Beleidsregels gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten kinderopvang

Geldend van 01-07-2017 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten kinderopvang

Het college van de gemeente Haarlem

Gelet op artikel 35, eerst lid Participatiewet;

besluit vast te stellen de Beleidsregels gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten kinderopvang

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de Wet: de Participatiewet;

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem;

    • c.

      tegemoetkoming: een bijdrage als bedoeld in artikel 1.13 van de wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp);

    • d.

      de houder: de rechtspersoon of natuurlijke personen van 18 jaar of ouder die een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau exploiteert;

    • e.

      gezinsinkomen: hierbij wordt aangesloten bij artikel 31 tot en met 33 van de Participatiewet;

    • f.

      ouder: waar gesproken wordt over ouder wordt ook ouders bedoeld.

    • g.

      Sociaal Medische Indicatie (SMI): de indicatie waaruit blijkt dat kinderopvang nodig is op medische of sociale gronden.

    • h.

      KOA-kopje: een extra vergoeding van de kosten van kinderopvang die de gemeente kan verstrekken aanvullend op de kinderopvangtoeslag van de Rijksoverheid.

    • i.

      Ouder: hierbij wordt aangesloten bij artikel 1.1 lid 1 Wkkp.

HOOFDSTUK 2 TEGEMOETKOMING KOA-KOPJE

Artikel 2 Tegemoetkoming:

De tegemoetkoming wordt verstrekt op grond van artikel 35, eerste lid van de Participatiewet.

Artikel 3 Doelgroep

  • 3. De tegemoetkoming wordt alleen verleend aan de ouder die zijn woonplaats heeft in de gemeente Haarlem.

  • 4. De tegemoetkoming wordt alleen verleend indien de opvang plaatsvindt bij een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang zoals bedoeld in artikel 1.5 Wkkp.

Artikel 4 Omvang van de kinderopvang in relatie tot de tegemoetkoming

  • 1. Een tegemoetkoming wordt slechts verleend voor de kinderopvang die naar het oordeel van het college als noodzakelijk kan worden aangemerkt in verband met de combinatie van de zorg voor het kind en:

  • 2. Voor het bepalen van het noodzakelijk aantal uren kinderopvang zijn de regels die op grond van het Besluit kinderopvangtoeslag gelden, met betrekking tot de maximale uren voor de bepaling van de hoogte van de kinderopvangtoeslag, overeenkomstige van toepassing voor de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming op basis van deze beleidsregel.

Artikel 5 Hoogte inkomen en vermogen van de ouders

Een tegemoetkoming wordt slechts verleend wanneer het gezinsinkomen, minder bedraagt dan de grens genoemd in artikel 6 van de Beleidsregels HaarlemPas . En het van toepassing zijnde vermogen minder bedraagt dan de grensbedrag zoals genoemd in artikel 34 derde lid van de Participatiewet.

Artikel 6 De periode waarover een tegemoetkoming verstrekt kan worden

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de noodzaak tot het afnemen van kinderopvang is ontstaan, indien de aanvraag voor de tegemoetkoming op grond van het KOA-kopje binnen 8 weken na ontvangst van de beschikking van de belastingdienst is ingediend bij de gemeente Haarlem. Bij een latere aanvraag kan de vergoeding niet eerder ingaan dan de datum van ontvangst van de aanvraag door de gemeente.

  • 2. De tegemoetkoming kan, met inachtneming van het eerste lid, niet eerder worden verleend dan de ingangsdatum waarop de overeenkomst tot het afnemen van kinderopvang ten behoeve van het betreffende kind is ingegaan.

  • 4. De periode loopt af wanneer de ouders niet langer behoren tot de doelgroep zoals genoemd in artikel 4 en 5 van deze beleidsregels dan wel tot drie maanden nadat de arbeid is beëindigd, conform artikel 1.6 lid 5 van de Wkkp.

Artikel 7 Hoogte tegemoetkoming KOA-kopje

  • 1. De ouder zoals genoemd in artikel 3 van deze beleidsregels ontvangt een gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten kinderopvang van 6% van de uurprijs voor het eerste kind en 5% van de uurprijs voor het tweede of eventueel meerdere kinderen.

  • 3. De tegemoetkoming wordt berekend over het deel van de kosten kinderopvang waarover de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag berekent op grond van artikel 1.7 van de Wkkp.

HOOFDSTUK 3 TEGEMOETKOMING KOSTEN KINDEROPVANG SOCIAAL MEDISCHE INDICATIE

Artikel 8 Doelgroep SMI

  • 1. Indien een ouder belast is met de zorg voor een kind en niet onder de doelgroepen van de Wkkp valt, kan het college besluiten de tegemoetkoming kinderopvang op sociaal medische gronden te verstrekken indien:

    • a.

      zowel de ouder als het kind woonachtig zijn in de gemeente Haarlem, en

    • b.

      de voorziening voor kinderopvang gevestigd is in Haarlem, tenzij het om sociaal-medisch redenen meer in de rede ligt gebruik te maken van een voorziening buiten Haarlem, en

    • c.

      de ouder of het kind behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 1.6 eerste lid sub k of l van de Wkkp en voor zover andere voorzieningen geen passende oplossing kunnen bieden.

  • 2. Het college vraagt voor het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid een indicatieadvies van een onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid.

  • 3. Indien er sprake is van een tweeoudergezin dient de bepaling in het eerste lid sub c op beide ouders van toepassing te zijn, dan wel dient de ouder waarop de bepaling niet van toepassing is tot één van de doelgroepen van artikel 1.6 Wkkp te behoren.

Artikel 9 Eigen bijdrage kosten kinderopvang

  • 1. De bijzondere bijstand voor kinderopvang bedraagt de kostprijs voor kinderopvang minus de draagkracht.

  • 2. Het college hanteert hiervoor de tabel voor de tegemoetkoming in de kosten kinderopvang vastgesteld door het ministerie van SZW. Voor ouders met een inkomen tot het inkomensniveau als genoemd in artikel 5 telt het college bij de berekening ook het KOA-kopje op van 6% van de uurprijs voor het eerste kind en 5% van de uurprijs voor alle overige kinderen. De kostprijs van kinderopvang is gemaximeerd zoals bepaald in artikel 4 lid 1 van het Besluit kinderopvangtoeslag. In uitzonderingsgevallen, waarbij kinderen speciale zorg nodig hebben, kan ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken.

Artikel 10 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming SMI wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

  • 3. In geval van kennelijke hardheid kan worden afgeweken van de ingangsdatum bedoelt in het eerste lid ten gunst van de aanvrager. Dit beperkt zich tot een jaar.

Artikel 11 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De tegemoetkoming SMI wordt verleend voor de periode van maximaal 12 maanden.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een kortere periode verlenen.

Artikel 12 Omvang van de kinderopvang

Het college verleent de tegemoetkoming SMI voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is.

HOOFDSTUK 4 DE AANVRAAGPROCEDURE

Artikel 13 Te verstrekken gegevens bij een aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      voor ouders die een beroep doen op de tegemoetkoming op grond van het KOA-kopje: de toekenningbeschikking kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst, over datzelfde jaar als waarover de aanvraag tegemoetkoming kosten kinderopvangvang bij de gemeente worden ingediend; of

    • b.

      voor ouders die een beroep doen op de tegemoetkoming op grond van de SMI: gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder of het kind behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 1.6 eerste lid sub k of l van de Wkkp; en

    • c.

      naam, adres en Burgerservicenummer van de ouder; en

    • d.

      indien van toepassing: naam en Burgerservicenummer van de partner en als dit een ander adres is dan het adres van de ouder, het adres van de partner; en

    • e.

      naam, adres, geboortedatum en Burgerservicenummer van het kind/van de kinderen waarop de aanvraag betrekking heeft; en

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. De aanvraag dient te geschieden met behulp van een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de ouder een partner heeft, dient de aanvraag mede ondertekend te worden door de partner.

HOOFDSTUK 5 VERLENING VAN EEN TEGEMOETKOMING

Artikel 14 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1. Het college neemt binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens een besluit over de aanvraag als bedoeld in artikel 13 lid 1 van deze beleidsregel.

  • 2. Het college kan het in het eerste lid bedoelde besluit met ten hoogste acht weken opschorten. Het college stelt de ouder schriftelijk in kennis.

Artikel 15 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling tot welke van de in artikelen 3 en 8 van deze beleidsregels genoemde doelgroep de ouder behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en het adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming is bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de voor de ouder(s) geldende verplichtingen.

Artikel 16 De uitbetaling van de tegemoetkoming

  • 1. Uitbetaling geschiedt in maandelijkse termijnen op het moment dat de ouders de kosten van kinderopvang verschuldigd zijn, op vertoon een bewijs van de feitelijke betalingsverplichting of het betalingsbewijs.

  • 2. Uitbetaling geschiedt bij voorkeur aan de houder.

  • 3. Het college kan een andere betaalwijze toestaan dan in lid 2 genoemd toestaan .

HOOFDSTUK 6 VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 17 Terugvordering

Wanneer de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk ten onrechte wordt uitgekeerd, wordt het meerdere teruggevorderd, hierbij zijn de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet en de Beleidsregels Terug- en Invordering en Verhaal Participatiewet gemeente Haarlem van toepassing.

Artikel 18 Weigeringsgronden

Er bestaat geen recht op een tegemoetkoming indien:

  • a.

    de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 3 en 8 van deze beleidsregel;

  • b.

    niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 13 van deze beleidsregel;

  • c.

    de ouder en of de partner in een ander verband recht of aanspraak heeft op een vergoeding van de kosten.

HOOFDSTUK 7 VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 19 Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder of ouders verstrekt aan het college alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

  • 2. De inlichtingen en gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden verstrekt binnen een door het college te stellen redelijke termijn.

  • 3. Inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming worden, onmiddellijk na het bekend worden daarvan, door de ouder of ouders verstrekt aan het college.

  • 4. De houder verstrekt aan het college alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 20 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen gemotiveerd ten gunste van een belanghebbende uit de doelgroepen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregel, indien toepassing van deze bepalingen tot onbillijkheden van overwegende aardt leidt.

Artikel 21 Inwerkingtredingen overgangsrecht

De beleidsregels treden daags na publicatie in werking en hebben een terugwerkende kracht tot 1 november 2016, onder intrekking van de beleidsregels gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten kinderopvang (2016/268808)

Artikel 22 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: ‘Beleidsregels gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten kinderopvang’.

Ondertekening

 

Algemene toelichting

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) regelt onder meer de verstrekking van toeslagen voor kinderopvang. De gemeente had tot eind 2012 de wettelijke plicht het ontbrekende ‘werkgeversdeel’ te bekostigen aan wettelijk vastgestelde doelgroepen die geen werkgever hebben.

Op 10 juli 2012 heeft de Eerste Kamer ingestemd met een aantal wijzigingen in de Wkkp. De belangrijkste wijziging betreft de verstrekking van (een deel van de) kinderopvangtoeslag door gemeenten aan doelgroepouders.

Vanaf 1 januari 2013 wordt de uitbetaling van de volledige toeslag voor deze ouders door de Belastingdienst gedaan.

Gemeenten hebben sinds 2013 een aantal nieuwe taken.

Tegemoetkoming KOA-kopje

Met de wijzigingen in de Wkkp per 1 januari 2013 is de rol van de gemeente veranderd. De gemeente kreeg een aantal andere taken. Eén daarvan is de mogelijkheid tot het verstrekken van een aanvullende tegemoetkoming doelgroepouders, ook wel KOA-kopje genoemd.

Deze extra toelage, die gemeenten onder het oude regime in aanvulling op de kinderopvangtoeslag aan doelgroepouders uitkeerden, blijft een taak van de gemeenten. Voorafgaand aan de wetswijziging was dit nog een wettelijke verplichting, maar na de wetswijziging valt het onder de gemeentelijke beleidsvrijheid. Bij de extra toelage gaat het in feite om een (gedeeltelijke) compensatie van de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang.

Tot de doelgroep ouders behoren ouders die:

  • naast hun Participatiewet-, Ioaw- of Ioaz uitkering een re-integratietraject volgen of parttime werken,

  • studeren met WSF of Wtos

  • die minderjarig zijn en naar school gaan.

Met deze beleidsregels voegt het college per 2016 een extra doelgroep toe aan het KOA-Kopje; de ouders die verplicht inburgeren.

De verruiming van de beleidsregels tot ouders die door arbeidsdeelname uitstromen uit de uitkering op grond van de Participatiewet, de Ioaw of Ioaz, uit 2014 wordt met opname in deze beleidsregels gecodificeerd. Deze verruiming was onderdeel van de nota: Armoedebeleid de volgende stap (2014/96453).

Geschiedenis hoogte KOA-kopje

Sinds 2009 is de maximale vergoeding kosten kinderopvang voor het eerste kind 95,5% en voor elk volgende kind 96,5% (binnen de gemaximeerde uurprijs). De vergoeding van het KOA-kopje was 4.5% respectievelijk 3.5%, voor de doelgroep ouders werden de kosten hiermee voor 100% vergoed.

In 2011 was de maximale vergoeding 92% voor het eerste kind en 95,5% voor elk volgende kind, het KOA-kopje bleef 4,5% en 3,5%. Hierdoor werd de maximale vergoeding 96,5% en 99%.

In 2012 was de maximale vergoeding 90,7% voor het eerste kind en 95,5% voor elk volgende kind, het KOA-kopje bleef 4,5% en 3,5%. Hierdoor werd de maximale vergoeding 95,2% en 99%.

Tot en met 2012 stond de hoogte van het KOA-kopje wettelijk vast.

KOA-kopje 2013

Per 2013 is de maximale vergoeding ook 90,7% voor het eerste kind en 93,3% voor elk volgende kind, de hoogte van het KOA-kopje is gemeentelijke beleidsvrijheid geworden.

Gebruik makend van de gemeentelijke beleidsvrijheid is het KOA-kopje voor de genoemde doelgroepen verhoogd naar 6% voor het eerste en 5% voor het volgende kind. Er blijft zo een eigen bijdrage over van 3,3 en 1,7% per kind per maand dit heeft twee reden.

Ten eerste is/blijft de ouder zich ervan bewust dat er kosten verbonden zijn aan de kinderopvang, die de ouder zelf moet betalen. Zodat de ouder zich bewust is van de kosten die gemaakt worden en meebetaalt aan de investering in zijn toekomst. Na uitstroom uit de uitkering of afronden van de opleiding blijft deze verantwoordelijkheid en routine in stand, indien nog steeds gebruik wordt gemaakt van de opvang.

De tweede reden voor een eigen bijdrage is omdat een kind op de opvang lunch, drinken en tussendoortjes krijgt, en er hierdoor sprake is van enige uitsparing van kosten.

Tegemoetkoming kosten kinderopvang sociaal medische indicatie(SMI)

De Wkkp heeft een aantal artikelen die betrekking hebben op de doelgroep met een sociaal-medisch indicatie (artikel 1.6 , eerste lid sub k en l en artikel 1.23 Wkkp). De wetgever heeft bij inwerkingtreding van de Wkkp besloten om deze artikelen vooralsnog niet in werking te laten treden. Als kinderopvang uitsluitend op grond van een sociaal medische reden nodig is, komt men niet voor

een tegemoetkoming via de belastingdienst op grond van de Wet kinderopvang in aanmerking.

Sinds 2005 heeft de wetgever aan de algemene middelen van het gemeentefonds het benodigde budget toegevoegd voor kinderopvang voor de doelgroep ‘sociaal-medische indicatie’. Gemeenten werden daardoor in staat gesteld naar eigen inzicht huishoudens met sociaal-medische problematiek financieel te ondersteunen in het benodigde kinderopvanggebruik. Vanaf 2010 wordt, blijkens de meicirculaire gemeentefonds 2009 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, deze regeling voor een tegemoetkoming voor kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie structureel voortgezet. De gemeente houdt dus beleidsvrijheid ten aanzien van deze doelgroep.

In de beleidsregels is de berekening van de vergoeding opgenomen. Voor het vaststellen van de vergoeding wordt dezelfde tabel gebruikt die de belastingdienst ook gebruikt. Voor ouders met een minimuminkomen wordt de vergoeding verhoogd met het percentage uit het KOA-kopje van de gemeente. Ook voor ouders die een vergoeding ontvangen op grond van de SMI geldt immers dat zij op deze wijze zich bewust zijn van de kosten en dat zij enige kosten uitsparen vanwege de lunch en tussendoortjes die het kind nuttigt op de opvang.

Verder wordt in deze regeling nadere regels gesteld met betrekking tot een vergoeding in de eigen bijdrage kinderopvang boven het maximumuurtarief. De kosten boven de maximum uurprijs komen volgens de Wet kinderopvang volledig voor rekening van de ouder.

Echter, wanneer kinderen speciale zorg nodig hebben kan dat de kosten en dus de prijs voor de opvang verhogen. Om de benodigde zorg te garanderen is vanaf 2009 besloten dat deze extra kosten ook in aanmerking komen voor vergoeding. Hierbij wordt de individuele omstandigheden meegewogen.

Deze extra vergoeding van de eigen bijdrage wordt ongewijzigd voortgezet.

Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de vergoedingen

In deze beleidsregels worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door gemeente Haarlem vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd.

Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn.

Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar is. De verstrekking van de tegemoetkoming vindt op dezelfde wijze plaats als aanvragen bijzondere bijstand.

Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventuele inlichtingen bij de houders van een kinderopvangorganisatie op te vragen.

Artikelsgewijze toelichting

De artikelsgewijze toelichting is beperkt tot die artikelen die ook daadwerkelijk toelichting behoeven.

Artikel 2 tegemoetkoming

De tegemoetkoming wordt verstrekt op grond van artikel 35 Participatiewet. Voor een aantal bepalingen wordt aansluiting gezocht bij de Wkkp. Voor de verstrekking op grond van de Participatiewet is gekozen om zo een eenduidige uitvoering te bewerkstelligen met andere verstrekkingen op grond van de bijzondere bijstand.

Artikel 3 Doelgroep

Lid 1

De doelgroepen zijn niet beperkt tot de in de Wkkp genoemde doelgroepen. Van de mogelijkheid om zelf doelgroepen aan te wijzen is in het kader van deze beleidsregels gebruik gemaakt.

Lid 2

Naast de doelgroepen zoals die zijn opgenomen in de Wkkp voelt de gemeente zich verantwoordelijk voor de aanvullende compensatie voor parttime werkenden met een aanvullende bijstandsuitkering. Daarom is deze groep ook benoemd tot gemeentelijke doelgroep. Het gaat hier overigens om alleenstaande ouders en om partners, die beiden parttime werken op dezelfde tijden. Wanneer een van beide partners thuis is en voor het kind / de kinderen kan zorgen, bestaat er geen recht op de gemeentelijke tegemoetkoming.

Om het volledig uitstromen uit de bijstandsuitkering te bevorderen wordt het KOA-Kopje ook beschikbaar gesteld aan ouders in de eerste twee jaar direct na uitstroom uit de uitkering. Dit geldt alleen wanneer hun inkomen niet hoger is dan de inkomensgrenzen voor de minima en zij dus tot de minima blijven behoren. De reden van uitstroom uit de uitkering moet het verrichten van arbeid zijn, dit geldt zowel voor arbeid in loondienst als voor arbeid als zelfstandige of zzp’er. Van belang is dat de belastingdienst de werkzaamheden als arbeid ziet en er aanspraak is op de kinderopvangtoeslag van de belastingdienst.

Artikel 4 Omvang van de kinderopvang in relatie tot de tegemoetkoming

Een tegemoetkoming wordt slechts verstrekt in zoverre kinderopvang noodzakelijk is voor de combinatie van de zorg voor het kind en de taak van de ouder waardoor deze tot de doelgroep behoort (deelname aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, participatie, inburgering, studie of het verrichten van betaald werk). Bij de bepaling van de noodzaak wordt tevens rekening gehouden met de verplichtingen van de eventuele partner van de ouder en de reistijden van de ouder en de partner.

Indien de ouder gedurende meer uren gebruikt maakt van kinderopvang dan naar het oordeel van het college noodzakelijk is, dan wordt bij de bepaling van de tegemoetkoming slechts rekening gehouden met de kosten tot het maximale aantal noodzakelijke uren. De meerkosten als gevolg van het onnodig afnemen van uren worden niet meegenomen bij het bepalen van het recht op de tegemoetkoming. Hierbij wordt aangesloten bij de regels op grond van 1.7 van de Wkkp met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.

Lid 1 onder d

De aanvullende gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten kinderopvang verstrekken wij aan parttime werkenden met een aanvullende bijstandsuitkering.

Lid 1 onder e

Ouders waarvan de bijstandsuitkering is beëindigd wegens arbeid, maar waarvan het inkomen onder de inkomensgrenzen van de minima blijft, kunnen nog twee jaar aanspraak maken op de tegemoetkoming op grond van het KOA-kopje. Als deze mogelijkheid er niet is, is het voor ouders financieel nadelig om uit te stromen uit de uitkering. Deze regeling draagt bij aan het meer zelfredzaam maken van deze ouders. De regeling geldt alleen voor ouders die ook met werk tot de minima blijven behoren. Door de periode van aanspraak op twee jaar te stellen hebben ouders dan twee jaar de tijd om hun inkomen verder te verbeteren.

Artikel 5 Hoogte inkomen en vermogen van de ouders

Voor het gezinsinkomen wordt aangesloten bij de minimaregelingen dit is 115% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voor de vermogensvaststelling wordt aangesloten bij artikel 34 derde lid Participatiewet. Hiermee sluiten we aan bij de uitgangspunten van de HaarlemPas, en kunnen houders van deze HaarlemPas een vereenvoudigde aanvraag indienen.

Artikel 6 De periode waarover een tegemoetkoming verstrekt kan worden

De periode waarover de tegemoetkoming kan worden verstrekt is strikt begrensd.

Enerzijds geldt de begin- en einddatum van het traject, de studie of de werkzaamheden, waardoor de noodzaak van kinderopvang ontstaat.

Anderzijds geldt de datum aanvraag. De belastingdienst kent de kinderopvangtoeslag niet eerder toe dan vanaf de 1e dag van de maand voor de maand waarin de toeslag is aangevraagd.

Deze werkwijze hanteren wij ook ten aanzien van de tegemoetkoming. De aanvraag voor de tegemoetkoming dient echter wel binnen 8 weken na ontvangst van de beschikking van de belastingdienst te worden ingediend. Zodat de vergoeding van de kosten aan ouders, alsook de uitgaven van de gemeente tijdig duidelijk zijn.

Voorbeeld:

Iemand vraagt op 15 oktober kinderopvangtoeslag aan met ingang van 15 augustus. De periode 15 augustus tot 1 september wordt afgewezen, vanaf 1 september wordt toegekend.

Ook voor het overige volgen wij de wettelijke regels.

Per 1 januari 2012 waren de regels al veranderd wat betreft het aantal uren waarover de ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag. Ouders ontvangen alleen nog maar kinderopvangtoeslag over de uren van de minst werkende ouder. Als bijvoorbeeld vader 40 uur werkt en moeder 28 uur dan wordt de toeslag berekend over de 28 uur.

Hier wordt onderscheid gemaakt tussen de te vergoeden uren bij de dagopvang en buitenschoolse opvang.

  • Bij niet schoolgaande kinderen tot 4 jaar die gebruik maken van de dagopvang hebben de ouders recht op 140% over de uren van de minst werkende ouder.

  • Bij schoolgaande kinderen vanaf 4 jaar hebben ouders recht op 70% over de uren van de minst werkende ouder. De kinderen maken minder gebruik van de kinderopvang.

  • Voor ouders die recht hebben op een kinderopvangtoeslag vanwege studie, scholing, inburgering of re-integratie hanteert de belastingdienst een maximaal aantal uren van 230 per maand.

De gemeente Haarlem heeft sinds 2009 zijn tegemoetkoming aan ouders afgestemd op het aantal uren dat nodig was om de werkzaamheden of activiteiten uit te voeren. Vanaf 1 januari 2013 sluit de gemeente voor de uitvoering van het KOA-kopje aan bij de landelijke urenberekening.

Artikel 7 Hoogte tegemoetkoming KOA-kopje

In het eerste lid is de hoogte van de gemeentelijke tegemoetkoming voor de gemeentelijke doelgroepen geregeld. Hierin is geregeld dat de vergoeding 6% is voor het eerste kind en 5% voor alle volgende kinderen. De wet kinderopvang spreekt van het eerste kind, dit is het kind met de hoogte kosten aan kinderopvang, dit hoeft niet het oudste kind te zijn. Het tweede lid verwijst naar artikel 1.7 Wkkp, in dit artikel wordt de maximale uurprijs voor de kinderopvang geregeld. Indien de uurprijs van de kinderopvang hoger ligt dat deze landelijke grens, komt het meerdere niet in aanmerking voor de vergoeding van zowel de belastingdienst als van de gemeente.

Artikel 8 Doelgroep SMI

Lid 1

In het eerste lid wordt verwezen naar artikel 1.6 eerste lid sub k of l van de Wkkp. De hier genoemde sub k en sub l zijn sinds 2005 opgenomen in de wet, maar ze zijn nooit in werking getreden. Hieronder is de tekst van sub k en l opgenomen.

Artikel 1.6 eerste lid sub k van de Wkkp luidt:

Behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie personen met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking en voor wie bij besluit als bedoeld in artikel 23 is vastgesteld dat een of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken.

Artikel 1.6 eerste lid sub l van de Wkkp luidt:

Een kind heeft ten aanzien van wie, bij besluit als bedoeld in artikel 23, is vastgesteld dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van dat kind noodzakelijk is.

Lid 2

In het geval van een sociaal medische indicatie dient een advies te worden ingewonnen bij een

'onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid'. Het college kan gebruik maken van een indicatieadvies van de GGD. Wanneer sprake is van begeleiding van de ouder(s) en/of het kind kan gebruik worden gemaakt van de doorverwijzing van een ander organisatie die beschikt over adequate deskundigheid. Niet zijnde een organisatie die belang heeft bij de verstrekking van de

tegemoetkoming zoals een kindercentrum of gastouderbureau.

Lid 3

Wanneer bij een twee-oudergezin een ouder om sociaal of medische reden niet zelf voor het kind kan zorgen, dan wordt de andere ouder geacht om voor hun kind te zorgen. Kinderopvang is pas nodig wanneer voor beide ouders een SMI geldt en de opvang niet op een andere manier is te regelen. Daarnaast kan kinderopvang nodig zijn wanneer één van de ouders een SMI heeft en de andere ouder werk, naar school gaat, of een traject naar werk volgt. Bij gezinssituaties waarbij één ouder werkt en de andere een SMI heeft en daardoor niet zelf voor zijn kinderen kan zorgen is er in de regel geen kinderopvangtoeslag mogelijk via de belastingdienst, deze ouders zijn voor een tegemoetkoming van de kosten kinderopvang geheel afhankelijk van de gemeente.

Artikel 9 Eigen bijdrage kosten kinderopvang

Bij het vaststellen van de hoogte van de draagkracht wordt aangesloten bij de tabel voor de tegemoetkoming in de kosten kinderopvang vastgesteld door het ministerie van SZW. Voor ouders met een inkomen tot het minimumniveau wordt het KOA-kopje hierbij opgeteld.

Wanneer kinderen speciale zorg nodig hebben kan dat de kosten en dus de prijs voor de opvang verhogen. Om de benodigde zorg te garanderen kunnen deze extra kosten ook in aanmerking komen voor vergoeding . Hierbij wordt de individuele omstandigheden meegewogen.

Artikel 10 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de bijzondere bijstand. Er zijn drie

ingangsdata mogelijk:

- De datum waarop de aanvraag voor de bijzondere bijstand door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.

- De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.

- De periode van terugwerkende kracht in geval van kennelijke hardheid beperkt zich tot een jaar.

Dit om te voorkomen dat tot in het oneindige een beroep kan worden gedaan op de bijzondere bijstand over het verleden. In de praktijk is de verwachting dat niet veel ouders zo'n lange periode wachten met het indienen van de aanvraag, ook gezien de hoogte van de kosten kinderopvang. De weging van de kennelijke hardheid is aan het college. De periode van 12 maanden sluit aan bij de gehanteerde periode bij de verlening van bijzondere bijstand.

Artikel 12 Omvang van de kinderopvang

Bij het onderzoek naar de noodzaak van de kinderopvang op SMI wordt betrokken wat de ouder binnen het eigen netwerk kan regelen aan kinderopvang.

Van de opvang moet wel daadwerkelijk gebruik worden gemaakt.

Artikel 13 Te verstrekken gegevens bij een aanvraag

Een aanvraag voor een gemeentelijke tegemoetkoming voor het KOA-kopje kan niet eerder ingediend worden dan wanneer de aanvrager een beschikking van de Belastingdienst met betrekking tot de toekenning van de kinder-opvangtoeslag heeft ontvangen.

Een aanvraag op grond van de SMI kan worden ingediend zodra opvang noodzakelijk is en er een contract is tot kinderopvang.

Artikel 15 Inhoud van de beschikking

Het college neemt bij aanvragen SMI het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken.

Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.

Artikel 16 De uitbetaling van de tegemoetkoming

Op grond van het tweede lid kan rechtstreeks betaald worden aan de houder zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid onder d van deze beleidsregels.

In het derde lid is geregeld dat indien ouders bezwaar maken tegen deze doorbetaling wordt uitbetaald aan de ouders, met inachtneming van artikel 46 Participatiewet. In artikel 46 Participatiewet is opgenomen dat bijstand niet vatbaar is voor vervreemding of verpanding, op grond van dit artikel kunnen ouders uitbetaling aan henzelf opeisen.

Indien er sprake is van een situatie vergelijkbaar met artikel 57 Participatiewet, wordt rechtstreeks betaald aan de houder. In artikel 57 is opgenomen dat indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen, het college betalingen uit zijn naam kan verrichten.

Artikel 18 Weigeringsgronden

Indien de ouder en of de partner in een ander verband recht of aanspraak heeft op een gedeeltelijke vergoeding van de kosten wordt de weigeringsgrond afgestemd op de hoogte van de aanspraak uit ander verband.

Artikel 21 Inwerkingtredingen overgangsrecht

Spreekt voor zich