Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Langdurigheidstoeslag 2010

Geldend van 01-07-2010 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag 2010

DE RAAD DER GEMEENTE HAREN,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 mei 2010, nr. 6950;

gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;Overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

b e s l u i t :

vast te stellen de:

Verordening Langdurigheidstoeslag 2010 

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand, de Wet investeren in Jongeren en de Algemene wet bestuursrecht.1. In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    Wij: de Wet investeren in jongeren;

  • c.

    langdurigheidstoeslag: de toeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet;

  • d.

    referteperiode: een ononderbroken periode van 36 kalendermaanden direct voorafgaand aan de peildatum;

  • e.

    peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat

  • f.

    norm: bedrag voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan,1° het bedrag voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan zoals bedoeld in artikel 5 onder b van de wet of de inkomensvoorziening zoals bedoeld in artikel 24 van de Wij;2° het bedrag voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wordt voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder vermeerderd met de toeslag;3° de uitkomst van het gestelde onder 1° en 2° wordt verminderd met de in de wet of in de Wij geldende vakantietoeslag;

  • g.

    inkomen: het inkomen van belanghebbende zoals bedoeld in artikel 32 en 33 lid 1 van de wet verminderd met de ontvangen vakantietoeslag. Tot het inkomen wordt ook gerekend de bijstand voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan zoals genoemd in artikel 5 onder b van de wet en of de inkomensvoorziening zoals genoemd in artikel 24 van de Wij. Bij een gehuwde wordt uitgegaan van de som van het inkomen van belanghebbende en zijn partner;

  • h.

    partner: de persoon met wie de belanghebbende tijdens de referteperiode of op de peildatum al of niet gehuwd een gezamenlijke huishouding voert in de zin van artikel 3 van de wet;

  • i.

    vermogen: het vermogen van belanghebbende zoals bedoeld in artikel 34 van de wet. Bij een gehuwde wordt uitgegaan van de som van het vermogen van belanghebbende en zijn partner.

  • j.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haren;

Paragraaf 2 Voorwaarden voor en vaststellen van het recht op

Artikel 2 Langdurig laag inkomen

Er is sprake van een langdurig laag inkomen als het inkomen, gedurende de referteperiode niet hoger was dan 100% van de norm.

Artikel 3 Geen uitzicht op inkomensverbetering

  • 1 Er is geen uitzicht op inkomensverbetering als het inkomen, gedurende de referteperiode was aan te merken als een langdurig laag inkomen.

  • 2 In afwijking van het gestelde in lid 1, is er sprake van uitzicht op inkomensverbetering als een belanghebbende of diens partner op de peildatum of in de referteperiode een inkomen geniet of heeft genoten op grond van de Wet op de Studiefinanciering of de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten.

Artikel 4 Wie komt voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking

  • 1 Om voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking te komen:

    • a.

      dient de belanghebbende en diens partner op de peildatum ingeschreven te staan in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Haren en

    • b.

      dient er sprake te zijn van een langdurig laag inkomen zonder uitzicht op inkomensverbetering en,

    • c.

      mag het vermogen in de maand voorafgaand aan de peildatum niet meer zijn dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 lid 2 onder d en lid 3 van de wet.

  • 2 Indien er sprake is van eigenwoning bezit is artikel 50 lid 1 van de wet op overeenkomstige wijze van toepassing.

Artikel 5 Wie komt niet voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking

  • 1 Er bestaat geen recht op langdurigheidstoeslag indien in een periode van 12 maanden voorafgaand aan de peildatum langdurigheidstoeslag is verstrekt aan belanghebbende of diens partner.

  • 2 Er bestaat geen recht op een langdurigheidstoeslag als belanghebbende en of diens partner in de referteperiode buiten Nederland heeft verbleven en het verblijf buiten Nederland, per kalenderjaar bezien, langer was dan de periode genoemd in artikel 13 lid 1 onder d of artikel 13 lid 4 onder a van de wet.

Artikel 6 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1 De langdurigheidstoeslag bedraagt in 2010:

    • a.

      voor gehuwden € 504,00,

    • b.

      voor een alleenstaande ouder € 452,00 en

    • c.

      voor een alleenstaande € 353,00.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3 Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13, lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden

  • 4 De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daar aan voorafgaande jaar. De hoogte van de langdurigheidstoeslag wordt bij indexering naar boven toe afgerond op hele euro's.

Paragraaf 3 Slotbepalingen

Artikel 7 Aanvraag

  • 1 Voor het aanvragen van de langdurigheidstoeslag dient belanghebbende gebruik te maken van een door het college vast te stellen formulier.

  • 2 De partner dient er schriftelijk mee in te stemmen dat belanghebbende mede namens hem een aanvraag indient.

  • 3 Bij de aanvraag dient belanghebbende de op het aanvraagformulier gevraagde bewijsstukken te overleggen.

  • 4 Indien het naar het oordeel van het college noodzakelijk is, dient de belanghebbende naast de op het aanvraagformulier aangegeven bewijsstukken nadere informatie te verstrekken.

Artikel 8 Ingangsdatum

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2010 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Langdurigheidstoeslag.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Langdurigheidstoeslag 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 juni 2010.
De raad voornoemd,
 
P.A. Lambeck MSc,griffier mr. M. Boumans MPM,voorzitter 

Toelichting 1

De langdurigheidstoeslag bestaat sinds 2004. In de Wet werk en bijstand (WWB) die per 1 januari 2004 in werking is getreden zijn bepalingen (artikel 36 WWB) opgenomen die het verstrekken van de langdurigheidstoeslag regelen. De regering heeft als wens gemeenten meer armslag te geven in de bestrijding van armoede door gerichte inkomensondersteuning (coalitieakkoord). Deze wens is ook neergelegd als afspraak in het Bestuursakkoord Rijk en Gemeenten “Samen aan de slag”. Daarin is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag wordt gedereguleerd. Daarnaast stuit de langdurigheidstoeslag in de gemeentelijke praktijk veelvuldig op uitvoeringsproblemen. Eén en ander heeft er toe geleid dat het parlement op voorstel van het kabinet de bepalingen voor de langdurigheidstoeslag met ingang van 1 januari 2009 heeft gewijzigd. Eén van de gevolgen van deze wetswijziging is dat de gemeente meer beleidsvrijheid krijgt. De gemeenteraad moet voor het verstrekken van de langdurigheidstoeslag een verordening vaststellen. In maart 2009 heeft de gemeenteraad de verordening Langdurigheidstoeslag vastgesteld. Als gevolg van de invoering van de Wet investeren in jongeren (Wij) per 1 oktober 2009 was het nodig om wijzigingen aan te brengen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt om een aantal bepalingen nader te omschrijven, zodat de verordening makkelijker uitvoerbaar wordt.

Wat regelt deze verordening? In artikel 8 WWB is aangegeven dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen voor de verstrekking van de langdurigheidstoeslag. In ieder geval moet dit betrekking hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen. Met deze verordening wordt voldaan aan de wettelijke opdracht. Daarnaast regelt deze verordening: wie er wel of niet voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking komt en de aanvraagprocedure. Artikelsgewijze toelichting

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 BegripsbepalingenDe begrippen die in de verordening worden gebruikt, hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in WWB en de AWB.

Artikel 36 van de Wet werk en bijstand geeft aan dat een langdurigheidstoeslag verstrekt kan worden aan iemand die langdurig een laag inkomen heeft en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering. In deze verordening wordt bepaald dat gedurende een referteperiode wordt getoetst of voldaan wordt aan langdurig, laag inkomen en geen uitzicht op inkomensverbetering. Volgens het Nibud ontstaan er in de regel bij mensen die langdurig moeten leven van een laag inkomen na 36 maanden problemen bij de reservering voor duurdere uitgaven en of vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Hierbij is aansluiting gezocht door de referteperiode vast te stellen op een aaneen gesloten periode van 36 maanden. Door deze periode “in het verleden” te leggen ontstaat een beter beeld dan door een en ander “in de toekomst” te bezien.

PeildatumHet is voor de duidelijkheid naar belanghebbenden en voor een eenduidige uitvoering van belang om vast te leggen wanneer de referteperiode start. De WWB regelt dit niet, zodat in deze verordening hiervoor bepalingen zijn opgenomen. Ten einde duidelijkheid te scheppen is in deze verordening bij de begripsomschrijving peildatum aangegeven wanneer de peildatum start en is een relatie gelegd met de aanvraagdatum.

Bepaald is dat de referteperiode aanvangt op de 1e van de maand volgend op de maand waarin de aanvraag is ingediend. Vanaf deze datum wordt 36 maanden teruggekeken. Deze bepaling geldt voor de eerste aanvraag langdurigheidstoeslag. Na 12 maanden kan iemand opnieuw voor langdurigheidstoeslag in aanmerking komen. In een dergelijke situatie gaat de referteperiode in op de 1e van de 13e maand volgend op de vorige peildatum. Het kan voorkomen dat iemand pas na 12 maanden een vervolgaanvraag indient. In een dergelijke situatie wordt de peildatum gesteld op de 1e van de maand volgend op de maand waarin de aanvraag is ingediend. Op deze wijze is het niet mogelijk om een aanvraag met terugwerkende kracht toe te kennen.

Het komt voor dat iemand in een andere gemeente een langdurigheidstoeslag heeft ontvangen en bijvoorbeeld als gevolg van een verhuizing vervolgens via de gemeente Haren aansluitend een langdurigheidstoeslag wil ontvangen. In een dergelijke situatie wordt uitgegaan van de peildatum die de vorige gemeente heeft vastgesteld, tenzij de aanvraag in de 13e maand of later volgend op de eerdere peildatum wordt ingediend.

In de volgende voorbeelden wordt de werking van de vaststelling van de referteperiode nader toegelicht.

Eerste aanvraag

Voorbeeld 1Iemand dient op 12 juli 2010 voor het eerst een aanvraag LDT in (heeft nog niet eerder LDT ontvangen):

Peildatum wordt gesteld op de 1e van de maand volgend op de aanvraag waarin de aanvraag is ingediend. In het voorbeeld dus 1 augustus 2010. De referteperiode is een ononderbroken periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. In het voorbeeld is de referteperiode dus de periode: 1 augustus 2007 tot en met 31 juli 2010.Voorbeeld 2 Iemand leeft op 1 juli 2010 36 maanden van een laag inkomen. De aanvraag wordt pas in 12 oktober 2010 ingediend. De referteperiode is de periode 1 november 2007 tot en met 31 oktober 2010.

Vervolg aanvraagDe wet geeft aan dat iemand 1x per 12 maanden in aanmerking komt voor de LDT. In de verordening is bepaald dat de peildatum wordt gesteld op de 1e van de 13e maand gerekend vanaf de eerdere peildatum.

Voorbeeld 3Uitgaande van het eerste voorbeeld ontstaat de volgende situatie als iemand in maart 2010 een vervolg aanvraag indient:Eerdere peildatum: 1 april 2009 Vervolg aanvraag: 3 maart 2010 Peildatum vervolg aanvraag: 1 april 2010Referteperiode: 1 april 2007 tot en met 31 maart 2010Er kunnen zich bij een vervolg aanvraag echter situaties voordoen die afwijken van voorbeeld 3.

Voorbeeld 4Iemand dient binnen de periode van 12 maanden volgend op de eerste peildatum een aanvraag in. Aanvraagdatum: 10 februari 2010Eerdere peildatum: 1 april 2009Als de hoofdregel gevolgd zou worden komt de peildatum te liggen op 1 maart 2010. Een en ander ligt binnen de eerder genoemde periode van 12 maanden, waardoor de aanvraag afgewezen moet worden. Om dit laatste te voorkomen wordt in artikel 2 onder e 2° bepaald dat in een dergelijke situatie de peildatum wordt gesteld op de 1e van de maand van de 13e kalendermaand gerekend vanaf de vorige peildatum. De referte periode is dus 1 april 2007 tot en met 31 maart 2010.

Voorbeeld 5Iemand dient na de periode van 12 maanden volgend op de eerste peildatum een aanvraag in. Aanvraag datum: 10 september 2010Eerdere peildatum: 1 juli 2009

In een dergelijke situatie geldt de hoofdregel dat de peildatum wordt gesteld op de 1e van de maand volgend de maand waarin de aanvraag is ingediend. De peildatum wordt gesteld op 1 oktober 2010. De referteperiode wordt 1 oktober 2007 tot en met 30 september 2010.

In een dergelijke situatie wordt dus niet aangesloten bij de afloop van de eerdere referteperiode. Als dit wel zou gebeuren wordt het mogelijk om met terugwerkende kracht aan te vragen, hetgeen als niet wenselijk wordt gezien.

PartnerBij de begripsomschrijving partner is aansluiting gezocht bij de bepalingen van de WWB. Het kan voorkomen dat er tijdens de referteperiode sprake is van meerdere partners, dat er op de peildatum sprake is van een andere partner of dat er in de referteperiode gedurende bepaalde tijdvakken geen sprake was van een partner. In dergelijke situaties wordt bij de toetsing uitgegaan van de feitelijke situatie.

Artikel 2 Langdurig laag inkomenHet begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de norm. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.).

De WWB artikelen over het al of niet in aanmerking nemen van middelen (inkomsten en vermogen) zijn van toepassing op de verstrekking van de langdurigheidstoeslag..

Bij alleenstaanden of alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder bestaat de WWB uitkering en de inkomensvoorziening op grond van de Wij uit twee delen: de landelijke basisnorm en de gemeentelijke toeslag. Het verstrekken van de gemeentelijke toeslag is afhankelijk van de situatie van betrokkene (veelal het al of niet kunnen delen van de kosten). De tekst van de verordening geeft aan dat bij de toetsing van het inkomen aan de norm de toeslag meegenomen wordt voor zover deze toeslag op de situatie van betrokkene van toepassing is.

Vanaf 21 jaar bestaat er aanspraak op langdurigheidstoeslag. Hierdoor moet bij een 21 jarige het inkomen vanaf het 18e jaar getoetst worden. Voor een 18, 19 en 21 jarige kent de Wij afzonderlijke normen. Deze normen maken geen onderscheid tussen jongeren die bij ouders wonen of die zelfstandig wonen. De toetsing van het inkomen in het kader van de langdurigheidstoeslag vindt plaats naar de landelijke normen, met eventueel aanvullende bijzondere bijstand wordt geen rekening gehouden.

Artikel 3 Geen uitzicht op inkomensverbeteringBij de beoordeling of er sprake is van uitzicht op inkomensverbetering wordt niet uitgegaan of er in de toekomst sprake kan zijn van inkomensverbetering. Een dergelijke beoordeling kan moeilijk plaatsvinden en kan veel discussie opleveren. Gekozen is om als iemand langdurig van het zelfde inkomensniveau leeft er van uit te gaan dat er geen sprake is van uitzicht op inkomensverbetering. Om praktische redenen is er voor gekozen hiervoor dezelfde periode en hetzelfde inkomensniveau te hanteren als bij de beoordeling of iemand voldoet aan langdurig laag inkomen.

Artikel 4 en 5 Wie komt wel of niet voor langdurigheidstoeslag in aanmerking? In deze artikelen wordt aangegeven wanneer belanghebbenden wel of niet voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking komen.

Artikel 6 Hoogte van de langdurigheidstoeslag De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de huidige hoogte. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen per 1 januari van het voorafgaande jaar. In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 (geen of niet gelijk gesteld met een Nederlander of niet verblijvende in Nederland) of artikel 13 (uitsluitingsgronden zoals detentie) lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. In dit artikel wordt dan ook geregeld dat voor deze situaties een toekenning mogelijk is op grond van de norm die voor belanghebbende zou gelden als alleenstaande of alleenstaande ouder.

N.B.: Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13, lid 1WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijke aan de voorwaarden voldoen.

Lid 4 regelt de jaarlijkse indexering van de langdurigheidstoeslag. De hoogte van de langdurigheidstoeslag wordt bij indexering naar boven toe afgerond op hele euro's.

Paragraaf 3 . Slotbepalingen

Artikel 7 AanvraagIn dit artikel zijn enkele voorwaarden opgenomen voor het aanvragen van de langdurigheidstoeslag.

Artikel 8 IngangsdatumDit artikel bepaalt de datum van inwerkingtreding. De bestaande Verordening Langdurigheidstoeslag wordt tegelijkertijd ingetrokken.

Artikel 9 CiteertitelDeze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Langdurigheidstoeslag 2010.