Regeling vervallen per 01-01-2015

Gewijzigde toeslagenverordening Wwb Heemstede 2012

Geldend van 13-12-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Gewijzigde toeslagenverordening Wwb Heemstede 2012

De raad van de gemeente Heemstede;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 9 oktober 2012;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

gezien het advies van de Commissie Samenleving;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Gewijzigde toeslagenverordening Wwb Heemstede 2012

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschrevenhebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet werk en bijstand (Wwb);

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders;

    • c.

      woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Wwb;

  • d.

    woonkosten:

  • . indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onder d, van de Wet op de huurtoeslag;

  • 2°.

    indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag

    voor onderhoud;

    • e.

      kamerbewoner: degene die op commerciële basis een kamer of een gedeelte van een woning huurt en bewoont, zonder dat de hoofdbewoner of de huiseigenaar mede in deze woning verblijft.

Artikel 2. Doelgroep

  • 1.

    De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of

    ouder tot de Aow-gerechtigde leeftijd.

  • 2.

    De volgende categorieën kunnen worden onderscheiden:

    • a.

      alleenstaande als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en sub a van de wet;

    • b.

      alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en sub b van de wet;

    • c.

      gezin als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en sub c van de wet;

  • 3.

    De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid van de wetonverlet.

HOOFDSTUK 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3. Toeslagen

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 20 procent van de

    gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 15 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die kamerbewoner is.

  • 3.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 10 procent van degehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 4.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 5 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die met één of beide ouders in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4. Verlaging gehuwdennorm

De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor een gezin dat met één of meer anderen het hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

Artikel 5. Geen woonkosten

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm indien

een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn.

Artikel 6. Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke

bijstandsnorm voor belanghebbende ten minste bedraagt:

  • a.

    50 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

  • b.

    70 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder en;

  • c.

    80 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen

Artikel 7. Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 8. Hardheidsclausule

Het college kan indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening.

Artikel 9. Intrekking oude verordening

De Toeslagenverordening Wwb Heemstede 2012 wordt ingetrokken.

Artikel 10. Overgangsbepaling

In afwijking van artikel 11 is deze verordening vanaf 1 januari 2013 van toepassing op de belanghebbenden op wie op grond van artikel 78 lid w van de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets nog tot 1 januari 2013 wordt toegepast. Tot 1 januari 2013 gelden de bepalingen uit de Toeslagenverordening Wwb Heemstede 2012.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

Artikel 12. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Gewijzigde toeslagenverordening Wwb Heemstede 2012.

Ondertekening

Vastgesteld door de raad op 29 november 2012.

Artikelsgewijze toelichting bij Gewijzigde toeslagenverordening Wwb Heemstede 2012

Artikel 1 Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de Wwb of Awb niet uitputtend afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de Wwb of Awb ook de Verordening moet worden gewijzigd.

In de verordening worden drie begrippen gebruikt die nadere uitleg behoeven:

Met het begrip ‘woning’ wordt hetzelfde bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere

onzelfstandige woonruimte is verhuurd, evenals de onroerende aanhorigheden”.

Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3, zesde lid, Wwb, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging woonsituatie).

Het begrip ‘kamerbewoner’ wordt in deze verordening onderscheiden en gedefinieerd.

Kamerbewoning leidt tot schaalvoordelen, maar minder dan het inwonen bij een ander. Het gevolg daarvan is dat de toeslag voor een kamerbewoner hoger wordt vastgesteld. Artikel

Artikel 2 Doelgroep

Artikel 30 eerste lid, Wwb schrijft voor dat in de verordening moet zijn vastgelegd voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd. De in dit artikel genoemde categorieën zijn rechtstreeks terug te voeren op de wet. Op grond van de verordening kunnen alleen verhogingen en verlagingen worden vastgelegd voor de leeftijdscategorie van 21 jaar tot de Aow-gerechtigde leeftijd

Dit betekent, dat de verordening uitsluitend van toepassing is op de normen op grond van artikel 21, onderdeel a Wwb en artikel 21, onderdeel b, Wwb alsmede artikel 21, onderdeel c, Wwb.

De in het derde lid opgenomen verplichting voor het college om - zo nodig in afwijking van de uitde verordening voortvloeiende hoogte van de bijstand - de bijstand anders vast stellen,als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30, vierde lid, Wwb. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin deToeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan, is er voor gekozen om deze plicht expliciet in deToeslagenverordening op te nemen.

Artikel 3 Toeslagen

Eerste lid

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 25, eerste lid, Wwb.

Tweede lid

Een kamerbewoner is degene die op commerciële basis een kamer huurt en bewoont. De commerciële basis kan blijken uit bijvoorbeeld een huurovereenkomst en betalingsbewijzen van de huur. Met de eis dat de hoofdbewoner of eigenaar niet in de woning mag verblijven, komt de groep van kostgangers, kamerbewoners bij familieleden etc, niet in aanmerking voor een toeslag van 15 procent.

Volledigheidshalve moet hier nog worden opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat de medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt en kan beschikken (denk aan de niet rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde) verlaging van de toeslag vanwege medebewoning niet kan worden toegepast. De medebewoner kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene (CRvB 4 maart 2003, 00/3534 NABW en 02/3129 NABW).

Derde lid

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke

kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. De schaalvoordelen zijn in deze gevallen groter dan bij kamerbewoning, waardoor een lagere toeslag gerechtvaardigd is.

Gekozen is voor het verlenen van een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Vanaf de vierde persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft, wordt geen noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aanwezig geacht. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

Vierde lid

De alleenstaande of alleenstaande ouder die met één of beide ouders in dezelfde woning zijn

hoofdverblijf heeft, beschikt over een groot scala aan schaalvoordelen, waardoor een toeslag van 5 procent van de gehuwdennorm gerechtvaardigd is (CRvB 2 maart 1999, JABW 1999/61 en 69).

Artikel 4 Verlaging gehuwdennorm

Eerste lid

In de gehuwdennorm is al rekening gehouden met het feit dat gezinsleden de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijnhoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang.

Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Vanaf de vierde persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft, wordt geen noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aanwezig geacht. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft. De inkomensgrens die gebruikt wordt om te kunnen vaststellen of het thuis inwonende meerderjarige kind kan worden beschouwd als een ander, is ten behoeve van een gezin, opgenomen in artikel 26 Wwb.

Artikel 5 Geen woonkosten

Artikel 27 Wwb geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 Wwb is een aanvulling op de artikelen 25 en 26 Wwb.

In dit artikel is een verlaging van 10 procent opgenomen voor de situatie dat aan de woning voorbelanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een

belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18, eerste lid, Wwb de bijstand lager vast te stellen. In artikel 1, tweede lid, onder d van de verordening wordt beschreven wat onder woonkosten wordt verstaan. Om een verlaging krachtens dit artikel te voorkomen is het niet afdoende dat belanghebbende kosten heeft voor water, gas, licht en dergelijke. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35, eerste lid, Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.)

Artikel 6 Anti-cumulatiebepaling

De verschillende verlagingen in de verordening zien op verschillende omstandigheden bijbelanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat het college de bijstand vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18, eerste lid, Wwb de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om in de verordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) ten minste moet vaststellen.

Artikel 10 Overgangsbepaling

Voor een bepaalde groep blijft de huishoudinkomenstoets wél van kracht. Het gaat daarbij om de groep die voordeel heeft van de huishoudinkomenstoets. Voor deze groep wordt dit nog tot 1

januari 2013 toegepast. Hiervoor is de overgangsbepaling opgenomen.

.