Regeling vervallen per 01-01-2009

Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren

Geldend van 20-08-2008 t/m 31-12-2008

Intitulé

Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren

Raad : 20 augustus 2008

Agendanr. :

. .

. .

DE RAAD DER GEMEENTE HARLINGEN;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van ………2008;

gelet op de artikel 108 en 150 van de Gemeentewet en artikel 6 van de Wegenverkeerswet;

b e s l u i t:

vast te stellen de Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren.

Afdeling 1 Definities en begripsomschrijvingen

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

b. motorvoertuig : hetgeen hieronder wordt verstaan in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens van 26 juli 1990, Stb. 459 (RVV 1990) dan wel de Wegenverkeerswet van 21 april 1994, Stb. 475 (WVW 1994);

voertuig : idem;

bromfiets : idem;

brommobiel : idem;

gehandicaptenvoertuig : idem;

aanhangwagen : idem;

c. houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig of brommobiel dat is ingeschreven in het krachtens de WVW 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig of brommobiel opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven dan wel degene, die middels een leasecontract of werkgeversverklaring aan kan tonen houder te zijn;

d. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van verzamelparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

f. parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur;

g. belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die

1. aangeduid is met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990, of

2. gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

h. vergunning: een door burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig of brommobiel te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen;

i. vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

j. wonen: opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie van Harlingen.

Afdeling II Plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningbewijzen.

Artikel 2

1. Burgemeester en wethouders kunnen, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.

2. Burgemeester en wethouders kunnen, bij openbaar te maken besluit, tijdstippen vaststellen waarop het parkeren aan vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 3

1. Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkend verzoek een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen.

2. Een vergunning kan worden verleend aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig of brommobiel wanneer deze

a. woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, dan wel

b. een beroep of bedrijf, blijkens inschrijving in het handelsregister, uitoefent gevestigd in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouder te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en aantoont dat het in het belang van diens beroep- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een motorvoertuig of brommobiel te parkeren.

3. De eigenaar of houder van een motorvoertuig of brommobiel die voldoet aan beide in het tweede lid gestelde voorwaarden wordt, voor wat betreft de eerste aangevraagde vergunning, geacht te beantwoorden aan de onder a genoemde voorwaarde.

4. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan eigenaren of houders van motorvoertuigen of brommobielen die niet voldoen aan één van de in het tweede lid genoemde voorwaarden.

5. Aan de vergunning kunnen zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is.

6. Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning ook andere voorschriften en beperkingen verbinden. Deze voorschriften en beperkingen mogen alleen strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

Artikel 4

1. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden van dit artikel, regels geven voor het aanvragen en verlenen van een vergunning.

2. Burgemeester en wethouders beslissen binnen 2 maanden na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning.

3. Burgemeester en wethouders kunnen de in het tweede lid genoemde termijn met ten hoogste een maand verlengen.

Van een verlenging van deze termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld.

4. Een besluit tot afwijzing van een aanvraag is met redenen omkleed. De aanvrager wordt van deze afwijzing schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 5

1. Een vergunning wordt voor ten hoogste 12 maanden verleend.

2. De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens:

a. de periode waarvoor de vergunning geldt;

b. het gebied waarvoor de vergunning geldt;

c. de naam van de vergunninghouder of het kenteken van het motorvoertuig of brommobiel waarvoor de vergunning is verleend.

Artikel 6

1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken of wijzigen:

a. op verzoek van de vergunninghouder;

b. wanneer de vergunninghouder het gebied, waarvoor de vergunning is verleend, metterwoon verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt;

c. wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

d. wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

e. wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

f. wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

g. om redenen van openbaar belang.

2. Een besluit tot het intrekken of wijzigen van een vergunning is met redenen omkleed. De betrokkene wordt van het intrekken of wijzigen van de vergunning schriftelijk in kennis gesteld.

Afdeling III Verbodsbepalingen

Artikel 7

1. Het is verboden om een fiets, bromfiets of gehandicaptenvoertuig dan wel materialen, goederen of voorwerpen te plaatsen of te laten staan:

a. op een parkeerapparatuurplaats;

b. op een belanghebbendenplaats.

2. Het is verboden een fiets, bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 8

Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.

Artikel 9

1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een voertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

a. zonder vergunning;

b. zonder dat het motorvoertuig of brommobiel duidelijk zichtbaar is voorzien van het vergunningbewijs;

c. in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.

2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Afdeling IV Strafbepaling

Artikel 10

Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.

Afdeling V Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 11

Met de opsporing van overtredingen van deze verordening zijn, derhalve de in artikel 141 van het Wetboek van strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, de door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren belast.

Artikel 12

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Parkeerverordening 2009”.

Artikel 13

1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

2. Op 1 januari 2009 vervalt de “Parkeerverordening 2006”.

Vastgesteld door de raad in zijn

vergadering van 20 augustus 2008.

, de voorzitter.

, de raadsgriffier.

verordening Parkeerverordening 2009 artikel 21