modelverordening, in aansluiting op de Haarlemse (stedelijke) situatie waar met name de buitenruimte beperkt kan zijn. Dit derde lid stelt houders van peuterspeelzalen met een wat beperktere buitenruimte in staat toch aan deze bepaling te kunnen voldoen door in overleg met de toezichthouder een speelschema voor de kinderen op te stellen, waarbij de kinderen niet allemaal tegelijk, maar in groepjes naar buiten gaan.

Deze aanpassing is ontleend aan het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang (artikel 2, lid 2), destijds bepaald overeenkomstig NEN 2580.

Artikel 18 Groepen en groepsgrootte

Deze bepaling is overgenomen uit de modelverordening van de VNG, artikel 11.

De bepaling onder lid 2 van dit artikel dat ten hoogste vijftien kinderen gelijktijdig aanwezig kunnen zijn in een groep, houdt een verruiming in van de maximale groepsgrootte ten opzichte van de situatie onder de Verordening Kinderopvang Haarlem. Daarin werd in Hoofdstuk 2 Kwaliteitsregels, Paragraaf 4 Specifieke regels voor peuterspeelzalen, artikel 19 gesteld dat een groep uit ten hoogste 12 kinderen mocht bestaan.

Artikel 19 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

Deze bepaling is gebaseerd op de modelverordening van de VNG, artikel 12, met dien verstande dat uitsluitend de bepaling uit het derde lid, met betrekking tot ‘ambitieniveau 1’ is overgenomen.

De bepaling dat per groep ten minste één beroepskracht en één begeleider aanwezig is, komt overeen met het op dit punt gestelde in de Verordening Kinderopvang Haarlem, Hoofdstuk 2 Kwaliteitsregels, Paragraaf 4 Specifieke regels voor peuterspeelzalen, artikel 19.

Voor het vaststellen van het aantal kinderen wordt in deze verordening uitgegaan van het aantal feitelijk aanwezige kinderen. De modelverordening doet hierover geen uitspraak, hierin baseren wij ons op het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang.

Artikel 20 Nadere regels

In dit artikel wordt de delegatie van de gemeenteraad aan het college geregeld voor wat betreft de uitwerking van voorschriften voor peuterspeelzalen. Een gemeente kan ervoor kiezen alle regels in de verordening zelf op te nemen of de details over te laten aan het college. In deze verordening is ervoor gekozen een aantal voorschriften in nadere regels op te nemen.

Volgens artikel 3, lid 2 uit deze verordening is het college bevoegd ontheffing te verlenen van de voorschriften in artikel 20 gebaseerde nadere regels.

Hoofdstuk 4 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 21 Overgangsbepaling

  • 1.

    Met het opnemen van het eerste lid van dit artikel kan in het omschreven geval afgeweken worden van artikel 15, lid 1 en 2 van deze verordening. Deze bepaling is overgenomen uit de modelverordening van de VNG, artikel 21, lid 3.

  • 2.

    Het tweede lid biedt houders van peuterspeelzalen met dubbele groepen, die toegestaan waren onder de Verordening Kinderopvang Haarlem (2001), de mogelijkheid de groepsgrootte tot 1 januari 2008 onder gelijkblijvende voorwaarden voort te zetten. In de periode tot 1 januari 2008 zal bekeken worden of - en zo ja, in welke vorm het wenselijk is deze dubbele groepen voort te zetten.

Artikel 22 Inwerkingtreding

Artikel 23 Citeertitel

Nadere regels peuterspeelzalen

Datum in werking 22 december 2006

Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,

gelet op artikel 20 van de Verordening peuterspeelzaalwerk Haarlem,

vastgesteld door de raad in zijn vergadering van 7 december 2006,

gehoord de Commissie Samenleving van 30 november 2006;

besluit vast te stellen de hierna volgende Nadere regels peuterspeelzalen.

Artikel 1 Algemene regels

  • 1. In de peuterspeelzaal wordt de Nederlandse taal als voertaal gebruikt.

  • 2. De groepsruimten worden tijdens de openstelling uitsluitend gebruikt voor peuterspeelzaalwerk.

  • 3. In de peuterspeelzaal worden geen huisdieren toegelaten.

  • 4. In de groepsruimten wordt niet gerookt.

Artikel 2 Aanwezigheid van gegevens

  • 1. Actuele gegevens over de in de peuterspeelzaal werkzame personen, in ieder geval bestaande uit per medewerker de datum van indiensttreding, datum van afgifte van verklaring van goed gedrag, functie en behaalde diploma’s en getuigschriften, worden op een dusdanige wijze bijgehouden, dat deze op verzoek van de toezichthouders direct kunnen worden aangeleverd.

  • 2. In de peuterspeelzaal zijn actuele gegevens vastgelegd betreffende de persoon (of personen) die belast is (of zijn) met de dagelijkse leiding en wie bij afwezigheid diegene(n) vervangt.

  • 3. In de peuterspeelzaal wordt een overzicht bijgehouden van actuele gegevens over alle aldaar ingeschreven kinderen - vermeldende in ieder geval naam, geboortedatum, datum van inschrijving en de dagdelen dat een kind aanwezig is.

Artikel 3 Gezondheid en veiligheid

  • 1. De peuters worden opgevangen in een omgeving waarin een goede gezondheid gewaarborgd is. Hiertoe worden gezondheidsrisico’s onderkend en is het handelen erop gericht deze risico’s te beperken, bijvoorbeeld door goede hygiënemaatregelen te treffen.

  • 2. Voorwerpen en (vloei)stoffen die gevaar voor kinderen kunnen opleveren (apparaten, bestek, schoonmaakartikelen, medicamenten, sigaretten, aanstekers, giftige planten of struiken, asbest, gassen en dergelijke) worden buiten bereik van kinderen gehouden.

  • 3. De buitenspeelruimte is zodanig beveiligd, dat kinderen niet ongemerkt de buitenspeelruimte kunnen verlaten.

  • 4. Buitendeuren en –vensters zijn zodanig beveiligd, dat kinderen niet uit een open raam kunnen vallen, kinderen niet ongemerkt de peuterspeelzaal kunnen verlaten en onbevoegden niet ongemerkt kunnen binnentreden (dit overigens zonder vluchtroutes te blokkeren).

  • 5. Ruiten beneden de 1.20 meter zijn zodanig beveiligd, dat het breken van de ruit en verwonding van kinderen voorkomen kan worden.

  • 6. Stopcontacten zijn zodanig aangebracht en beveiligd, dat kinderen niet met elektriciteit in contact kunnen komen.

  • 7. Zware voorwerpen (bijvoorbeeld kast) of onstabiele voorwerpen (bijvoorbeeld wankel speeltoestel) worden zodanig verankerd of vastgezet, dat deze niet om kunnen vallen en een kind kunnen verwonden.

  • 8. In de peuterspeelzaal is met het oog op ongelukken of calamiteiten op een voor alle medewerkers bekende, goed en snel bereikbare plaats aanwezig:

    • a.

      een telefoon;

    • b.

      een calamiteitenprotocol met in ieder geval geactualiseerde informatie over het algemeen alarmnummer, richtlijnen voor het personeel over hoe te handelen bij verschillende calamiteiten, afspraken over de EHBO, een door de brandweer goedgekeurd ontruimingsplan en het telefoonnummer van de eindverantwoordelijke van de peuterspeelzalen.

    • c.

      een calamiteitenoverzicht met de belangrijkste gegevens per kind, waarin in ieder geval geactualiseerde informatie is opgenomen over de bereikbaarheid van de ouders overdag (werk, mobiel), thuisadres, gegevens van de eigen huisarts van het kind, belangrijke gezondheidsinformatie, eventuele bijzondere aanwijzingen met betrekking tot het toedienen van medicatie en hoe te handelen bij problemen.

    • d.

      een calamiteiteninventaris met verbanddoos waarvan de inhoud bijgevuld is en minimaal voldoet aan de richtlijnen die het Oranje Kruis stelt ten aanzien van bedrijfsverbanddozen (www.ehbo.nl), een digitale thermometer en de zogenaamde ‘gifwijzer’ (een uitgave van de Stichting Consument en Veiligheid), die op een duidelijk zichtbare plek opgehangen wordt.

Artikel 4 Wet- en regelgeving, normen en richtlijnen

De houder is op de hoogte van de voor het peuterspeelzaalwerk relevante wet- en regelgeving, normen en richtlijnen.

Artikelsgewijze toelichting op de Nadere Regels

Artikel 1 Algemene regels

Het bepaalde onder het eerste lid is ontleend aan de Wet kinderopvang, artikel 55.

Artikel 4 Wet- en regelgeving, normen en richtlijnen

Hieronder volgt een opsomming van de belangrijkste wet- en regelgeving, normen en richtlijnen ten aanzien van veiligheid en gezondheid waarvan de houder van een peuterspeelzaal op de hoogte is en die de houder in acht neemt. Wij nemen hiermee geen verantwoordelijkheid voor de volledigheid, aangezien wet- en regelgeving, normen en richtlijnen altijd in beweging zijn.

Wet- en Regelgeving

Het Bouwbesluit geeft technische voorschriften voor de nieuw(ver)bouw van alle gebouwen en voor de staat van bestaande gebouwen. De voorschriften zijn toegesneden naar verschillende gebouwfuncties.

Daarnaast dient iedere gemeente ingevolge de Woningwet eenBouwverordening vast te stellen. Deze verordening bevat naast niet-technische voorschriften voor nieuwbouw en bestaande gebouwen bijvoorbeeld ook de eisen op het gebied van brandveiligheid.

De gemeente kan op grond van de bouwverordening bepalen dat voor een bepaald gebruik van een bouwwerk een gebruiksvergunning verplicht is.

Voor wat betreft de veiligheid van speeltoestellen, buiten en binnen het gebouw, is het Besluit veiligheid van attractie- en speeltoestellenvan toepassing. Dit besluit betreft niet alleen eisen waar een toestel aan moet voldoen, maar ook het onderhoud en gebruik, met als doel het voorkomen van gevaren.

De houder dient zich rekenschap te geven van de voorschriften uit de Arbowet. Een wettelijke verplichting die uit deze wet voortkomt is bijvoorbeeld, dat in de peuterspeelzaal gedurende de openstelling altijd minimaal één persoon aanwezig dient te zijn met kennis van eerste hulp, die binnen drie minuten ter plaatse van de calamiteit kan zijn (Arbowet art. 15.3 / tevens arbobesluit art. 2.18 en beleidsregel 2.21). Het is voor een peuterspeelzaal raadzaam om medewerkers tevens een cursus te laten volgen, specifiek gericht op EHBO bij kinderen.

Als een nadere invulling van de Arbo-wet kunnen de ergonomienormen gezien worden, die het terugdringen van de fysieke belasting van de medewerkers regelen.

Uit de Warenwet komt een aantal eisen voort omtrent de ruimten waar voeding bereid wordt en de veiligheid van consumentenproducten, die van toepassing kunnen zijn op het peuterspeelzaalwerk.

Van toepassing op peuterspeelzalen is ook de Infectieziektenwet, vanwege het verblijf en samenkomen aldaar van de voor infectieziekten extra kwetsbare groep van jonge kinderen. Deze wet voorziet in maatregelen om de gezondheid van de bevolking te beschermen tegen infectieziekten en bij uitbraak van een infectieziekte verdere verspreiding tegen te gaan. Artikel 7 van deze wet stelt dat het hoofd van bepaalde instellingen, waaronder een peuterspeelzaal, verplicht is melding te doen bij de GGD bij het voorkomen van een ongewoon aantal zieken met aandoeningen van vermoedelijk infectieuze aard.

Gezondheids- en Veiligheidsrisico’s

Evenals in de kinderopvang beschikken sinds 2007 ook de peuterspeelzalen over een risico-inventarisatie voor veiligheid en gezondheid. Specifiek voor het peuterspeelzaalwerk ontwikkelden de Stichting Consument en Veiligheid en het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid (LCHV) de Methode Veiligheidsmanagement en de Risico-inventarisatie Gezondheid.

Dit gebeurde in nauwe samenwerking met het Landelijk Platform Peuterspeelzalen, de MO-groep, de VNG, BOinK, enkele peuterspeelzalen en een regionale GGD. Beide instrumenten zijn in 2007 verstuurd aan alle Nederlandse peuterspeelzalen, gemeenten en GGD’en. Maar ook via internet zijn deze uitgaven beschikbaar en te downloaden.

Uitgangspunt van beide methoden is de dagelijkse praktijk in de peuterspeelzaal, waarin altijd risico's bestaan. Het doel is deze risico's tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Dit gebeurt door te inventariseren in hoeverre risico's op gebied van gezondheid en veiligheid binnen elke peuterspeelzaal in voldoende mate worden 'beheerst' en voor welke risico's nog maatregelen getroffen moeten worden om onaanvaardbare risico's weg te nemen.

Het ziet er naar uit dat deze methoden verplicht gesteld gaan worden met de inwerkingtreding van de nieuwe landelijke 'harmonisatie' wetgeving. Als streefdatum daarvoor wordt op dit moment nog 1 januari 2010 genoemd. Organisaties die peuterspeelzaalwerk uitvoeren dienen bekend te zijn met deze methoden. Als overgangsfase naar de nieuwe wettelijke situatie kunnen organisaties zo alvast bekend raken met dit instrument.

Risico-inventarisatie gezondheid Peuterspeelzalen (januari 2007)

Direct te downloaden via link:

Nadere informatie:

Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid (LCHV)

Postbus 2200

1000 CE Amsterdam

T 020-5555415

E

I of

Veiligheidsmanagement, Methode voor de peuterspeelzalen (januari 2007)

Direct te downloaden via link:

http://www.veiligheid.nl/csi/veiligheid.nsf/wwwVwContent/l3materialen.htm?opendocument&onderwerp=Peuterspeelzalen

Nadere informatie:

Stichting Consument en Veiligheid

Postbus 75169

1070 AD Amsterdam

T 020-5114567

E

I

Verdere informatie

Houders van peuterspeelzalen kunnen advies inwinnen bij de GGD op het gebied van veiligheid en gezondheid. Via de websites van de GGD kan informatie verkregen worden over met name gezondheid en hygiëne: www.ggd.nl (landelijk) en www.hdk.nl (regionaal).