Regeling vervallen per 01-01-2013

Maatregelenverordening IOAW en IOAZ Haarlemmermeer 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2012

Intitulé

Maatregelenverordening IOAW en IOAZ Haarlemmermeer 2011

De raad van de gemeente Haarlemmermeer, gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders, d.d. gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

BESLUIT

vast te stellen de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ Haarlemmermeer 2011

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • b.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • c.

    IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

  • d.

    Uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

  • e.

    Uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde bruto grondslag;

  • f.

    Maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ;

  • g.

    Inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

  • h.

    Benadelingbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;

  • i.

    Belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is;

  • j.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ - schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. Een maatregel wordt opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 3. Het eerste lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de van toepassing zijnde uitkeringsnorm.

Artikel 4. Hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 2. Tenzij in de verordening anders is bepaald bedraagt de duur van de maatregel een maand.

  • 3. De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 7, tweede lid.

Artikel 5. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 6. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; of

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of een door haar ingeschakelde derde, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van IOAW/IOAZ.

Artikel 7. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaarvóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

  • 3. Indien de opgelegde maatregel niet of niet geheel kan worden uitgevoerd omdat de uitkering is beëindigd, kan het nog niet uitgevoerde deel van de maatregel alsnog tenuitvoer worden gebracht indien de belanghebbende binnen een termijn van zes maanden opnieuw een uitkering ontvangt.

  • 4. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd.

  • 5. Een maatregel die voor een periode van drie maanden of meer wordt opgelegd, wordt uiterlijk drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd opnieuw beoordeeld.

Artikel 9. Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich schuldig maakt aan verschillende gedragingen waarvoor een maatregel van toepassing is, worden de daarop betrekking hebbende maatregelen gelijktijdig opgelegd.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 10. Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

      c. het niet ondertekenen van een trajectplan.

  • 3.

    Derde categorie

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering.

Artikel 11. De hoogte van de maatregel

Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

  • a.

    vijf procent bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    twintig procent bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    dertig procent bij gedragingen van de derde categorie.

Hoofdstuk 3 Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden

Artikel 12. Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1.

    Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college, met in achtneming van artikel 20, vierde lid IOAW/IOAZ, voor onbepaalde duur een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2.

    De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto inkomen.

  • 3.

    Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

Artikel 13. Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college voor onbepaalde duureen maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW/IOAZ en weigert de aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • 2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

  • 3. Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

Hoofdstuk 4 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 14. Te laat verstrekken van gegevens

  • 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm, indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 15. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel13 IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingbedrag tot € 1000,-: 10%;

    • b.

      bij een benadelingbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20%;

    • c.

      bij een benadelingbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40%;

    • d.

      bij een benadelingbedrag van € 4000,- of meer: 100%.

  • 3. Van een maatregel wordt afgezien:

    • a.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Hoofdstuk 5 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 16. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van dertig procent, indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

Artikel 17 Het handhavingsbeleid

  • 1. Het college biedt de gemeenteraad een handhavingsplan aan met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de en IOAW/IOAZ, de te verwachten resultaten en rapporteert hierover eens in de één jaar aan de gemeenteraad.

  • 2. In het handhavingsplan worden in ieder geval de volgende onderwerpen besproken:

    • a.

      de kosten en opbrengsten van het handhavingsbeleid;

    • b.

      het terugvorderingsbeleid van te veel of ten onrechte verstrekte IOAW/IOAZ;

    • c.

      het aantal verlagingen in verband met het schenden van verplichtingen;

    • d.

      het aantal terugvorderingen;

    • e.

      het aantal uitgestroomde belanghebbenden;

    • f.

      de prioriteiten in de handhaving;

    • g.

      de doelmatige en rechtmatige besteding van het re-integratiebudget;

    • h.

      de toekomstige beleidsacties ter verbetering van de uitvoeringsorganisatie;

    • i.

      de evaluatie van de beleidsprioriteiten van het afgelopen jaar.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 18. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 19. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ Haarlemmermeer 2011.