Regeling vervallen per 05-03-2015

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Haarlem 2009

Geldend van 01-03-2009 t/m 04-03-2015

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Haarlem 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • b.

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • c.

    school:

    • -

      school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

    • -

      school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra en een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra;

    • -

      school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • d.

    voorschool: de peuterspeelzaal die verantwoordelijk is voor de vroeg- en voorschoolse educatie (VVE) resp. die past in het gemeentelijk beleid peuterspeelzalen zoals opgenomen in de nota ‘Herijking peuterspeelzaalwerk’.

  • e.

    nevenvestiging: deel van een school dat door de minister op grond van artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra, of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • f.

    dislocatie met spreidingsnoodzaak: aanvullende voorziening in de huisvesting van een school voor basisonderwijs, die voor het vaststellen van de ruimtebehoefte als afzonderlijke voorziening wordt gerekend;

  • g.

    voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting die zijn opgenomen in artikel 2 van deze verordening;

  • h.

    programma: het programma volgens artikel 11 van deze verordening;

  • i.

    Uitvoeringsplan Strategisch Huisvestingplan Onderwijs: het meerjareninvesteringsplan voor de voorzieningen onderwijshuisvesting als bedoeld in artikel 5 van deze verordening.

  • j.

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening heeft ingediend

  • k.

    aanvraag: verzoek om bekostiging van een voorziening;

  • l.

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in artikel 8 van deze verordening meer dan 10 jaar noodzakelijk is;

  • m.

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in artikel 8 van deze verordening, meer dan 4 jaar en maximaal 10 jaar noodzakelijk is;

  • n.

    permanent gebouw: schoolgebouw dat door de aard van de constructie en de keuze van de materialen ten minste 40 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • o.

    semi-permanent gebouw: verplaatsbare ruimte die door de aard van de constructie en keuze van de materialen ten minste 10 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • p.

    lokaal bewegingsonderwijs: ruimte geschikt voor het geven van bewegingsonderwijs;

  • q.

    advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over het vaststellen van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting volgens artikel 95 van de Wet op hetprimair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • r.

    medegebruik: het gebruik van een onderwijsgebouw door een andere school als bedoeld onder c en e en een peuterspeelzaal als bedoeld onder d;

  • s.

    verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de voorzieningen in de huisvesting wordt onderscheid gemaakt in:

  • a.

    de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening die kan bestaan uit:

    • 1.

      nieuwbouw voor een school die voor het eerst door het rijk voor bekostiging in aanmerking is gebracht, of nieuwbouw om het gebouw waarin een school is gehuisvest geheel of gedeeltelijk te vervangen, al dan niet op dezelfde locatie;

    • 2.

      het uitbreiden van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    • 3.

      het geheel of gedeeltelijk in gebruik nemen van een bestaand gebouw voor het huisvesten van een school;

    • 4.

      het verplaatsen van een of meer bestaande semi-permanente lokalen voor het huisvesten van een school;

    • 5.

      kosten van het terrein om een van de onder a sub 1° tot en met 4° omschreven voorzieningen te realiseren;

    • 6.

      inrichting met onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen en meubilair voor zover deze nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;

    • 7.

      medegebruik in een gebouw van een onderwijsruimte, een lokaal bewegingsonderwijs, een bad voor watergewenning of bewegingstherapie, welke ruimte al bij een andere school in gebruik is

  • b.

    aanpassingen aan gebouwen bestaande uit een of meer activiteiten zoals opgenomen in paragraaf 1.9 van bijlage I;

  • c.

    onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bestaande uit een of meer activiteiten zoals opgenomen in paragraaf 1.10 van bijlage I;

  • d.

    herstel van schade aan een gebouw door een constructiefout die veroorzaakt is door eigen gebrek of eigen bederf en uit kosten die noodzakelijk zijn om nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie te voorkomen;

  • e.

    herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen en meubilair die ontstaan is door bijzondere omstandigheden;

  • f.

    huur van een sportterrein voor een school voor voortgezet onderwijs dat geen sportveld in eigendom heeft voor het geven van bewegingsonderwijs.

Artikel 3 Vaststellen vergoeding voorzieningen

  • 1. De vergoeding voor de voorzieningen in artikel 2 onder: 1. a.1, a.2, a.3, a.4, a.5, b, c, d wordt vastgesteld op de werkelijke kosten, waarbij het bedrag van de werkelijke kosten van de voorzieningen onder 2b en 2c wordt verhoogd met 5% wegens kosten voorbereiding en toezicht;

  • 2. e wordt vastgesteld conform de regeling die is opgenomen in de verordening ‘Materiële en financiële gelijkstelling gemeente Haarlem 2009’;

  • 3. a.6, a.7 en f wordt vastgesteld op de normvergoeding die is opgenomen in bijlage 3.

Artikel 4 Informatieverstrekking

Het bevoegd gezag verstrekt jaarlijks voor 1 november op een door het college vastgestelde wijze aan het college:

a. een opgave van de bestuurs- en schoolgegevens;b. een afschrift van de aan het ministerie van OCW verstrekte gegevens van het aantal c.leerlingen op de wettelijke teldatum 1 oktober en een overzicht van de herkomst van de leerlingen.

Hoofdstuk 2 Programma en overzicht

Artikel 5 Vaststellen investeringsbedrag

  • 1.

    De gemeenteraad stelt jaarlijks vast het Uitvoeringsplan Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs.

  • 2.

    De investeringen die zijn opgenomen in het door de gemeenteraad vastgestelde Uitvoeringsplan Strategisch Huisvestingplan Onderwijs maken onderdeel uit van het gemeentelijk investeringsplan.

  • 3.

    Het Uitvoeringsplan Strategisch Huisvestingspan Onderwijs omvat een investeringsperiode van vier jaar.

  • 4.

    Het investeringsbedrag dat in het gemeentelijk investeringsplan is opgenomen is het bekostigingsplafond voor het bekostigen van de voorzieningen onderwijshuisvesting voor de periode van vier jaar.

  • 5.

    In de gemeentebegroting wordt opgenomen een bedrag voor het bekostigen van de voorziening onderhoud volgens artikel 2 lid c. uitgaande van het gemiddelde over een periode van tien jaar op basis van het meerjarenonderhoudsplan.

Paragraaf 2.1 Aanvragen bekostiging

Artikel 6 Aanpassing Uitvoeringsplan Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs

  • 1.

    Voor 15 oktober ontvangt het college van het bevoegd gezag een opgave met daarin de volgende gegevens:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de voorziening die wordt aangevraagd;

    • c.

      of de voorziening is opgenomen op het door de gemeenteraad vastgestelde Uitvoeringsplan Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs;

    • d.

      de naam van de school waarvoor de voorziening is bestemd;

    • e.

      het gebouw of de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd en

    • f.

      de geplande aanvangsdatum voor het realiseren van de voorziening.

Deze opgave wordt verstrekt op een door het college vastgesteld aanvraagformulier resp. andere door het college vastgestelde wijze.

  • 2.

    Als uit de verstrekte gegevens blijkt dat ontwikkelingen van invloed zijn op investeringen die zijn opgenomen op het door de gemeenteraad vastgestelde Uitvoeringsplan Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs worden de gevolgen van deze ontwikkelingen besproken in het overlegals bedoeld in artikel 10 en aan deze ontwikkelingen aangepast.

Artikel 7 Toelichting aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1.

    De aanvraag maakt onderdeel uit van het opstellen en actualiseren van het Uitvoeringsplan Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs en wordt, als dit noodzakelijk is, op verzoek van het college nader toegelicht.

  • 2.

    Als de in artikel 6 lid 1 bedoelde opgave niet volledig is deelt het college dit voor 1 november schriftelijk mede en stelt de aanvrager in de gelegenheid de ontbrekende gegevens tot 15 november aan te vullen.

  • 3.

    Als de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt voor 30 november neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Artikel 8 Aanvullende gegevens

  • 1.

    Jaarlijks wordt door het college op basis van de door de bevoegde gezagen verstrekte gegevens van het aantal leerlingen van de betrokken scholen voor basisonderwijs op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt een prognose opgesteld van het aantal leerlingen dat gedurende de eerstkomende vijftien jaar op de basisscholen wordt verwacht.

  • 2.

    De uitkomst van de leerlingenprognose wordt betrokken bij het aanpassen van het Uitvoeringsplan Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs als bedoeld in artikel 6.

Artikel 9 Bekostiging onderhoud

  • 1.

    De bekostiging van het onderhoud als bedoeld in artikel 2 onder b en c vindt plaats op basis van het door de schoolbesturen gezamenlijk opgestelde meerjarenonderhoudsplan van het schoolgebouw.

  • 2.

    De kosten van het onderhoud zoals deze zijn opgenomen in het meerjarenonderhoudsplan maken onderdeel uit van de gemeentebegroting.

  • 3.

    De aanvraag voor het bekostigen van het onderhoud kan worden ingediend in het jaar dat het onderhoud is opgenomen in het meerjarenonderhoudsplan.

Paragraaf 2.2 Programma en overzicht

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1.

    Voordat het college het Uitvoeringsprogramma Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs vaststelt als onderdeel van het gemeentelijk investeringsplan, wordt het voorstel besproken met de bevoegde gezagsorganen.

  • 2.

    Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 15 december. De bevoegde gezagsorganen ontvangen uiterlijk twee weken voor de door het college vastgestelde datum een uitnodiging voor het overleg met een agenda met de te bespreken punten.

  • 3.

    De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan in het tweede lid bedoelde overleg kunnen tot 15 december schriftelijk hun mening meedelen aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

  • 4.

    Het college maakt van het overleg als bedoeld in het tweede lid een verslag en zendt dit aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 5.

    Als in het overleg op basis van het tweede lid een bevoegd gezag van mening is dat het voorstel in strijd is met de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting kan worden besloten het advies van de Onderwijsraad te vragen. Door het bevoegd gezag moet gemotiveerd de strijdigheid tussen het voorstel en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting worden aangegeven.

  • 6.

    Het college is verantwoordelijk voor het indienen van het verzoek om advies bij de Onderwijsraad en het verstrekken van de noodzakelijke aanvullende informatie.

  • 7.

    De bevoegde gezagsorganen ontvangen binnen 14 dagen nadat het college het advies van de Onderwijsraad heeft ontvangen een afschrift dit advies. Als de Onderwijsraad adviseert tot het aanpassen van het besproken voorstel ontvangen de bevoegde gezagsorganen gelijktijdig met het toezenden van het advies een uitnodiging voor een nader overleg.

  • 8.

    Het overleg als bedoeld in het vorige lid vindt plaats binnen twee weken nadat het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen is gezonden. Het college maakt van dit overleg een verslag en dit verslag wordt betrokken bij het te nemen besluit.

Artikel 11Inhoud programma

  • 1.

    Het programma wordt door het college vastgesteld en vermeldt de investeringen die zijn opgenomen in Uitvoeringsprogramma Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs voor het jaar dat volgt op het jaar waarin het Uitvoeringsprogramma Strategisch Huisvestingsplan is vastgesteld en waarvan is vastgesteld dat er geen wijziging in de omstandigheden heeft plaatsgevonden ten opzichte van het moment waarop het Uitvoeringsplan Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs als bedoeld in artikel 5 is vastgesteld.

  • 2.

    Op het programma wordt eveneens opgenomen het bedrag dat voor het realiseren van de voorziening beschikbaar wordt gesteld, conform het gestelde in artikel 3.

Artikel 12 Bekendmaken besluiten

  • 1.

    De bevoegde gezagsorganen ontvangen binnen twee weken nadat de gemeenteraad het Uitvoeringsplan Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs heeft vastgesteld een afschrift van het besluit.

  • 2.

    De bevoegde gezagsorganen die in aanmerking komen voor het bekostigen van een voorziening ontvangen binnen twee weken nadat het college het programma heeft vastgesteld een beschikking, waarin is opgenomen:

    • a.

      de voorziening die mag worden gerealiseerd

    • b.

      het bedrag dat beschikbaar is gesteld voor het realiseren van de investering;

    • c.

      de mogelijkheid om vooruitlopend op het aanvragen van het investeringskrediet een bedrag aan te vragen voor de kosten van voorbereiding van het bouwplan tot 5% van het geraamde investeringsbedrag

    • d.

      de procedure die van toepassing is voor het goedkeuren van het voorlopige bouwplan en de voorlopige kostenraming;

    • e.

      de criteria die worden toegepast bij het beoordelen van het bouwplan en de kostenraming;

    • f.

      de wijze waarop de begroting wordt beoordeeld;

    • g.

      dat de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, tenzij het college op verzoek van het bevoegd gezag heeft besloten de uitvoering onder verantwoordelijkheid van het college te laten plaatsvinden.

  • 3.

    Het in het tweede lid bedoelde besluit wordt op het moment dat het besluit aan de schoolbesturen wordt medegedeeld gelijktijdig ter inzage gelegd.

Artikel 13 Instemmen bouwplannen en begroting; aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes

  • 1.

    Nadat het college het bouwplan en begroting heeft ontvangen deelt het college binnen acht weken aan de aanvrager mee of:

    • a.

      nieuwe feiten en omstandigheden zijn vastgesteld waardoor het noodzakelijk is het in artikel 11 genomen besluit te herzien en of

    • b.

      het bouwplan en de begroting aan de criteria voldoen die zijn opgenomen in de in artikel 12 bedoelde beschikking.

  • 2.

    Het college vermeldt als met het ingediende bouwplan en de kostenraming wordt ingestemd de wijze waarop de gelden voor de voorziening beschikbaar worden gesteld, t.w.:

    1. het bedrag voor eerste inrichting onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen en meubilair wordt in één termijn uitbetaald en

    2. het bedrag voor bouwkundige voorzieningen wordt in termijnen uitbetaald, met als uitgangspunt dat de gelden worden uitbetaald op een zodanig tijdstip dat de aanvrager tijdig kan voldoen aan de financiële verplichtingen.

  • 3.

    Het bevoegd gezag is verplicht bij de aanbesteding rekening te houden met de volgende uitgangspunten:

    1. voor een investering tot een bedrag van € 10.000,-- is één offerte verplicht;

    2. voor een investering van € 10.000,-- tot € 50.000,-- zijn minimaal twee offertes verplicht;

    3. voor een investering van € 50.000,-- tot het bedrag van de Europese aanbesteding zijn minimaal drie offertes verplicht en

    4. voor de Europese aanbesteding gelden de volgende grensbedragen:

    • a.

      € 211.000,-- (excl. BTW) voor leveringen en diensten en

    • b.

      € 5.278.000,-- (excl. BTW) voor werken;

  • 4.

    Na het ontvangen van de in lid 2 bedoelde beslissing van het college kan het bevoegd gezag de aanvraag voor een bouwvergunning indienen en stuurt binnen 14 dagen nadat de bouwvergunning is ontvangen een afschrift van de ontvangen bouwvergunning aan het college.

  • 5.

    De aanspraak op het bekostigen van de voorziening:

    • a.

      vervalt als de aanvrager niet binnen 4 maanden, nadat de bouwvergunning is verleend, een bouwopdracht heeft verstrekt, of binnen 2 maanden na het besluit als bedoeld in lid 2 een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst heeft afgesloten en

    • b.

      vervalt niet als de in het vierde lid onder a bedoelde overschrijding van de termijn het gevolg is van bijzondere omstandigheden die niet veroorzaakt zijn door de aanvrager en de aanvrager binnen 3 maanden nadat de beslissing als bedoeld in lid 2 is ontvangen het college schriftelijk gemotiveerd verzoekt om de termijn te verlengen.

  • 6.

    Het college beslist binnen 1 maand over het verzoek tot het verlengen van de termijn.

  • 7.

    Het bevoegd gezag verstrekt voor het eind van het jaar waarin het bedrag van de bekostiging beschikbaar is gesteld of de voorziening is opgeleverd aan het college een accountantsverklaring met de verantwoording van de besteding van de gelden.

Hoofdstuk 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 14 Indiening aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening die nietis opgenomen op het Uitvoeringsplan Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs en die noodzakelijk is omdat de voortgang van het onderwijs wordt bedreigd wordt door het bevoegd gezag ingediend bij het college op een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    In de aanvraag zijn opgenomen:

    • a.

      de reden waarom de voorziening niet kon worden aangevraagd als onderdeel van het vastgestelde respectievelijk nog vast te stellen Uitvoeringsplan Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs;

    • b.

      de gegevens zoals vermeld in artikel 8 eerste en tweede lid en

    • c.

      een onderbouwing van de noodzaak van de voorziening.

  • 3.

    Als het college vaststelt dat de aanvraag niet volledig is, ontvangt het bevoegd gezag binnen twee weken nadat de aanvraag is ontvangen schriftelijk het verzoek om de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te sturen aan het college.

  • 4.

    Het college beslist binnen twaalf weken nadat de aanvraag is ontvangen respectievelijk nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt.

  • 5.

    Het bevoegd gezag ontvangt binnen twee weken nadat het college de beslissing heeft genomen een beschikking.

  • 6.

    De in artikel 2 lid e opgenomen voorziening wordt als een spoedeisende voorziening aangemerkt.

Artikel 15 Inhoud beslissing

  • 1.

    De voorziening die als spoedeisend is aangevraagd wordt toegewezen als het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en voldoet aan:

    • a.

      de beoordelingscriteria zoals bedoeld in bijlage 1;

    • b.

      de prognosecriteria zoals bedoeld in artikel 8 lid 1;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van gebouwen zoals bedoeld in bijlage 2

  • 2.

    Het college kan beslissen een gedeelte van de gewenste voorziening of een andere dan de gevraagde voorziening toe te kennen.

  • 3.

    Als de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt het college het bedrag dat volgens de financiële normering zoals bedoeld in artikel 3 voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 16 Uitvoering beslissing; vervallen bekostiging

  • 1.

    Nadat het college het in artikel 15 lid 2 bedoelde besluit aan de aanvrager heeft gezonden overlegt het college zo spoedig mogelijk met de aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt gerealiseerd. Hierbij wordt rekening gehouden het datgene dat is opgenomen in artikel 13.

  • 2.

    De aanspraak op het bekostigen van de voorziening:

    1. vervalt als niet voor de in het eerste lid overeengekomen termijn een bouwopdracht, dan wel een koop, huur of erfpachtovereenkomst is verleend en een afschrift daarvan isgezonden aan het college. Voor de inhoud van een bouwopdracht dan wel koop, huur of erfpachtovereenkomst is het gestelde in artikel 10 van overeenkomstige toepassing;

    2. vervalt niet als het overschrijden van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot het verlengen van de termijn.

  • 3.

    Het college beslist binnen drie weken nadat het verzoek is ontvangen.

Hoofdstuk 4 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 4.1 Medegebruik voor onderwijs of educatie

Artikel 17 Aanduiding omstandigheden

  • 1.

    Het college kan een gedeelte van een gebouw of terrein dat bestemd is voor het basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs vorderen.

  • 2.

    Het vorderen kan plaatsvinden als

    • a.

      een bevoegd gezag op grond van artikel 6 en 14 een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening heeft ingediend en deze aanvraag voldoet aan de criteria die zijn opgenomen op bijlage 1 en 2 en

    • b.

      door medegebruik in het tekort aan ruimtebehoefte kan worden voorzien.

  • 3.

    Voor het berekenen van de leegstand wordt uitgegaan van de bruto vloeroppervlakte van het gebouw zoals die is opgenomen in de gemeentelijke registratie van de huisvestingscapaciteit.

  • 4.

    Leegstand is in een schoolgebouwaanwezig als wordt vastgesteld dat de aanwezige capaciteit niet volledig noodzakelijk is voor het huisvesten van het aantal leerlingen, zoals berekend op grond van bijlage 1 en wordt vastgesteld dat de niet volledig noodzakelijke capaciteit minimaal gelijk is aan de in bijlage C genoemde drempelwaarde;

  • 5.

    Voor het vaststellen van de leegstand in een school voor voortgezet onderwijs geldt daarnaast dat door het bevoegd gezag moet worden aangetoond dat op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar er binnen het overschot aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte geen leegstaande onderwijsruimten beschikbaar zijn.

  • 6.

    Van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs is sprake als het totaal aantal ingeroosterde klokuren in een gebouw dat gebruikt wordt door:

    • a.

      het primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs minder bedraagt dan zesentwintig klokuren;

    • b.

      een school voor voortgezet onderwijs minder bedraagt dan veertig lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of het eerstvolgende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is.

  • 7.

    Het college kan vorderen als is vastgesteld dat een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs niet volledig wordt benut, hetgeen blijkt uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

  • 8.

    Het college vordert niet voor medegebruik als het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw in gebruik heeft gegeven als aanvullende huisvesting aan een andere school of scholen, tenzij het gebruik kan plaatsvinden binnen de aan de betrokken school of scholen beschikbare huisvestingscapaciteit.

  • 9.

    In het besluit tot het vorderen van leegstand wordt opgenomen:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag waarvoor wordt gevorderd;

    • b.

      de bruto-vloeroppervlakte of het aantal klokuren waarvoor gevorderd wordt;

    • c.

      het gebouw waarop de vordering betrekking heeft en

    • d.

      de ingangsdatum van het medegebruik en de periode waarin medegebruik plaatsvindt.

Artikel 18 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen stellen in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik vast. Als het overleg niet tot overeenstemming leidt wordt als vergoeding medegebruik gehanteerd de rijksvergoeding die het schoolbestuur voor het bekostigen van de exploitatie van de in medegebruik gegeven ruimten ontvangt.

Paragraaf 4.2 Medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 19 Overleg en mededeling

  • 1.

    Voordat het college vordert wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag.

  • 2.

    In dat overleg wordt vastgesteld:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3.

    Het college stelt het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt binnen twee weken na het overleg als bedoeld in het vorige lid, schriftelijk in kennis van de vordering.

  • 4.

    In het besluit tot het vorderen wordt opgenomen:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag waarvoor wordt gevorderd;

    • b.

      de bruto-vloeroppervlakte of het aantal klokuren waarvoor gevorderd wordt;

    • c.

      het gebouw waarop de vordering betrekking heeft en

    • d.

      de ingangsdatum van het medegebruik en de periode waarin medegebruik plaatsvindt.

Paragraaf 4.3 Verhuur

Artikel 20 Toestemming college

  • 1.

    Het bevoegd gezag vraagt, voordat het een huurovereenkomst afsluit, schriftelijk toestemming voor de verhuur aan het college.

  • 2.

    Het verzoek om toestemming vermeld de naam van de huurder en het doel van de verhuur.

  • 3.

    Het college kan de toestemming weigeren als de activiteiten die in de te verhuren ruimte worden georganiseerd in strijd zijn met betreffende bepalingen uit de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • 4.

    Het college kan aan de toestemming nadere voorwaarde verbinden, w.o. dat:

1 de te verhuren ruimte onmiddellijk beschikbaar gesteld moet worden als deze nodig is voor het huisvesten van een school en

2 voor de verhuur een huur is verschuldigd.

Hoofdstuk 5 Gebruik lokaal bewegingsonderwijs voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 21 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik

  • 1.

    Het college stelt jaarlijks voor 15 december voorlopig vast het aantal klokuren bewegingsonderwijs dat voor het daaropvolgende schooljaar noodzakelijk is voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs.

  • 2.

    Grondslag voor het berekenen van het aantal klokuren is het aantal leerlingen dat op de teldatum 1 oktober van het lopende schooljaar op de school staat ingeschreven.

  • 3.

    Op basis van het aantal klokuren stelt het college voor 31 december op een rooster voor het gebruik van de lokalen bewegingsonderwijs, waarbij het college rekening houdt met de volgende uitgangspunten:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een lokaal bewegingsonderwijs, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

    • b.

      een school waarvan het bevoegd gezag eigenaar is van het lokaal bewegingsonderwijs wordt voor de school als eerste ingeroosterd voor het lokaal bewegingsonderwijs

    • c.

      het bewegingsonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één lokaal bewegingsonderwijs.

  • 4.

    Het college stelt het bevoegd gezag voor 15 januari nadat het rooster voorlopig is vastgesteld in kennis van het vastgestelde rooster, waarbij per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens worden vermeld:

    • a.

      het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd;

    • b.

      het lokaal bewegingsonderwijs dat voor het bewegingsonderwijs is toegewezen en

    • c.

      de lestijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt.

  • 5.

    De bevoegde gezagsorganen ontvangen gelegenheid om voor 1 maart te reageren op het voorstel.

  • 6.

    Op verzoek van de bevoegde gezagen kan het college een overleg over het voorstel plannen. Dit overleg vindt plaats voor 15 februari. In het overleg kunnen de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen reageren op het voorstel tot inroostering.

  • 7.

    Het college stelt het rooster definitief vast voor 15 maart, waarbij rekening wordt gehouden met de reacties van de bevoegde gezagsorganen.

  • 8.

    Het bevoegd gezag kan het college verzoeken meer klokuren in te roosteren dan het aantal klokuren dat ingevolge de beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs door de gemeente wordt bekostigd.

  • 9.

    Het college neemt het in lid 8 bedoelde verzoek uitsluitend in behandeling als daarvoor nog capaciteit beschikbaar is.

  • 10.

    Het aantal klokuren dat door het college extra wordt ingeroosterd komt voor rekening van het bevoegd gezag van de school.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 22 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die betrekking hebben op het uitvoeren van deze verordening en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 23 Indexering

Het college stelt de in bijlage 3 gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen jaarlijks bij op basis van de prijsindexering volgens het MEV die jaarlijjks wordt gepubliceerd bij de rijksbegroting.

Artikel 24 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    De verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Haarlem 2009.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2009 onder gelijktijdige intrekking van de verordening vastgesteld door de gemeenteraad in de vergadering van 13 december 2000

Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen

In deze bijlage worden per voorziening opgesomd de nadere voorwaarden die van belang zijn om vast te stellen of de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De voorwaarden voor het beoordelen van de aangevraagde voorzieningen worden onderverdeeld in:

-              deel A: lesgebouwen;

-              deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

 

  DEEL A                         Lesgebouwen

 

Dislocaties met een permanente bouwaard komen niet in aanmerking voor het bekostigen van de voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3., 1.4 en 1.9. In bijzondere omstandigheden kan het college, na overleg met het bevoegd gezag alsnog bekostiging toekennen.

 

1.1                   Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a.       het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b1     het feit dat volgens de prognose, die voldoet aan de vereisten uit artikel 8, de te huisvesten leerlingen op de teldatum aanwezig zijn en gedurende minimaal tien jaar worden verwacht, waardoor aanspraak bestaat op een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, of

b2     het feit dat volgens de prognose, die voldoet aan de vereisten uit artikel 8, de te huisvesten leerlingen op de teldatum aanwezig zijn en gedurende minimaal vier jaar worden verwacht, waardoor aanspraak bestaat op een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en

c.       de onmogelijkheid om een bestaand gebouw geschikt te maken en

d.      de onmogelijkheid om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

 

1.2                   Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a.       het feit dat meer dan 60% van het gebouw volgens de conditiemeting (NEN 2767) in zo’n slechte / matige conditie verkeert dat investeringen in onderhoud en/of aanpassingen niet leiden tot een redelijke verlenging van de levensduur;

b1     het feit dat volgens de prognose, die voldoet aan de vereisten uit artikel 8 de te huisvesten leerlingen op de teldatum aanwezig zijn en gedurende minimaal tien jaar worden verwacht, waardoor aanspraak bestaat op een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, of

b2     het feit dat volgens de prognose, die voldoet aan de vereisten uit artikel 8 de te huisvesten leerlingen op de teldatum aanwezig zijn en gedurende minimaal vier jaar worden verwacht, waardoor aanspraak bestaat op een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en

c.       de onmogelijkheid om een bestaand gebouw geschikt te maken en

d.      de onmogelijkheid om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

 

Daarnaast is vervangende bouw mogelijk als het vervangen van een gebouw:

a.       per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

b.      noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

c.       noodzakelijk is in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.

 

Als het oude gebouw moet worden gesloopt om vervangende bouw te kunnen realiseren wordt bekostiging voor sloopkosten toegekend.

 

1.3                     Uitbreiden

1.3.1.              Uitbreiden met een of meer leslokalen

 

1.      De noodzaak voor het uitbreiden van een school voor primair, (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs is het gevolg van het feit de ruimtebehoefte, die berekend is op grond van bijlage 2 deel B, groter is dan de capaciteit van het gebouw die is opgenomen in de gemeentelijke basisregistratie en de ruimtebehoefte de drempelwaarde die is opgenomen in bijlage 2 deel C overschrijdt.

2.      De noodzaak van uitbreiding is ook aanwezig als op grond van de  prognose, die voldoet aan de vereisten uit artikel 8, wordt vastgesteld dat deze leerlingen gedurende minimaal:

1.       tien jaar worden verwacht waardoor aanspraak bestaat op een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of

2.       vier jaar worden verwacht waardoor aanspraak bestaat op een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding.

3.      De noodzaak van uitbreiding blijkt eveneens als:

1.       op basis van de laatste teldatum voor het opstellen van het investeringsplan is vastgesteld dat er meer leerlingen aanwezig zijn waarvoor geen ruimte in het gebouw aanwezig is om deze maximaal vier jaar te kunnen huisvesten;

2.       het niet mogelijk is om een bestaand gebouw geschikt te maken;

3.       het niet mogelijk is om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren;

4.       het niet mogelijk is tegen redelijke kosten de benodigde onderwijsruimten inpandig te realiseren door gebruik te maken van overcapaciteit in een gebouw, waarbij de overcapaciteit wordt vastgesteld op het verschil tussen de noodzakelijke bruto vloeroppervlakte en de bij de gemeente geregistreerde bruto vloeroppervlakte.

4.      Bij verwijzingen voor permanente voorzieningen wordt verwezen conform het bepaalde in artikel 17, met als uitgangspunt dat:

1.       een school maximaal twee dislocaties kan hebben en

2.       als dislocatie wordt aangemerkt een gebouw dat niet op hetzelfde terrein is gelegen.

5.      Verwijzingen vinden uitsluitend plaats tussen scholen van dezelfde onderwijssector.

 

 

1.3.2 Uitbreiden met een speellokaal school voor speciaal basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

a.       het feit dat aan de school of afdeling kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

b.      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit artikel 8, aantoont dat de school minimaal tien jaar blijft bestaan en

c.       in het gebouw geen speellokaal aanwezig is en

d.      medegebruik van een speellokaal, gymnastiekruimte of lokaal voor motorische therapie binnen 300 meterhemelsbreed niet mogelijk is en,

e.       het niet mogelijk is tegen redelijke kosten het speellokaal inpandig te realiseren door gebruik te maken van overcapaciteit in een gebouw, waarbij de overcapaciteit wordt vastgesteld op het verschil tussen de noodzakelijke bruto vloeroppervlakte en de bij de gemeente geregistreerde bruto vloeroppervlakte.

1.4                Ingebruiknemen van een bestaand gebouw

 

De noodzaak van het ingebruiknemen blijkt uit:

a1.     het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2.     het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

b       volgens de prognose, die voldoet aan de eisen uit artikel 8 de te huisvesten leerlingen op de teldatum aanwezig zijn en gedurende:

1.            minimaal tien jaar worden verwacht, waardoor aanspraak bestaat op een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, of

2.            minimaal vier jaar worden verwacht, waardoor aanspraak bestaat op een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en

c.       het niet mogelijk is om een bestaand gebouw geschikt te maken en

d.      het niet mogelijk is om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren en

e.       de kosten van het in gebruik geven, inclusief  de kosten van aanpassingen, in redelijke verhouding staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding, dit ter beoordeling van het college.

 

1.5                   Verplaatsen bestaande noodlokalen

 

De noodzaak om noodlokalen te verplaatsen blijkt uit het feit dat:

a.       op grond van de prognose die voldoet aan de eisen uit artikel 8 is vastgesteld dat er een behoefte aan huisvesting is voor minimaal vier jaar en dat noodlokalen die beschikbaar zijn of komen hierin kunnen voorzien, terwijl

b.      het niet mogelijk is om door medegebruik van ruimten binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren en

c.       de kosten van het verplaatsen in redelijke verhouding staan ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, dit wordt door het college beoordeeld.

 

1.6                   Terrein

 

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van (een deel van) een terrein wordt vastgesteld als toestemming wordt gegeven voor nieuwbouw, uitbreiding, in gebruik nemen of verplaatsen van noodlokalen en voor het realiseren van deze voorzieningen het noodzakelijk is (een deel van) een terrein te verwerven of uit te breiden.

 

1.7           Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair, leer- en hulpmiddelen

 

1.7.1.       Basis- , speciaal basis- en (voortgezet) speciaal onderwijs

Aanspraak op het bekostigen van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair ontstaat op het moment dat de capaciteit van de school wordt uitgebreid en de school voor de gevraagde uitbreiding met onderwijsleerpakket en meubilair nog niet eerder is bekostigd.

 

1.7.2.                Voortgezet onderwijs

Aanspraak op het bekostigen van eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair ontstaat op het moment dat:

a.       een voorziening in de huisvesting wordt toegekend met als gevolg uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school en

b.      als door middel van een inpandige aanpassing een andere ruimtesoort wordt gecreëerd.

 

Bij fusie van scholen wordt uitbreiding van de eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair respectievelijk leer- en hulpmiddelen uitsluitend toegekend als de bruto vloeroppervlakte van de gefuseerde school groter is dan de bruto vloeroppervlakte van de afzonderlijke scholen en nog niet eerder bekostiging is ontvangen.

 

1.8                    Medegebruik

 

De noodzaak van medegebruik ontstaat als de ruimtebehoefte van de school groter is dan de beschikbare capaciteit van het schoolgebouw en de aanvullende ruimtebehoefte groter dan de drempelwaarde die is opgenomen in bijlage 2 onder C.

 

1.9                   Aanpassen schoolgebouwen primair en (voortgezet) speciaal onderwijs

 

De voorziening aanpassing bestaat uit:

a.       bouwkundige aanpassingen om een gebouw als schoolgebouw in gebruik te kunnen nemen omdat het gebouw anders niet geschikt is voor het huisvesten van een school voor primair en  (voortgezet) speciaal onderwijs;

b.      verbouwing om een dislocatie te kunnen afstoten;

c.       het verbouwen van een dislocatie tot hoofdgebouw;

d.      een integratieverbouwing, waardoor een ander gebouw (w.o. dislocatie) kan worden afgestoten of om, afgezien van een speellokaal, een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt  te maken voor kinderen jonger dan zes jaar;

e.       creëren speellokaal binnen het gebouw van een speciale school voor basisonderwijs;

f.       het veranderen van de functie van vaklokalen  in het voortgezet speciaal onderwijs omdat is gekozen voor een ander vak;

g.       voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving;

h.      het vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties en

i.       het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen.

 Ad a       

De noodzaak voor deze activiteit is het gevolg van het feit:

-        dat het gebouw dat in gebruik wordt genomen niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs en het gebouw tegen redelijke kosten geschikt te maken is;

-        dat een gebouw in gebruik wordt genomen door een andere onderwijssoort en de specifieke voorzieningen die voor die onderwijssoort noodzakelijk zijn nog niet in het gebouw aanwezig zijn

 Ad b

De noodzaak van deze activiteit is het gevolg van het feit dat het aantal leerlingen zodanig terugloopt dat het gebruik van de dislocatie kan worden beëindigd, maar het hoofdgebouw niet is ingericht voor het betreffende onderwijs.

 Ad c

De noodzaak voor deze activiteit is het gevolg van het feit dat op de school meer dan 60 leerlingen SO of meer dan 42 leerlingen VSO aanwezig zijn en de dislocatie - gelet op de bouwkundige staat - als hoofdgebouw kan dienen voor minimaal vijftien jaar.

Ad d

De noodzaak voor een integratieverbouwing is het gevolg van het feit dat:

-        een school wordt geconfronteerd met een terugloop van het aantal leerlingen, waardoor het gebruik van een gebouw kan worden beëindigd als het gebouw ook geschikt wordt gemaakt voor het huisvesten van onderwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen;

-        in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs minstens 12 kinderen jonger dan zes jaar zijn toegelaten tot de school, terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar;

-        het aantal leerlingen zodanig terugloopt dat het gebruik van een dislocatie kan worden beëindigd omdat binnen het (hoofd)gebouw voldoende ruimte aanwezig is, terwijl dit gebouw niet is ingericht voor het desbetreffende onderwijs.

 Ad e

De noodzaak voor deze activiteit ontstaat op het moment dat de speciale school voor basisonderwijs wordt bezocht door minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar, niet beschikt over een speellokaal, er geen ruimte groter dan 56 m2 aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is. Als het inpandig realiseren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding wordt beslist welke voorziening wordt toegekend.

  Ad f

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de keuze voor een ander vak op het schoolwerkplan door de onderwijsinspecteur is goedgekeurd

 Ad g

De noodzaak voor deze activiteit ontstaat nadat is vastgesteld dat het gebouw niet voldoet aan de geldende wet- en regelgeving en de aanpassingen op korte termijn moeten worden gerealiseerd.

 

 

 

  Ad h

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

 Ad i

De noodzaak voor deze activiteiten is het gevolg van het feit dat op de school een gehandicapte leerling of leraar aanwezig is en de voorziening, vanwege de handicap, noodzakelijk is. Als het betreft het aanbrengen van een traplift, moet het ook niet mogelijk zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd respectievelijk kan worden gegeven.

 

1.10                   Onderhoud schoolgebouwen primair en (voortgezet) speciaal onderwijs

 

De voorziening onderhoud bestaat uit:

a.       onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw dat bestaat uit de volgende activiteiten:

-            Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten

-            Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging.

-            Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders.

-            Vervangen brandtrap.

-            Vervangen erfscheiding.

-            Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein.

-            Vervangen buitenkozijnen inclusief hang- en sluitwerk (renovatie-activiteit).

-            Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten.

-            Vervangen boeiboorden.

b.      Vervangen van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk) en

c.       Vervangen van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming.

 

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat 60% van het gebouwelement niet voldoet aan de conditiemeting (NEN 2737) en regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat. Noodzakelijk onderhoud aan:

a.       permanente gebouwen komen voor bekostiging in aanmerking als op basis van een prognose die voldoet aan de eisen gesteld in artikel 5 tweede lid onder b het gebouw nog tenminste vier jaar voor de school nodig is

b.      semi-permanente gebouwen komen voor bekostiging in aanmerking als:

1.      het semi-permanente gebouw op basis van een prognose, die voldoet aan de eisen gesteld in artikel 8 nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en

2.      voor de aanwezige groepen leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen een straal van 2.000 meter hemelsbreed.

c.       gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

 

 

1.11            Herstel van constructiefouten

 

1.      De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een in opdracht van het schoolbestuur opgestelde bouwkundige rapportage waaruit blijkt dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

2.      Als de gemeente niet instemt met de constatering in de bouwkundige rapportage wordt op nader te bepalen wijze een onafhankelijke derde ingeschakeld voor een bindend advies.

 

 

1.12            Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

 

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

DEEL B                   Voorzieningen voor lichamelijke oefening

 

2.1              Bouw en ingebruikgeving

 

De noodzaak van:

1.      nieuwbouw ontstaat nadat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

2.      vervangende bouw ontstaat op het moment dat is vastgesteld dat de staat van onderhoud volgens de conditiemeting (NEN 2737) zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid onder c, zodanig is dat onderhoud en/of aanpassingen niet leidt tot verlenging van de levensduur;

3.      uitbreiden van de oefenruimte is noodzakelijk als de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en de gymnastiekruimte daardoor niet effectief gebruik als gymnastiekruimte kan worden gebruikt en

4.      in gebruik nemen is het gevolg van het feit dat:

         a1      de minister de school voor het eerst voor bekostigt of

         a2     het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 2.1.2. in aanmerking komt waarbij de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

5       De onder 1 tot en met 4 genoemde voorzieningen worden toegekend als het niet mogelijk is om:

         a.      bij een school voor primair onderwijs van een lokaal bewegingsonderwijs gebruik te maken:

                   -          binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren

                   -          3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of

                   -          7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren

                dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;

         b       bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs gebruik te maken van een lokaal bewegingsonderwijs:

-   binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs;

-         2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs;

-   3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of

-   7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs

                dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c.       bij een school voor voortgezetonderwijs binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

6.      volgens de prognose, die voldoet aan de vereisten uit artikel 5 tweede lid onder b, blijkt dat de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig zal zijn.

 

2.2                   Terrein

 

Als nieuwbouw of uitbreiding wordt toegestaan wordt terrein toegekend als dit noodzakelijk is voor het realiseren van de nieuwbouw of uitbreiding .

 

2.3              Eerste inrichting

 

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair is het gevolg van het feit dat:

a.       nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b.      voor het betreffende lokaal bewegingsonderwijs nog niet eerder de eerste inrichting voor bewegingsonderwijs is bekostigd.

 

 

 

 

 

2.4                   Medegebruik

 

1.      De noodzaak van medegebruik van een gymnastiekruimte ontstaat op het moment dat:

         1.      voor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren gymnastiek voor de scholen primair en (voortgezet) speciaal onderwijs binnen de bestaande capaciteit geen plaats is;

         2.      voor de school voor voortgezet onderwijs voor het aantal klokuren gymnastiek binnen de bestaande capaciteit  geen ruimte is.

2.      De noodzaak van huur van een sportveld door een school voor voortgezet onderwijs ontstaat op[ het moment dat:

         1.      het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl  het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en

         2.   er geen mogelijkheden zijn tot gebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag.

 

2.5                   Aanpassen lokalen bewegingsonderwijs primair en (voortgezet) speciaal onderwijs

 

Het aanpassen bestaat uit:

1.             het maken van voldoende wasgelegenheid bij de gymnastiekruimte als deze ontbreekt en dit gebrek het effectief gebruik belemmert, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte beperkt;

2.      het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit het effectief gebruik belemmert, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte beperkt;

3.      wijzigingen bij het in gebruik nemen van een gebouw als het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs;

4.      voorzieningen die het gevolg zijn van nieuwe  wet- en regelgeving;

5.      vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

 Ad 1/2    

Als in het lokaal bewegingsonderwijs geen twee wasgelegenheden en / of kleedruimten aanwezig zijn, is het aanpassen van het lokaal bewegingsonderwijs noodzakelijk.

 Ad 3

Als het gebouw in gebruik wordt genomen en niet voldoet aan de inrichtingseisen voor lokalen bewegingsonderwijs voor het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs, wordt het gebouw aangepast tenzij de investeringskosten van het aanpassen hoger zijn dan de investeringskosten van (vervangende) nieuwbouw.

 Ad 4       

Deze voorziening heeft betrekking op eisen die het gevolg zijn van nieuwe wet- en regelgeving en is vastgesteld dat het gebouw niet aan deze eisen voldoet, onder de voorwaarde dat het bevoegd gezag van het rijk geen bekostiging ontvangt.

 Ad 5

De noodzaak voor deze activiteit is het gevolg van het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

 

De onder 1 tot en met 4 genoemde aanpassingen kunnen plaatsvinden als zij noodzakelijk zijn en het gebouw, volgens de prognose, die voldoet aan de eisen in artikel 5, tweede lid onder c minstens vijftien jaar voor het huisvesten van de leerlingen van de school noodzakelijk is. Als het gebouw, gelet op het aantal te verwachten leerlingen, niet gedurende de periode van vijftien jaar noodzakelijk is, wordt de voorziening uitsluitend toegekend als deze noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs en er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

 

2.6                   Onderhoud lokalen bewegingsonderwijs primair en (voortgezet) speciaal onderwijs

De voorziening onderhoud lokalen bewegingsonderwijs primair en (voortgezet) speciaal onderwijs is gelijk aan het bepaalde in deel A onder 1.10 ‘Onderhoud schoolgebouwen primair en (voortgezet) speciaal onderwijs’.

 

2.7              Herstel constructiefouten

De voorziening herstel constructiefouten is gelijk aan het bepaalde in deel A onder 1.11 ‘Herstel constructiefouten’.

 

 

2.8             Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

Bijlage II Criteria voor oppervlakte en indeling

Bijlage 2             Criteria voor oppervlakte en indeling

 

Voor het vaststellen van de oppervlakte en indeling wordt in deze bijlage onderscheid gemaakt in vier delen:

-deel A    :                bepalen van de capaciteit;

-deel B    :                bepalen van de ruimtebehoefte;

-deel C    :                bepalen van de toe te kennen omvang;

-deel D    :                minimumnormen voor het realiseren van nieuwe voorzieningen.

 

 

DEEL A Het bepalen van de capaciteit

 

1.1                     School voor primair onderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet onderwijs

 

1.          De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgelegd in de bruto-vloeroppervlakte van het gebouw.

2.          De capaciteit van de gebouwen voor het primair onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs is de bvo die is berekend op basis van de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs' (bijlage 1-III-1).

3.          De capaciteit van de gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijs is de bvo die is berekend op grond van de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de BVO van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs' (bijlage 1-III-2) en wordt vastgelegd in gegevens met:

-     het aantal specifieke ruimten;

         -     het aantal werkplaatsen;

         -     het aantal lokalen bewegingsonderwijs.

         Onderdeel van de bruto vloeroppervlakte van het schoolgebouw van de school voor voortgezet onderwijs is het aantal lokalen bewegingsonderwijs. Dit aantal lokalen bewegingsonderwijs moet afzonderlijk worden vastgelegd. Het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen wordt onderscheiden in de ruimtesoorten, zoals deze in het ruimtebehoeftemodel zijn opgenomen.

4.          Als bij een school voor speciaal basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs een speellokaal aanwezig is en de school voldoet aan de voorwaarden in bijlage I, onder 1.3.2 wordt op de bruto vloeroppervlakte 90 m2 in mindering gebracht.

5.          Het college kan, nadat overeenstemming is bereikt met het bevoegd gezag van de school, besluiten de vastgestelde capaciteit te verminderen, als de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor culturele, maatschappelijke of  recreatieve doeleinden.

6.          De capaciteit van een schoolgebouw wordt verminderd met 80 m2 als in het schoolgebouw een peuterspeelzaal is gehuisvest die past binnen het door de gemeenteraad vastgestelde peuterspeelzaalbeleid.

7.          Als een deel van een gebouw niet is gerealiseerd met overheidsmiddelen en het bevoegd gezag hiervoor geen vergoeding ontvangt, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend, maar wordt wel opgenomen in de gemeentelijke basisregistratie.

8.          Als de bruto-netto-verhouding in de oppervlakte  van een schoolgebouw sterk afwijkt van de sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur bij het college een verzoek indienen tot het vaststellen van een fictief bruto vloeroppervlak als grondslag voor het bepalen van de capaciteit.

 

 

1.2                    Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

 

Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1.

 

1.3                    Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

Als een voorziening in de huisvesting van een school bestaat uit een hoofdvestiging, een nevenvestiging of een of meer dislocaties wordt na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college besloten welk gebouw als gevolg van een daling van het aantal leerlingen of als gevolg van herschikking wordt afgestoten.

 

 

 

1.4                    Terrein

Het terrein omvat het kadastrale perceel of de kadastrale percelen van het schoolgebouw, incl. speelterrein. De terreinoppervlakte is gelijk aan de perceelsgrootte die is opgenomen in de kadastrale registratie van het Kadaster.

 

1.5                    Inventaris

1.      Uitgangspunt is dat alle scholen voor (speciaal) basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs op 1 januari 2009 zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket, meubilair en leer- en hulpmiddelen.

2.      De bruto-vloeroppervlakte van de school is de basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwezige inventaris.

 

1.6                    Lokalen bewegingsonderwijs

De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs  bedraagt 40 klokuren.

 

1.6.2.       Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte die is vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

 

1.6.3.                Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 2009 wordt geacht voldoende te zijn.

 

 

 

 

DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

 

De ruimtebehoefte van een school wordt vastgesteld op basis van het aantal leerlingen.

  1                 School voor basisonderwijs

 

De huisvestingsbehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer. Daarnaast wordt voor een dislocatie met spreidingsnoodzaak en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer de ruimtebehoefte afzonderlijk berekend. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom. De basisruimtebehoefte van een basisschool wordt berekend met de formule:

B             =                 200 + 5,03 * L, waarbij

 

B    =                 Basisruimtebehoefte in m2 bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters en

L    =       het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school is ingeschreven.

 

De toeslag op grond van de gewichtensom wordt berekend met de formule T = 1,40 * G, waarbij:

 

T             =                 toeslag in m2 bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters en

G   =      gecorrigeerde gewichtensom.

 

De gecorrigeerde gewichtensom wordt als volgt bepaald:

  • de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= optelling van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen) wordt verminderd met 6% van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden.

  • als de aldus verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80% van het aantal ingeschreven leerlingen, wordt de gewichtensom vastgesteld op 80% van het aantal ingeschreven leerlingen.

  • De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.

 2                   Speciale school voor basisonderwijs

De ruimtebehoefte van een speciale school voor basisonderwijs wordt berekend op basis van het aantal leerlingen voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. De basisruimtebehoefte van een speciale school voor basisonderwijs wordt berekend met de formule:

R = 250 + 7,35 * L, waarbij

 

R    =                Ruimtebehoefte in m2 bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters en

L    =       het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school is ingeschreven.

 

Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 m2.

 

3              School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs is de onderwijssoort, de categorie (speciaal of voortgezet speciaal), het type vestiging en het aantal leerlingen bepalend voor de huisvestingsbehoefte.

 

De ruimtebehoefte van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt berekend met de formule: R = V + f  * L, waarbij

 

R    =                Ruimtebehoefte in m2 bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters en

V    =       vaste voet in m2 bruto-vloeroppervlakte. Voor de hoofdvestigingen voor alle onderwijssoorten 370 m2, behalve voor VSO-ZMLK. Voor VSO-ZMLK is de vaste voet 250 m2. Voor nevenvestiging is de vaste voet niet van toepassing en

f     =       m2 bruto-vloeroppervlakte per leerling volgens tabel 1 en

L    =       het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school is ingeschreven.

 

Tabel 1 geeft een overzicht van de m2 bruto-vloeroppervlakte per leerling en per onderwijssoort. Als een school voor (voortgezet) speciaal bestaat uit meer afdelingen, wordt de ruimtebehoefte voor de verschillende schooltypen afzonderlijk berekend.

 

4              School voor voortgezet onderwijs

Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt de ruimtebehoefte bepaald met behulp van het Ruimtebehoeftemodel (RBM). Het totale ruimtebeslag van een instelling voor voortgezet onderwijs is een optelling van twee componenten, te weten:

1.   een leerlinggebonden component;

2.   een vaste voet.

 

De leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs wordt berekend door de in tabel 3 opgenomen bruto-vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, leerweg of sector die de leerling volgt.

 

De vaste voet is opgenomen in tabel 4 en is afhankelijk van de aard van de vestiging en van het onderwijsaanbod binnen de school voor voortgezet onderwijs en is afhankelijk van de beroepsgerichte leerweg.

 

De uitkomst van de berekening ‘aantal leerlingen per onderwijssoort vermenigvuldigt met de bijbehorende normoppervlakten’ en vermeerdert met de vaste voet per instelling en eventueel een vaste voet per sector geeft als uitkomst de totale ruimtebehoefte in bvo van de instelling.

 

Het RBM:

-     kent een afzonderlijke normering voor praktijkonderwijs

-     kent geen afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum (OPDC), omdat het OPDC onderdeel uitmaakt van een samenwerkingsverband en diensten levert voor het ondersteunen van leerlingen op de scholen die het samenwerkingsverband zijn aangegaan. De leerlingen die gebruikmaken van de diensten van het OPDC zijn in alle gevallen ingeschreven bij reguliere scholen voor voortgezet onderwijs.

 

Op basis van het RBM kan de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald.

 

De vaste voet:

-     is per instelling 980 m2 bruto-vloeroppervlakte (BVO) die wordt toegekend aan de hoofdvestiging van de instelling

-     is voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak 550 m2 BVO

-     is niet van toepassing op een zelfstandige school voor praktijkonderwijs

-     wordt, als dit van toepassing is, toegekend bij die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden op de vestiging waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden.

-     geldt voor die vestiging waar praktijkonderwijs aanwezig is.

 

5              Lokalen bewegingsonderwijs

Het aantal klokuren is bepalend voor het aantal gymgroepen voor een school voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. Het aantal gymgroepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen zoals bepaald in bijlage 1 van de verordening ‘Materiële en financiële gelijkstelling’.

 

5.1.          School voor basisonderwijs

Per gymgroep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek, als de school niet beschikt over een speellokaal. Per gymgroep 6-12-jarigen in het basisonderwijs wordt uitgegaan van 1,5 klokuur gymnastiek.

 

5.2.          Speciale school voor basisonderwijs

Per gymgroep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek, als de school niet beschikt over een speellokaal. Per gymgroep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.

 

Het aantal gymgroepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de 'N-factor'. De 'N-factor' is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond als het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

 

5.3.          School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Per gymgroep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek, als de school niet beschikt over een speellokaal. Per gymgroep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek

 

Het aantal gymgroepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de 'N-factor'. De 'N-factor' is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs is afhankelijk van de onderwijssoort, zie tabel 2. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond als het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

 

5.4           School voor voortgezet onderwijs

De ruimtebehoefte voor een school voor voortgezet onderwijs wordt berekend met tabel 5 'Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs'.

 

5.5                   Nieuwe accommodatie

Voor het vaststellen van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie wordt bij het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs het aantal gymgroepen bepaald aan de hand van de prognose  en bij het voortgezet onderwijs aan de hand van het aantal leerlingen. Bij het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt het aantal gymgroepen van een school waar een of meerdere afdelingen aan zijn verbonden per schooltype afzonderlijk vastgesteld.

 

 

DEEL C Bepalen van de omvang die moet worden toegekend.

 

Het bepalen van de omvang van een goedgekeurde voorziening is noodzakelijk  om de  financiële  bekostiging vast te stellen op  basis  van  bijlage  3,  de  financiële  normering, 

 

1                 School voor (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs

 

1.1              Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

Voor het vaststellen van de  omvang  van  de  goed te keuren  voor  blijvend  gebruik bestemde voorziening

-        nieuwbouw, dan wel

-        vervangende nieuwbouw,

is het aantal leerlingen waarvoor huisvesting noodzakelijk is bepalend.

 

Een voorziening voor:

-              blijvend gebruik wordt toegekend als de ruimtebehoefte gedurende minimaal tien jaar noodzakelijk is en

-              tijdelijk gebruik wordt toegekend als de ruimtebehoefte minimaal vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:

-        uitbreiding, 

-        uitbreiding  ter  vervanging  van  een  bestaand  gebouw,

-         ingebruikneming, of

-        medegebruik wordt:

1.          voor een school voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs vastgesteld op het verschil tussen de aanwezige capaciteit en de ruimtebehoefte. Het verschil moet tenminste bedragen:

  • 90 m2 bruto-vloeroppervlakte voor een school voor basisonderwijs en

  • 80 m2 bruto-vloeroppervlakte voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) onderwijs

2.      voor een school voor voortgezet onderwijs vastgesteld op het verschil tussen 10% van de aanwezige capaciteit voor een school voor voortgezet onderwijs, met een minimum van 100 m2 bvo en wordt berekend volgens tabel 3 ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

 

Voor een speciale school voor basisonderwijs  en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt de bruto-vloeroppervlakte van een speellokaal 90 m2 bvo.

 

1.2                   Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening:

a.       terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw  te  realiseren  met  inachtneming  van  de  bij  of  krachtens  de  wet gestelde  eisen  ten  aanzien  van  de  terreinoppervlakte  en  het  gestelde  in  deze bijlage, deel D onder 1;

b.      eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van  het  onderwijsleerpakket,  en meubilair resp. leer- en hulpmiddelen bepaald  door de omvang in m2 bruto-vloeroppervlakte van de goedgekeurde voorziening (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding;

c.       onderhoud voor de school voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs;

d.      herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

1.3                     Lokaal bewegingsonderwijs

 

De omvang van de goedgekeurde voorziening:

1.      nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage;

2.      uitbreiding wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

3.      aanpassing voorzover het niet betreft een lokaal bewegingsonderwijs van een school voor voortgezet onderwijs,wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

4.      terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het lokaal bewegingsonderwijs, dan wel de uitbreiding van het lokaal bewegingsonderwijs te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte;

5.      aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van het lokaal bewegingsonderwijs, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor het lokaal bewegingsonderwijs oorspronkelijk is bedoeld;

6.      onderhoud voorzover het niet betreft een lokaal bewegingsonderwijs van een school voor voortgezet onderwijs,wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs;

7.      herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs;

8.      medegebruik lokaal bewegingsonderwijs van een school voor voortgezet onderwijs wordt uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden bewegingsonderwijs wordt bepaald met behulp van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 5 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal lestijden: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs geldt de formule: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 322. Voor het vaststellen van de mogelijkheid van medegebruik wordt de uitkomst (= aantal lessen dat in de eigen accommodatie wordt verzorgd) in mindering gebracht op de capaciteit;

9.      huur sportterrein wordt toegekend voor  maximaal acht weken per kalenderjaar. Het aantal lestijden waarvoor vergoeding wordt gegeven wordt bepaald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 5 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal lestijden: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) / 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) / 322.

 

 

DEEL D Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen

  1       School voor primair onderwijs en school voor (voortgezet) onderwijs

-        minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2/ll met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto;

-         minimumoppervlakte van een onderwijsruimte: 8 m2 netto.

 

 2       School voor voortgezet onderwijs

Minimum afmetingen, uitgedrukt in netto m2:

 

theorielokaal:

42 m2

theorievaklokaal:

50 m2

vaklokaal natuurkunde:

50 m2

vaklokaal biologie:

50 m2

vaklokaal scheikunde:

60 m2

vaklokaal handvaardigheid:

60 m2

vaklokaal overig:

80 m2

specifiek vaklokaal lassen:

50 m2

specifiek vaklokaal meten:

50 m2

werkplaats:

115 m2

restaurant:

80 m2

 

  3       Lokaal bewegingsonderwijs

 

1.      De standaard oefenruimte is minimaal 252 m2 netto speeloppervlakte, waarbij de vrije hoogte van de oefenruimte minimaal 5 meter is. Het lokaal bewegingsonderwijs bevat tenminste 2 kleedruimten met een was-/douchegelegenheid.

2.      Heeft het lokaal bewegingsonderwijs een bredere functie dan is de standaard oefenruimte minimaal 286 m2 en de vrije hoogte van de oefenruimte minimaal 5 meter.

3.      Heeft het lokaal bewegingsonderwijs een wijkfunctie dan is de standaard oefenruimte minimaal 308 m2 en de vrije hoogte van de oefenruimte minimaal 7 meter.

Bijlage 1

 

III-1             Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'

Het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van een schoolgebouw voor het basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs vindt plaats volgens NEN 2580, met de volgende aantekeningen:

-        de in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend.

-              bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in- of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto-vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

 

 

III-2             Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs'

Deze meetinstructie is bedoeld voor (gedeelten van) gebouwen die na 1 januari 1997 zijn gerealiseerd en waar de gegevens van het ministerie van OCW ontbreken resp. niet volledig zijn.  De bruto-oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende 'beloopbare' binnenruimten. De bruto-vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.

 

Tot de bruto-oppervlakte behoort eveneens:

-        de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau;

-        de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 m2.

 

Uitzonderingen:

-        De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.

-        Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij het bepalen van de bruto-oppervlakte niet meegerekend.

-        Niet beloopbare kelders en/of zolders worden niet meegerekend.

Tabel 1 Normering bvo (v)so

 

 

Onderwijssoort

SO

VSO

 

Slechthorende kinderen (SH)

Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES)

Visueel gehandicapten (VISG)

Langdurig zieke kinderen (LZ)

Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK)

Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI)

 

 

 

 

8,8

 

 

 

12,2

 

Dove kinderen (DO)

Lichamelijk gehandicapte kinderen LG)

Meervoudig gehandicapte kinderen (MG) *

 

 

13,8

 

 

15,5

 

Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)

 

 

8,8

 

9,2

 

 

Tabel 2 - N-factor school voor (voortgezet) speciaal onderwijs.

 

Onderwijssoort

N-factor SO

N-factor VSO

Dove kinderen (DO)

6

6

Slechthorende kinderen (SH)

12

7

Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES)

12

7

Visueel gehandicapten (VISG)

12

7

Lichamelijk gehandicapte kinderen (LG)

12

7

Langdurig zieke kinderen (LZ)

13

7

Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)

12

12

Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK)

12

7

Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI)

10

7

 

7*

7*

 

*           tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de N-factor anders dan 7 is vastgesteld.

 

Voor SO-MG met N=2 geldt 56,75, voor VSO-MG met N=2 geldt 57,5, voor SO-MG met N=3 geldt 56,75 en voor VSO-MG met N=3 geldt 57,5.

Tabel 3  Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

 

Onderwijssoort

Leerweg

Ruimtetype

BVO/leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

-

Algemeen

6,18

Bovenbouw AVO/VWO

-

Algemeen

5,85

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

Algemeen

6,41

-

LWOO

Algemeen

7,07

Bovenbouw techniek

GLW

Algemeen

5,98

-

-

Specifiek

5,47

-

BLW

Algemeen

4,69

-

-

Specifiek

8,99

-

LWOO

Algemeen

4,44

-

-

Specifiek

12,72

Bovenbouw economie

GLW

Algemeen

5,95

-

-

Specifiek

0,89

-

BLW

Algemeen

5,56

-

-

Specifiek

2,25

-

LWOO

Algemeen

5,85

 

 

Specifiek

3,06

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

Algemeen

5,33

 

 

Specifiek

2,10

 

BLW

Algemeen

4,71

 

 

Specifiek

4,22

 

LWOO

Algemeen

4,85

 

 

Specifiek

5,53

Bovenbouw landbouw

GLW

Algemeen

5,94

 

 

Specifiek

0,78

 

BLW

Algemeen

5,37

 

 

Specifiek

2,34

 

LWOO

Algemeen

5,03

 

 

Specifiek

4,69

Praktijkonderwijs

 

Algemeen

4,41

 

 

Specifiek

7,72

Legenda

TLW = theoretische leerweg

LWOO= leerwegondersteunend onderwijs

GLW = gemengde leerweg

BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

Tabel 4 Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

 

Onderwijssoort

Ruimtetype

Vaste voet

Hoofdvestiging

Algemeen

980

Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak

Algemeen

550

Nevenvestiging zonder spreidingsnoodzaak

 

0

VMBO-techniek BLW

Specifiek

299

VMBO-economie BLW

Specifiek

196

VMBO-zorg/welzijn BLW

Specifiek

168

VMBO-landbouw BLW

Specifiek

117

Praktijkonderwijs

Algemeen

306

Legenda

BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

 

Met behulp van tabel 3 kan op basis van het aantal leerlingen per onderwijssoort de zogenaamde leerlinggebonden component worden bepaald.

 

Een voorbeeld: Het Lokale Lyceum

Ruimtesoort

Leerweg

Ruimtetype

BVO/II

aantal II

BVO

onderbouw

Algemene ruimte

6,02

100

602

avo/vwo

Algemene ruimte

5,69

200

1138

totaal

-

Algemene ruimte

300

1740

 

Daarna wordt de vaste voet van de instelling berekend aan de hand van tabel 4.

 

Tabel 5 Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs

 

Onderwijssoort

Leerweg

BVO/leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

-

1,66

Bovenbouw AVO/VWO

-

0,78

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

1,11

-

LWOO

1,26

Bovenbouw techniek

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Bovenbouw economie

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Bovenbouw landbouw

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Praktijkonderwijs

-

1,99

Legenda

TLW = theoretische leerweg

LWOO = leerwegondersteunend onderwijs

GLW = gemengde leerwegBLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

Bijlage III Financiële Normering

De financiële normering valt uiteen in drie delen:

-deel A    :                vergoeding op basis van normbedragen

-deel B    :                vergoeding op basis van feitelijke kosten

-deel C    :                bepaling medegebruikstarief.

 

Deel A                   Vergoeding op basis van normbedragen.

 

In deze bijlage zijn opgenomen genormeerde bedragen voor:

-     nieuwbouw (paragraaf 1)

-     uitbreiding (paragraaf 2)

-     tijdelijke voorzieningen (paragraaf 3)

-     eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair resp. leer- en hulpmiddelen (paragraaf 4)

-     gymnastiek (paragraaf 5)

 

In de normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding is opgenomen een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Als het bevoegd een vergoeding in de kosten van bouwvoorbereiding is toegekend wordt deze vergoeding na het vaststellen van het definitieve investeringsbedrag op de toegekende vergoeding in mindering gebracht. De in deze bijlage genoemde bedragen zijn incl. BTW.

 

De in dit Hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2009. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2008 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2009 (6,86% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 4,47% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in Hoofdstuk 6.

 

1.                   Nieuwbouw (permanente bouwaard)

 

De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in de volgende vijf kostencomponenten:

a.       kosten voor terrein;

b.      bouwkosten;

c.          toeslag paalfundering (alleen school voor voortgezet onderwijs);

d.          toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw;

e.       toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal (alleen speciale school voor basisonderwijs.

 

-              In de financiële normering van de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs is opgenomen een toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie (f).

-        Als vervangende nieuwbouw wordt gecombineerd met het uitbreiden van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen die zijn opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).

 

ad.1.a.        Kosten voor terreinen

 

Voor terrein is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. De gemeente is verplicht het bouwrijpe terrein (eventueel na aankoop) om niet aan het schoolbestuur beschikbaar te stellen en het juridisch eigendom over te dragen aan het schoolbestuur. De kosten van een terrein worden opgenomen op het programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente een terrein beschikbaar stelt. De kosten voor het terrein worden bepaald op de bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Bij vervangende nieuwbouw (op dezelfde plaats als het oude gebouw) behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.

 

ad.1.b                   Bouwkosten

 

Tot de bouwkosten behoren:

-        de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering en

-        de aanleg en inrichting van het schoolterrein.

De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal m2 en een bedrag per m2 bvo. Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage 2 aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

 

A.                Bouwkosten school voor basisonderwijs.

 

De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

 

Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 350 m2 bvo

€  786.808,02

Elke volgende m2 bvo

€  1.346,45

 

 

B.      Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs.

 

Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 670 m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.274.865,77

Elke volgende  m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.409,91

Toeslag voor een eventueel speellokaal (90 m2 bvo)

€ 120.961,80

C.      Bouwkosten school voor (voortgezet) speciaal onderwijs.

 

Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 677 m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.226.852,15

Elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.401,55

Toeslag voor een eventueel speellokaal (90 m2 bvo)

€ 120.961,80

Toeslag liftinstallatie als bij nieuwbouw een liftinstallatie incl. een schacht wordt aangebracht

€ 118.892,86

D.     Bouwkosten school voor voortgezet onderwijs.

 

-        Er is geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding.

-        De sectieafhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 m² bruto vloeroppervlak uit een vast bedrag per huisvestingsvoorziening en een vast bedrag per sectie.

-        Voor projecten kleiner dan 460 m2 worden geen sectieafhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimteafhankelijke kosten per m² bruto vloeroppervlakte.

-        De bedragen zijn opgenomen in de tabel met vaste bedragen per m² bruto vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening.

-        Voor het berekenen van de vergoeding voor de:

 

  • ruimteafhankelijke kosten wordt het toegekende aantal m² per type ruimte van de huisvestingsvoorziening, berekend op basis van Bijlage 2, Deel C, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort:

 

 

< 460 m 2

> 460 <2.500 m 2

> 2.500 m 2

  Algemene en specifieke ruimte

2.106,53

1.250,16

1.220,21

  Werkplaatsen

2.057,47

1.664,33

1.664,33

  Werkplaatsen consumptief

2.498,40

2.105,26

2.105,26

 

  • sectieafhankelijke kosten wordt de vergoeding voor de algemene vaste voet en/of de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, afhankelijk van de secties waaruit de op basis van Bijlage II goedgekeurde huisvestingsvoorziening bestaat getotaliseerd en gebaseerd op onderstaande tabel:

 

 

<460m2

> 460 <2.500 m 2

> 2.500 m 2

Algemene en specifieke ruimte

n.v.t.

132.917,29

132.917,29

Werkplaatsen

n.v.t.

260.906,59

364.285,29

Werkplaatsen consumptief

n.v.t.

48.242,50

48.242,50

 

 

Tot de specifieke ruimte (algemene sectie) behoren:

-        (uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;

-      handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.

 

Tot de werkplaatsen behoren:

-        techniek algemeen:

         *      bouwtechniek

         *    machinale houtbewerking

         *    meten

         *      elektrotechniek

         *      installatietechniek

         *    lasserij

         *    metaal

         *      motorvoertuigentechniek

         *      mechanische techniek

-                consumptief:

         *      werkplaats consumptieve techniek;

-        grafische techniek:

         *      werkplaats grafische techniek;

-        landbouw:

         *    groen-praktijk;

 

De overige ruimten (theorie-, theorievak- en (specifieke) vaklokalen en directie- en nevenruimten) behoren tot de categorie algemene ruimte.

 

ad.1.c.                   Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs.

 

Voor de school voor voortgezet onderwijs is het bedrag van de normkosten gebaseerd op een standaardlocatie. Voor de volgende aanvullende investeringskosten wordt, indien noodzakelijk, een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld:

a.       paalfundering en

b.      bemaling.

 

Ad.a.                Paalfundering.

De aanvullende vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte in relatie met de omvang van de bouw in bruto vloeroppervlakte en wordt bepaald op basis van de volgende formules:

 

Nieuwbouw en uitbreiding  > 1000 m2

Paallengte 1 tot 15 meter                                €   3.874,72                                +                                (€  20,33 * A)

Paallengte 15 tot 20 meter                                €   4.125,13                                +                                (€  34,39 * A)

Paallengte 20 meter of langer                                €   4.605,57                                +                                (€  61,54 * A)

 

Uitbreiding                                <=  1000 m2                                                

Paallengte 1 tot 15 meter                                €  4.731,73                                +                                (€    7,12 * A)

Paallengte 15 tot 20 meter                                €  6.171,77                                +                                (€  18,48 * A)

Paallengte 20 meter of langer                                €  9.372,34                                +                                (€  37,36 * A)

 

 

ad.b. Bemaling.

Als de grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een aanvullend bedrag per m² goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend. De vergoeding bedraagt €  13,20 per m² terrein.

 

 

ad.1.d.            Toeslag voor herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw school voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs.

 

Als de vervangende nieuwbouw voor een school voor primair of (voortgezet) speciaal onderwijs plaatsvindt op dezelfde plaats moet het desbetreffende terrein nadat de bouw is afgerond worden hersteld en moeten de leerlingen verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor deze kosten is gebaseerd op een vast bedrag per m2 bvo.

 

De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

 

Permanente bouw per m2 bvo

€ 54,58

Tijdelijke bouw per m2 bvo

€ 37,46

De vergoeding voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

 

Permanente bouw per m2 bvo

€ 62,60

Tijdelijke bouw per m2 bvo

€ 31,32

 

 

2.                   Uitbreiding (permanente bouw)

 

2.1.             Kosten terrein

Voor kosten terrein is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Als  uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt voor het vaststellen van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.a).

 

2.2.                   Bouwkosten

>       Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard van de (speciale) school voor basisonderwijs tot 1035 m² bruto vloeroppervlakte en van de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs tot 1000 m² bruto vloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven.

>             Bij grotere uitbreidingen moet worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard).

Tot de bouwkosten behoren:

-        de bouwkosten van het gebouw, en

-        extra kosten voor extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein.

De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m2. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage 2 aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

 

a.          De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m2 bvo of groter

€ 115.220,19

Startbedrag bij uitbreidingen van 60 tot 115 m2 bvo

€ 76.813,46

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

€ 1.534,85

 

b.          De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

Startbedrag bij uitbreidingen van 105 m2 bvo of groter

€ 118.488,32

Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 105 m2 bvo

€ 78.992,22

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.565,44

Toeslag voor een eventueel afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo) in combinatie met uitbreiding van de school

€ 138.137,11

Vergoeding voor een eventueel afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo), zonder gelijktijdige uitbreiding van de school

€ 253.973,40

 

c.          De vergoeding voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

Startbedrag bij uitbreidingen van 96 m2 bvo of groter

€ 107.315,27

Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 96 m2 bvo

€ 71.543,51

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.568,54

Toeslag voor een eventueel afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo) in combinatie met uitbreiding van de school

€ 120.961,80

Vergoeding voor een eventueel afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo), zonder gelijktijdige uitbreiding van de school

€ 253.973,40

Als bij uitbreiding van het gebouw gelijktijdig een liftinstallatie, incl. schacht wordt aangebracht wordt aanspraak gemaakt op een aanvullende vergoeding

€ 142.907,06

 

d             Bouwkosten school voor voortgezet onderwijs.

Hiervoor wordt verwezen naar onderdeel Bouwkosten scholen voor voortgezet onderwijs, onderdeel 1.b onder D en onderdeel 1.c..

 

 

2.5.            Toeslag voor het herstel van het terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats  

Voor deze toeslag gelden dezelfde voorwaarden en bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard), zie onderdeel 1.d..

 

3                   Tijdelijke voorziening

 

De vergoedingsbedragen voor tijdelijke voorzieningen zijn afgestemd op de investeringslasten van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen:

a.          nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie;

b.          uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en

c.          uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen.

Daarnaast wordt rekening gehouden met het bekostigen van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. Voor de grondkosten is uitgangspunt dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).

 

3.1.                   Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

 

Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van semi-permanente lokalen is uitgegaan van de volgende bruto vloeroppervlakte:

-              per groep                                                                80 m2     

-              toeslag voor eerste groep                      20 m2     

-              toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie                160 m2   

 

Een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). Daarom wordt voor het eerste lokaal een toeslag gegeven. Ook wordt een toeslag gegeven als een voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen als hoofdgebouw gaat fungeren, omdat deze voorzieningen (bijv. lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke) in het hoofdgebouw aanwezig moeten zijn. De aanvullende vergoeding bestaat uit:

-              een vast bedrag

-              een bedrag per groep en

-              bedragen voor de beide toeslagen.

Alle directe en indirecte kosten gemoeid met het realiseren van de voorziening moeten worden bestreden uit het ter beschikking gestelde bedrag. In deze bedragen zijn zodoende begrepen de bouwkosten, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen, kosten van fundering en de eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. De vergoeding wordt vastgesteld voor een:

 

a.          een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs op basis van de volgende bedragen:

 

Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter

€ 44.807,43

Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2 bvo

€ 29.871,63

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

€ 1.101,13

b.          een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs op basis van de volgende bedragen:

 

Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter

€ 46.962,96

Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2 bvo

€ 31.735,68

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

€ 1.078,85

Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw.

 

c.          een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de vergoedingsformule €  670,32  * A +   € 46.085,63 , waarbij A = het toegekende aantal m² bruto vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting. Voor de berekening van A wordt verwezen naar bijlage 2, deel C.

 

3.2. Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen primair en (voortgezet) speciaal onderwijs

 

De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een vast bedrag per m2. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen. Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw. De vergoeding wordt bepaald voor een:

 

a.             basisschool en een speciale school voor basisonderwijs op basis van de volgende bedragen:

 

Startbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of groter

€ 25.186,62

Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m2 bvo

€ 16.791,08

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

€ 1.153,79

 

b.          school voor (voortgezet) speciaal basisonderwijs op basis van de volgende bedragen:

 

Startbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of groter

€ 25.538,21

Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m2 bvo

€ 17.025,47

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

€ 1.140,65

 

 

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk:

-        huur van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en

-        huur van een bestaand gebouw.

Beide soorten huur worden vergoed op basis van de werkelijke kosten.

4.                Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

 

4.1.          School voor basisonderwijs.

Het bedrag voor eerste inrichting onderwijsleerpakket (OLP) en meubilair bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m2. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal leerlingen. Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.

 

a.          De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

 

Basisbedrag

€ 35.845,33

Naast het basisbedrag voor elke m2 bvo

€ 125,39

b.          De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Basisbedrag

€ 76.050,92

Naast het basisbedrag voor elke m2 bvo

€ 129,73

De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een speellokaal van een school voor speciaal basisonderwijs bedraagt € 6.939,99.

c.          De vergoeding voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

 

Basisbedrag

Naast het basisbedrag voor elke m2  bvo

SO/VSO-doven

€ 128.138,54

€ 223,67

SO/VSO-sh

€ 116.403,66

€ 289,89

SO/VSO-esm

€ 108.468,28

€ 144,14

SO/VSO-visg

€ 153.938,08

€ 275,12

SO/VSO-lz

€ 98.164,51

€ 135,56

SO/VSO-lg

€ 115.567,26

€ 264,27

SO/VSO-zmlk

€ 96.639,88

€ 114,99

SO/VSO-zmok

€ 94.329,81

€ 132,20

SO/VSO-pi

€ 95.163,67

€ 143,56

SO/VSO-mg

€ 117.011,90

€ 117,26

 

De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een speellokaal bedraagt €  6.939,99

 

4.2.             School voor voortgezet onderwijs.

 

De vergoeding voor eerste inrichting met inventaris (leer- en hulpmiddelen en meubilair) is gekoppeld aan de toe te kennen huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw (geen vervangende nieuwbouw), uitbreiding en ingebruikneming (geen ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) en deze eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd. Als in plaats van uitbreiding van het schoolgebouw wordt verwezen naar medegebruik wordt inventaris slechts toegekend als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet geschikt is. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het type ruimte dat wordt toegekend en wordt bepaald door het verschil tussen de aanwezige bruto vloeroppervlakte per ruimtetype en de te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald aan de hand van de in onderstaande tabel genoemde normbedragen inventaris per ruimtetype:

 

 Ruimtetype

 Functie

Inventaris / m2

 Algemeen

 

                147,93

 Specifiek

 (Uiterlijke) verzorging/mode en commercie

 Handel/verkoop/administratie

 Praktijkonderwijs

                345,74

                211,50

                283,97

 Werkplaatsen

 Techniek algemeen

 Consumptief

 Grafische techniek

 Landbouw

                362,73

                702,44

                1.342,96

                     0,00

 

5.                   Lokalen bewegingsonderwijs

 

5.1.                   Bouwkosten nieuwbouw

1.          De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met een netto speeloppervlakte van 256 m2 (bruto vloeroppervlakte van 455 m²) bedraagt € 827.134,08 (op het schoolterrein) respectievelijk €  843.863,35 (op afzonderlijk terrein).

2.      De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met een netto speeloppervlakte van 286 m2 (bruto vloeroppervlakte van 490 m² bedraagt € 890.760,38 (op het schoolterrein) respectievelijk €  908.775,91 (op afzonderlijk terrein).

3.      De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met een netto speeloppervlakte van 308 m2 bruto vloeroppervlakte van 515 m² bedraagt € 936.207,94 (op het schoolterrein) respectievelijk €  955.141,40 (op afzonderlijk terrein).

In deze vergoedingen zijn opgenomen de kosten van fundering op staal en inrichting van het terrein.

  • Voor de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs (LG en MG-scholen met een LG- of MLK/ZMLK-component) wordt een toeslag toegekend van 50 m² (grotere entree en kleed- en doucheruimte), het normbedrag van deze toeslag is €  82.973,51.

Als paalfundering noodzakelijk is wordt een toeslag gegeven die afhankelijk is van de benodigde paallengte:

 

Paallengte

vergoeding

Extra vergoeding bij ruimten LG en MG

1<15m

€   16.636,89

€              20.976,74

15<20m

€   22.934,81

€              29.051,15

>20m

€   32.210,94

€              41.809,49

 

5.2.                   Uitbreiding

Bij uitbreiding van lokaal bewegingsonderwijs wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met een bruto vloeroppervlakte van 455 m². Bij kleine lokalen bewegingsonderwijs, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m² of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m². Voor de uitbreiding wordt de volgende vergoeding toegekend:

 

Uitbreiding

normbedrag

Paallengte

1 < 15 meter

15 < 20 meter

> 20 meter

112 t/m 120 m2

€  192.174,16

€   7.448,05

€  12.900,44

€  21.090,80

121 t/m 150 m2

€  233.614,09

€   9.313,08

€  16.121,40

€  26.363,50

 

 

5.3.                   Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van:

a.       medegebruik van een gebouw van een andere school of de gemeente of

b.      huur van een gebouw van een commerciële exploitant.

Recht op vergoeding is afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie en van de onderwijssoort die van de accommodatie gebruik maakt:

 

De gemeente:

a.       vergoedt, als het bevoegd gezag eigenaar van de school voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs eigenaar is van het lokaal bewegingsonderwijs, aan de eigenaar het vaste bedrag vermeerderd met het variabele deel, gebaseerd op het aantal klokuren x het klokuurbedrag als het lokaal bewegingsonderwijs door een school of nevenvestiging voor primair onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs wordt gebruikt;

b.      vergoedt, als het bevoegd gezag van de school of nevenvestiging voor voortgezet onderwijs eigenaar is van het lokaal bewegingsonderwijs aan de eigenaar het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag naar rato van het aantal klokuren gebruik als het lokaal bewegingsonderwijs door een school of nevenvestiging voor primair onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs wordt gebruikt;

c.       stelt, als de gemeente eigenaar is van het gebouw en het lokaal bewegingsonderwijs wordt gebruikt door een school of nevenvestiging voor primair onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs het lokaal bewegingsonderwijs om niet beschikbaar;

d.      vergoedt aan de commerciële exploitant de huurprijs, bestaande uit stichtingskosten + kosten materiële instandhouding als het lokaal bewegingsonderwijs wordt gebruikt door een school of nevenvestiging voor primair onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs;

c.       vergoedt, als de school voor voortgezet onderwijs gebruik maakt van een lokaal bewegingsonderwijs van een commerciële exploitant,  aan de school voor voortgezet onderwijs de stichtingskostenvergoeding, die onderdeel uitmaakt van de door de school voor voortgezet onderwijs te betalen huurprijs.  Het bedrag van de stichtingskostenvergoeding wordt als volgt berekend:

         -        totale huurbedrag – aantal klokuren gebruik x het vaste en variabele deel van het klokuurbedrag.

 

De school voor voortgezet onderwijs is verschuldigd aan:

a.          de gemeente, als de school voor voortgezet onderwijs een lokaal bewegingsonderwijs van de gemeente gebruikt, een bedrag aan exploitatiekosten voor het aantal lesuren gebruik. De hoogte van de vergoeding wordt berekend voor zowel het vaste en variabele deel op basis van het aantal klokuren gebruik.

b.          een school voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs, als het lokaal bewegingsonderwijs van een school voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs wordt gebruikt, zowel het vaste en variabele deel op basis van het aantal klokuren gebruik voor het aantal lesuren medegebruik. De gemeentelijke vergoeding voor het vaste deel aan de school voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs wordt in deze situatie verminderd met het aantal klokuren als gevolg van het medegebruik door de VO-school en

c.       aan een commerciële exploitant, als een gymnastiekaccommodatie van de commerciële exploitant wordt gebruikt, de huurprijs (stichtingskosten en materiële instandhouding).

Voor de hoogte van het vaste deel van het klokuurbedrag onder a, b en c wordt het vaste bedrag, genoemd in onderstaande tabel, gedeeld door 26. Het op deze wijze verkregen bedrag wordt vermenigvuldigd met het aantal klokuren. Het berekende bedrag van de vaste vergoeding wordt verhoogd met de berekende vergoeding per klokuur en het saldo is het totale vergoedingsbedrag dat een school voor voortgezet onderwijs moet vergoeden.

 

Stichtingsjaar

Vaste kosten

(excl. verzekering en ozb)

Variabele kosten

Tot 1987

< 90 m²

2.701,26

328,21

90-130 m²

3.466,16

415,33

130-170 m²

3.789,89

448,20

170-190 m²

3.616,84

490,39

190-230 m²

3.463,97

540,25

> 230 m²

3.920,39

604,36

Vanaf 1987

>  252 m2

 

3.112,75

 

549,57

 

5.4.                      Eerste inrichting

 

Aanspraak op bekostiging voor eerste inrichting onderwijsleerpakket, meubilair en leer- en hulpmiddelen ontstaat bij het toekennen van de voorziening:

-        nieuwbouw als eerste voorziening;

-        uitbreiding en

-         ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw),

voorzover de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd.

Bij de voorzieningen vervangende nieuwbouw en medegebruik bestaat geen aanspraak op bekostiging van eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair.

 

5.4.1.                OLP/meubilair school voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs

De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs bedraagt €  48.021,61

 

5.4.2.                OLP/meubilair school voor (voortgezet) speciaal onderwijs.

 

Schoolsoort

Bedrag in euro

SO-doven

€ 38.294,33

SO-sh/esm

€ 38.069,68

SO-lg/mg

€ 50.486,16

SO-lz/pi

€ 36.211,67

SO-zmlk

€ 36.211,67

SO-zmok

€ 36.137,16

VSO-doven

€ 44.895,70

VSO-sh/esm

€ 46.067,16

VSO-lg/mg

€ 56.224,56

VSO-lz/pi

€ 44.246,96

VSO-zmlk

€ 44.246,96

VSO-zmok

€ 39.498,67

SOVSO-doven

€ 46.492,90

SOVSO-sh/esm

€ 49.839,61

SOVSO-visg

€ 56.873,29

SOVSO-lg/mg

€ 57.754,91

SOVSO-lz/pi

€ 48.018,31

SOVSO-zmlk

€ 48.018,31

SOVSO-zmok

€ 39.946,87

 

 

5.4.3.                OLP/meubilair school voor voortgezet onderwijs

De vergoeding, afhankelijk van het type toegekende gymnastiekaccommodatie wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

 

Meubilair

Leer- en hulpmiddelen

Totaal

 Eerste lokaal

 Tweede lokaal

 Derde lokaal

 Oefenplaats 1

 Oefenplaats 2

1.014,21

1.014,21

1.014,21

60.479,18

47.178,35

20.510,94

13.356,72

1.541,85

61.494,48

48.192,56

21.525,15

13.356,72

1.541,85

 

6.                   Huur sportvelden

Een school voor voortgezet onderwijs maakt gedurende maximaal 8 weken per jaar aanspraak op een vergoeding van de huur van een sportveld. De vergoeding voor deze kosten bedraagt € 19,59 per klokuur voor de periode van 8 weken.