Regeling vervallen per 10-12-2019

Verordening Jeugdhulp gemeente Haarlem 2017

Geldend van 08-08-2017 t/m 09-12-2019

Intitulé

Verordening Jeugdhulp gemeente Haarlem 2017

De raad van de gemeente Haarlem;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders (2017/59418 d.d.13 juni 2017)

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet;

gezien het advies van de commissie Samenleving (d.d.13 juli 2017)

overwegende dat:

  • de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd:

  • het doel van de Jeugdwet het versterken van de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving is, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien en jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

    • de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening,

    • de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen,

    • de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld,

    • de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet,

    • waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

besluit vast te stellen de Verordening Jeugdhulp gemeente Haarlem 2017

1. Verordening Jeugdhulp gemeente Haarlem 2017

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • afwegingskader: instrument dat wordt gebruikt door de CJG coaches en andere professionals die volgens de wet mogen verwijzen naar individuele voorzieningen, bij de beoordeling en toekenning van ondersteuning en jeugdhulp.

  • andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • basishulp: voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • CJG coach: een jeugd- en gezinsgeneralist werkzaam in het Centrum voor Jeugd en Gezin die ondersteuning biedt bij vragen en problemen op het gebied van opvoeden en opgroeien, zelf hulp verleent en indien nodig hulp erbij haalt, dan wel doorverwijst naar een individuele voorziening als bedoeld in artikel 2 lid 2;

  • familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak, opgesteld door de ouders en kinderen, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;

  • hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid, nl. de zorg die door het college in natura of in een persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

  • pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • vertrouwenspersoon: een bij de wet ingestelde onafhankelijke persoon die cliënten kan ondersteunen bij vragen, klachten over en/of problemen met hun rechtspositie en over de (toeleiding naar) jeugdhulp;

  • wet:Jeugdwet.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende vormen van vrij-toegankelijke basishulp zijn in ieder geval beschikbaar:

    • Informatie en advies

    • Activiteiten zoals training, cursus, themabijeenkomst

    • Ondersteuning door vrijwilligers

    • Jeugdgezondheidszorg

    • Jongerenwerk

    • (School)maatschappelijk werk

    • Gezinsondersteuning (CJG coaches)

    • Veilig Thuis

    • Crisisdienst

  • 2. De volgende vormen van niet vrij-toegankelijke individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • Ambulante jeugdhulp onder andere begeleiding, dagbesteding, jeugd-ggz

    • Jeugdhulp met verblijf onder andere pleegzorg, klinische jeugd-ggz, kortdurend verblijf

    • Dyslexiezorg en dyscalculiezorg

    • Crisishulp onder andere ambulante spoedhulp, crisisbedden

    • Jeugdbescherming / jeugdreclassering

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, school, integrale crisisdienst / Veilig Thuis

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2. De toegang via de school betreft alleen de inzet van dyslexie- en dyscalculiezorg. Deze zorg wordt alleen verstrekt als en voor zover de betreffende jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat het gaat om ernstige enkelvoudige dyslexie (volgens protocol) of ernstige enkelvoudige dyscalculie.

  • 3. De integrale crisisdienst / Veilig Thuis is de toegang voor de inzet van crisiszorg.

  • 4. Veilig Thuis organiseert het casuïstiek overleg voor het Multidisciplinair Centrum Kindermishandeling Kennemerland (MDCK).

  • 5. In ieder geval als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken en wanneer het de verstrekking van een pgb betreft legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 6.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1. Met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, alsmede de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen draagt het college er zorg voor dat hierbij het afwegingskader als bedoeld in artikel 1 wordt toegepast door de gemandateerde CJG coaches bij de toeleiding naar hulp. Daarnaast draagt het college er zorg voor dat de gemandateerde CJG coaches de jeugdige of het gezin in staat stelt een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1 op te stellen.

  • 2. Het college geeft aan op welke wijze hij jeugdigen en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

  • 3. In ieder geval als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, wanneer het de verstrekking van een pgb betreft, bij een afwijzing en wanneer dit voor het juridisch proces nodig is, legt het college de toekenning van de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 6.

Artikel 5. Toegang jeugdhulp via de gecertificeerde instelling of kinderrechter

Het college zorgt conform de Jeugdwet voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.

Artikel 6. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening als bedoeld in artikel 3 en 4 wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt, welke afspraken met de jeugdige en/of zijn ouders zijn gemaakt, en hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 wordt, ingeval een voorziening in natura wordt verstrekt, in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt; en indien van toepassing:

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in lid 1 wordt, ingeval een voorziening in de vorm van een pgb wordt verstrekt, in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      waarom voor een pgb is gekozen;

    • b.

      aan welk resultaat het pgb moet worden besteed;

    • c.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • d.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • e.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

    • f.

      de vervaltermijn van de beschikking als bedoeld in artikel 8, vierde lid.

Artikel 7. Regels voor pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2. Het tarief voor een pgb:

    • a.

      is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan over hoe zij het pgb gaan besteden; dit plan moet passen binnen de inhoudelijke randvoorwaarden vermeld in de beschikking als bedoeld in artikel 6 van deze verordening;

    • b.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en

    • c.

      bedraagt ten hoogste de reële kostprijs van de in de betreffende situatie individuele voorziening in natura.

  • 3. De hoogte van een pgb is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.

  • 4. De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk onder de voorwaarden:

    • a.

      dat deze persoon een lager tarief krijgt voor zijn diensten dan het ingevolge tweede en derde lid vastgestelde tarief;

    • b.

      dat tussenpersonen of belangbehartigers niet uit het pgb mogen worden betaald;

    • c.

      dat jeugd-ggz behandeling - gelet op het gebrek aan professionele afstand - niet door een persoon die behoort tot het sociaal netwerk kan worden geboden. Voor jeugd-ggz behandeling wordt geen pgb verstrekt als daarmee een persoon die behoort tot het sociaal netwerk wordt ingekocht. Tot het sociale netwerk behoren in dit verband eerstegraads- en tweedegraads familieleden.

  • 5. Indien de jeugdhulp wordt betrokken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk draagt de gemeente er zorg voor dat voor de toewijzing van het pgb met deze persoon wordt gekeken naar het risico op overbelasting.

Artikel 8. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten of het gezinsplan wordt geactualiseerd;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 9. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een brancheconforme toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 10. Vertrouwenspersoon

  • 1. Conform de Jeugdwet kunnen jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon;

  • 2. Het college wijst jeugdigen, ouders en pleegouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 11. Klachtregeling

  • 1. Het college laat zich door de jeugdhulpaanbieders regelmatig informeren over het aantal klachten dat zij hebben ontvangen en over de wijze waarop zij deze klachten hebben afgehandeld.

  • 2. Het college informeert de raad via de sociaal domein rapportages.

Artikel 12. Nadere regels

Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college binnen de kaders van deze verordening nadere regels stellen.

Artikel 13. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassingen van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 14. Het betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

Artikel 15. Privacy

  • 1. Het college verwerkt geen persoonsgegevens van een jeugdige of ouder, tenzij dit voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is.

  • 2. Het college verwerkt geen persoonsgegevens betreffende een jeugdige of ouder, zonder daartoe toestemming te verkrijgen van de jeugdige of ouder.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan het college persoonsgegevens van een jeugdige of ouder verwerken zonder daartoe de toestemming te hebben verkregen, wanneer daarmee tegemoet gekomen wordt aan een spoedeisend belang van de jeugdige of zijn ouder of een wettelijke plicht.

  • 4. Het college houdt zich aan de vastgestelde Algemene Verordening Gegevensbescherming.

Artikel 16. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

Artikel 17. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking en vervangt de Eerste wijzigingsverordening Jeugd.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als Verordening Jeugdhulp gemeente Haarlem 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 juli 2017

De griffier,

de voorzitter,

Toelichting Verordening Jeugdhulp gemeente Haarlem 2017

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. De Jeugdwet kent een voorzieningenplicht voor de gemeente; de jeugdhulpplicht. Dat wil zeggen dat het college een jeugdhulpvoorziening moet treffen als de jeugdige of ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of deelname aan de maatschappij. De aard en omvang van deze voorzieningenplicht wordt in beginsel door de gemeente bepaald (maatwerk).

Het doel van het jeugdzorgstelsel is dat jeugdigen en ouders waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp krijgen, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en vrij toegankelijke basishulp;

  • met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;

  • over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

De tekst van artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder, gezien de woorden “in ieder geval”, ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet nadere regels te stellen (artikel 12 in de verordening).

Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid, bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet in januari 2014 heeft vastgesteld. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Bij de uitvoering van de jeugdhulp zal de persoonlijke levenssfeer van jeugdigen en het gezin te behoeve waarvan de hulp wordt verleend zoveel mogelijk worden gewaarborgd.

De uitvoeringsorganisatie en de CJG organisatie worden daartoe ingericht met als uitgangspunt dat dossiers of onderdelen hiervan alleen voor het doeleinde gebruikt worden waarvoor ze zijn opgesteld. Dit is het verminderen of het stabiliseren van problematiek ondersteund door direct betrokken professionals. De inhoudelijke dossiers blijven bij de uitvoerende organisaties.

Inhoudelijke informatie wordt in beginsel alleen uitgewisseld (tussen bij het gezin betrokken professionals) met toestemming van het gezin, tenzij omwille van de veiligheid van het kind dit niet mogelijk of gewenst is, zoals vastgelegd in het verdrag van de rechten van het kind en de Jeugdwet. In de verwijsindex wordt de inhoud van de dossiers dan ook niet gedeeld.

Daarnaast respecteert de gemeente het beroepsgeheim waartoe de hulpverleners in de jeugdzorg zich hebben verplicht. Alleen in het geval dat de veiligheid van het kind in gevaar is, zijn de hulpverleners niet aan het beroepsgeheim gehouden.

Tot slot spreekt het vanzelf dat de gemeente de bestaande wet- en regelgeving op het terrein van de privacy respecteert.

Toeleiding naar jeugdhulp

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen vrij-toegankelijke basishulp en niet vrij-toegankelijke individuele voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, eerste, respectievelijk tweede lid). Voor een deel van de hulpvragen kan volstaan worden met vrij-toegankelijke basishulp. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders rechtstreeks gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. Hieronder vallen onder andere activiteiten gericht op het voorkomen dat er problemen ontstaan door van tevoren in te grijpen, de verstrekking van informatie, de advisering omtrent de mogelijkheid van niet vrij-toegankelijke jeugdhulpverlening alsmede hulp bij de verheldering van een ondersteuningsvraag (bijvoorbeeld na verwijzing vanuit Veilig Thuis) en generalistische gezinsondersteuning (taak CJG coach).

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Ook kan een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder binnenkomen bij de gemeente. Namens de gemeente neemt het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) deze vraag in behandeling. De door het college gemandateerde CJG coaches werken met het afwegingskader (artikel 1) om te beoordelen welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Dit vindt plaats in overleg met die jeugdige en zijn ouders. Hierbij kijkt de CJG coach naar de gebruikelijke zorg, dat wil zeggen de zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten elkaar bieden.

Het begrip gebruikelijke zorg komt niet voor in de Jeugdwet, maar is overgenomen uit het (voormalige) Besluit zorgaanspraken Awbz. Het begrip is van belang voor de oude Awbz-functies begeleiding, persoonlijke verzorging en verblijf die per 1 januari 2015 overgekomen zijn naar de Jeugdwet. De gemeente hanteert dit begrip echter voor alle vormen van jeugdhulp. Uitgangspunt is dat deze jeugdhulp niet hoeft te worden ingezet voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten elkaar deze zorg bieden. De inzet van gebruikelijke zorg wordt door het CJG getoetst op de mate waarin draaglast en draagkracht in het gezin in evenwicht blijven of komen. Een voorbeeld om dit te verduidelijken: als een persoonsgebonden budget wordt aangevraagd voor de ouder als zorgverlener dan toetst het CJG enerzijds in welke mate verondersteld mag worden dat deze ouder zelf draagkracht heeft om dit te doen vanuit de gebruikelijke rol als ouder. Anderzijds toetst het college of de ouder niet overbelast dreigt te raken als hij/zij zorg verlenende taken op zich neemt en die wellicht ook door iemand ouders uit het netwerk of door een professionele zorgverlener uitgevoerd kunnen worden. Hierdoor kan maatwerk worden geleverd.

Ook biedt de CJG coach de mogelijkheid om een familiegroepsplan (artikel 1 en 4) op te stellen als bedoeld in de wet, al dan niet gefaciliteerd door het CJG en/ of hulpverleners.

Een familiegroepsplan is een plan van aanpak opgesteld door de ouders en kinderen, samen met bloedverwanten, aanverwanten en/of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. Er wordt hierbij uitgegaan van de eigen kracht en de mogelijkheid om de regie te voeren over de hulp die zij nodig hebben. Het familiegroepsplan is vormvrij, kan herhaald en bijgesteld worden. Als een gezin professionele hulp nodig heeft en een familiegroepsplan heeft gemaakt, kan het familiegroepsplan in de plaats van het hulpverleningsplan komen. In ieder geval moeten betrokken hulpverleners hun eigen hulpverlenersplannen baseren op het familiegroepsplan.

Gezinnen hebben op grond van de Jeugdwet (artikel 1.1, 2.1, 4.1.2 en 6.1.10) het recht op het maken van een familiegroepsplan, maar zijn daartoe niet verplicht. Wel geeft de wet een aantal uitzonderingen waarin het gezin geen gelegenheid krijgt om eerst een familiegroepsplan op te stellen. Dit is in geval van uitvoering van jeugdreclassering door de gecertificeerde instelling of wanneer die de voogdij uitoefent in het geval dat het gezag van de ouders is beëindigd.

Als aanvullend op de eigen inzet een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, wordt eerst gekeken of dit vrij-toegankelijke basishulp is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt de CJG coach, namens het college, een besluit en leidt de jeugdige toe naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de CJG coach de deskundige is om de betreffende problematiek aan te pakken.

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de aanbieders van jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht.

In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien toe op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin, 1 plan, 1 regisseur, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente vrij-toegankelijk is en welke niet vrij-toegankelijk (zie artikel 2). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt de verordening slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 3). Artikel 6 en verder zijn wel van overeenkomstige toepassing.

Toegang via de school

De school vormt de toegang tot uitsluitend ernstige enkelvoudige dyslexiezorg en ernstige enkelvoudige dyscalculiezorg om een snelle inzet van passende zorg bij lees- en spellingsproblemen en bij problemen met rekenen te realiseren. Scholen zijn daarvoor primair verantwoordelijk en hanteren hiervoor vastgestelde protocollen. Samenwerking tussen onderwijs en zorgaanbieders is essentieel.

Toegang via Veilig Thuis

Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot het accepteren van jeugdhulp en leidt toe naar de CJG coach of De Beschermingstafel (= toegang tot het gedwongen kader, waar besproken wordt of hulp in het vrijwillig kader nog mogelijk is of een onderzoek of maatregel ingezet moet worden).

Veilig Thuis/integrale crisisdienst verzorgt rechtstreekse toeleiding in geval van crisis.

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting (artikel 5).

Bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering kan de gecertificeerde instelling zelfstandig bepalen dat jeugdhulp nodig is (artikel 3.5 lid 1 Jeugdwet). Bij jeugdreclassering heeft niet alleen de gecertificeerde instelling deze bevoegdheid, maar kunnen ook de rechter, officier van justitie en de directeur en de selectiefunctionaris van de justitiële inrichting besluiten dat jeugdhulp nodig is.

De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de jeugdhulp wordt ingezet die deze instanties nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Hier geldt dus een leveringsplicht van de gemeente (artikel 2.4, lid 2 onderdeel b Jeugdwet). Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. De gecertificeerde instelling is in beginsel gebonden aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Bij de bepaling van het inzetten van niet ingekochte jeugdhulp is de gecertificeerde instelling gehouden dit te overleggen met de gemeente.

Het college verstrekt in deze gevallen geen beschikking.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b, van de wet. De vrij toegankelijke basishulp en de niet vrij toegankelijke individuele voorzieningen zijn opgenomen in artikel 2. Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is nader geregeld in artikel 3 [e.v.].

De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en ouders’ en specifiek veelal als ‘de jeugdige of zijn ouders’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

In het geval pleegouders ondersteuning nodig hebben bij de zorg voor hun pleegkind hebben zij de volgende mogelijkheden:

  • 1.

    Pleegouders kunnen, net als biologische ouders, gebruik maken van de vrij-toegankelijke basishulp.

  • 2.

    De zorg voor het pleegkind zelf valt onder de Jeugdwet en de verordening.

  • 3.

    De pleegouders kunnen daarnaast een beroep doen op de pleegzorgaanbieder waarmee zij een contract hebben gesloten.

Tenzij de pleegouder ook voogd is ( en daarmee het gezag heeft en gelijkgesteld wordt aan ouders) is er naast een pleegouder ook een biologische ouder die gebruik kan maken van de voorzieningen op het gebied van jeugdhulp die de verordening biedt. Indien de pleegouder niet het gezag heeft maar er wel niet-vrij toegankelijke individuele voorzieningen nodig worden geacht als bedoeld in de verordening moeten de oorspronkelijke opvoeders (ouders in de zin van de Jeugdwet) op duidelijke wijze ingelicht worden over de voorgenomen inzet van jeugdhulp en de geconstateerde opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.

Informele pleegouders worden voor de wet altijd gelijkgesteld met ouders aangezien zij een jeugdige als behorend tot het gezin verzorgen en opvoeden zonder dat daaraan een pleegzorgcontract ten grondslag ligt. De verordening is op hen onverkort van toepassing.

In artikel 1.1 van de wet is jeugdhulp als volgt gedefinieerd:

  • 1°.

    ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

  • 2°.

    het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

  • 3°.

    het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.

Op grond van de Jeugdwet kan verlengde jeugdhulp worden ingezet. Dat is Jeugd- en opvoedhulp van 18 jaar tot uiterlijk 23 jaar en die begon of begint voor het 18e jaar. Of binnen een termijn van een half jaar na het bereiken van het 18e levensjaar opnieuw start. Hierbij mag géén aanspraak bestaan op andere financiering bijvoorbeeld vanuit de Wet langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet of de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij-toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij-toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij-toegankelijke vormen van ondersteuning wordt door de gemeente (artikel 4) of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder (artikel 3) eerst beoordeeld of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp (zie de toelichting op artikel 1). Een voorziening kan derhalve een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp. Een overzicht van de voorzieningen is in ieder geval beschikbaar via www.cjgzandvoort.nl.

De niet vrij-toegankelijke individuele voorzieningen zijn de voorzieningen die vallen onder specialistische hulp zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid. Het gaat om situaties waarin ernstige of complexe problemen zijn en waarvoor meer of andere hulp nodig is, dan waarin het team van CJG coaches kan voorzien. Voorbeelden hiervan zijn ambulante jeugdhulp, jeugd geestelijke gezondheidszorg en jeugdhulp met een verblijfsvorm. De hulp kan groepsgericht en individueel zijn, zowel kort- als langdurend. Bij jeugdhulp met verblijf vindt de hulp aan kinderen en jeugdigen (tijdelijk) dag en nacht plaats buiten hun eigen omgeving. Dat kan op vrijwillige of gedwongen basis zijn.

Vervoer naar en van de locatie waar de jeugdhulp gegeven wordt, binnen of buiten de gemeentegrenzen, behoort tot de door het college te treffen voorzieningen. Dit is het geval als een jeugdige jeugdhulp ontvangt op grond van de Jeugdwet en niet in staat is om zelfstandig van en naar de locatie te komen waar de jeugdhulp wordt gegeven in verband met een medische noodzaak of gebrek aan zelfredzaamheid (artikel 2.3 lid 2 Jeugdwet).

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, school, integrale crisisdienst / Veilig Thuis

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke basishulp als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks worden verwezen naar de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Zie ook de algemene toelichting.

Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

Met betrekking tot lid 3 van dit artikel: zie de toelichting bij artikel 4 lid 3.

Deze bepaling regelt ook de toegang via de school om inzet van passende zorg bij dyslexie en bij dyscalculie te realiseren. Scholen bieden kinderen met lees - en spellingsproblemen en problemen met rekenen extra ondersteuning. Als de door de school ingezette begeleiding onvoldoende resultaat oplevert en er voldoende onderbouwing is voor het vermoeden van ernstige enkelvoudige dyslexie en ernstige enkelvoudige dyscalculie. Hiervoor is samenwerking tussen school en zorgaanbieders essentieel. De huidige geprotocolleerde aanpak bij lees - en spellingsproblemen en problemen met rekenen en het (vermoeden van) dyslexie en dyscalculie blijft gehandhaafd.

De taak van de school als toeleider tot en de geprotocolleerde aanpak bij het inschakelen van dyslexiezorg en dyscalculiezorg door scholen blijft gehandhaafd. Hiermee wordt een korte en efficiënte zorglijn beoogd. De aanbieder van dyslexie / dyscalculie beoordeelt kritisch of de school niet onnodig of te snel zorg nodig acht.

Hierbij wordt aangemerkt dat uitsluiting van behandeling van jeugdigen tussen de 7 en 12 jaar ten aanzien van wie op andere wijze dan volgens het protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling (PDD&B 2.0) de diagnose Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) is gesteld, door de rechtbank Zeeland West-Brabant in december 2016 (ECLI:NL:RBZWB:2016:8065) in strijd wordt geacht met de (voorzieningenplicht van de) Jeugdwet.

Het vaststellen van EED kan alleen als het protocol is doorlopen. Als school voldoende inzet heeft gepleegd, kan er door de aanbieder een onderzoek ingesteld worden en eventueel EED geconstateerd worden. Wanneer school weigert toe te leiden, is het mogelijk dat via een andere toegang de cliënt wordt doorgeleid. In alle gevallen moet het protocol worden doorlopen en is de input van school belangrijk voor de aanbieder om een afweging te kunnen maken.

Verder regelt deze bepaling de toegang tot crisiszorg via de integrale crisisdienst / Veilig Thuis.

Bij een crisismelding beoordeelt Veilig Thuis de gradatie van de crisis, bepaalt welke interventie passend is en welke hulp nodig is in afstemming met partners. Veilig Thuis kan ambulante spoedhulp inzetten of plaatsing van een jeugdige in een (netwerk) crisispleeggezin of plaatsing van een jeugdige in een residentiele crisisopvang.

Daarnaast heeft Veilig Thuis als coördinator van het Multidisciplinair Centrum Kindermishandeling Kennemerland (MDCK) de mogelijkheid om zowel gecontracteerde - als niet-gecontracteerde aanbieders van jeugdhulp rond de tafel te roepen voor advies en consult.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente

Deze bepaling regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit alles ter uitvoering van artikel 2.9, onder a, van de wet waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.

Met betrekking tot lid 3:

Het college moet haar besluiten (w.o. beschikkingen) altijd goed kunnen motiveren. Daarvoor is nodig dat men beschikt over informatie met betrekking tot de persoonlijke situatie van de aanvrager. Die informatie is wel aanwezig wanneer de CJG coach namens het college verwijst naar een individuele voorziening. In zo’n situatie kan het door de hulpvrager en de CJG coach gezamenlijk opgestelde gezinsplan bijvoorbeeld dienen als onderbouwing van de beschikking.

Het college beschikt echter niet over deze informatie wanneer bijvoorbeeld de huisarts verwijst ingevolge lid 3 van deze verordening. De artsen hebben hun beroepsgeheim. In zo’n situatie kan alleen een beschikking worden afgegeven wanneer de ouders of jeugdige daar zelf om vragen; immers, alleen dan is men bereid met het oog op de beschikking persoonlijke informatie (denk aan de diagnose van de arts) beschikbaar te stellen die nodig is voor het kunnen afgeven van de gevraagde beschikking.

Op grond van het bovenstaande is ervoor gekozen om een besluit inzake een verwijzing naar individuele jeugdzorg (of een afwijzing daarvan) niet altijd automatisch vast te leggen in een beschikking, maar wel altijd wanneer belanghebbenden er om vragen. Op deze wijze blijft de rechtszekerheid die een belanghebbende aan een schriftelijke beschikking kan ontlenen, onaangetast. Daarnaast wordt ook altijd een beschikking afgegeven wanneer een pgb wordt verstrekt, wanneer toeleiding via de gemeente naar een niet vrij toegankelijke vorm van jeugdhulpverlening op aanvraag van de ouders en/of jeugdige wordt afgewezen, en wanneer dit noodzakelijk is voor het juridisch proces. Een voorbeeld van het laatste geval is wanneer hulpvrager en CJG-coach gezamenlijk besluiten om een hulpverleningstraject te beëindigen. Met een beschikking komen dan wederzijdse rechten en plichten tot een einde.

Tenslotte blijft met de terminologie “in ieder geval” tevens de mogelijk behouden om ook in andere situaties (de praktijk zal leren welke dat zijn) beschikkingen af te geven. Het een en ander zou te zijner tijd nader kunnen worden geregeld door het college overeenkomstig artikel 12.

Artikel 5 Toegang via gecertificeerde instelling

Dit artikel is opgenomen om een compleet te beeld te schetsen van de toegang tot de jeugdhulp voorzieningen. De gemeente is verplicht om jeugdhulp te bieden als een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering is opgelegd door de rechter.

Zowel de kinderbeschermingsmaatregel als jeugdreclassering worden uitgevoerd door een gecertificeerde instelling. De jeugdbeschermer en jeugdreclassering mogen in het kader van de maatregel besluiten tot inzet van jeugdhulp (artikel 3.5 Jeugdwet). De gemeente draagt zorg voor een toereikend aanbod van jeugdhulpvoorzieningen, zodat de uitspraak van de rechter - of een andere instantie- kan worden uitgevoerd.

Artikel 6. Inhoud beschikking

In ieder geval als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, dan wel als er geen overeenstemming wordt bereikt over passende hulp, legt het college de toekenning van de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen.

Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb. De jeugdige of zijn ouders moeten motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is. Uit de argumentatie moet blijken dat zij zich voldoende hebben georiënteerd op de voorziening in natura. De gemeente mag geen eisen stellen aan de motiveringsplicht van de jeugdige of zijn ouders.

Het eerste lid bevestigt de regeling van deze onderwerpen in de Jeugdwet en de Awb en is hier opgenomen in het belang van burgers om hen in de verordening een zo compleet mogelijk beeld te geven van hun rechten en plichten. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen.

Indien een jeugdige of zijn ouders in bezwaar en beroep willen gaan, hebben zij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep.

Artikel 7. Regels pgb

Het college kan op grond van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet een pgb verstrekken. In de verordening moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld (artikel 2.9 onderdeel c Jeugdwet).

In lid 4 stelt het college voorwaarden aan het betrekken van jeugdhulp van een persoon die behoort tot het sociale netwerk (artikel 8.1.1 lid 3 Jeugdwet). In lid 4 c stelt het college dat jeugd-ggz behandeling niet mag worden geboden door een persoon behorend tot het sociale netwerk. Tot het sociale netwerk behoren in dit verband eerstegraads- en tweedegraads familieleden.

Jeugd-ggz behandeling is een vorm van jeugdhulp die alleen door professionals kan worden geboden. De betreffende professional dient objectief en onafhankelijk te handelen. De persoonlijke relatie van de persoon uit het sociaal netwerk tot het kind of de jongere beïnvloedt dit objectief oordeelsvermogen. Juist daarom is ook in beroepscodes (Nederlands Instituut van Psychologen) opgenomen dat professionele en niet-professionele rollen niet zodanig met elkaar mogen vermengen dat de professional daardoor niet meer in staat is een professionele afstand tot de betrokkene te bewaren. Of dat de belangen van de betrokkene daardoor worden geschaad. Door het gebrek aan objectiviteit en onafhankelijkheid zal de kwaliteit van de behandeling dus ontoereikend zijn. Hierdoor wordt niet voldaan aan de voorwaarden die in de Jeugdwet worden gesteld aan toekenning van het pgb en moet de aanvraag om het pgb worden afgewezen (artikel 8.1.1. lid 2 Jeugdwet).

Het college mag de financiering van jeugdhulp weigeren indien onrechtmatig met de jeugdhulp is gestart d.w.z. zonder dat daarvoor eerst een pgb is aangevraagd en aan de daarbij behorende vereiste criteria is voldaan.

Volgens uitspraak van de rechtbank Noord-Holland op 21 juli 2016 over vrije bestedingsruimte pgb voor een Wmo voorziening mag het pgb vrij besteed worden tot het maximale door het college vastgestelde bedrag zolang het beoogde resultaat kan worden behaald.

De pgb houder mag kiezen voor een zorgaanbieder met een hoger uurtarief en minder uren ondersteuning dan door het college is bepaald in de beschikking. Ook is de pgb houder niet verplicht het door het college bepaalde aantal urenondersteuning in te kopen en de meerdere kosten zelf te betalen.

De gemeente anticipeert op deze uitspraak bij de verstrekking van een pgb voor jeugdhulp. Ook hier kan zorg worden ingekocht tegen een hoger uurtarief en minder uren ondersteuning mits de gestelde doelen worden behaald.

Artikel 8. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Ook deze bepaling beoogt het standaardiseren met de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. Zie ook de toelichting onder artikel 10.

In de toelichting op de nota van wijziging is voorts vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.

De artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 (oorspronkelijk genummerd: 8.1.1a tot en met 8.1.1c) zijn eveneens bij nota van wijziging en ter standaardisering van de regelgeving aan het wetsvoorstel toegevoegd.

Het eerste lid berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot de pgb. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.

Het tweede lid is geënt op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de wet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de wet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.

Artikel 9. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden.

Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 10. Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de Jeugdwet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen, hun ouders of pleegouders te geven.

In paragraaf 4.1 van het Besluit Jeugdwet is een nadere uitwerking gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon. De functie vertrouwenspersoon is belegd bij Stichting Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ).

Artikel 11. Klachtregeling

Klachtenafhandeling door aanbieders en gecertificeerde instellingen

De Jeugdwet verplicht jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen om een regeling te treffen voor de behandeling van klachten over gedragingen van hen jegens een jeugdige, ouder of pleegouder in het kader van de verlening van jeugdhulp, de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering (artikel 4.2.1). In dat kader moet ook het CJG een klachtenregeling hebben. Er dient een klachtencommissie te worden ingesteld met een onafhankelijke voorzitter. Met het toezicht op de naleving hiervan zijn belast de door de ministers van VWS en Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaren. De gemeente heeft op grond van de wet hierin geen taak.

De Jeugdwet zelf verplicht de gemeente niet om (bij verordening) te bepalen ten aanzien van welke vormen van jeugdhulp een klachtenregeling moet worden getroffen.

In het kader van de opdrachtverlening aan jeugdzorgaanbieders heeft de gemeente contractueel bedongen dat de aanbieder over klachten rapporteert. Daarbij moet worden aangegeven welke acties zijn ondernomen om de klacht in de toekomst te voorkomen.

Artikel 11 heeft betrekking op de naleving van deze verplichting.

In het geval van klachten naar aanleiding van gedragingen van personen en bestuursorganen die onder de verantwoordelijkheid van de gemeente werkzaam zijn geldt hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 12. Nadere regels

Dit artikel geeft aan het college de grondslag om voor zover noodzakelijk nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 13. Hardheidsclausule

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om van deze verordening af te wijken in zeer schrijnende gevallen of in uitzonderlijke situaties, waarbij toepassing van deze verordening zou leiden tot een bovenmatig onbillijk resultaat.

Artikel 14. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over de medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.

Regeling van de medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. In artikel 2.10 worden de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 (jaarlijks cliënt ervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard. Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.

Met het tweede lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Artikel 15. Privacy

In dit artikel zijn regels opgenomen om de privacy van de jeugdige of zijn ouders zoveel als mogelijk te garanderen vanwege de kwetsbare positie waarin een jeugdige en zijn ouders zich bevinden en de gevoelige aard van de informatie waarmee wordt gewerkt.

Deze regels sluiten aan op de het in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) neergelegde kader. In dit artikel wordt evenals in de Wbp gesproken van het verwerken van persoonsgegevens en daarmee geldt het artikel voor elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens. Daaronder valt onder meer het verzamelen, vastleggen, bewaren, wijzigen, opvragen, raadplegen, vernietigen, het delen met derden, en het verstrekken door middel van doorzending.

In het laatste lid is bepaald dat het college zich houdt aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) die nader wordt uitgewerkt in het gemeentelijk privacy beleid.

Het Europese Parlement heeft de AVG op 14 april 2016 aangenomen. De AVG gaat zorgen voor één Europese wet en vervangt in 2018 de Nederlandse Wbp. Dan geldt een nieuw regelgevend kader.

Artikel 16. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

Dit artikel bevat het overgangsrecht en regelt welke verordening in een aantal situaties van toepassing is op het moment dat de nieuw verordening in werking treedt. In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. Tot slot is in lid 3 vastgelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden.

Artikel 17. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.