Regeling vervallen per 01-07-2015

Toeslagen- en verlagingenverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 01-01-2012 t/m 30-06-2015

Intitulé

Toeslagen- en verlagingenverordening Wet werk en bijstand

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

TOESLAGEN- EN VERLAGINGENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND

Artikel 1

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet Werk en Bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

    • c.

      verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis;

    • d.

      verzorgende: degene die de verzorgingsbehoeftige verzorgt;

    • e.

      kostganger/onderhuurder: degene die tegen een financiële vergoeding een gedeelte van een woning huurt van iemand die de woning in zijn geheel huurt van een ander dan wel in eigendom heeft, waarbij de huurder/ eigenaar en de kostganger of onderhuurder geen partners van elkaar zijn of bloedverwanten in de eerste graad.

Artikel 2

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

HOOFDSTUK 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 - Toeslagen

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 % van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder

    • a.

      in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      in wiens woning alleen eigen - of stief kinderen hun hoofdverblijf hebben, met uitzondering van gehuwde kinderen ouder dan 21 jaar;

    • c.

      die als kostganger of onderhuurder inwonend is en een bijdrage in de kosten van huur of hypotheeklasten levert van ten minste 20 % van de gehuwden-norm;

    • d.

      die verzorgingsbehoevende of verzorgende is.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 % van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder

    • a.

      in wiens woning één ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      die geen woning bewoond.

  • 3. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 5 % van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder

    • a.

      in wiens woning twee of meer anderen hun hoofdverblijf hebben;

    • b.

      die een woning bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn.

  • 4. Er wordt geen toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet toegekend aan de alleenstaande en alleenstaande ouder

    a.in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben en bovendien een woning bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn.

HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 - Verlaging gehuwden

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 % van de gehuwden-norm voor gehuwden

    • a.

      die een woning delen met één ander;

    • b.

      die geen woning bewonen.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 15 % van de gehuwden-norm voor gehuwden

    • a.

      die een woning delen met twee of meer anderen;

    • b.

      die een woning bewonen waaraan voor belanghebbenden geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn.

  • 3. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 20 % van de gehuwden-norm voor gehuwden

    a.in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben en bovendien een woning bewonen waaraan voor belanghebbenden geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn.

  • 4. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid blijft de verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet achterwege voor de gehuwde(n)

    • a.

      in wiens woning alleen eigen - of stief kinderen hun hoofdverblijf hebben, met uitzondering van gehuwde kinderen ouder dan 21 jaar;

    • b.

      die als kostgangers of onderhuurders inwonend zijn en een bijdrage in de kosten van huur of hypotheeklasten leveren ter hoogte van ten minste 20 % van de gehuwdennorm;

    • c.

      die verzorgingsbehoevende of verzorgende is.

Artikel 5 - Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    • a.

      20 % van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft;

    • b.

      10 % van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft.

  • 2. Deze verlaging kan alleen plaatsvinden op de toeslag van artikel 25 van de wet. In afwijking van het eerste lid wordt de verlaging dan ook vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging op grond van het eerste lid.

HOOFDSTUK 3A. Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 5a Wijziging betekenis begrippen

  • 1. Waar in deze verordening de begrippen 'alleenstaande', 'alleenstaande ouder' en 'gezin' worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

Artikel 5b (vervallen)

Artikel 5c Intrekking WIJ

  • 1. Als gevolg van de intrekking van de Wet investering jongeren zijn de bepalingen van deze verordening vanaf 1 januari 2012 evenzo van toepassing op personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar.

Artikel 5d

Deze verordening is vanaf 1 januari 2013 (ook) van toepassing op de belanghebbende op wie op grond van artikel 78w van de wet de huishoudinkomenstoets nog tot 1 januari 2013 wordt toegepast.

HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen

Artikel 6 - Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 7 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagen- en verlagingenverordening Wet Werk en Bijstand.

Artikel 8 – Overgangsbepaling

  • 1. Indien belanghebbende op 31 maart 2004 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand inclusief een toeslag op grond van de Verordening toeslagen en verlagingen Algemene bijstandswet, en de Toeslagen- en verlagingenverordening Wet Werk en Bijstand leidt tot een lagere toeslag, dan wordt de volgende overgangsregeling toegepast voor de duur dat de belanghebbende uitkering blijft ontvangen, doch uiterlijk tot 1 januari 2005

  • . gedurende de periode 1 april 2004 tot 1 september 2004 wordt het verschil volledig gecompenseerd (=100%);

  • . gedurende de periode 1 september 2004 tot 1 januari 2005 wordt het verschil voor de helft (=50%) gecompenseerd;

  • . vanaf 1 januari 2005 vindt geen compensatie meer plaats.

  • 2. De compensatie bedoeld in het eerste lid wordt verleend zolang er sprake is van ongewijzigde omstandigheden in de woon- en/of gezinssituatie.

  • 3. Bij tussentijdse verhoging van de toeslag in verband met het bereiken van de 22-jarige en/of 23-jarige leeftijd wordt de compensatie bedoeld in het eerste lid evenredig verlaagd.

Artikel 9 - Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 april 2004.

  • 2. De Verordening toeslagen en verlagingen Algemene bijstandswet wordt ingetrokken per 1 april 2004.

Algemene toelichting

1. Norm, toeslag en verlaging

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.

Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Abw.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB.

Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB.

Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Norm

Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende

belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

  • ·

    alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

  • ·

    alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de

gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 3 van de Toeslagen- en verlagingenverordening.

Verlagingen

De WWB noemt de volgende verlagingen:

  • ·

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

  • ·

    verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

  • ·

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

  • ·

    verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 en 5 van de verordening.

2. De Toeslagen- en verlagingenverordening

In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagen- en verlagingenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

categorieën

Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagen- en verlagingenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

In de Toeslagen- en verlagingenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de WWB mogelijk maakt, behoudens de schoolverlatersverlaging. In de praktijk blijkt bijstandsbehoevendheid van schoolverlaters voornamelijk veroorzaakt te worden door de economische omstandigheden. Bovendien kan niet zonder meer gesteld worden dat de noodzakelijke algemene kosten van het bestaan voor de schoolverlater lager liggen dan voor de niet-schoolverlater.

Het is niet nodig om in de Toeslagen- en verlagingenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het college eveneens op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand aanpast (zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 van de Toeslagen- en verlagingenverordening.)

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Lid 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB of Awb niet afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2

Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

Om een persoon als verzorgingsbehoevende in de zin van de Toeslagen- en verlagingenverordening aan te kunnen merken, moet aannemelijk worden gemaakt, dat de verzorgde persoon bij ontsteltenis van de verzorging zou zijn aangewezen op een verpleeg- of verzorgingstehuis. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoevendheid kan worden aangenomen, bij voorkeur een verklaring van deze strekking die is afgegeven door een arts.

Het begrip onderhuurder is ontleend aan de definitie van onderverhuur, zoals opgenomen in de huursubsidiewetgeving.

Zowel bij de onderhuurder als de kostganger is er sprake van een zakelijke relatie, waarbij de kostganger naast een financiële bijdrage voor de kosten van de onderhuur ook een bijdrage verschuldigd is voor het 'in de kost zijn'.

Artikel 2

Lid 1

Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als ook nog krachtens de Toeslagen- en verlagingenverordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Toeslagen- en verlagingenverordening nodeloos ingewikkeld maken.

Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de praktijk zal dit zich gezien de geringe hoogte van de jongerennorm niet veelvuldig voordoen, maar te denken valt aan de situatie waarin gehuwden met een kind in een kraakpand wonen. De gehuwdennorm van artikel 21 onder c WWB minus de verlaging van artikel 5 lid 1 van de Toeslagen- en verlagingenverordening leidt tot een lager bedrag aan bijstand dan de norm van artikel 20 lid 2 onder c WWB. In dergelijke uitzonderlijke situaties moet het college gebruik maken van zijn bevoegdheid tot individualiseren.

Lid 2

De verplichting voor het college om - zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagen- en verlagingenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand - de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende gepast is, volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagen- en verlagingenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagen- en verlagingenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagen- en verlagingenverordening op te nemen.

Artikel 3

Artikel 3

Lid 1 sub a

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB.

Lid 1 sub b

Als er alleen sprake is van inwonende kinderen - ongeacht hun leeftijd en inkomen - met uitzondering van gehuwde kinderen ouder dan 21 jaar, die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben wordt een toeslag toegekend van 20%.

Reden hiervan is, dat als gevolg van cumulatie effecten (geen of minder recht op huur-subsidie, geen kwijtschelding woz etc.) de ouder(s) anders onevenredig zwaar getroffen wordt.

Als het inwonende kind gehuwd is en ouder dan 21 jaar is er geen sprake meer van een directe gezinsrelatie met de ouder(s). Het gehuwde kind van 21 jaar of ouder dient dan ook wél aangemerkt te worden als een persoon die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Lid 1 sub c

Het lager vaststellen van de toeslag dan op 20% van de gehuwdennorm is op zijn plaats als belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft vanwege het feit dat nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Als een kostganger of onderhuurder echter een bedrag ter hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm (inclusief vakantietoeslag) of meer bijdraagt in de kosten van huur of hypotheeklasten, kan niet meer worden volgehouden dat hij lagere algemene kosten van het bestaan heeft tengevolge van het hoofdverblijf van anderen in de woning. Onder dergelijke omstandigheden heeft een kostganger of onderhuurder recht op de maximale toeslag. Het is aan belanghebbende om zodanige inlichtingen en bewijsmiddelen te verschaffen dat de hoogte van zijn bijdrage kan worden vastgesteld.

Het betreft hier alleen de kosten van huur of hypotheeklasten. De eventuele kosten voor gas, water en licht e.d. worden niet meegeteld.

Lid 1 sub d

Aan zorgbehoevenden en/of diens verzorgende dient eveneens een toeslag van 20% te worden toegekend.

Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze

verzorgingstaken c.q. verzorgingsbehoefte te confronteren met een lagere toeslag.

Lid 2 sub a

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er

noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en

stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagen verordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één ander in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Lid 2 sub b

Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB.

Ten opzichte van artikel 35 lid 1 Abw is artikel 27 WWB ruimer. Artikel 35 lid 1 Abw voorzag enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten verbonden waren. Blijkens de toelichting op 27 WWB is de verruiming bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen toepassen.

Ingeval er door belanghebbende in het geheel geen woning wordt bewoond wordt de verlaging vastgesteld op 10 procent van de gehuwdennorm. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 WWB. Een belanghebbende die geen woning bewoond wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. Niettemin zijn de kosten van het bestaan niet zoveel lager als voor een belanghebbende die kosteloos woont in een woning. Een dakloze wordt immers geconfronteerd met de hogere kosten van het op straat leven, zoals bijvoorbeeld de kosten van nachtopvang.

De hoogte van een verlaging krachtens dit artikel heeft geen invloed op de wijze waarop de bijstand verleend moet worden. Indien bijstand verleend wordt aan daklozen, kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid om een budgetteringsplicht op te leggen of de bijstand in natura (in de vorm van opvang) te verlenen.

Overigens geschiedt de verlening van bijstand aan belanghebbenden zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op grond van artikel 40 lid 1 en 2 WWB door bij amvb (Bijstandsbesluit adreslozen) aan te wijzen centrumgemeenten. Voor de gemeente Hardenberg is dit de gemeente Zwolle. Maar niet elke belanghebbende zonder woning is een adresloze in de zin van aangehaalde wet.

Belanghebbende kan immers ook de beschikking hebben over een postadres bij familie of een instantie.

Lid 3 sub a

Als er nog een ander zijn hoofdverblijf in de woning heeft kunnen de kosten nog meer gedeeld worden. Zolang er sprake is van een zelfstandige huishouding, blijft een deel van de daarop betrekking hebbende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan uitsluitend voor rekening van belanghebbende. In de Toeslagen- en verlagingenverordening is daarom gekozen om, ingeval twee of meer anderen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, de toeslag vast te stellen op 5 procent van de gehuwdennorm.

Lid 3 sub b

Voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn ver-bonden is een verlaging opgenomen. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de verordening wordt overigens niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar 'kosten van huur of hypotheeklasten'.

Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging krachtens dit artikel te voorkomen.

Lid 4

In de situatie dat er zowel sprake is van één of meer anderen die hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben als het feit dat voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden aan de woning, wordt geen toeslag toegekend. Het betreft hier een cumulatie van de verlagingen genoemd in lid 3 onder a en b.

Artikel 4

Lid 1 sub a

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang.

Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.

Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval dat één ander in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Lid 1 sub b

Zie de toelichting behorend bij artikel 3 lid 2 onder b van deze verordening. De motivering bij gehuwden is dezelfde, behalve dat de aanpassing bij alleenstaanden en alleenstaande ouders plaatsvindt middels een lagere toeslag, terwijl bij gehuwden een verlaging op de norm dient plaats te vinden.

Lid 2

Zie de toelichting behorend bij artikel 3 lid 3 van deze verordening. De motivering bij gehuwden is dezelfde.

Lid 3

Zie de toelichting behorend bij artikel 3 lid 4 van deze verordening. De motivering bij gehuwden is dezelfde.

Lid 4

Zie de toelichting behorend bij artikel 3 lid 1 van deze verordening. De motivering bij gehuwden is dezelfde.

Artikel 5

Lid 1

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passing indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige.

Lid 2

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 29 WWB is bepaald dat de verlaging voor een 21- of 22-jarige alleen kan plaatsvinden op de toeslag van artikel 25 WWB.

Voorbeeld:

Als op grond van artikel 3 lid 2 sub a aan een alleenstaande van 21 jaar een toeslag van 10% wordt toegekend, wordt de leeftijdsverlaging niet vastgesteld op 20%, maar op de hoogte van de toegekende toeslag, dus op 10%. De verlaging kan immers alleen plaatsvinden op de toeslag.

De berekening wordt dan als volgt:

Norm 50%

Toeslag +10% (artikel 3 lid 2 sub a)

Totaal 60%

Verlaging -10% (leeftijd 21 jaar)

Uitkering 50%

Aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onder b WWB om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22- jarigen is automatisch voldaan nu de verordening geen schoolverlatersverlaging kent.

Artikel 6

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Toeslagen- en verlagingenverordening bij het college.

Artikel 7

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 8

Artikel 8

Lid 1

Als gevolg van de inwerkingtreding van de verordening is het mogelijk dat voor een (beperkte) groep belanghebbenden, de toeslag lager zal worden vastgesteld .

Vanuit billijkheidsoverwegingen zal gedurende de periode 1 april 2004 tot 1 september 2004 het verschil volledig worden gecompenseerd en gedurende de periode 1 september 2004 tot 1 januari 2005 voor 50%. Als de uitkering in deze periode wordt beëindigd, waarna er op een later tijdstip een nieuw recht ontstaat, zijn wel de nieuwe bepalingen geheel van toepassing.

Lid 2

Op het moment dat er iets wijzigt in de omstandigheden van belangenhebbende op grond waarvan de toeslag of norm moet worden aangepast, vervalt de compensatie. Dit is bijvoorbeeld het geval als een alleenstaande gaat trouwen en in aanmerking komt voor de gehuwden norm. Het is dan niet wenselijk dat de compensatie wordt voortgezet.

Lid 3

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9

Behoeft geen nadere toelichting.