Regeling vervallen per 01-01-2020

Vakantieregeling en overige verlofaanspraken

Geldend van 04-02-1997 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-1997

Intitulé

Vakantieregeling en overige verlofaanspraken

VAKANTIEREGELING EN OVERIGE VERLOFAANSPRAKEN

vastgesteld door B&W op 4 februari 1997

Hoofdstuk 1 Vakantieregeling

Artikel 1. Aantal vakantiedagen

De duur van de vakantie van de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt ten minste 158,4 uren per kalenderjaar.

Artikel 2. Verhoging aantal vakantiedagen

Het in artikel 1 genoemde aantal dagen wordt verhoogd:

  • a.

    Met ingang van het kalenderjaar, waarin de ambtenaar een diensttijd van vijftien jaar dan wel de leeftijd van vijfendertig jaar bereikt, met 7,2 uur;

  • b.

    Met ingang van het kalenderjaar, waarin de ambtenaar een diensttijd van vijfentwintig jaar dan wel de leeftijd van vijfenveertig jaar bereikt, met 14,4 uur;

  • c.

    Met ingang van het kalenderjaar, waarin de ambtenaar een diensttijd van vijfendertig jaar dan wel de leeftijd van vijfenvijftig jaar bereikt, met 28.8 uur.

Artikel 3. Verhoging aantal vakantiedagen voor minderjarige ambtenaren

Het in artikel 1 genoemde aantal uren wordt verhoogd voor de minderjarige ambtenaar over het kalenderjaar, waarin hij een school voor dagonderwijs heeft verlaten, alsmede over het daaropvolgende kalenderjaar met 14,4 uur en vervolgens over de kalenderjaren, waarin hij nog niet de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt, met 7,2 uur.

Artikel 4. Garantie personeel vóór 1 januari 1997

Voor de ambtenaar die reeds in dienst was vóór 1 januari 1997 en aanspraak op leeftijds- of diensttijdverlof ontleende aan de Vakantieregeling zoals die luidde vóór de inwerkingtreding van deze regeling, blijven de bepalingen van de Vakantieregeling, zoals die luidde tot 1 januari 1997 van toepassing )1.

Artikel 6. Slotbepalingen

Deze regeling treedt heden in werking en werkt terug tot 1 januari 1997. Met ingang van deze datum vervalt de Vakantieregeling voor personeel in dienst van de gemeente Heerenveen, zoals deze is vastgesteld met ingang van 1 oktober 1996.

)1 De aanspraken die tot 1 januari 1997 golden waren als volgt:

  • a.

    met ingang van het kalenderjaar, waarin de ambtenaar een diensttijd van vijftien jaar dan wel de leeftijd van vijfendertig jaar bereikt, twee werkdagen;

  • b.

    met ingang van het kalenderjaar, waarin de ambtenaar een diensttijd van vijfentwintig jaar dan wel de leeftijd van vijfenveertig jaar bereikt, vier werkdagen;

  • c.

    met ingang van het kalenderjaar, waarin de ambtenaar een diensttijd van vijfendertig jaar dan wel de leeftijd van vijfenvijftig jaar bereikt, zes dagen.

Hoofdstuk 2 Sterdag

Buiten het normale verlof wordt aan iedere ambtenaar een zogenaamde sterdag op toegekend. Een sterdag is een dag buitengewoon verlof die - na toestemming van de leidinggevende - naar willekeur kan worden opgenomen voor een evenement of activiteit die door de gemeente of onder de vlag van de personeelsvereniging wordt georganiseerd.

Hoofdstuk 3 Buitengewoon verlof in verband met sluiting gemeentelijke diensten

Als dagen waarop de gemeentelijke diensten zijn gesloten en waarop de gemeenteambtenaren verlof met behoud van bezoldiging wordt verleend zijn aangewezen Goede Vrijdag en Bevrijdingsdag (5 mei).

Hoofdstuk 4 Buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging

Op grond van artikel 6:4:5, eerste lid van de CAR/UWO heeft het college geregeld dat in bepaalde gevallen buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging mogelijk is. Het gaat daarbij om de volgende regelingen:

4.1. Buitengewoon verlof ten behoeve van adoptie

Het college besluit in voorkomende gevallen als richtlijn te hanteren de circulaire van de minister van Binnenlandse Zaken van 4 juli 1977, nr. AB 77/U300 betreffende buitengewoon verlof ten behoeve van adoptie.

Inhoud circulaire

Het adopteren van een kind zal voor de adoptiefouders de noodzaak met zich kunnen meebrengen tot het doen van bepaalde verrichten buiten hun normale vrije tijd. In de praktijk blijkt, dat als het gaat om (al dan niet) verlenen van buitengewoon verlof, op uiteenlopende wijze wordt gehandeld.

Het is wenselijk, dat aan de behoefte aan extra verlof in verband met de adoptie van een kind zoveel mogelijk wordt tegemoet gekomen. Het is eveneens wenselijk, dat in het algemeen eenzelfde gedragslijn wordt gehanteerd.

Daarom is besloten, tenzij het dienstbelang zich ertegen verzet, met toepassing van artikel 33e van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of artikel 30g van het Arbeidsovereenkomstenbesluit aan de ambtenaar of arbeidscontractant voor het verrichten van bezigheden hier te lande, die verband houden met de adoptie van een kind, op verzoek buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging zal worden verleend tot een maximum van 5 dienstdagen per geval.

Indien het dienstbelang het toelaat zal bovendien, in geval van adoptie van een buitenlands kind, met toepassing van evengenoemde bepalingen desgevraagd buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging worden verleend, wanneer verlof noodzakelijk is om betrokkene in staat te stellen in het betreffende land het nodige te verrichten. Dit verlof kan per geval van adoptie éénmaal worden verleend voor de duur van de noodzakelijk reis- en verblijftijd met een maximum van een maand.

4.2. Regeling buitengewoon verlof jeugd- en jongerenwerk

Het college besluit in voorkomende gevallen de circulaire van de minister van Binnenlandse Zaken van 10 maart 1982, nr. AB 82/U18 betreffende buitengewoon verlof voor jeugd- en jongerenwerk in voorkomende gevallen als richtlijn te hanteren.

Inhoud circulaire (verkort)

De ontwikkelingen op het gebied van het jeugdbeleid (in ruime zin) maken het wenselijk de voor het burgerlijk rijkspersoneel geldende regeling voor het verlenen van buitengewoon verlof ten behoeve van jeugdwerk aan te passen.

De behoefte groeit de begeleiding bij jeugdkampen en kindervakantie-activiteiten te intensiveren. Naast recreatieve aspecten worden thans ook meer educatieve elementen ingebracht. Het is voor de kwaliteit van de begeleiding en de uitvoering van het programma noodzakelijk meer vrijwillig medewerkenden bij kampen en kindervakantie-activiteiten te betrekken.

In het verleden werd slechts verlof gevraagd voor het assisteren van de leiding bij zomerkampen die een week of langer duurden. Steeds vaker wordt echter verlof gevraagd voor kampen die tijdens herfst-, kerst-, Paas- en Pinkstervakantie worden georganiseerd. Ook kindervakantie-activiteiten vinden vaker dan voorheen in deze vakanties plaats. De tot nu toe voor deze activiteiten gestelde minimumduur is met genoemde ontwikkeling niet meer in overeenstemming.

De terminologie in de nieuwe regeling is geactualiseerd. In plaats van "jeugdwerk" wordt gesproken over "jeugd- en jongerenwerk". Het begrip "jeugdleider" is vervangen door vrijwillig medewerkende.

In verband met vorenstaande is besloten de oude regeling met ingang van 1 januari 1982 te vervangen door de hierna volgende regeling buitengewoon verlof ten behoeve van het jeugd- en jongerenwerk.

  • 1.

    Aan rijksambtenaren/-werknemers kan, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, met toepassing van artikel 33e van het Algemeen Rijksambtenarenreglement/artikel 30g van het Arbeidsovereenkomstenbesluit, buitengewoon verlof van korte duur met behoud van bezoldiging worden verleend voor:

    • a.

      Het leiden of volgen van een cursus, gericht op vrijwilligers die zich met jeugd- en jongerenwerk bezighouden;

    • b.

      Het leiden van een jeugdkamp of kindervakantie-activiteit als hoofdleider (leidercoördinator);

    • c.

      Het assisteren van de hoofdleider van een jeugdkamp/kindervakantie-activiteit op basis van één vrijwillig medewerkende op elke 15 deelnemers, en één vrijwillig medewerkende op elke 3 deelnemers wanneer het een kamp/vakantie-activiteit betreft voor lichamelijk of geestelijk gehandicapte jeugd.

    • d.

      Voor de onder c bedoelde gevallen kan alleen buitengewoon verlof worden verleend indien de aanwezigheid voor het welslagen van een jeugdkamp/kindervakantie-activiteit dringend gewenst is en geen andere persoon beschikbaar is.

  • 2.

    Een cursus als bedoeld onder 1.a. moet uitgaan van een landelijke of een provinciale organisatie voor jeugd- en jongerenwerk of van een landelijke of provinciale jeugdafdeling van een sportorganisatie, dan wel door een van deze organisaties worden aanbevolen als belangrijk voor de vorming van de vrijwilliger. De cursus moet ten minste drie achtereenvolgende dagen duren.

  • 3.

    Een jeugdkamp of kindervakantie-activiteit bedoeld onder 1.b. of 1.c. moet uitgaan van een landelijk werkende jeugd- of sportorganisatie dan wel van een plaatselijk, regionaal of provinciaal werkende jeugd- of sportorganisatie, of worden georganiseerd door een instelling die geheel of gedeeltelijk ten behoeve van de jeugd werkzaam is. Een jeugdkamp of kindervakantie-activiteit met minder dan tien deelnemers valt niet onder deze regeling.

  • 4.

    Onder een jeugdkamp wordt verstaan het kamperen (hetzij in tenten, hetzij in een ander daarvoor geschikt verblijf) van jongeren in groepsverband. De leiding van een jeugdkamp moet geheel of voornamelijk bestaan uit vrijwillig medewerkenden. Gezinskampen vallen niet onder deze regeling. Onder een jeugdkamp wordt mede verstaan een jeugd-sportkamp voor zover de leiding geheel of voornamelijk berust bij vrijwillig medewerkenden. Uitgesloten zijn wedstrijdkampen, sporttoernooien en sportwervings- of selectiekampen. Kampen kunnen zowel in Nederland als in het buitenland worden gehouden. Een kamp moet ten minste vier achtereenvolgende dagen duren.

  • 5.

    Onder een kindervakantie-activiteit wordt verstaan een door een plaatselijk of regionaal werkende jeugdorganisatie of gemeentelijk instantie georganiseerde vakantie-activiteit voor jeugd en jongeren. Een kindervakantie-activiteit moet ten minste drie achtereenvolgende dagen duren.

  • 6.

    Onder vrijwillig medewerkende wordt in deze regeling verstaan iemand die gedurende het hele jaar zonder vaste vergoeding (onkostenvergoeding uitgezonderd) in zijn of haar vrije tijd in enig organisatorisch verband (mede) leiding geeft aan een groep of aan groepen jongeren.

  • 7.

    Het buitengewoon verlof bedraagt voor de onder 1.a. tot en met 1.c. bedoelde gevallen telkens ten hoogste vijf dagen, met dien verstande dat per kalenderjaar in totaal niet meer dan tien dagen kunnen worden toegekend.

  • 8.

    Deze regeling is niet van toepassing op onderwijsgevenden.

    Procedure

    Een aanvraag om buitengewoon verlof moet ten minste twee maanden voordat het kamp/de activiteit een aanvang neemt, worden ingediend.

    Indiening dient namens de werknemer te geschieden:

  • 1.

    door het bestuur van:

    • a.

      de landelijke organisatie voor jeugd- en jongerenwerk die de cursus organiseert;

    • b.

      de landelijke instelling die kampen organiseert voor jeugd en jongeren;

    • c.

      de landelijke sportorganisatie (of de jeugdafdeling daarvan) als het kamp/de kindervakantie-activiteit uitgaat van een van deze landelijke organisaties, of van een plaatselijke afdeling daarvan;

  • 2.

    door een provinciaal, regionaal of plaatselijk werkende instelling voor jeugd- en jongerenwerk, als het betreft niet landelijk georganiseerde jeugd- en jongerenwerk of kindervakantie-activiteiten. Bij het ontbreken van een dergelijke instelling dienen de aanvragen via de gemeentesecretarie of de provinciale jeugdraad te worden ingediend.

    De aanvragen voor buitengewoon verlof moeten worden ingediend via de Afdeling Jeugdzaken van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en worden, voorzien van een advies van het hoofd van deze afdeling, doorgezonden aan de betrokken werkgever.

4.3. Regeling buitengewoon verlof ontwikkelingshulp

Het college besluit in voorkomende gevallen de circulaire van de minister van Binnenlandse Zaken van 22 augustus 1969, nr. AB 69/1322 betreffende verlofverlening ten behoeve van ontwikkelingshulp als richtlijn te hanteren.

Inhoud circulaire

Zoals u bekend zal zijn - in de jongste troonrede werd hierop gewezen - geniet de samenwerking met de ontwikkelingslanden bij de regering hoge prioriteit. Dit brengt onder meer met zich mede, dat het bevorderen van uitzendingen van Nederlandse deskundigen naar ontwikkelingslanden een belangrijk onderdeel van het regeringsbeleid terzake vormt. In verband hiermede moge ik uw aandacht vestigen op het volgende.

Ten aanzien van rijksambtenaren wordt de gedragslijn gevolgd dat hun in verband met de uitoefening van een functie in het kader van de Nederlandse technische hulp aan ontwikkelingslanden buitengewoon verlof van lange duur zonder behoud van bezoldiging kan worden verleend met de verplichting hun eigen pensioenpremieaandeel (10%) gedurende dat verlof aan het rijk te vergoeden, terwijl hun herplaatsing in de dienst na afloop van het verlof zoveel mogelijk wordt verzekerd.

Gezien het belang van de ontwikkelingshulp doe ik gaarne mede namens de Minister zonder portefeuille, belast met de aangelegenheden betreffende de hulp aan ontwikkelingslanden, een beroep op u om ten aanzien van de uitzending van in uw dienst zijnde ambtenaren -voor zover zulks niet reeds geschiedt- eenzelfde gedragslijn te volgen.

Aldus vastgesteld door het college van

Burgemeester en wethouders op

4 februari 1997.

De secretaris, De burgemeester,

Brondocument Vakantieregeling en verlofaanspraken.pdf