Regeling vervallen per 12-01-2022

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer houdende regels omtrent de terugvordering en invordering (Beleidsregels terugvordering en invordering gemeente Haarlemmermeer 2021)

Geldend van 20-01-2021 t/m 11-01-2022 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2021

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer houdende regels omtrent de terugvordering en invordering (Beleidsregels terugvordering en invordering gemeente Haarlemmermeer 2021)

Burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer;

gelet op artikel 63 van de Verordening sociaal domein gemeente Haarlemmermeer 2021;

gelezen het voorstel d.d. 3 november 2021;

besluit vast te stellen:

Beleidsregels terugvordering en invorderinggemeente Haarlemmermeer 2021

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      PW: Participatiewet;

    • b.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen;

    • d.

      Wmo 2015: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • e.

      WI: Wet inburgering;

    • f.

      Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • g.

      De wetten: de onder a tot en met f genoemde wetten en regelingen tezamen en de Jeugdwet;

    • h.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • i.

      BW: Burgerlijk Wetboek;

    • j.

      College; het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer;

    • k.

      Debiteur: de persoon van wie wordt teruggevorderd.

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wetten en de daarop berustende regelingen, alsmede in de Algemene wet bestuursrecht en het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 2. Toepassingsgebied

Deze beleidsregels zijn van toepassing op terugvorderingen ingevolge de wetten alsmede op vorderingen ingevolge onverschuldigde betaling ex artikel 6: 203 e.v. BW, voor zover in de wetten en regelingen niet dwingend anders is bepaald.

Artikel 3. Bevoegdheid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit zoals vermeld in de wetten;

  • b.

    het terug-, invorderen en verrekenen van ten onrechte verleende uitkeringen, voorzieningen en gelden zoals vermeld in de wetten, tenzij in deze beleidsregels anders is bepaald;

  • c.

    het vestigen van een recht van hypotheek- of, waar het niet-registergoederen betreft. Een pandovereenkomst, een en ander ter meerdere zekerheid tot terugbetaling van de verstrekte uitkering.

Artikel 4. Dringende redenen en kruimelbedrag

  • 1. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college geheel of gedeeltelijk van herziening, intrekking of (verdere) invordering afzien.

  • 2. Indien het terug te vorderen bedrag lager is dan € 100 wordt een terugvorderingsbesluit genomen doch wordt er niet tot invordering overgegaan.

Artikel 5. Brutering

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om de uitkering bruto terug te vorderen in de gevallen zoals in de wetten omschreven. Echter, indien er géén sprake is van enig verwijtbaar gedrag van de zijde van de debiteur én de debiteur niet kan worden tegengeworpen dat de vordering niet in zijn geheel binnen het kalenderjaar waarop de vordering betrekking heeft is voldaan, wordt van brutering afgezien.

Artikel 6. Terugvorderingsbeschikking

Het college vermeldt in de terugvorderingsbeschikking, in aanvulling op hetgeen in artikel 4:86 Awb is gesteld, in ieder geval:

  • a.

    de mogelijkheid voor de debiteur om voor het verstrijken van de gestelde betalingstermijn een gemotiveerd verzoek tot het treffen van een betalingsregeling te doen;

  • b.

    dat, bij gebreke van tijdige betaling of het tijdig indienen van een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling, het college zal overgaan tot het instellen van rechtsmiddelen waarmee uiteindelijk tot (dwang)invordering kan worden overgegaan. Alle hieruit voortkomende invorderingskosten kunnen op de debiteur worden verhaald.

Artikel 7. Betalingsverplichting inwoners zonder uitkering

  • 1. Het college heeft de bevoegdheid om als betalingsverplichting een betaling van de volledige vordering ineens op te leggen, dan wel ambtshalve een maandelijkse aflossingstermijn vast te stellen.

  • 2. In de betalingsverplichting kunnen nadere voorwaarden worden opgenomen.

  • 3. Indien de debiteur in gebreke blijft tot volledige nakoming van de betalingsverplichting, wordt het besluit tot terugvordering wettelijk ten uitvoer gelegd.

Artikel 8. Aflossingscapaciteit inwoners met een bijstandsuitkering

  • 1. Indien de debiteur een inkomen heeft op bijstandsniveau, bedraagt de aflossingscapaciteit, met in achtneming van de beslagvrije voet:

    • a.

      maximaal 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand, inclusief de vakantietoeslag, indien de vordering het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 lid 1 van de Participatiewet. Er wordt geen rekening gehouden met eventuele toeslagen op grond van artikel 36 van de Participatiewet.

    • b.

      maximaal 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand, inclusief vakantietoeslag, in de overige situaties.

  • 2. Maximaal 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand bij het aflossen van leenbijstand als bedoeld in artikel 51 van de Participatiewet.

  • 3. Indien de debiteur een bijstandsuitkering ontvangt op grond van artikel 20 van de Participatiewet vermeerderd met een toeslag op grond van 35 van de Participatiewet, wordt de aflossingscapaciteit met toepassing van lid 1 en 2, alleen berekend over de bijstandsnorm.

  • 4. In geval van beslaglegging door een derde, kan de aflossingscapaciteit ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte, zoals aangegeven in artikel 475d leden 1 en 2 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 9. Tussentijdse beoordeling aflossingscapaciteit

Het college is bevoegd om tussentijds de hoogte van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting te verhogen dan wel te wijzigen in een aflossingsverplichting ineens indien de gewijzigde omstandigheden van de debiteur daartoe aanleiding geven of indien de debiteur desgevraagd geen informatie geeft over zijn omstandigheden.

Artikel 10. Verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting

  • 1. Het college kan de debiteur, die verzoekt om wijzing van de betalingsverplichting, de verplichting opleggen dit verzoek te onderbouwen door overlegging van financiële en overige relevante gegevens.

  • 2. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting heeft geen schorsende werking ten aanzien van de lopende betalingsverplichting.

Artikel 11. Verrekening en beslaglegging

  • 1. Indien de debiteur niet tot minnelijke betaling van de vordering overgaat, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van verrekening met de uitkering, verstrekt door een andere gemeente of uitkeringsinstantie dan wel door middel van invordering bij dwangbevel en beslaglegging.

  • 2. Het college kan tevens de invordering overdragen aan een derde.

  • 3. De aan het tweede lid verbonden invorderingskosten worden volledig doorberekend aan de debiteur.

Artikel 12. Uitstel van betaling

  • 1. Indien de financiële situatie of de bijzondere omstandigheden van de debiteur hiertoe aanleiding geven, kan het college op verzoek daartoe besluiten tot het verlenen van uitstel van betaling gedurende een bepaalde periode.

  • 2. Nadat een dwangbevel wettelijk ten uitvoer is gelegd, kan het college op verzoek besluiten de aflossingsverplichting te matigen, met handhaving van het derdenbeslag.

  • 3. Aan het uitstel van betaling, dan wel de matiging van de betalingsverplichting, kan het college voorwaarden verbinden.

Artikel 13. Afkoop van de restantvordering

  • 1. Het college kan, indien volledige invordering op een andere wijze naar het oordeel van het college minder rendabel zal zijn, besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering na betaling van 50% van de restschuld ineens.

  • 2. Het college besluit – behoudens dringende redenen - niet tot kwijtschelding:

    • a.

      indien en voor zover de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek;

    • b.

      indien de vordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht en de betaling ineens minder bedraagt dan 50% van de restschuld.

Artikel 14. Kwijtschelding bij schuldregeling

  • 1. Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde uitkering, indien:

    • a.

      redelijkerwijs is te voorzien dat de debiteur niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs is te voorzien dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen;

    • c.

      de vordering wegens teruggevorderde bijstand ten minste wordt voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang;

    • d.

      het verzoek tot medewerking aan een schuldsanering of schuldbemiddeling wordt ingediend door een bij het NVVK aangesloten schuldbemiddelingsinstantie of een Nederlandse gemeente.

  • 2. Het college verleent geen kwijtschelding als bedoeld in lid 1:

    • a.

      indien de terugvordering van bijstand het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht en waarbij als gevolg van dit gedrag aangifte is gedaan bij het Openbaar Ministerie;

    • b.

      indien de vordering is ontstaan als gevolg van opzet of grove schuld als bedoeld in artikel 2a, leden 3 en 5 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten.

    • c.

      indien en voor zover de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek.

  • 3. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand treedt niet in werking voordat een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen.

  • 4. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand wordt ingetrokken of ten nadele van de debiteur gewijzigd indien:

    • a.

      de debiteur zijn schuld aan het college niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet;

    • b.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 15. Afzien van (verdere) terugvordering

  • 1. Het college kan afzien van terugvordering indien de debiteur:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan en tenminste 50% van de hoofdsom is terugbetaald;

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan de betalingsverplichting heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog betaalt;

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

    • d.

      een bedrag overeenkomend met tenminste 50% van de restschuld, in één keer aflost.

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing op vorderingen die ontstaan zijn op grond van artikel 58 lid 1 van de PW.

  • 3. In afwijking van het gestelde in lid 1 en 2, kan het college afzien van terugvordering van een vordering die is ontstaan als gevolg van het niet voldoen aan de verplichtingen ingevolge artikel 17 lid 1 van de Participatiewet, indien de debiteur:

    • a.

      gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan en tenminste 50% van de hoofdsom is terugbetaald;

    • b.

      gedurende tien jaar niet volledig aan de betalingsverplichting heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog betaalt;

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

    • d.

      een bedrag overeenkomend met tenminste 50% van de restschuld, in één keer aflost.

Artikel 16. Opschorting invordering

Het college schort de invordering, in het geval van een bezwaar- of beroepschrift, enkel op indien de directe invordering onevenredig belastend is voor de debiteur of het niet opschorten van de invordering financiële risico’s voor het college oplevert.

Artikel 17. Slotbepalingen

  • 1. Het college kan ter nadere uitvoering van deze beleidsregels uitvoeringsregels opstellen.

  • 2. In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien of toepassing daarvan niet overeenkomt met de bedoeling van deze regels, beslist het college.

  • 3. Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na die van bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2021 behoudens in situaties waarbij sprake is van negatieve gevolgen voor de belanghebbende en vervangen daarmee de Beleidsregels Terug- en Invordering en Verhaal Participatiewet 2019 gemeente Haarlemmermeer.

  • 4. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels terugvordering en invordering gemeente Haarlemmermeer 2021.

  • 5. Deze beleidsregels zijn van toepassing op datgene wat in artikel 2 wordt bedoeld waarop op of na 1 januari 2021 een besluit wordt genomen.

Ondertekening

Toelichting Beleidsregels terugvordering en invordering gemeente Haarlemmermeer 2021

ALGEMEEN

De gemeente is verantwoordelijk voor de verlening van uitkeringen, voorzieningen en

vergoedingen op grond van een groot aantal wetten: de Participatiewet, de IOAW/IOAZ, het BBZ, de WI, de Wmo 2015 en de Jeugdwet. In bepaalde situaties is er sprake van uitkeringen of vergoedingen die belanghebbende later terug moet betalen aan de gemeente. Dit kan zijn omdat belanghebbende onjuiste inlichtingen heeft verstrekt of niet aan de voorwaarde voor verlening heeft voldaan. Maar ook, omdat achteraf blijkt dat andere middelen zijn verkregen of dat de uitkering als lening is bedoeld. Voor al deze situaties zijn deze beleidsregels bedoeld. Met de vaststelling van deze beleidsregels is invulling gegeven aan de beleidsruimte die bij terugvordering van gelden bestaat. Omdat niet alle wetten dezelfde ruimte geven voor alle vorderingen waarover deze regels gaan, is nadrukkelijk bepaald dat deze regels buiten werking blijven waar het wettelijk kader hiervoor de ruimte niet geeft.

Als uitgangspunten voor het terugvorderingsbeleid geldt:

  • hoofdregel is dat een vordering volledig moet worden terugbetaald. Eigen verantwoordelijkheid van de burger staat voorop;

  • in het opleggen van betalingsverplichtingen is de spontane nakoming van de betalingsverplichting belangrijker dan een maximale betaling naar draagkracht. Dit betekent dat invordering minder arbeidsintensief is;

  • voorkomen moet worden dat er enorm veel energie gestopt moet worden in het laten nakomen van opgelegde betalingsverplichtingen. De mogelijkheid bestaat om hierop in het individuele geval op ambtelijk niveau een afweging te maken. Fraude mag niet lonen. Terugvordering is het sluitstuk van handhaving. Beleidsregels met betrekking tot fraudevorderingen zijn daarom strenger;

  • bij terug- en invordering wordt rekening gehouden met de gevolgen voor uitstroom naar werk en de schuldenpositie van belanghebbende;

  • kortom: bij besluiten en handelingen met betrekking tot terug- en invordering speelt de integrale benadering van belanghebbende een centrale rol.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die noodzakelijk zijn voor het begrip van deze

regeling. Begrippen die reeds in de genoemde wetten en regelingen zijn gedefinieerd en niet nader

zijn gedefinieerd hebben in deze regels dezelfde betekenis.

Artikel 2. Toepassingsgebied

Deze beleidsregels zijn in eerste instantie van toepassing op terugvordering en invordering ingevolge

de Participatiewet. Daarnaast zijn deze beleidsregels in principe ook van toepassing op vorderingen ingevolge andere binnen het sociaal domein door de gemeente uit te voeren wetten en regelingen. De beleidsvrijheid is in bepaalde wetten beperkter dan in de Participatiewet of wordt voor bepaalde vorderingen ingeperkt. Nadrukkelijk is bepaald dat deze beleidsregels alleen van toepassing zijn voor zover dit niet in strijd is met – hogere – wetten en regelingen.

Artikel 3. Bevoegdheid

Herziening en intrekking van het recht op een uitkering of voorziening vormen een belangrijke grondslag voor de terugvordering. Evenals terugvordering is herziening en intrekking een bevoegdheid. De gemeente maakt van deze bevoegdheden volledig gebruik in alle situaties en van alle personen zoals in de wetten geformuleerd. Gezinsbijstand wordt dus van alle gezinsleden teruggevorderd. Dit laat onverlet dat de gemeente ambtshalve gehouden is bij toepassing van de beleidsregels, rekening te houden met de inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Artikel 4. Dringende redenen

Het begrip dringende redenen is in deze beleidsregels niet gedefinieerd. De gemeente sluit zich aan bij de criteria zoals die zijn ontwikkeld binnen de jurisprudentie. Hieruit blijkt dat dringende redenen niet snel aanwezig worden geacht, maar dat alle omstandigheden in het individuele geval moeten worden beoordeeld. Dit vraagt een duidelijk gemotiveerde afweging. De financiële situatie van de debiteur kan daarbij betrokken worden, maar mag nooit als enige omstandigheid worden opgevoerd. Ook de aanwezigheid van (minderjarige) kinderen in het gezin van de debiteur, is onvoldoende. De gemeente gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van de debiteur. Dit betekent dat de debiteur ook verantwoordelijk is voor de gevolgen van zijn handelen voor zichzelf en zijn kinderen. Overigens hoeft de gemeente de debiteur in beginsel niet op de hoogte te stellen van het besluit tot afzien. Dit is uiteraard anders indien de debiteur hier zelf om heeft verzocht. Wanneer reeds tot terug- en invordering is overgegaan, kan – indien de omstandigheden daar later aanleiding toe geven – alsnog van verdere invordering worden afgezien.

Artikel 5. Brutering

De gemeente vordert in principe de bruto uitkering terug. In de gevallen dat de loonbelasting en premies niet afgedragen zijn aan de belastingdienst of het UWV, betreft de vordering een netto bedrag. Dit is aan de orde indien de vordering betrekking heeft op het lopende boekjaar. Op grond van lokale afspraken met de belastingdienst, mogen dan de af te dragen loonbelasting, premies en vergoeding direct verrekend worden, ongeacht of de debiteur de vordering voldoet vóór het einde van het boekjaar. Indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de debiteur, en deze debiteur niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar plaatsvindt waarop deze betrekking heeft, is deze vordering op grond van jurisprudentie ook netto.

Artikel 6. Terugvorderingsbeschikking

Op grond van artikel 4:86 Awb vermeldt een beschikking tot terugvordering van een bestuurlijke geldvordering in ieder geval de te betalen geldsom en de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden. Ook de bezwaarclausule maakt op grond van de Awb-bepalingen deel uit van de

beschikking. In de beleidsregels wordt dit aangevuld met de mogelijkheid een (alternatieve) betalingsregeling voor te stellen en welke gevolgen verbonden zijn aan het niet tijdig betalen.

Artikel 7. Betalingsverplichting inwoners zonder uitkering

De Awb gaat ervan uit dat bestuursrechtelijke geldvorderingen in één keer volledig worden terugbetaald. In de praktijk blijkt dat het opleggen van een betalingsverplichting in termijnen eerder geaccepteerd wordt door de debiteur en daardoor eerder tot minnelijke terugbetaling van de vordering leidt.

Wordt niet betaald en dus de voorwaarde niet nagekomen dan vervalt het verleende uitstel van betaling van de hoofdsom ineens en is de volledige hoofdsom direct opeisbaar. Was de betalingsverplichting anders vormgegeven, dan was alleen de niet betaalde maandtermijn opeisbaar geworden en had – om de volledige vordering executoriaal in te vorderen – een gewijzigd invorderingsbesluit genomen moeten worden. Dit kost meer tijd en komt het incassoresultaat niet ten goede.

Wij houden voor wat betreft de volgordelijkheid van aflossing op vorderingen de volgende preferentie

aan:

  • 1.

    vorderingen als gevolg van een boete;

  • 2.

    bedrijfskapitaal ingevolge het Bbz;

  • 3.

    vorderingen zonder executoriale titel gaan voor op dwangbevel;

  • 4.

    fraudevorderingen gaan altijd voor op niet-fraudevorderingen;

  • 5.

    de oudste vordering wordt het eerste afgelost.

Als er reeds op een vordering wordt afgelost en er ontstaat later een vordering met een hogere preferentie, dan dient de nieuwe volgorde in de clustervordering in het registratiesysteem te worden ingebracht.

Artikel 8. Aflossingscapaciteit voor mensen met een bijstandsuitkering

Deze regels zijn bedoeld als richtlijnen en hiervan kan, zoals in het vorige artikel is vastgelegd, worden afgeweken.

In lid 3 is opgenomen dat voor jongeren die een lagere norm ontvangen vanwege hun leeftijd en een toeslag ontvangen op grond van de bijzondere bijstand waardoor het totaal te ontvangen bedrag gelijk is aan de norm van iemand van 21 jaar of ouder, de draagkracht alleen wordt berekend over de lagere norm als bedoeld in artikel 20 van de Participatiewet.

In lid 4 is de bevoegdheid opgenomen om de aflossingscapaciteit te maximaliseren, in geval er sprake is van beslaglegging door een derde. Het is in het belang van de gemeente om zoveel mogelijk van de beslagruimte, zoals aangegeven in artikel 475d leden 1 en 2 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te claimen.

Artikel 9. Tussentijdse beoordeling aflossingscapaciteit

Met deze bepaling wordt de mogelijkheid van een tussentijds heronderzoek opgenomen. Met het uitgangspunt dat spontane nakoming van betalingen belangrijker is dan betaling naar draagkracht, zal hier in de praktijk slechts sporadisch gebruik van gemaakt worden. Toch is deze mogelijkheid in de beleidsregels opgenomen, omdat het denkbaar is dat de debiteur tussentijds over middelen gaat beschikken, die aangewend moeten worden voor de aflossing.

Artikel 10. Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting

De debiteur kan altijd een verzoek indienen tot een wijziging van de vastgestelde aflossingsverplichting. De debiteur moet zijn verzoek desgevraagd onderbouwen door overlegging van financiële en overige relevante stukken, zodat het college de persoonlijke en financiële situatie van de debiteur kan (her)beoordelen.

Artikel 11. Verrekening en beslaglegging

Wanneer een minnelijke betalingsregeling niet tot stand komt of niet (voldoende) wordt nagekomen, volgt invordering door middel van verrekening met een uitkering verstrekt door een andere uitkeringsinstantie. In de Participatiewet is deze mogelijkheid wettelijk geregeld, zodat wanneer de debiteur elders een uitkering ingevolge de Participatiewet, IOAW, IOAZ, Bbz, WW, WAO, Wajong etc. ontvangt de vordering eenvoudig verrekend kan worden. Een machtiging van de debiteur is hiervoor niet nodig. Indien deze verrekening niet mogelijk is, zal tot executoriale invordering worden overgegaan. Hiervoor is een dwangbevel nodig, waarna vervolgens tot beslaglegging op inkomen of vermogen kan worden overgegaan.

Het college kan voor de executoriale invordering gebruik maken van de diensten van een derde. Nadrukkelijk is opgenomen dat de te maken kosten voor deze invordering ten laste komen van de

debiteur. De debiteur is hierop bij de terug- en invorderingsbeschikking al gewezen. De debiteur heeft er dus belang bij om een minnelijke regeling te treffen en wordt op deze wijze geprikkeld om deze regeling na te komen. In de praktijk kan het voorkomen dat de gemeente een zaak uit handen geeft aan een deurwaarder en die blijkt de vordering niet te kunnen incasseren. Deze kosten worden dan niet doorberekend aan de debiteur. De gemeente betaalt dan de kosten van de deurwaarder.

Artikel 12. Uitstel van betaling

In gevallen dat de financiële of persoonlijke situatie geen enkele mogelijkheid tot betaling biedt, kan er uitstel van betaling worden verleend. Dit is altijd tijdelijk. Aan het uitstel kunnen voorwaarden worden verbonden. Deze voorwaarden zullen gericht zijn op het verbeteren van de draagkracht, zodat wel tot terugbetaling kan worden overgegaan. Een bijzondere situatie doet zich voor indien inmiddels beslag is gelegd. Bij een nadere betalingsregeling zal een overeengekomen termijn onder handhaving van het beslag moeten worden ingehouden door degene waaronder beslag is gelegd: de inhoudingsplichtige derde. Opheffing van beslag vindt alleen plaats zodra er op een andere wijze voldoende zekerheid tot volledige betaling is verkregen. Dit om te voorkomen dat de beslagpositie ten opzichte van andere schuldeisers verslechtert.

Artikel 13. Afkoop van de restantvordering

Ingevolge dit artikel kan een debiteur voor kwijtschelding van de restantvordering in aanmerking komen indien hij een deel van de restschuld ineens voldoet. Dit geldt niet in de twee volgende situaties. Ten eerste voor een vordering waarvoor een zekerheid in de vorm van een pand- of hypotheekrecht is gevestigd. Deze zekerheid wordt gevestigd op grond van wettelijke bepalingen bijvoorbeeld in het geval van een zelf bewoonde eigen woning. Deze zekerheid moet eerst worden uitgewonnen. Het na uitwinning resterende bedrag komt wel voor afkoop in aanmerking. Ten tweede voor vorderingen die het gevolg zijn van het schenden van de inlichtingenplicht. Voor deze vorderingen heeft de wetgever vastgesteld dat ten minste 50% van de restschuld ineens betaald moet worden.

Artikel 14. Kwijtschelding bij schuldregeling

Deze bepaling regelt de kwijtschelding van vorderingen om een schuldregeling mogelijk te maken. Deze beleidsregel is gebaseerd op een eerder in de wet opgenomen bepaling en maakt het voor de meeste vorderingen mogelijk onder voorwaarden aan schuldregelingen mee te werken. Dit uiteraard voor zover de wetgever hier geen beperking aan geeft – lid 2 onderdelen a en b – of indien er een zekerheid is gevestigd, welke nog niet te gelde is gemaakt. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van invordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 15. Afzien van (verdere) terugvordering

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

In lid 3 is opgenomen wanneer een fraudevordering kan worden kwijtgescholden.

Artikel 16. Opschorting invordering

In beginsel kan direct tot invordering worden overgegaan zodra het betreffende besluit tot terugvordering is genomen en er dus wordt beschikt over een executoriale titel. Dit is niet van toepassing voor alle terugvorderingen op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Een eventueel bezwaar- of beroepschrift van de debiteur tegen dit besluit, heeft geen schorsende werking. Wel kan de debiteur de voorzieningenrechter van de rechtbank (of van de Centrale Raad van Beroep) hangende een bezwaar- of beroepsprocedure verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen, waaronder begrepen een schorsing. Zolang het besluit niet onherroepelijk is, bestaat het risico dat de gemeente, indien achteraf blijkt dat het besluit ten onrechte genomen is, geconfronteerd wordt met een schadevergoedingsactie van

de debiteur. Een besluit is onherroepelijk wanneer er voor debiteur geen mogelijkheden van bezwaar of beroep meer open staan. Dit is zes weken na het besluit of na de rechterlijke uitspraak. De gemeente zal, zolang het besluit niet onherroepelijk is, niet alleen moeten kijken naar haar eigen belangen maar ook naar de belangen van de (vermeende) schuldenaar. Indien het treffen van executiemaatregelen hangende bezwaar/beroep onevenredig belastend is voor de debiteur, is de gemeente gehouden om de invordering op te schorten.

Artikel 17. Slotbepalingen

Dit artikel behoeft geen toelichting.