Regeling vervallen per 08-04-2020

Brandbeveiligingsverordening 2010

Geldend van 11-05-2012 t/m 07-04-2020 met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2012

Intitulé

BRANDBEVEILIGINGSVERORDENING 2010

Gebaseerd op 3 van de Wet veiligheidsregio’s en de aanpassing daarop (Stb. 2010, 145 en 146);

Overwegende dat het verplicht is een verordening vast te stellen omtrent het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;

Besluit vast te stellen:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    inrichting: voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats voor zover dat geen bouwwerk is;

  • b.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, dat op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

Artikel 2 Reikwijdte

De bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften zijn van toepassing op elk gebruik van een inrichting, tenzij bij het desbetreffende voorschrift anders is aangegeven.

Artikel 2a Positieve fictieve beschikking

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op deze verordening​.

Hoofdstuk 2 Gebruiksvergunning

Artikel 3 Vergunning gebruik inrichting

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende gebruiksvergunning een inrichting in gebruik te hebben of te houden, voor zover daarin:

    • a.

      meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn, of;

    • b.

      aan meer dan 10 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft, of;

    • c.

      aan meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of aan meer dan 10 lichamelijk of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen aan de gebruiksvergunning voorschriften verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen aan de gebruiksvergunning nieuwe voorwaarden verbinden en gestelde voorwaarden wijzigen of intrekken, indien het belang waarvoor de gebruiksvergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de gebruiksvergunning.

  • 4. [vervallen]

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen categorieën van inrichtingen aanwijzen waarvoor in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een meldingsplicht geldt.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen algemene regels op stellen voor categorieën van inrichtingen, waarvoor in afwijking van het bepaalde in het eerste lid geen vergunningplicht geldt als aan deze algemene regels wordt voldaan.

  • 7. Voordat burgemeester en wethouders gebruik maken van de bevoegdheid als genoemd in het vierde en vijfde lid, vragen zij de Veiligheidsregio Kennemerland om advies.

Artikel 4 Tijdig indienen aanvraag gebruiksvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen besluiten de aanvraag om gebruiksvergunning niet te behandelen, indien deze aanvraag wordt ingediend minder dan vier weken voor de aanvang van het gebruik van de inrichting. Voor bepaalde, door burgemeester en wethouders aan te wijzen vergunningen, kan deze termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 5 Weigeren gebruiksvergunning

Burgemeester en wethouders weigeren een gebruiksvergunning, indien de in de aanvraag vermelde wijze van het gebruik van de inrichting niet brandveilig is en dit door het stellen van voorschriften ook niet kan worden bereikt.

Artikel 6 Het intrekken en wijzigen van de gebruiksvergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de gebruiksvergunning wijzigen:

    • a.

      indien een verandering van inzichten of van omstandigheden gelegen buiten de inrichting die bij de verlening van de gebruiksvergunning een rol hebben gespeeld dit noodzakelijk maakt, of

    • b.

      op verzoek van de vergunninghouder.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de gebruiksvergunning intrekken:

    • a.

      indien blijkt dat zij de vergunning op grond van onjuiste of onvolledige gegevens hebben verleend;

    • b.

      indien blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorwaarde van de vergunning;

    • c.

      indien van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 30 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning;

    • d.

      indien van de vergunning gedurende een aansluitende periode van 30 weken of langer geen gebruik is gemaakt;

    • e.

      indien het belang in verband waarmee de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten of van omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door wijziging van de vergunning dat belang voldoende te beschermen of

    • f.

      op verzoek van de vergunninghouder.

  • 3. Burgemeester en wethouders gaan niet over tot intrekking of wijziging van de gebruiksvergunning dan nadat zij de vergunninghouder in de gelegenheid hebben gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, tenzij de intrekking of wijziging plaatsvindt op verzoek van vergunninghouder.

Artikel 7 Verplicht aanwezige bescheiden

In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de gebruiksvergunning betrekking heeft moet de vergunning aanwezig zijn en moet op verzoek van degene die belast is met de zorg voor de naleving van dit hoofdstuk, ter inzage worden gegeven.

Hoofdstuk 3 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar

Artikel 8 Gebruikseisen voor inrichtingen

De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de paragrafen 1.16, 1.17 en 6.5 en in de afdelingen 6.5, 6.6, 7.1 en 7.2 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en 676) zijn van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige, meldingplichtige en niet- vergunningplichtige inrichtingen.

Artikel 9 Verbodsbepaling

Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien de wijze van gebruik van de inrichting in telatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn.

Hoofdstuk 4 Het bestrijden van brand en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand

Artikel 10 Brandveiligheidsvoorzieningen

De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de paragrafen 6.7 en 6.8 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en 676) zijn, met uitzondering van de artikelen 6.28, 6.29 en 6.39, van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige, meldingplichtige en niet- vergunningplichtige inrichtingen.​

Artikel 11 Melden van brand en broei

Iedereen die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

Artikel 12 Bossen, heidevelden, venen

De eigenaar van een aangesloten of vrijwel aaneengesloten opstand die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout, een heideveld, een veen of een ander erf of terrein, voor zover niet bedoeld in 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, en dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht onverwijld de voorschriften op te volgen die het college dan wel de krachtens artikel 13 aangewezen toezichthoudende ambtenaren geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van de brand.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 13 Toezicht

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan de ambtenaren die daartoe krachtens artikel 61 Wet veiligheidsrisico’s zijn aangewezen.

Artikel 14 Intrekken oude Brandbeveiligingsverordening

De Brandbeveiligingsverordening, zoals laatstelijk gewijzigd op 7 januari 2005 wordt ingetrokken.

Artikel 15 Overgangsrecht

  • 1. Vergunningen die zijn verleend onder de werking van de Brandbeveiligingsverordening, zoals laatstelijk gewijzigd op 7 januari 2005, of de Brandweerverordening voor Haarlem van 10 maart 1966 die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening worden aangemerkt als vergunning krachtens de Brandbeveiligingsverordening Haarlem.

  • 2. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Brandveiligingsverordening Haarlem een aanvraag om vergunning op grond van de Brandbeveiligingsverordening van 7 januari 2005 is ingediend waarop nog niet is beslist, wordt daarop deze laatstgenoemde verordening toegepast.

  • 3. Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag om vergunning, waarbij de aanvraag voor de inwerkingtreding van de Brandbeveiligingsverordening Haarlem is ingediend, wordt beslist met toepassing van de Brandbeveiligingsverordening van 7 januari 2005.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2010.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Brandbeveiligingsverordening Haarlem.

TOELICHTING BRANDBEVEILIGINGSVERORDENING

Algemeen

Juridische basis

De wetgever geeft in de Wet veiligheidsregio’s de gemeenteraad de opdracht bij verordening regels vast te stellen omtrent het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt, voor zover daarin niet bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet is voorzien.

Reikwijdte

De brandbeveiligingsverordening mag niet regelen 'voor zover daarin bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet is voorzien'. Hierop moet bij het stellen van regels nauwlettend worden toegezien. Feitelijk moet de gemeente zich telkens weer afvragen in hoeverre een wet voorziet of mede (indirect) voorziet in de brandveiligheid die in de Wet veiligheidsregio’s als opdacht aan het college is opgedragen. Als dit het geval is gaat die wet als juridische basis voor op de Wet veiligheidsregio’s.

Het kan ook zijn dat de gemeente niet bevoegd is om eisen te stellen. Een bekend voorbeeld is een bedrijfshulpverleningsorganisatie die tot doel heeft werknemers te beschermen tegen gevaren, waaronder brandgevaar. Dit is een aangelegenheid die regeling vindt in de Arbeidsomstandighedenwet. Het rijk is hier het bevoegd gezag. De gemeente kan daarom geen eisen stellen aan een organisatie die tot doel heeft in de (brand)veiligheid van werknemers te voorzien. Gemeenten zijn in dit geval afhankelijk van anderen of en in hoeverre zaken goed zijn geregeld.

Met andere woorden: de brandbeveiligingsverordening is een vangnet voor brandveiligheidvoorzieningen die noodzakelijk zijn maar waarvoor geen wettelijke basis voorhanden is. Voordat een gemeente op basis van de brandbeveiligingsverordening eisen kan stellen moet er onderzoek plaatsvinden naar wetgeving die mogelijk van toepassing zou kunnen zijn en van rechtswege voorrang heeft. In de dagelijkse praktijk is er natuurlijk een aantal standaard gevallen waarbij van tevoren duidelijk is hoe zaken liggen.

Inhoudelijk aspecten

De brandbeveiligingsverordening is een vangnet, een restregelgeving, zij regelt de brandveiligheid die niet op een andere manier wettelijk is geregeld. Dit is weliswaar een beperking, maar wel van een open bron. Bij het gebruiksvergunningensysteem van de brandbeveiligingsverordening gaat het namelijk om 'niet-bouwwerken '. Het kan gaan om bijvoorbeeld een omheind weiland of een los met de wal verbonden drijvend hotel of discotheek. De omschrijving in de Wet veiligheidsregio’s zelf kent een beperking van doel, nl. brandveiligheid, maar behoudens door andere wetgeving, geen beperking van object, de omschrijving is van toepassing op de gehele omgeving. Voor een dergelijk object is het vanwege het feit dat niet van tevoren duidelijk is waarom het gaat, moeilijk concrete regels te maken. Veel objecten lijken evenwel op bekende zaken. Analoog daaraan kunnen eisen worden gesteld, afhankelijk van een specifieke situatie. Als voorbeeld dient een bouwwerk dat op de grond staat. Hiervoor is in elk geval het Bouwbesluit, het Gebruiksbesluit en de Bouwverordening ex de Woningwet van toepassing. Door de definitie van het begrip bouwwerk in de bouwverordening en de toepassing ervan in het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit, dat is gekozen naar aanleiding van de definitie van het begrip bouwen in de Woningwet, is een constructie die drijft op het water meestal geen bouwwerk in de zin van de Woningwet en afgeleide regelgeving. Voor een met de grond verbonden object is de Woningwet het juridisch kader, voor hetzelfde object dat drijft is de brandbeveiligingsverordening het juridisch kader (voor de brandveiligheid). Een ander voorbeeld: een tent die langdurig op dezelfde plaats staat kan een bouwwerk zijn (Woningwet van toepassing), terwijl diezelfde tent tijdens een kortdurende periode een 'niet-bouwwerk' is, waarvoor op grond van de brandbeveiligingsverordening eisen moeten worden gesteld. Het spreekt voor zich dat gemeenten bij de uitvoering van de brandbeveiligingsverordening de nodige zorg moeten betrachten, vooral omdat de regels van de brandbeveiligingsverordening met hun algemene omschrijving van geval tot geval in concrete eisen moeten worden omgezet.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Reikwijdte van de Brandbeveiligingsverordening Haarlem

Op bouwwerken is het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008, 327) van toepassing. Deze regeling is uitputtend bedoeld, zodat de Brandbeveiligingsverordening alleen betrekking kan hebben “niet-bouwwerken”. Deze worden in het kader van deze verordening omschreven als inrichtingen. De Brandbeveiligingsverordening is van toepassing op alle inrichtingen, maar niet voor alle inrichtingen geldt een vergunnings- of meldingsplicht. In alle gevallen dient de houder van een inrichting er dan ook voor te zorgen dat wordt voldaan aan de eisen voor een brandveilig gebruik.

Bouwwerk of geen bouwwerk

De Woningwet heeft een grote invloed op de reikwijdte van de brandbeveiligingsverordening, deze wet bevat de wettelijke grondslag voor voorschriften betreffende het oprichten en veranderen van bouwwerken (zoals gebouwen), de technische staat van bestaande bouwwerken en standplaatsen en het gebruik van bouwwerken. De beperking als gevolg van het bepaalde in de Woningwet laat zich het best omschrijven door de definities van de begrippen. · 1. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats; · 2. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; · 3. standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

Bouwwerk

Een definitie van het begrip bouwwerk geeft de Woningwet niet, de VNG houdt in het model bouwverordening een in de jurisprudentie aanvaarde definitie aan: - bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. Aan de hand van de vier elementen van de definitie van het begrip bouwwerk: · 1) constructie, · 2) van enige omvang, · 3) met de grond verbonden, · 4) bedoeld om ter plaatse te functioneren · wordt bepaald of een object een bouwwerk is of niet. Over het begrip bouwwerk bestaat een uitgebreide jurisprudentie, het is niet zonder meer duidelijk wanneer aan de vier voorwaarden wordt voldaan om tot de conclusie te komen dat een object een bouwwerk is. Een uitgebreide opsomming van jurisprudentie is te vinden in de toelichting op de Model-bouwverordening van de 'Standaardregelingen in de bouw' (Sdu uitgevers bv, Den Haag).

Artikelen 3 tot en met 7 Gebruiksvergunning

De brandbeveiligingsverordening kent een gebruiksvergunningenstelsel voor die situaties die uit een oogpunt van brandveiligheid meer dan gebruikelijke aandacht behoeven. Voor het stellen van eisen via een vergunning of via de directe werking van de verordening is het nodig dat de situatie waarop de vergunning of eisen van toepassing is, is afgebakend: een ruimtelijk begrensde plaats, voor zover die geen bouwwerk is. Kortheidshalve is gekozen voor één woord: inrichting. Hieronder valt een grote verscheidenheid aan situaties. Hierdoor is het niet goed mogelijk om concrete eisen te stellen. Het aanvragen van een vergunning is daarom vormvrij. Het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit geven richtlijnen voor de te stellen voorwaarden. Langs die lijnen (analoog) moet met verstand van zaken worden gehandeld. Aan een los aangemeerde drijvende hotelboot bijvoorbeeld kunnen dezelfde brandveiligheidseisen worden gesteld stellen als aan een vast met de wal verbonden drijvende hotelboot (bouwwerk in de zin van de bouwverordening en de Woningwet).

In artikel 4 is een aparte bepaling opgenomen voor het tijdig indienen van aanvragen. Dit is bijvoorbeeld van belang bij evenementen. Daarvan staat de datum op voorhand al geruime tijd vast en is het verschuiven hiervan veelal niet mogelijk. De aanvraag om gebruiksvergunning dient dan ook tijdig te worden ingediend.

Artikelen 8 en 9 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar

Het spreekt voor zich dat gemeenten bij de uitvoering van de brandbeveiligingsverordening

de nodige zorg moeten betrachten, vooral omdat de regels van de

brandbeveiligingsverordening met hun algemene omschrijving van geval tot geval in concrete eisen moeten worden omgezet.

Daarbij zal zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij zaken die onder het

Gebruiksbesluit vallen en die vergelijkbaar zijn aan de inrichting waarom op grond van deze

verordening een gebruiksvergunning wordt gevraagd. Daarmee wordt bereikt dat aan

vergelijkbare situaties, dezelfde eisen worden gesteld, zoals in de reeds genoemde situatie van de drijvende hotelboot ten opzichte van het hotel op het vasteland.

Artikelen 10, 11 en 12 Het bestrijden van brand en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand

Zoals in de algemene toelichting is vermeld, is de brandbeveiligingsverordening een vangnet

voor brandveiligheidvoorzieningen die noodzakelijk zijn maar waarvoor geen wettelijke basis

voorhanden is. In dit kader zijn de artikelen 10, 11 en 12 in de verordening opgenomen. Het

naleven van deze bepalingen is van belang bij het bestrijden, voorkomen en beperken van

brand en ongevallen bij brand, maar zijn niet in andere regelingen opgenomen.

Artikel 12 Toezicht

Het toezicht op de naleving van de Brandbeveiligingsverordening berust krachtens

artikel 61 van de Wet veiligheidsregio’s bij door burgemeester en wethouders opgedragen

ambtenaren. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wijst op grond van

artikel 65 van de Wet veiligheidsregio’s de ambtenaren aan die belast zijn met de opsporing

van strafbare feiten.

Artikel 15 Overgangsrecht

Het kan nodig zijn dat vergunningen op grond van de Brandbeveiligingsverordening van voor

2005 nog van kracht blijven. Om deze reden zijn ook de eerdere verordeningen opgenomen in het overgangsrecht.

Strafbepaling

Overtreding van de regels van deze verordening wordt op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsrisico’s gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie. De wetgever heeft hier een sluitende regeling beoogd, zodat er geen ruimte is voor een regeling op dit gebied in de verordening zelf.

Nota-toelichting

2012-05-08