Regeling vervallen per 01-03-2011

Monumentenverordening Heemstede 2008

Geldend van 21-08-2008 t/m 28-02-2011

Intitulé

Monumentenverordening Heemstede 2008

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a

monument:

1 zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

2 terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

b

gemeentelijk archeologisch monument: monument, bedoeld in onderdeel a, onder 2;

c

beschermd gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen;

d

gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen onroerende zaken;

e

beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

f

kerkelijk monument: onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en die uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

g

monumentencommissie: de monumentenadviescommissie van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland; de commissie adviseert burgemeester en wethouders over de toepassing van de Monumentenwet 1988 en deze verordening;

h

bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2 Beschermde gemeentelijke monumenten

Paragraaf 1 De aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument en de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst.

Artikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

  • 1. 1Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een onroerende zaak aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de monumentencommissie over de criteria genoemd in artikel 4 lid 1.

  • 3.

    • Het vragen van advies aan de monumentencommissie kan achterwege blijven, indien:

      • a.

        sprake is van een spoedeisend geval;

      • b.

        burgemeester en wethouders van mening zijn dat niet wordt voldaan aan de criteria van artikel 4 lid 2.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de aanwijzing van een onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 5. Voordat burgemeester en wethouders een kerkelijk monument aanwijzen, voeren zij overleg met de eigenaar.

  • 6. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de Monumentenverordening van de provincie Noord-Holland.

Artikel 4 Toetsingscriteria

  • 1 Voor een aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument komen onroerende zaken in aanmerking, die volledig of vrijwel volledig voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de zaak heeft cultuurhistorische waarde;

    • b.

      de zaak heeft stedenbouwkundige waarde;

    • c.

      de zaak heeft architectuurhistorische waarde.

  • 2 Teneinde voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking te kunnen komen dient in ieder geval:

    • a.

      het casco van een object in een relatief goede staat te verkeren;

    • b.

      de oorspronkelijke vorm of aanleg in de hoofdopzet nog aanwezig te zijn, tenzij sprake is van een belangwekkende historisch gegroeide situatie;

    • c.

      de onroerende zaak een zekere zeldzaamheidswaarde te hebben.

  • 3 Teneinde voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking te kunnen komen, dient de onroerende zaak niet in het selectieproces om te komen tot een gemeentelijke monumentenlijst in 2005 te zijn afgevallen als gemeentelijk monument wegens het ontbreken van voldoende cultuurhistorische en/of stedenbouwkundige en/of architectuurhistorische waarden.

Artikel 5 Termijn advies en aanwijzingsbesluit

  • 1 De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.

  • 2 Burgemeester en wethouders beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

  • 3 In uitzonderlijke gevallen kunnen burgemeester en wethouders besluiten de in lid 2 genoemde beslistermijn te verlengen met uiterlijk 12 weken mits zij de aanvrager daarvan kennis geven binnen de in het tweede lid genoemde termijn van 20 weken.

Artikel 6 Mededeling

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 7 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1 Burgemeester en wethouders registreren het beschermde gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2 De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument.

Artikel 8 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1 Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2 Artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 5 zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3 Indien de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 5 achterwege.

  • 4 De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9 Intrekken van de aanwijzing

  • 1 Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing intrekken.

  • 2 Artikel 3, tweede lid, en artikel 5 zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

  • 3 De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan artikel 3 van de Monumentenverordening van de provincie Noord-Holland

  • 4 De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten.

Artikel 10 Verbodsbepaling

  • 1 Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2 Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a

      een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b

      een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 11 De aanvraag

De aanvraag van de vergunning als bedoeld in artikel 10, tweede lid, wordt ingediend bij burgemeester en wethouders.

Artikel 12 Advies van de monumentencommissie en beslissing op de aanvraag

  • 1 Burgemeester en wethouders vragen advies aan de monumentencommissie voordat zij beslissen op de aanvraag.

  • 2 Binnen acht weken na de adviesaanvraag brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders.

    • c.

      Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag, op de aanvraag van de vergunning.

    • d.

      Burgemeester en wethouders kunnen de in het derde lid genoemde termijn van 16 weken met ten hoogste acht weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geven binnen de in het derde lid genoemde termijn van 16 weken.

    • e.

      Indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het derde of vierde lid, wordt de vergunning geacht te zijn geweigerd.

Artikel 13 Kerkelijk monument

Burgemeester en wethouders geven met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 10, tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 14 Intrekken van de vergunning

  • 1. De vergunning kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien:

    • a

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 10, tweede lid, niet naleeft;

    • c

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d

      niet binnen een jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2. De beschikking tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumentencommissie.

Hoofdstuk 3 Beschermde rijksmonumenten

Artikel 15 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1 Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de monumentencommissie na afloop van de termijn van 14 dagen, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 2 De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3 Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

Hoofdstuk 4 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 16 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met artikel 10 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 17 Opsporingsbevoegdheid

De opsporing van de in artikel 16 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 18 Binnentreden

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij de bevoegdheid verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen - met uitzondering van woningen en andere plaatsen die zijn uitgezonderd in de Algemene wet op het binnentreden - desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker, te betreden, aan hen die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Artikel 19 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt inwerking op 1 juli 2008.

  • 2. De Monumentenverordening Heemstede 2003, vastgesteld bij raadsbesluit van 18 december 2003, nr. 93, gewijzigd bij raadsbesluit van 28 september 2006, nr. 49, wordt op de in lid 1 genoemde datum ingetrokken.

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Monumentenverordening Heemstede 2008”.

Ondertekening

Vastgesteld bij raadsbesluit van 26 juni 2008.

Artikelsgewijze toelichting op de Monumentenverordening Heemstede 2008

Artikel 1

Sub a

Bij de omschrijving van het begrip ‘monument’ is aansluiting gezocht bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988.

Cultuuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Het begrip cultuurhistorische waarde is dermate ruim dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde.

De onder 2 bedoelde terreinen kunnen bijvoorbeeld parken, tuinen en een perceel met een of meer bomen zijn. Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt teneinde over een monument te kunnen spreken. Een ‘zaak’ is immers een veel ruimer begrip.

De vijftig-jaargrens die voor rijksmonumenten geldt, is niet voor gemeentelijke monumenten overgenomen. Daardoor biedt de verordening ook de mogelijkheid om monumenten die (nog) niet op de rijkslijst kunnen komen omdat ze te jong zijn, reeds op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.

Sub b

De term ‘gemeentelijk archeologisch monument’ wordt apart gedefinieerd in verband met de enigszins afwijkende positie die een archeologisch monument inneemt ten aanzien van de vergunningverlening.

Er is een verschil in behandeling tussen een rijks- of gemeentelijk beschermd archeologisch monument bij een vergunningaanvraag. De vergunningverlening voor het verstoren of in enig opzicht wijzigen van een beschermd gemeentelijk monument is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Als er echter sprake is van een beschermd archeologisch rijksmonument beslist de minister op de vergunningaanvraag.

De Monumentenwet 1988 regelt dat het doen van een opgraving alleen plaats mag vinden met vergunning van de minister. Deze verplichting geldt in zijn algemeenheid voor alle archeologische monumenten. In het geval van een opgraving regelt de Monumentenwet 1988 (artikelen 42 tot en met 49) de eigendom van roerende monumenten die men daarbij aantreft. Deze regels gelden in alle gevallen dat opgravingen worden gedaan of men bij toeval op een vondst stuit waarvan men kan vermoeden dat het om een monument gaat. Er wordt in dit geval geen onderscheid gehanteerd tussen rijks- en gemeentelijke monumenten.

Sub c

Gesproken wordt van onroerende monumenten. Roerende monumenten worden derhalve niet beschermd. Reden hiervoor is dat het effectueren van de bescherming een probleem vormt. Roerende monumenten kunnen meestal eenvoudig worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld voertuigen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen. Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel de beschermde status krijgen.

Sub d

Dit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de verordening aangewezen gemeentelijke monumenten registreert.

Het plaatsen op de monumentenlijst heeft geen rechtsgevolg. Dit betreft slechts een administratieve handeling. Voorafgaand aan de plaatsing op de lijst is het de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument die rechtsgevolg beoogt. In dit kader is het inzichtelijk om de aanwijzing en de plaatsing op de lijst uit elkaar te trekken. Zie ook de toelichting op artikel 3, lid 1, en artikel 7.

Sub e

Het is nodig om een begripsomschrijving van een ‘beschermd rijksmonument’ in de gemeentelijke monumentenverordening op te nemen. Deze verordening is namelijk een voorwaarde voor het verkrijgen door burgemeester en wethouders van de bevoegdheid om vergunningen voor de wijziging en sloop van beschermde rijksmonumenten te verlenen. Op de vergunningverlening voor beschermde rijksmonumenten zijn met name artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.

Sub f

Ingeval van aanwijzing van een kerkelijk monument tot beschermd gemeentelijk monument is overleg tussen eigenaar en gemeente nodig (zie artikel 3, lid 4). Is er sprake van een vergunning voor het gemeentelijke of rijksbeschermde kerkelijke monument, dan kan overeenkomstemming tussen eigenaar en vergunningverlener nodig zijn (zie artikel 13). Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het kerkelijke monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie, een catechisatieruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijke monumenten in de regel dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de ander monumenten gelden.

Sub g

De taken van de commissie Welstand en Monumenten strekken zich uit over de monumentenverordening en de Monumentenwet 1988. Door de commissie in deze begripsomschrijving bevoegd te verklaren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 te adviseren aan burgemeester en wethouders, is voldaan aan het vereiste, genoemd in artikel 15, lid 1, van de Monumentenwet 1988.

Artikel 2

Het betreft hier niet zozeer de publiekrechtelijke, planologische bestemming, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar daaraan toekent. Een en ander mede gelet op de constructie en ligging van het pand. Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening.

Artikel 3

Lid 1

Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers over het algemeen niets aan het gebruik van het monument.

Lid 2

Burgemeester en wethouders moeten het advies inwinnen van de monumentencommissie over de criteria genoemd in artikel 4 lid 1. De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud.

De verordening bevat geen voorschriften voor de bescherming van het monument gedurende de tijd dat de aanwijzingsprocedure loopt, zoals de Monumentenwet 1988 dat doet. De spoedprocedure kan in situaties die ernstige gevolgen voor het aan te wijzen monument hebben, bewerkstelligen dat binnen korte tijd de verbodsbepalingen van de verordening van toepassing zijn. Er moeten dan gegronde redenen aanwezig zijn om de spoedprocedure te kunnen gebruiken.

Er wordt niet bepaald dat de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord voordat burgemeester en wethouders over een aanwijzing een besluit nemen, omdat dit is geregeld in (de artikelen 4:8 en 4:9 van) de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Lid 3

In artikel 4 lid 2 staan de criteria genoemd waaraan een object in ieder geval moet voldoen om aangewezen te kunnen worden als gemeentelijk monument. Indien het college van mening is dat een object niet aan de criteria van artikel 4 lid 2 voldoet, hoeft toetsing aan artikel 4 lid 1 - en de advisering hierover van de monumentencommissie - dan ook niet meer plaats te vinden.

Lid 4

Het bouwhistorisch onderzoek van een gebouw geeft meer inzicht in de historische geschiedenis van een gebouw.

De informatie over de bouwhistorisch waarde van een gebouw kan van invloed zijn op de beslissing van burgemeester en wethouders om het pand al dan niet als beschermd gemeentelijk monument aan te wijzen en op de wijze waarop het pand in de registers wordt ingeschreven.

Lid 5

Dit lid is nodig ondanks het bepaalde in de Awb dat belanghebbenden zienswijzen naar voren kunnen brengen (artikel 4:8). Overleg is immers meer dan het naar voren brengen van zienswijzen.

Lid 6

Monumenten die al op zijn aangewezen als rijksmonument of provinciaal monument, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking.

Artikel 4

In dit artikel worden de algemene toetsingscriteria genoemd waaraan een onroerende zaak dient te voldoen om door burgemeester en wethouders als beschermd gemeentelijk monument te kunnen worden aangewezen.

Bij cultuurhistorische waarde gaat het om

  • a.

    de structuur, bestemming of verschijningsvorm verbonden met een specifieke politieke, culturele, geestelijke, sociale, economische of algemeen lokaal historische ontwikkeling;

  • b.

    de relatie met de geschiedenis van het bouwen in Heemstede;

  • c.

    de zeldzaamheidswaarde qua functie;

  • d.

    het verband met een bepaalde historische gebeurtenis;

  • e.

    het verband met bepaalde historische personen.

Bij stedenbouwkundige waarde wordt gekeken naar

  • a

    de betekenis vanuit

    • -

      situering

    • -

      markering stadsbeeld

    • -

      representatie vormgeschiedenis van Heemstede

  • b

    de betekenis vanwege

    • -

      verkaveling

    • -

      inrichting

  • c

    de zeldzaamheidswaarde qua

    • -

      aanleg

    • -

      structuur

    • -

      relatie met de omgeving

Bij de architectuurhistorische waarde

  • a.

    oorspronkelijkheid van het ontwerp

  • b.

    stilistische betekenis

    • -

      aanzet van een stijl

    • -

      overgang van stijlen

    • -

      prototype van een stijl

  • c.

    zeldzaamheidswaarde qua

    • -

      type;

    • -

      stijl

    • -

      materiaalgebruik

  • d

    kwaliteit gevelcompositie

  • e

    kwaliteit detaillering

    • -

      constructie

    • -

      ornamenten

  • f

    markante verschijningsvorm

  • g

    kwaliteit ruimtelijk concept

De bescherming betreft uitsluitend de in de redengevende beschrijving weergegeven onderdelen. Dit kan in voorkomende gevallen ook het interieur betreffen.

Lid 2

De vraag of aan de criteria van artikel 4 lid 2 wordt voldaan is ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

Artikel 5

In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de monumentencommissie moet adviseren (lid 1) en burgemeester en wethouders een beslissing moeten nemen (lid 2).

Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten de aanvrager, eigenaar en andere belanghebbenden waar ze aan toe zijn. De redactie van lid 2 heeft tot gevolg dat, wanneer de monumentencommissie niet tijdig adviseert, burgemeester en wethouders de volgende keuze kunnen maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies) toch in hun overwegingen te betrekken. Als burgemeester en wethouders niet tijdig beslissen, is op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open die ook tegen een reëel besluit open zou staan.

Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

Artikel 6

De mededeling van burgemeester en wethouders is voor de eigenaar en de anderszins zakelijk gerechtigden van essentieel belang. Het is dan ook zaak dat de mededeling door de geadresseerde wordt ontvangen. In de regel zal de mededeling bij aangetekend schrijven uitgaan. In latere instantie kan hij zich er dan niet op beroepen van niets te weten.

Dit artikel regelt niet dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb zulks bepaalt (afdeling 3.6). Is artikel 4:8 toegepast (het horen van geadresseerde en van derde belanghebbenden) en is van de daar geboden mogelijkheid gebruik gemaakt, dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaald in artikel 3:43 Awb een mededeling te ontvangen.

Artikel 7

Door aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument is het gehele pand, inclusief het interieur, onder de werking van de verordening geplaatst. Andere zaken die zich op het perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting en bomen moeten expliciet worden aangegeven, willen zij onder de werking van de verordening vallen. Voor elke wijziging van het beschermde monument is dus een vergunning nodig.

Artikel 8

Via dit artikel is mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten te wijzigen (artikel 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure (advies van monumentencommissie of eigenaar van een kerkelijk monument) als voor de aanwijzing (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst (lid 4).

In tegenstelling tot de Monumentenverordening 1991 zijn de begrippen wijziging en intrekking uit elkaar getrokken. Dit sluit aan bij de nieuwe methodiek (om rechtsgevolg te verbinden aan de aanwijzing, niet aan de plaatsing op de monumentenlijst) en bevordert de duidelijkheid.

Artikel 9

Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten in te trekken (lid 1). Ook hiervoor geldt dat het advies van de monumentencommissie nodig is, tenzij het gaat om spoedeisende gevallen (lid 2). Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), worden door burgemeester en wethouders van de monumentenlijst gehaald.

Lid 3 regelt dat monumenten die na aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument worden geregistreerd als beschermd rijksmonument of als beschermd provinciaal monument vanaf dat tijdstip geacht worden niet meer te zijn aangewezen.

Artikel 10

De opbouw en inhoud van dit artikel vertoont gelijkenis met artikel 11 van de Monumentenwet 1988. De verordening legt de vergunningverlening ten aanzien van rijksmonumenten op basis van de Monumentenwet 1988 in handen van burgemeester en wethouders.

De Monumentenwet 1988 regelt de vergunningverlening voor de wijziging van rijksmonumenten door burgemeester en wethouders in de artikelen 11 tot en met 21 juncto artikel 14 van de monumentenverordening. In dit artikel gaat het derhalve alleen over beschermde gemeentelijke monumenten.

Het artikel regelt dat een vergunning nodig is om een beschermd monument te verstoren (lid 2). Dit geldt ook voor archeologische monumenten. Over opgravingen en vondsten is niets in de verordening geregeld. Reden hiervoor is dat deze aspecten uitputtend in de Monumentenwet 1988 zijn geregeld. De Monumentenwet 1988 regelt:

  • ·

    Dat voor opgravingen een vergunning nodig is van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

  • ·

    Dat een rechthebbende van een terrein moet dulden dat de opgravingsbevoegde zijn terrein betreedt en eventueel opgravingen verricht;

  • ·

    De eigendomskwestie van vondsten;

  • ·

    Een schaderegeling.

In de Monumentwet 1988 wordt geen uitspraak gedaan wat onder “verstoren” moet worden verstaan. In deze verordening wordt onder het verstoren van een archeologisch monument in de zin van artikel 10 verstaan: “Ingrepen die de bestemming van de grond veranderen en waardoor het grondwaterpeil verandert of waarbij graafwerk dieper dan 0,50 m wordt verricht”.

Artikel 11

Het artikel dat de vergunningaanvraag voor gemeentelijke monumenten betreft, is zeer kort gehouden omdat het verlangen van gegevens en ontbrekende gegevens is geregeld in de Awb (artikel 4:2 respectievelijk 4:5 en 4:15). In een aanvraagformulier voor de vergunning kan de gemeente aangeven welke gegevens zijn vereist.

Bouwhistorisch onderzoek

De gemeente kan voordat zij een besluit neemt over de vergunningverlening tot wijziging van een beschermd monument bepalen dat informatie over de bouwhistorische waarde van het gebouw nodig is. Het is niet noodzakelijk om het vragen van bouwhistorisch onderzoek in de verordening vast te leggen. De voorwaarden die de gemeente omtrent de afhandeling van aanvragen om een beschikking op grond van de Awb (artikel 4:5) kan stellen bieden voldoende houvast. Hierbij moet wel sprake zijn van evenredigheid. De gemeente kan de aanvrager bijvoorbeeld niet verplichten om voor het gehele pand bouwhistorisch onderzoek uit te voeren als slechts een deel van het pand een wijzigingsvergunning wordt aangevraagd.

Daarnaast moet de gemeente bij het stellen van voorwaarden rekening houden met de kosten die met het bouwhistorisch onderzoek zijn gemoeid. Deze kosten moeten in redelijke verhouding tot de kosten van de verbouwing staan. Er zijn binnen het bouwhistorisch onderzoek verschillende gradaties aan te geven (mate van gedetailleerdheid).

Het feit dat het binnentreden van een woning niet afgedwongen kan worden is in casu bij een aanvraag tot vergunningverlening geen probleem. Indien de eigenaar weigert om de personen die het bouwhistorisch onderzoek moeten verrichten binnen te laten dan kan hij niet aan de verplichting van de vereiste bescheiden voldoen. In die gevallen zullen burgemeester en wethouders de aanvraag, na herhaald verzoek de verlangde gegevens te leveren, niet ontvankelijk verklaren.

Artikel 12

Als burgemeester en wethouders de aanvraag in behandeling nemen, moet door hen op grond van de verordening advies gevraagd worden aan de monumentencommissie. Nadat dit advies aan burgemeester en wethouders is uitgebracht moeten zij ermee rekening houden dat artikel 4:7 of artikel 4:8 Awb van toepassing zijn. Over het voornemen de beschikking af te geven, dan wel geheel of gedeeltelijk af te wijzen moeten de aanvrager en de belanghebbenden worden gehoord. Deze kunnen naar keuze hun zienswijzen schriftelijk of mondeling naar voren brengen op grond van artikel 4:9 Awb. De monumentencommissie adviseert burgemeester en wethouders binnen zes weken na de adviesaanvraag (lid 2). Vervolgens, dus na ontvangst van het advies, beslissen burgemeester en wethouders binnen zes weken (lid 3). De redactie van lid 3 heeft tot gevolg dat, wanneer de monumentencommissie niet tijdig adviseert, burgemeester en wethouders de volgende keuze kunnen maken: zonder advies een beslissing nemen of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies) toch in hun overwegingen betrekken.

De totale termijn kan met maximaal zes weken worden verlengd, mits de aanvrager tijdig van het uitstel op de hoogte wordt gesteld (lid 4).

Als burgemeester en wethouders niet tijdig beslissen, wordt de vergunning geacht te zijn geweigerd (lid 5). Hierbij is aangesloten bij de Awb (die kent immers de fictieve weigering).

Het is niet nodig om te regelen dat burgemeester en wethouders aan een vergunning voorschriften kunnen verbinden in het belang van de monumentenzorg of dat de vergunning voor bepaalde tijd kan worden verleend. Het verbinden van voorschriften aan een vergunning en het verlenen van een vergunning voor bepaalde tijd is namelijk een ongeschreven regel van het bestuursrecht. Dat kan dus ook zonder het in de verordening te regelen.

Indien de aanvraag een verstoring van een gemeentelijk archeologisch monument betreft kan de gemeente bij het afgeven van een vergunning bepalen dat de belangen waardoor het terrein is aangewezen voldoende moeten zijn beschermd. Dit kan door in de vergunningvoorwaarden op te nemen dat de rechthebbende op het terrein toestemming moet verlenen aan door burgemeester en wethouders aan te wijzen personen om het terrein te betreden en om graafwerk of documentatiewerkzaamheden op het terrein te laten verrichten. Een en ander kan ook nodig zijn in verband met het verkrijgen van voldoende gegevens om op de vergunningaanvraag te kunnen beschikken.

Een en ander geldt ook voor bovengrondse monumenten. Zowel in de sloopvergunning als bij de intrekking van de aanwijzing kunnen voorafgaand aan de sloop voorwaarden worden gesteld ter documentatie van het monument voor de lokale geschiedenis en om afkomende bouwhistorische elementen veilig te stellen.

Artikel 13

Zijn er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding, dan is overeenstemming niet vereist. Zie de toelichting op artikel 1, sub f.

Artikel 14

Lid 1

Dit artikellid bevat de mogelijke intrekkingsgronden. De bepaling onder c heeft de volgende achtergrond: als de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval moet de vergunningverlener (burgemeester en wethouders) de mogelijkheid hebben om de vergunning in te trekken.

Lid 2

Gelet op de taak van de monumentencommissie, ligt het voor de hand dat een afschrift van de intrekking aan die commissie wordt gezonden. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin het aanbeveling verdient om de monumentencommissie om advies te vragen. De commissie kan ook ongevraagd adviseren. De in kennisstelling van de vergunninghouder en het met redenen omkleed moeten zijn van het besluit zijn weggelaten, omdat artikel 3:41 Awb dit regelt.

Artikel 15

Lid 1

Dit artikel vloeit voort uit artikel 15, lid 1, van de Monumentenwet 1988. Alhoewel de Awb termijnen doorgaans in aantallen weken uitdrukt, is in lid 1 de dagentermijn uit de Monumentenwet 1988 gevolgd. De procedure voor de afgifte door burgemeester en wethouders van de vergunning voor beschermde rijksmonumenten staat in de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988.

Leden 2 en 3

De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de monumentencommissie bij de aanvragen om vergunning voor beschermde rijksmonumenten wordt ingeschakeld. Om te voorkomen dat dit wettelijke vereiste door het ontbreken van het advies van de monumentencommissie tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning, is in lid 3 bepaald dat de monumentencommissie geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid 2 gestelde adviestermijn.

Artikel 16

Artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet laat aan de gemeente de keuzemogelijkheid om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of eerste categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete voor stafbare feiten in de eerste categorie is maximaal 250 euro, in de tweede categorie maximaal € 2.500. Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën.

In de Monumentenwet 1988 is handelen in strijd met artikel 11 (het verbod om een beschermd monument zonder vergunning te wijzigen of af te breken) gekoppeld aan een geldboete van de vijfde categorie (€ 50.000).

Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor beschermde rijksmonumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie voor de hand liggend.

Artikel 17

De artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering wijzen de ambtenaren aan die met de Opsporing van strafbare feiten zijn belast. Artikel 141 noemt de ambtenaren met een algemene opsporingsbevoegdheid, zoals politieagenten. Uit de bewoordingen van artikel 142 blijkt dat de gemeentelijke wetgever bevoegd is om in zijn verordeningen buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen. Op basis van deze bepaling kunnen burgemeester en wethouders medewerkers van de bouw- en woningtoezicht aanwijzen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 18

Dit artikel is de grondslag voor de betreding van open ruimten en het binnentreden van beschermde gemeentelijke monumenten die geen woning zijn, tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker. Woningen zijn uitgezonderd in de Wet op het Binnentreden.

Artikel 19

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 20

Dit artikel noemt de naam van de verordening.