Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Haarlemmermeer houdende regels voor peuterspeelzalen Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Haarlemmermeer 2014

Geldend van 31-07-2014 t/m heden

Intitulé

Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Haarlemmermeer 2014

De raad van de gemeente Haarlemmermeer,

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet,

gelezen het voorstel van het college van Haarlemmermeer d.d. [datum];

overwegende dat het gewenst is in aanvulling op de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, het Convenant Kwaliteit Peuterspeelzalen en de Beleidsregels kwaliteit Kinderopvang en Peuterspeelzalen, nadere eisen te stellen aan de inrichting van peuterspeelzalen

Besluit vast te stellen de verordening: Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Haarlemmermeer 2014

Titel 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder peuterspeelzaal hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet kinderopvang en het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012

Artikel 2 Groepspeelruimte

  • 1. In een peuterspeelzaal is voor ieder kind minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan groepsspeelruimte beschikbaar.

  • 2. Elke ruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Artikel 3 Buitenspeelruimte

  • 1. De peuterspeelzaal beschikt over aangrenzende buitenspeelruimte.

  • 2. De buitenspeelruimte voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar;

    • b.

      een oppervlakte van minimaal 3 m² bruto-oppervlakte speelruimte per aanwezig kind;

    • c.

      ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Artikel 4 Aanwijzing toezichthouders

  • 1. Burgemeester en wethouders zien toe op de naleving van de bij deze verordening gestelde regels.

  • 2. Burgemeester en wethouders wijzen de directeur van de GGD aan als toezichthouder.

Artikel 5 Onderzoek door de toezichthouder

  • 1. De toezichthouder onderzoekt na een aanvraag als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen of de instandhouding redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften uit deze verordening.

  • 2. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de exploitatie van een peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften uit deze verordening.

  • 3. Naast het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving van de bij deze verordening gestelde voorschriften.

Artikel 6 Vastleggen onderzoeksresultaten

  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de bij of krachtens artikel 2 en 3 gegeven voorschriften niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3. Alvorens het rapport vast te stellen, stelt de toezichthouder de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

  • 6. De toezichthouder stelt burgemeester en wethouders in kennis van de vaststelling van het rapport.

Artikel 7 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen artikel 2 en 3 buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen in een peuterspeelzaal leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 8 Overgangsbepaling

Binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze verordening voldoet de houder van een peuterspeelzaal aan de voorschriften uit deze verordening.

Artikel 9 Inwerkingtreding

  • 1. De verordening kinderopvang Haarlemmermeer 2002 wordt ingetrokken.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgend op haar bekendmaking.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Haarlemmermeer 2014.

Nota-toelichting

Algemene toelichting

Vanaf 1 augustus 2010 geldt een landelijk kwaliteitskader voor peuterspeelzalen. In de gewijzigde Wet kinderopvang en kwaliteit peuterspeelzalen (Wko) is bepaald dat de houder verantwoord peuterspeelzaalwerk biedt. Hieronder wordt verstaan dat het peuterspeelzaalwerk bijdraagt aan en stimuleert tot een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. Het begrip ‘verantwoord peuterspeelzaalwerk’ is uitgewerkt in de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.

Alle peuterspeelzalen moeten vanaf 1 augustus 2010 voldoen aan de landelijke kwaliteitseisen. Sinds de invoering van de Wet Kinderopvang in 2005 is een groot deel van de concrete kwaliteitsregels voor de kinderopvang waarop gemeenten handhaven, vastgelegd in de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen. Daarmee is nadere invulling gegeven aan de open normen in de Wko (artikelen 1.49, 1.50, 2.5 en 2.6) dat sprake moet zijn van verantwoorde kinderopvang of verantwoord peuterspeelzaalwerk. De beleidsregels zijn gebaseerd op een landelijk convenant dat via zelfregulering van de sector tot stand komt. De organisaties van afnemers en aanbieders van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk hebben door middel van een convenant afspraken gemaakt over de kwaliteit. De afspraken zijn algemeen aanvaarde kwaliteitseisen die onder andere betrekking hebben op zaken die essentieel zijn voor de pedagogische kwaliteit, zoals de beroepskracht-kind ratio, maximale groepsgrootte en de eisen die gesteld worden aan de opleiding van de pedagogisch medewerker.

Op 21 december 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een hoger beroepszaak (201103651/1/H2) uitgesproken dat een beleidsregel op zich geen grondslag biedt voor het opleggen van een sanctie vanwege een overtreding van een norm uit de kwaliteitsregels. Om de kwaliteit van en de veiligheid in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk weer goed te borgen, heeft de regering besloten de concrete kwaliteitseisen grotendeels vast te leggen in een algemeen verbindend voorschrift en in een daarop te baseren ministeriële regeling. Op 6 juni 2012 zijn het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en de daarop gebaseerde Regeling in werking getreden. Deze regelgeving komt inhoudelijk overeen met hetgeen in de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 was geregeld. Deze laatste regelgeving is per 6 juni 2012 ingetrokken. De per 6 juni 2012 in werking getreden regelgeving bevat geen eisen ten aanzien van ruimte en inrichting van peuterspeelzalen.

Ruimte en inrichting

Kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen kan niet zonder het stellen van kwaliteitseisen. Eisen inzake ruimte en inrichting vormen hier een essentieel onderdeel van.

De eerste levensjaren van een kind zijn belangrijk voor de ontwikkeling van de cognitieve, de sociaal-emotionele en de motorische vaardigheden. De opvoeding door de ouders legt daarvoor de basis, maar ook de rest van de omgeving waarin het kind opgroeit is van belang. Veel kinderen brengen enkele uren per dag door in peuterspeelzalen en andere kindercentra. Ze moeten daar veilig kunnen spelen en voldoende ruimte hebben.

Bestaande eisen over veiligheid en gezondheid die algemeen geldend zijn en volgen uit andere wet- en regelgeving zoals bouwvoorschriften, brandveiligheidsvoorschriften, eisen aan speeltoestellen, keukenhygiëne en dergelijke, blijven van toepassing naast deze eisen gesteld in de verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Haarlemmermeer 2014.

Toezicht

In dit hoofdstuk is het kader voor het toezicht beschreven. Op de handhaving zijn de algemene handhavingsbevoegdheden uit de Awb van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2 Groepspeelruimte

In dit artikel wordt bepaald dat voor elk kind 3,5m² bruto oppervlak speelruimte aanwezig moet zijn. Speelruimtes dienen passend te zijn ingericht voor spelen en rusten. Bij de inrichting van de binnenruimte dient rekening te worden gehouden met zowel het aantal kinderen dat van een ruimte gebruik maakt als de leeftijd van de kinderen. Het gaat om het totale aantal vierkante meters die beschikbaar zijn in de groepsruimten. Dus de lengte vermenigvuldigd met de breedte van de ruimtes waar de kinderen spelen.

Daarnaast is de houder van een peuterspeelzaal gehouden aan de eisen die zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2012. Het Bouwbesluit bevat bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerken minimaal moeten voldoen. Peuterspeelzalen vallen onder de categorie ’bijeenkomstfunctie voor kinderopvang’. De eisen uit het Bouwbesluit hebben betrekking op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu.

Artikel 3 Buitenspeelruimte

Dit artikel geeft aan dat de buitenspeelruimte voor kinderen die gebruik maken van de peuterspeelzaal aangrenzend aan de peuterspeelzaal dient te zijn gesitueerd. Evenals de binnenruimte dient de buitenruimte voor spel geschikt te zijn en ingericht in overeenstemming met de behoeften en mogelijkheden van de kinderen. Ook voor de buitenspeelruimte geldt dat bij de inrichting rekening dient te worden gehouden met het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen die gebruik maken van de ruimte. De speelruimte bestaat per aanwezig kind uit minimaal 3m² bruto oppervlakte. Met aanwezig kind wordt gedoeld op in de peuterspeelzaal aanwezige kinderen, niet noodzakelijkerwijs buitenspelend.

Artikel 4 Aanwijzing toezichthouders

Dit artikel maakt burgemeester en wethouders (hierna B&W) verantwoordelijk voor de naleving van deze verordening. B&W wijzen de directeur van de GGD aan als toezichthouder. Dit is in overeenstemming met het systeem van de wet. De directeur van de GGD oefent aldus het toezicht uit onder het gezag van de burgemeester en wethouders.

Afdeling 5.2. van de Algemene wet bestuursrecht bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

Artikel 5 Onderzoek door de toezichthouder

In dit artikel worden drie soorten van onderzoek onderscheiden. In de eerste plaats onderzoekt de toezichthouder naar aanleiding van een aanvraag voor de exploitatie van een peuterspeelzaal of aan de voorschriften uit deze verordening zal worden voldaan. Daarnaast voert de toezichthouder jaarlijks regulier onderzoek uit bij bestaande peuterspeelzalen. Voorts beschikt de toezichthouder op grond van lid 3 over de mogelijkheid om incidenteel onderzoek te verrichten naar de naleving van de voorschriften uit deze verordening.

Artikel 6 Vastleggen onderzoeksresultaten

De resultaten van het onderzoek uit artikel 5 worden door de toezichthouder schriftelijk vastgelegd in een inspectierapport. De toezichthouder zendt het inspectierapport aan de houder van de peuterspeelzaal. De houder wordt hiermee in de mogelijkheid gesteld om een reactie te geven op de inhoud van het rapport. De toezichthouder dient de reactie van de houder als bijlage bij het rapport te voegen. De houder zorgt er voor dat zowel ouders van kinderen in de peuterspeelzaal als het personeel inzage hebben in het inspectierapport van de toezichthouder. Uiterlijk 3 weken na ontvangst maakt de toezichthouder het inspectierapport openbaar. Het ligt voor de hand dat de toezichthouder voor de openbaarmaking een breed toegankelijk medium kiest. Gedacht kan worden aan de mogelijkheden die het internet biedt. Van deze vaststelling worden B&W door de toezichthouder op de hoogte gebracht. In de praktijk zal het veelal betekenen dat de toezichthouder het inspectierapport naar de burgemeester en wethouders zendt.

Artikelen 7

Het opnemen van een hardheidsclausule in deze verordening opent de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om, in gevallen waarin toepassing van een artikel van de verordening een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, artikel 2 en 3 buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Het afwijkende besluit van burgemeester en wethouders moet altijd binnen de doelstellingen van de verordening passen. De toepassing van de hardheidsclausule moet beperkt blijven tot individuele gevallen. Het gebruik van dit artikel is slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk.

Artikel 8

Binnen 3 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening voldoet de houder van een peuterspeelzaal aan de voorschriften uit deze verordening.

Artikel 9 en artikel 10

Deze bepalingen spreken voor zich.