Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen

Geldend van 01-08-2010 t/m 31-12-2020

Intitulé

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen

DE RAAD DER GEMEENTE HAREN,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Haren; nr. 36 inzake verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit van peuterspeelzalen;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

peuterspeelzaalwerk

:

het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende een of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur per dagdeel met als doel deze kinderen samen te laten spelen;

b.

peuterspeelzaal

:

een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

c.

houder

:

degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

d.

beroepskracht

:

degene die in een peuterspeelzaal, op grond van een arbeidsovereenkomst, werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

e.

begeleider

:

degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal;

f.

college

:

het college van burgemeester en wethouders van Haren.

 

Hoofdstuk 2 Meldingsplicht

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1 Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college.

  • 2 De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 3 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1 Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen acht weken na het tijdstip van de melding.

  • 2 Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17, eerste lid van deze verordening, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

  • 3 Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 4 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 16, eerste lid van deze verordening, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.

Artikel 5 Register

  • 1 Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na een melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid van deze verordening zijn verstrekt.

  • 2 Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.

  • 3 Het register ligt op het gemeentehuis kosteloos voor een ieder ter inzage en is te raadplegen op de gemeentelijke website.

Artikel 6 Wijzigingen van gegevens

  • 1 De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 2 Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register zijn aangetekend.

Hoofdstuk 3 De kwaliteitseisen

Artikel 7 Algemene kwaliteitseisen

  • 1 De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2 De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert zodanig beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

Artikel 8 Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

De houder voert beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.

Artikel 9 Oppervlakte speelruimte

  • 1 Voor ieder kind is minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2 Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto-oppervlakte minimaal 4 m2 per kind bedraagt en die voor kinderen bereikbaar is.

Artikel 10 Groepen en groepsgrootte

  • 1 De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes.

  • 2 In een groep zijn ten hoogste vijftien kinderen gelijktijdig aanwezig.

Artikel 11 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

Er zijn in elke groep tenminste twee begeleiders aanwezig en er is minimaal één beroepskracht voor tenminste 50% van de openingsuren aanwezig in de peuterspeelzaal.

Artikel 12 Overeenkomst tussen houder en ouder

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder.

Artikel 13 Informatieplicht aan de ouders

De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:

  • a.

    de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

  • b.

    het te voeren beleid;

  • c.

    de wijze en frequentie van informatieuitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal.

Artikel 14 Verklaring omtrent het gedrag

  • 1 Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2 Deze verklaring wordt aan de houder overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3 Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

Hoofdstuk 4 Het gemeentelijk toezicht

Artikel 15 Aanwijzing van toezichthouders

Het college wijst toezichthouders aan.

Artikel 16 Onderzoek door de toezichthouder

  • 1 De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid van deze verordening, binnen acht weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder één keer per drie jaar of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3 Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 17 Het inspectierapport

  • 1 De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2 Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3 Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4 De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5 De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

Artikel 18 Aanwijzing en bevel

  • 1 Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2 In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3 Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

  • 4 De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.

Artikel 19 Strafbepaling

Overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Hoofdstuk 5 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 20 Overgangsbepaling

  • 1 Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening over een vergunning op grond van de Verordening kinderopvang 1996 beschikken.

  • 2 Een houder van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens die nodig zijn voor het register.

  • 3 Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen aan de houder binnen twee maanden na de inwerkingtreding een verklaring omtrent het gedrag over.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 augustus 2005.

Artikel 22 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen gemeente Haren.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 juli 2005.
De raad voornoemd,
w.g. mr. E.M. van Koldam,griffier w.g. A.J. Gerritsen,voorzitter
 
 
1e wijziging d.d. 25 januari 2010 

Toelichting 1

Algemene toelichting

Gemeenten zijn niet verplicht kwaliteitsregels te stellen voor het peuterspeelzaalwerk. Het peuterspeelzaalwerk valt niet onder de Wet kinderopvang (artikel 1, tweede lid, onderdeel b). Dit betekent dat de grondslag voor deze verordening de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeenten vormt die is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet. Dit is ook in de aanhef van de verordening aangegeven.

De verordening sluit zoveel mogelijk aan bij de Wet collectieve preventie volksgezondheid(WCPV) en de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang (WK) stelt ten aanzien van kinderopvang. Voor dit laatste zijn twee redenen: allereerst is het peuterspeelzaalwerk ook een vorm van kinderopvang in een daarvoor geschikte ruimtelijke voorziening. Het ligt dan voor de hand om zoveel mogelijk dezelfde kwaliteitseisen te stellen, uiteraard voorzover die eisen aansluiten bij het specifieke doel van het peuterspeelzaalwerk. Dit hangt samen met de tweede reden: het toezicht op de instellingen voor kinderopvang en op peuterspeelzalen zal door dezelfde toezichthouders worden gedaan. Het uitoefenen van toezicht wordt vergemakkelijkt als de toezichthouders zoveel mogelijk met dezelfde regels te maken hebben. Evenals in de WK is in de verordening gekozen voor algemene kwaliteitsregels die voor alle peuterspeelzalen in de gemeente gelden, gekoppeld aan een stelsel van melding en registratie.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 BegripsomschrijvingenDe beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider, te weten: ‘degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal’ (onderdeel e).

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaalDit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. De melding moet plaatsvinden met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier. Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van het peuterspeelzaalwerk. De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet. De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor een ieder toegankelijk is. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat het peuterspeelzaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft.

Tussen een vergunningenstelsel en een meldingsstelsel zijn een aantal verschillen. Zo kunnen in een vergunning nadere eisen worden opgenomen die specifiek gelden voor de instelling die de vergunning krijgt. Bij een meldingsstelsel kunnen geen specifieke voorschriften worden gesteld, maar moet worden volstaan met algemene, voor alle instellingen geldende regels. Ook wat betreft het toepassen van sancties is er een verschil. In een vergunningenstelsel vormt het intrekken van de vergunning een sanctie. Deze sanctie is er niet in een meldingsstelsel. Wanneer de gemeente wil dat de exploitatie van een peuterspeelzaal wordt stopgezet, zal ze er voor moeten zorgen dat betreffende inrichting wordt gesloten.

Artikel 3 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaalDit artikel bevat de termijn die de gemeente (in casu de toezichthouder) nodig heeft om te beoordelen of een nieuwe peuterspeelzaal zal voldoen aan de eisen van de verordening. Het moet gaan om een termijn die enerzijds de toezichthouder de mogelijkheid biedt een deugdelijk onderzoek te doen naar de wijze waarop de nieuwe peuterspeelzaal zal worden geëxploiteerd en die anderzijds degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen niet onnodig lang laat wachten op het moment dat met de exploitatie kan worden gestart. Het tweede lid biedt de mogelijkheid voor de houder om vóór het verstrijken van de termijn in het eerste lid met de exploitatie van de peuterspeelzaal te beginnen.

Artikel 4 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaalDit artikel bevat het expliciete verbod om een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, indien blijkt dat de initiatiefnemer niet aan de eisen van de verordening voldoet. Op grond van deze verbodsbepaling kan het college tot bestuursdwang (sluiting) overgaan of een dwangsom opleggen, indien de peuterspeelzaal toch in gebruik wordt genomen.

Artikel 5 RegisterDit artikel regelt het instellen van het register. Het derde lid bepaalt dat het register openbaar is.

Artikel 6 Wijzigingen van gegevensOm het register actueel te houden, bepaalt het eerste lid dat de houder onmiddellijk melding doet aan het college van wijzigingen van gegevens die bij de melding zijn verstrekt.

Artikel 7 Algemene kwaliteitseisenHet eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 48 WK. Het gaat om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk. Het tweede lid geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening.

Artikel 8 Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid Dit artikel is gelijk aan artikel 51 WK. De houders van peuterspeelzalen moeten een risico-inventarisatie uitvoeren ten aanzien van de domeinen veiligheid en gezondheid. De risico-inventarisatie heeft tot doel het in kaart brengen van veiligheid- en gezondheidsrisico’s die kinderen in peuterspeelzalen lopen. Daarbij wordt uitgegaan van het gedrag van kinderen. De risico-inventarisatie dient als basis om de omstandigheden voor kinderen te verbeteren en om te stimuleren dat personeel en de kinderen adequaat met risico’s omgaan. Deze risico-inventarisatie vervangt niet de risico-inventarisaties die op grond van andere wetgeving verplicht is (artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7 Infectieziektewet). Ook vervangt een risico-inventarisatie niet de veiligheidsnormen waaraan de peuterspeelzalen op grond van andere wetgeving zijn gebonden, zoals de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit en de bouwverordening. Ook laat de risico-inventarisatie toepassing van de WCPV onverlet.

Artikel 9 Oppervlakte speelruimteGekozen is voor minimum bruto-oppervlaktematen (in plaats van netto-oppervlaktematen) omdat deze eenvoudiger door de toezichthouder zijn vast te stellen.

Artikel 10 Groepen en groepsgrootte Het tweede lid bepaalt dat de maximum groepsgrootte vijftien kinderen bedraagt.

Artikel 11 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groepDit artikel bepaalt het minimum aantal beroepskrachten en begeleiders die in elke groep aanwezig moeten zijn.

Artikel 12 Overeenkomst tussen houder en ouder Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.

Artikel 13 Informatieplicht aan de ouders De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders voor dat ze een contract tekenen te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.

Artikel 14 Verklaring omtrent het gedrag Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die zijn peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de houder wordt overlegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.

Artikel 15 Aanwijzing van toezichthouders Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

Artikel 16 Onderzoek door de toezichthouder In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door de toezichthouders onderscheiden: • het eerste lid: het onderzoek naar aanleiding van een melding van het voornemen een peuterspeelzaal te gaan exploiteren;• het tweede lid: het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen in de gemeente;• het derde lid: het incidentele onderzoek bij een peuterspeelzaal, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips.

Wat betreft de termijn in het eerste lid wordt verwezen naar de opmerking bij artikel 4. Het tweede lid bevat de opdracht aan het college om ervoor zorg te dragen dat tenminste één keer per drie jaar een controle wordt uitgevoerd.

Artikel 17 Het inspectierapport De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college (zie artikel 18, eerste lid). Deze werkwijze is identiek aan de manier waarop handhaving op grond van de WK gaat plaatsvinden. Het derde lid bepaalt dat het college (en niet de toezichthouder) de houder in de gelegenheid stelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Awb (artikel 10:14) is delegatie van bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid in mandaat wordt overgedragen. In dat geval handelt de toezichthouder namens het college. De overige taken die in dit artikel worden genoemd zijn van feitelijke aard. Deze kunnen wel aan een toezichthoudend ambtenaar worden overgedragen.

Artikel 18 Aanwijzing en bevel Indien de houder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.

Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer niet binnen een bepaalde termijn maatregelen worden getroffen, het college deze op kosten van de houder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Zijn er zoveel tekortkomingen, dan kan het college in de aanwijzing of bevel gelasten de exploitatie van de peuterspeelzaal te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het college hiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang.

Artikel 19 StrafbepalingDeze bepaling spreekt voor zich.

Hoofdstuk 5 Slot- en overgangsbepalingenDeze bepalingen spreken voor zich.