Regeling vervallen per 01-01-2022

Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Heerhugowaard houdende regels omtrent de vaste activa (Nota vaste activa gemeente Heerhugowaard 2017)

Geldend van 16-11-2019 t/m 31-12-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Heerhugowaard houdende regels omtrent de vaste activa (Nota vaste activa gemeente Heerhugowaard 2017)

1. Inleiding

De gemeente is eigenaar van tal van bezittingen, zoals gebouwen, gronden, machines, infrastructuur, etc. Die bezittingen worden activa genoemd. Dat begrip wordt dan ook in deze nota gebruikt.

Activa zijn naast personele capaciteit belangrijke hulpmiddelen bij het uitvoeren van de gemeentelijke taken en daarmee voor het bereiken van gemeentelijke doelen. Dit vraagt om een goed beleidskader en een goed beheer van de activa.

1.1 Aanleiding

In artikel 8 van de “Financiële verordening gemeente Heerhugowaard 2017” is opgenomen:

  • 1.

    “Het kader voor het beleid en beheer voor de omgang met de vaste activa van de gemeente wordt vastgelegd in een separate activanota.

  • 2.

    Deze activanota wordt door de gemeenteraad vastgesteld.”

De huidige activanota is vastgesteld in 2010. Actualisatie van deze nota is gewenst. Voorliggende nota sluit aan bij het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en de Financiële verordening 2017 d.d. 20 december 2016.

1.2 Doelstelling

De doelstellingen van deze nota zijn het formuleren van beleid en vastlegging van uniforme kaders voor:

  • -

    Het waarderen van activa;

  • -

    Investeringen (activeren); en

  • -

    Berekenen van kapitaallasten (afschrijven).

In hoofdstuk 2 is een samenvatting van de in deze nota opgenomen kaders opgenomen.

1.3 Wettelijk kader

De nota vaste activa is primair bedoeld als kaderstellend instrument voor de raad. De nota is een nadere uitwerking van artikel 212 Gemeentewet, BBV en de Financiële verordening gemeente Heerhugowaard 2017.

2. Samenvatting kaders

In deze nota komt een aantal beslispunten aan de orde. Als samenvatting en als overzicht van de gewenste besluitvorming worden deze beslispunten aan het begin van deze nota samengevat. Bij elk beslispunt is een verwijzing naar het betreffende hoofdstuk opgenomen.

  • 1.

    De kosten van het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio worden niet geactiveerd. De kosten komen ten laste van het begrotingsjaar van afsluiten of indien van toepassing wijzigen van de lening (paragraaf 4.1.1);

  • 2.

    De kosten voor onderzoek en ontwikkeling worden niet geactiveerd, tenzij deze groter zijn dan € 10.000 en aan de voorwaarden zoals benoemd in artikel 60 BBV is voldaan (paragraaf 4.1.1);

  • 3.

    De kosten voor activa in eigendom van derden worden geactiveerd, indien deze groter zijn dan € 10.000 en aan de voorwaarden zoals benoemd in artikel 61 BBV is voldaan (paragraaf 4.1.1);

  • 4.

    Ten behoeve van het activeren van materiële vaste activa gelden de volgende minimumeisen (paragraaf 4.1.2):

    • er dient sprake te zijn van een meerjarig nut;

    • activa met een levensduur van minder dan twee jaar of met een aanschafwaarde van minder dan € 10.000 worden direct ten laste van de exploitatie gebracht;

    • gelijksoortige activa met een aanschafwaarde van minder dan € 25.000 op jaarbasis worden direct ten laste van de exploitatie gebracht; en

    • gronden en terreinen worden altijd geactiveerd;

  • 5.

    Voorbereidingskosten worden alleen geactiveerd voor zover zij deel uitmaken van het investeringsvoorstel dat aan de gemeenteraad wordt voorgelegd (paragraaf 4.1.2.1);

  • 6.

    Bij de vervaardigingsprijs van investeringen wordt rekening gehouden met een redelijk deel van de indirecte kosten, met rente wordt geen rekening gehouden, over het tijdvak dat aan vervaardiging van het actief kan worden toegerekend (paragraaf 5.2).

  • 7.

    De componentenbenadering wordt alleen na een specifiek raadsbesluit toegepast (paragraaf 5.5).

  • 8.

    Jaarlijks wordt bij het vaststellen van de begroting voor bedrijfsvoeringskredieten het investeringsplafond door de gemeenteraad vastgesteld (paragraaf 5.6).

  • 9.

    Er wordt geen “automatisme” toegepast bij vervanging van investeringen wanneer de afschrijvingsduur is verstreken. Vervanging vindt plaats op basis van bedrijfseconomische afwegingen (paragraaf 5.7).

  • 10.

    Voor de vaste activa worden de afschrijvingstermijnen gehanteerd zoals opgenomen in bijlage 1 van deze nota vaste activa (paragraaf 6.2.1).

  • 11.

    Voor de methodiek van afschrijven van vaste activa worden de methoden gehanteerd zoals opgenomen in bijlage 1 van deze nota vaste activa (paragraaf 6.2.2). De annuïtaire methode wordt alleen toegepast voor die investeringen waarbij egalisatie van de kosten van belang is. Indien er reden is om van de methode die in de afschrijvingstabel is opgenomen af te wijken dan wordt dit in een afzonderlijk raadsbesluit toegelicht.

    (zie ook paragraaf 6.2.3).

  • 12.

    Er wordt gestart met de afschrijving in het jaar na het in gebruik nemen van het actief (paragraaf 6.3).

  • 13.

    Voor vaste activa wordt geen restwaarde opgenomen. Incidentele boekwinsten komen ten gunste van de exploitatie in het jaar van inruil/ verkoop van het vast actief (paragraaf 6.4).

  • 14.

    De kapitaallasten worden gebaseerd op de werkelijke boekwaarde per 1 januari van het boekjaar na in gebruik name van het actief (paragraaf 6.5).

3. Wat zijn vaste activa?

3.1 Definitie activa

De term activa is de verzamelnaam voor de bezittingen van de organisatie die bedoeld zijn voor de uitoefening van de gemeentelijke taken.

3.2 Soorten activa

Activa zijn volgens artikel 31 BBV onder te verdelen in:

  • vaste activa (duurzaam/gebruik);

  • vlottende activa (niet-duurzaam/verbruik).

Vaste activa zijn, in tegenstelling tot vlottende activa, bezittingen die langer dan één jaar aan de gemeente zijn verbonden. Het onderscheid tussen vaste en vlottende activa wordt gebaseerd al naar gelang zij zijn bestemd om de uitoefening van de werkzaamheid van de gemeente al dan niet duurzaam te dienen. Deze nota gaat over de beleidskaders van vaste activa.

In artikel 33 BBV worden de vaste activa nader onderverdeeld in:

  • immateriële vaste activa;

  • materiële vaste activa;

  • financiële vaste activa.

Tot de immateriële vaste activa behoren de kosten die zijn verbonden aan het afsluiten van geldleningen, het saldo van agio en disagio, de kosten van onderzoek en ontwikkeling en de bijdragen in eigendom van activa van derden (artikel 34 BBV).

Materiële vaste activa zijn bezittingen van stoffelijke aard die langdurig gebruikt worden voor de uitoefening van de werkzaamheid van de gemeente.

In artikel 35 van de BBV wordt het volgende onderscheid gemaakt:

  • 1.

    investeringen met een economisch nut;

  • 2.

    investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven;

  • 3.

    investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut.

Ad. 1 Investeringen met een economisch nut

Dit betreft investeringen die verhandelbaar zijn en kunnen bijdragen aan het genereren van middelen. Voorbeelden hiervan zijn gebouwen, auto’s.

Ad. 2. Investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven

Dit betreft de activa behorende bij riolering en afvalverwerking.

Ad. 3 Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut

Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut zijn voorzieningen die duidelijk een maatschappelijk nut dienen, maar geen middelen genereren en niet kunnen worden verhandeld. Voorbeelden hiervan zijn bruggen, wegen, kunstwerken.

De materiële vaste activa worden concreter omschreven in artikel 52, eerste lid van het BBV:

  • gronden en terreinen;

  • woonruimten;

  • bedrijfsgebouwen;

  • grond-, weg- en waterbouwkundige werken;

  • vervoermiddelen;

  • machines, apparaten en installaties;

  • overige materiële vaste activa.

Financiële activa zijn (op hoofdlijnen) kapitaalverstrekkingen, langlopend verstrekte leningen en overige uitzettingen (artikel 36 BBV).

3.3 Wet- en regelgeving

Daar waar het BBV ruimte biedt aan lokale kaderstelling doet de nota vaste activa een uitspraak over de gemeentelijke invulling. Het spreekt voor zich dat daarbij rekening wordt gehouden met de geldende regelgeving.

In bijlage 2 zijn de relevante artikelen uit het BBV opgenomen.

4. Activeren

De eerste stap in het proces van het beheer van activa is de bepaling welke investeringen worden geactiveerd.

Hierbij wordt telkens een onderscheid gemaakt tussen immateriële, materiële en financiële vaste activa.

4.1 Activeren investeringen

4.1.1 Immateriële vaste activa

In paragraaf 3.2 is benoemd dat tot de immateriële vaste activa behoren de kosten die zijn verbonden aan het afsluiten van geldleningen, het saldo van agio en disagio, de kosten van onderzoek en ontwikkeling en de bijdragen in eigendom van activa van derden

In artikel 63 lid 7 van het BBV is bepaald dat leningen voor het totaalbedrag van de aangegane schuld moet worden opgenomen. Het verschil tussen het schuldbedrag en het uitgekeerde bedrag, het (dis)agio1, kan naar keuze al dan niet worden geactiveerd.

Uitgangspunt 1:

De kosten van het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio worden niet geactiveerd. De kosten komen ten laste van het begrotingsjaar van afsluiten of indien van toepassing wijzigen van de lening.

Kosten van onderzoek en ontwikkeling mogen worden geactiveerd (art 60 BBV) indien aan enkele voorwaarden is voldaan die in genoemd artikel nader zijn benoemd, maar dit is geen verplichting.

Uitgangspunt 2:

De kosten voor onderzoek en ontwikkeling worden niet geactiveerd, behalve als deze groter zijn dan € 10.000 en aan de voorwaarden zoals benoemd in artikel 60 BBV is voldaan.

Voor bijdragen in activa in eigendom van derden is in het BBV (artikel 61 BBV) bepaald dat deze kunnen worden geactiveerd mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

Uitgangspunt is dat als vast staat dat aan alle voorwaarden uit artikel 61 BBV wordt voldaan de gemeente de bijdrage moet behandelen als was het actief in kwestie in bezit van de gemeente. Bijvoorbeeld een investeringsbijdrage voor de eerste inrichting van een school.

Uitgangspunt 3:

De kosten voor activa in eigendom van derden worden geactiveerd, indien deze groter zijn dan € 10.000 en aan de voorwaarden zoals benoemd in artikel 61 BBV is voldaan.

4.1.2 Materiële vaste activa

In paragraaf 3.2 is benoemd dat tot de materiële vaste activa bezittingen van stoffelijke aard zijn waarvan langdurig gebruik wordt gemaakt voor de uitoefening van de werkzaamheid van de gemeente.

Artikel 59 BBV regelt expliciet welke investeringen al dan niet geactiveerd moeten worden. Dat zijn:

  • a.

    Alle investeringen moeten worden geactiveerd;

  • b.

    Kunstvoorwerpen met een cultuurhistorische waarde worden niet geactiveerd.

Artikel 62, eerste lid, van het BBV bepaalt dat alle vaste activa moeten worden geactiveerd voor het bedrag van de investering.

Om praktische redenen verdient het niet de voorkeur om de investeringen die in aanmerking komen voor activeren in alle gevallen te activeren. Er gelden de volgende minimumeisen:

  • er dient sprake te zijn van een meerjarig nut;

  • activa met een levensduur van minder dan twee jaar of met een aanschafwaarde van minder dan € 10.000 worden direct ten laste van de exploitatie gebracht;

  • gelijksoortige activa met een aanschafwaarde van minder dan € 25.000 op jaarbasis worden direct ten laste van de exploitatie gebracht; en

  • gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

Uitgangspunt 4:

Ten behoeve van het activeren van materiële vaste activa gelden de volgende minimumeisen:

  • er dient sprake te zijn van een meerjarig nut;

  • activa met een levensduur van minder dan twee jaar of met een aanschafwaarde van minder dan € 10.000 worden direct ten laste van de exploitatie gebracht;

  • gelijksoortige activa met een aanschafwaarde van minder dan € 25.000 op jaarbasis worden direct ten laste van de exploitatie gebracht; en

  • gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

4.1.2.1 Voorbereidingskosten

Voorbereidingskosten zijn kosten die gemaakt worden voordat overgegaan wordt tot het aanschaffen of vervaardigen van een actief. Het betreft bijvoorbeeld de kosten van bodemonderzoek, de kosten van een onderzoeksbureau of architect en de voorbereiding (ureninzet) van eigen personeel. Het volgende onderscheid is van belang:

  • 1.

    voorbereiding door eigen personeel;

  • 2.

    overige voorbereidingskosten.

Ad. 1 Voorbereiding door eigen personeel

De ingezette uren ambtelijke voorbereidingsuren worden geactiveerd voor zover zij deel uitmaken van het investeringsvoorstel en bijvoorbeeld via tijdschrijven zijn verantwoord. De overige uren worden verantwoord in de exploitatie.

Ad. 2 Overige voorbereidingskosten

Alle overige voorbereidingskosten worden geactiveerd.

In artikel 63, lid 3 BBV staat: “de vervaardigingsprijs omvat de aanschafkosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend”.

Uitgangspunt 5:

Voorbereidingskosten worden alleen geactiveerd voor zover zij deel uitmaken van het investeringsvoorstel dat aan de gemeenteraad wordt voorgelegd.

4.1.3 Financiële vaste activa

In paragraaf 3.2. is toegelicht dat financiële activa kapitaalverstrekkingen, langlopend verstrekte leningen en overige uitzettingen wordt verstaan.

Kapitaalverstrekkingen aan gemeenschappelijke regelingen en leningen u/g worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Participaties in het aandelenkapitaal van NV’s en BV’s worden gewaardeerd tegen de verkrijgingsprijs van de aandelen.

4.1.4 Groot onderhoud versus vervangingsinvesteringen

In mei 2007 heeft de Commissie BBV de Notitie verkrijging/ vervaardiging en onderhoud van kapitaalgoederen uitgebracht. Daarin is de volgende uitspraak over onderhoud opgenomen: "De kosten van (klein en groot) onderhoud zijn niet levensduur verlengend en mogen niet worden geactiveerd".

Klein onderhoud is onderhoud dat jaarlijks terugkeert. Dekking van deze kosten vindt plaats uit de jaarlijkse budgetten die daarvoor in de begroting zijn opgenomen. Activeren van klein/ dagelijks onderhoud is niet toegestaan.

Groot onderhoud is onderhoud dat één keer in de x aantal jaar moet gebeuren, bijvoorbeeld het (buiten)schilderwerk van een gebouw. Groot onderhoud vindt plaats op basis van een geactualiseerd onderhoudsplan. Dekking van deze lasten vindt plaats uit de hiervoor gevormde onderhoudsvoorzieningen. Kosten van groot onderhoud mogen niet worden geactiveerd.

Levensduur verlengende investeringen

Hiervoor geldt expliciet dat ze bijdragen aan een substantiële levensduurverlenging en kwaliteitsverbetering van het betreffende actief, zoals bijvoorbeeld renovatie van een gebouw. Hiervoor geldt de normale weg van het beschikbaar stellen van een investeringskrediet, vergelijk paragraaf 4.2.2.

4.1.5 Software

In mei 2007 heeft de Commissie BBV de Notitie Software uitgebracht. Daarin zijn de volgende uitspraken opgenomen;

  • Software valt onder de materiële vaste activa (investeringen met een economisch nut);

  • Ook de gebruikersrechten op software voor onbepaalde duur die ineens in rekening worden gebracht vallen onder de materiële vaste activa.

Worden gebruikersrechten voor bepaalde tijd (meerdere jaren) in rekening gebracht, dan is activering niet toegestaan (vooruitbetaalde kosten).

5. Waardering

5.1 Waarderingsgrondslagen

Waardering van activa is van belang, omdat het de basis vormt voor de financiële consequenties van activa door waardevermindering. Anders geformuleerd: de gekozen systematiek voor de waardering van activa in het stelsel van baten en lasten is van invloed op de exploitatie van de gemeente en daarmee op de financiële resultaten die behaald worden.

In het BBV zijn bepalingen opgenomen voor de waardering van activa. Hiermee wordt

voorkomen dat organisaties met de waardering van activa hun financiële resultaten beïnvloeden en dat financiële gegevens van organisaties in de loop van de tijd vergelijkbaar blijven.

De waarderingsgrondslag voor vaste activa wordt bepaald door de aanschaffings- of

vervaardigingsprijs (artikel 63 BBV). Van activa waarvan de bestemming verandert, wordt de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans opgenomen.

5.2 Vaststelling financiële waarde

In artikel 62 van het BBV is bepaald dat alle vaste activa worden geactiveerd voor het bedrag van de investering. In lid 2 en 3 wordt hierop een uitzondering gemaakt, namelijk:

  • bijdragen van derden die in directe relatie staan met een actief worden bij de waardering in mindering gebracht;

  • In afwijking van het eerste lid moeten de voorzieningen, bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder d, in mindering gebracht worden op de investeringen, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder b.

Dit kan bijvoorbeeld een subsidie zijn die specifiek voor een bepaalde investering wordt verstrekt.

Artikel 63 van het BBV geeft een nadere omschrijving van kosten die geactiveerd mogen worden;

Activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

  • De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten;

  • De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd;

  • Voor in erfpacht uitgegeven gronden geldt de uitgifteprijs van eerste uitgifte als verkrijgingsprijs. Gronden in eeuwigdurende erfpacht worden gewaardeerd tegen registratiewaarde;

  • Van activa waarvan de bestemming verandert, wordt de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans opgenomen.

Uitgangspunt 6:

Bij de vervaardigingsprijs van investeringen wordt rekening gehouden met een redelijk deel van de indirecte kosten, met rente wordt geen rekening gehouden, over het tijdvak dat aan vervaardiging van het actief kan worden toegerekend.

5.3 Afwaarderen activa

Artikel 65 BBV gaat in op de wijze van verwerking van waardeverminderingen die naar verwachting duurzaam zijn, dat wil zeggen dat niet voorzienbaar is dat die waardevermindering zal ophouden te bestaan.

Gedacht kan worden aan nieuwe inzichten in de technische en/of de economische levensduur van activa of de aantasting van het vermogen van deelnemingen.

Het derde lid van artikel 65 BBV bepaalt dat een actief dat buiten gebruik wordt gesteld wordt afgewaardeerd als de restwaarde lager is dan de boekwaarde.

Bij een volledige buitengebruikstelling wordt het actief afgewaardeerd tot nul dan wel tot de restwaarde als deze redelijkerwijs verwacht kan worden. Wanneer een actief gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld, dan gebeurt afwaardering proportioneel. Waardeverminderingen van activa worden op het actief zelf in mindering gebracht.

Duurzame waardevermindering van vaste activa is onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar.

5.4 Desinvesteren

Op het moment dat een desinvestering (verkoop van het actief) plaatsvindt wordt de boekwinst of het boekverlies incidenteel ten gunste of ten laste van het resultaat van het betreffende jaar gebracht. De mogelijke boekwinst mag niet in mindering gebracht op een nieuwe investering. (notitie verkrijging/ vervaardiging en onderhoud van kapitaalgoederen, mei 2007).

5.5 Componentenbenadering

De componentenbenadering houdt in dat verschillende samenstellende delen van een materieel vast actief, afzonderlijk worden gewaardeerd en afgeschreven op basis van het waardeverloop van die individuele delen. Per samenstellend deel kan de economische gebruiksduur namelijk verschillen. Bij toepassen van deze benadering, worden afzonderlijke vervangingen opnieuw geactiveerd.

De toepassing van de componentenbenadering kan worden geïllustreerd aan de hand van het

verkrijgen van een gebouw:

  • Grond -> niet afschrijven;

  • Gebouw -> afschrijving in 40 jaar;

  • Installaties (bijvoorbeeld verwarming) -> afschrijving in 15 jaar;

  • Inventaris -> afschrijving in 10 jaar.

De kosten voor de te onderscheiden samenstellende delen worden op basis van bovenstaande opdeling afzonderlijk verwerkt en afgeschreven. In het voorbeeld kan na 15 jaar de vervanging van een cv-ketel opnieuw worden geactiveerd.

De componentenbenadering wordt incidenteel voor investeringen in de riolering toegepast, als onderdeel van het Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP).

Uitgangspunt 7:

De componentenbenadering wordt alleen na een specifiek raadsbesluit toegepast.

5.6 Bedrijfsvoeringskredieten

In de praktijk is gebleken vervangingsinvesteringen die in de investeringenlijst van de raadsbegroting waren opgenomen regelmatig niet (volledig) uitgevoerd worden in het jaar waarin ze beschikbaar zijn gesteld. Hierdoor is de voorspelbaarheid van kapitaallasten moeilijk beheersbaar en tijdrovend. Ook ontstaan hierdoor (soms grote) verschillen.

Belangrijke reden hiervan ligt in de voortgang van de technologie of ontwikkelingen binnen de organisatie waardoor het soms verstandiger is om investeringen uit te stellen en een enkele keer naar voren te halen. Om een bepaalde mate van flexibiliteit in dit soort investeringen te creëren is voor bedrijfsvoeringinvesteringen wordt jaarlijks in de begroting voor dergelijke investeringen een investeringsplafond door de raad vastgesteld . Het college van B&W is bevoegd om binnen dit investeringsplafond jaarlijks investeringen ten behoeve van de bedrijfsvoering te doen.

Uitgangspunt 8:

Jaarlijks wordt bij het vaststellen van de begroting voor bedrijfsvoeringskredieten het investeringsplafond door de gemeenteraad vastgesteld.

5.7 Omgang met vervanging van investeringen

In paragraaf 6.2 wordt ingegaan op de technische en de economische gebruiksduur. Er staat ook dat voor het bepalen van de afschrijvingstermijn de toekomstige gebruiksduur wordt gehanteerd. Die periode is gebaseerd op een inschatting.

Wanneer een investering volledig is afgeschreven en leidt tot een vervangingsinvestering moet goed worden afgewogen wanneer er actie moet worden ondernomen tot het realiseren van die vervanging.

Het volledig afschrijven en het daardoor niet meer aanwezig zijn van een boekwaarde is bepaald niet het enige criterium dat bepalend is voor het moment van vervanging. Zo kan de prognose voor de gebruiksduur zijn gebaseerd op verkeerde veronderstellingen of is het technisch mogelijk het actief langer te gebruiken: er zijn dan bijvoorbeeld geen relatief hoge onderhoudskosten ten opzichte van voorgaande jaren.

Er wordt geen “automatisme” toegepast bij vervanging van investeringen wanneer de afschrijvingsduur is verstreken. Vervanging vindt plaats op basis van bedrijfseconomische afwegingen.

Uitgangspunt 9:

Er wordt geen “automatisme” toegepast bij vervanging van investeringen wanneer de afschrijvingsduur is verstreken. Vervanging vindt plaats op basis van bedrijfseconomische afwegingen.

6. Afschrijven

6.1 Inleiding

In het voorgaande hoofdstuk is beschreven welke investeringen (kunnen) worden geactiveerd en welke niet. De lasten van de investeringen die geactiveerd worden bestaan uit afschrijvingen en rente. Die lasten worden kapitaallasten genoemd.

Het kenmerk van vaste activa is dat die gedurende langere tijd kunnen worden gebruikt. De levensduur van vaste activa is echter niet oneindig. Door technische slijtage of economische veroudering neemt de gebruikswaarde af en daarmee de waarde in het economisch verkeer. Het zichtbaar maken van deze waardevermindering van activa wordt afschrijven genoemd.

6.2 Afschrijving

In artikel 64 BBV wordt bepaald dat afschrijving onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar geschiedt (lid 1) en dat de jaarlijkse afschrijving wordt bepaald op basis van de verwachte toekomstige gebruiksduur van het actief (lid 3).

In het BBV (art. 64) staan ook de kaders waaraan afschrijvingen moeten voldoen. Een gemeente kan verder zijn eigen invulling geven aan de wijze waarop de afschrijvingen worden bepaald.

Bij het bepalen van de afschrijvingen moeten de volgende twee aspecten in ogenschouw worden genomen:

  • de gebruiksduur, die van belang voor het bepalen van de afschrijvingsperiode;

  • wijze van afschrijving.

6.2.1 De gebruiksduur

De gebruiks- (of levens)duur van vaste activa wordt bepaald door technische slijtage en economische veroudering. Tussen deze twee soorten levensduur zit verschil, te weten:

  • de technische levensduur is de periode waarin het technisch mogelijk is het actief te gebruiken;

  • de economische levensduur is de periode waarin het actief naar schatting ook economisch kan worden gebruikt, dat wil zeggen dat de voordelen opwegen tegen de kosten.

Voor het bepalen van de afschrijvingstermijn is voorgeschreven dat het stelsel is afgestemd op de toekomstige gebruiksduur.

Die gebruiksduur is gebaseerd op een schatting; daarom moeten daarvoor richtlijnen worden opgesteld. Die zijn op enkele onderdelen gebonden aan wettelijk voorgeschreven termijnen. Dit betreft voor de immateriële vaste activa:

  • het activeren van (dis)agio: de maximale afschrijvingstermijn hiervan is gelijk aan de looptijd van de lening (artikel 64, lid 4);

  • de kosten van onderzoek en ontwikkeling: de maximale afschrijvingstermijn hiervan is vijf jaar (artikel 64, lid 5);

  • Voor bijdragen aan de activa in eigendom van derden is de afschrijvingsduur maximaal gelijk aan die van de activa waarvoor de bijdrage aan derden wordt verstrekt (artikel 64 lid 6).

De meest effectieve en eenvoudige manier om tot deze richtlijnen te komen is het opstellen van een overzicht waarin per activasoort de gebruiksduur wordt weergegeven. Die gebruiksduur is dan gelijk aan de termijn waarover de activa wordt afgeschreven.

Op basis van:

  • de desbetreffende tabel in bijlage 1 bij de Activanota 2010;

  • een heroverweging c.q. actualisering die door de organisatie is aangedragen

staat in de bijlage 1 bij deze nota een nieuwe afschrijvingstabel.

Uitgangspunt 10:

Voor de vaste activa worden de afschrijvingstermijnen gehanteerd zoals opgenomen in bijlage 1 van deze nota vaste activa.

6.2.2 Methodiek van afschrijving

Er zijn verschillende afschrijvingsmethoden om de waardevermindering door verbruik tot uiting te laten komen:

  • afschrijving op basis van een vast bedrag (lineair);

  • progressief toenemende afschrijving (annuïtair);

  • degressief toenemende afschrijving (percentage van de boekwaarde);

De twee meest gebruikelijke afschrijvingsmethoden zijn de eerste twee vermelde (de lineaire en de annuïtaire) methoden. Daarop wordt nu verder ingegaan.

Ter illustratie van het verschil tussen beide methoden staat in onderstaande figuur het verloop van de jaarlijkse kapitaallasten over een periode van 10 jaar voor een investering van € 10.000 bij een rentepercentage van 8% met zowel lineaire als annuïtaire afschrijving.

afbeelding binnen de regeling

Lineair afschrijven

Lineair afschrijven is afschrijven op basis van een vast percentage van de historische kostprijs. Bij deze methode is er een evenredige spreiding van de afschrijvingslasten over de gebruiks-periode. De rente wordt berekend over de actuele boekwaarde; daarom daalt het totaal van de lasten van afschrijving en rente (kapitaallasten) in de loop van de gebruiksperiode. Hierdoor ontstaat budgetruimte voor complementaire kosten, zoals in de tijd oplopende onderhoudslasten.

Een nadeel van lineair afschrijven is dat de kapitaallasten gedurende de gebruiksduur variëren.

De lasten van investeringen voor onze bedrijfsvoering worden in een aantal gevallen via tarieven verwerkt. De systematiek van lineair afschrijven kan fluctuaties in die tarieven tot gevolg hebben; dat kan als ongewenst worden gezien.

Als voorbeeld: De kapitaallasten van huisvuilauto’s dalen en door ons beleid van kostendekkende tarieven daarmee de tarieven voor de afvalstoffenheffing ook. Bij vervanging van die auto’s is er opeens sprake van aanmerkelijk hogere kapitaallasten en dus ook van hogere tarieven voor de afvalstoffenheffing.

Afschrijven op basis van annuïteit

Bij afschrijven op basis van annuïteit blijven de kapitaallasten gedurende de gebruiksduur gelijk. Omdat de rente wordt berekend over de actuele boekwaarde dalen die rentekosten jaarlijks en stijgen de afschrijvingskosten met hetzelfde bedrag als de daling van de rentelasten. Deze methode betekent dat in de eerste jaren relatief weinig wordt afgeschreven en in de laatste jaren relatief veel.

Deze methode heeft voordelen in situaties waarin het egaliseren van kosten van belang is, zoals bij de berekening van tarieven. Wel zullen de complementaire kosten in dit verband ook stabiel moeten zijn, omdat anders daardoor alsnog schommelingen in de tarieven ontstaan.

Keuze methodiek van afschrijving

Zowel in de private als in de overheidssfeer wordt de lineaire methode voor afschrijvingen het meest toegepast. In bijlage 1 staat per activasoort vermeld welke methode van toepassing is.

Uitgangspunt 11:

Voor de methodiek van afschrijven van vaste activa worden de methoden gehanteerd zoals opgenomen in bijlage 1 van deze nota vaste activa (paragraaf 6.2.2).

De annuïtaire methode wordt alleen toegepast voor die investeringen waarbij egalisatie van de kosten van belang is.

Indien er reden is om van de methode die in de afschrijvingstabel is opgenomen af te wijken dan wordt dit in een afzonderlijk raadsbesluit toegelicht (zie ook paragraaf 6.2.3).

Het BBV schrijft voor (artikel 51) dat in de toelichting op de balans wordt aangegeven volgens welke methode(n) de afschrijvingen worden berekend. In de jaarstukken worden bij de balans de grondslagen voor consolidatie, waardering en resultaatbepaling opgenomen. Daarin staan ook de gemiddelde afschrijvingstermijnen voor de belangrijkste activa.

6.2.3Wijziging van methode van afschrijving

In het BBV is artikel 64 lid 2 gewijd aan de wijziging van de afschrijvingsmethode. Hierin staat dat

slechts om gegronde redenen een afschrijvingswijze gewijzigd mag worden. De reden en de financiële consequenties van de verandering worden in de toelichting op de balans uiteengezet. Ook wordt inzicht gegeven in de consequenties hiervan voor de financiële positie en voor de baten en lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of het voorafgaande begrotingsjaar. De commissie BBV heeft in juli 2011 de notitie “Het BBV en stelsel-/schattingswijzigingen” uitgebracht. Hierin wordt een schattingswijziging omschreven als een wijziging van een verwachte toekomstige gebruiksduur c.q. gebruiksintensiteit dan wel de "naar verwachting" duurzaam lagere gebruikswaarde. Een bestaande (rest)boekwaarde wordt niet herrekend, maar over de langere, dan wel kortere, dan wel gelijkblijvende verwachte toekomstige gebruiksduur afgeschreven. Een wijziging van de afschrijvingsmethode wordt beschouwd als schattingswijziging. Er hoeft daarom geen herrekening of herwaardering over de al afgeschreven waarden plaats te vinden.

6.2.4Extra afschrijven

Extra afschrijven is alleen toegestaan (en zelfs verplicht) als de boekwaarde van het actief hoger is dan het verwachte toekomstige economische nut. Zie hiervoor paragraaf 5.3 Afwaarderen activa.

6.3 Startmoment van afschrijven

Het is van belang om vast te leggen vanaf welk moment wordt begonnen met het afschrijven op een actief. Het is ongewenst om daarmee te beginnen vanaf het moment dat een krediet is gevoteerd door de gemeenteraad. Het kan immers nog enige tijd duren voordat de desbetreffende investering is gerealiseerd. Dit is in sterke mate afhankelijk van de aard en de omvang van de investering, van de regelgeving voor aanbesteding etc. De beleidslijn is dat met de afschrijving wordt gestart in het jaar na het in gebruik nemen van het actief.

Uitgangspunt 12:

Er wordt gestart met de afschrijving in het jaar na het in gebruik nemen van het actief.

6.4 Restwaarde

De restwaarde van de meeste investeringen is van tevoren veelal moeilijk in te schatten.

Op grond van het voorzichtigheidsprincipe wordt er dan ook vanuit gegaan dat de restwaarde nihil is. Indien bij inruil/ verkoop van een vast actief sprake is van een restwaarde levert dit in de regel een incidentele boekwinst op. In overeenstemming met de wetgeving wordt de boekwinst ten gunste van de exploitatie gebracht. Hierdoor wordt een inzichtelijk beeld verschaft in de waardering van de vervangende investering.

Uitgangspunt 13:

Voor vaste activa wordt geen restwaarde opgenomen. Incidentele boekwinsten komen ten gunste van de exploitatie in het jaar van inruil/ verkoop van het vast actief.

6.5 Het beginsel van toerekening

Op basis van het zogenaamde toerekeningsbeginsel worden afschrijvingen ten laste van de exploitatie gebracht. Dit beginsel betekent dat wordt gezocht naar het juiste moment om kosten te verantwoorden in de exploitatie. In het verlengde van het stelsel van lasten en baten betekent dit dat lasten worden toegerekend aan de periode waarop die betrekking hebben. Dat heeft tot gevolg dat de hele investeringslast niet in één jaar tot uitdrukking wordt gebracht; die lasten worden gespreid over de hele periode dat de activa worden gebruikt. Via afschrijving over die jaren wordt aan dit beginsel tegemoet gekomen.

Hoewel in het BBV geen bepaling over dit beginsel is opgenomen moet het wel worden toegepast.

Uitgangspunt 14

De kapitaallasten worden gebaseerd op de werkelijke boekwaarde per 1 januari van het boekjaar na in gebruik name van het actief.

6.6 Rente

Aan alle geactiveerde kapitaaluitgaven wordt rente toegerekend. Dit zijn de lasten die voortkomen uit de financiering van de investering. Voor de toerekening van de rentelasten aan investeringen geeft de regelgeving voorschriften.

In de notitie Rente 2017 van juli 2016 van de commissie BBV is ingegaan op de verwerking van de rentelasten en –baten in de begroting en jaarstukken.

In de notitie Rente 2017 is opgenomen dat de rentekosten moeten worden toegerekend met behulp van een (rente)omslag. De basis hiervoor is de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa. Het is niet toegestaan om per investering te differentiëren in het toe te rekenen rentepercentage.

Indien voor een investering projectfinanciering wordt afgesloten vindt toerekening van rente plaats op basis van het rentepercentage behorend bij de financiering.

7. Slotbepalingen

7.1 Citeertitel

Deze nota wordt aangehaald als de Nota vaste activa gemeente Heerhugowaard 2017.

7.2 Wijziging van de nota

Indien wet- en regelgeving of omstandigheid dit vereist zal deze nota worden beoordeeld op toepasbaarheid en actualiteit, en eventueel worden aangepast.

7.3 Inwerkingtreding

Deze nota treedt in werking met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2017.

De in de afschrijvingstabel opgenomen termijnen/ afschrijvingsmethode gelden voor nieuwe investeringen vanaf 1 januari 2017. Voor de bestaande activa geldt de levensduur en wijze van afschrijven zoals bepaald in eerdere activanota’s.

Ondertekening

Bijlage 1 Afschrijvingstabel

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2 Relevante artikelen uit het Besluit begroting en verantwoording (BBV)

Paragraaf 4.5.3. Vaste activa

Artikel 33

Onder de vaste activa worden afzonderlijk opgenomen de immateriële, de materiële en de financiële vaste activa.

Artikel 34

In de balans worden onder de immateriële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

  • a.

    kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio;

  • b.

    kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief;

  • c.

    bijdragen aan activa in eigendom van derden.

Artikel 35

  • 1

    In de balans worden onder de materiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

    • a.

      investeringen met een economisch nut;

    • b.

      investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven;

    • c.

      investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut.

  • 2

    Van de materiële vaste activa wordt aangegeven welke in erfpacht zijn uitgegeven.

Artikel 36

In de balans worden onder de financiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

  • a.

    kapitaalverstrekkingen aan:

    • 1.

      deelnemingen;

    • 2.

      gemeenschappelijke regelingen;

    • 3.

      overige verbonden partijen;

  • b.

    leningen aan:

  • c.

    overige langlopende leningen;

  • d.

    uitzettingen in ’s Rijks schatkist met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

  • e.

    uitzettingen in de vorm van Nederlands schuldpapier met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

  • f.

    overige uitzettingen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer.

Paragraaf 4.5.7. Toelichting op de balans

Artikel 51

In de toelichting op de balans wordt aangegeven volgens welke methoden de afschrijvingen worden berekend.

Artikel 52

  • 1

    In de toelichting op de balans worden onder de materiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

    • a.

      gronden en terreinen;

    • b.

      woonruimten;

    • c.

      bedrijfsgebouwen;

    • d.

      grond-, weg- en waterbouwkundige werken;

    • e.

      vervoermiddelen;

    • f.

      machines, apparaten en installaties;

    • g.

      overige materiële vaste activa.

  • 2

    In de toelichting op de balans wordt het verloop van de activa, als bedoeld in het eerste lid, gedurende het begrotingsjaar, in een sluitend overzicht weergegeven. Daaruit blijken, voor zover van toepassing:

    • a.

      de boekwaarde aan het begin van het begrotingsjaar;

    • b.

      de investeringen of desinvesteringen;

    • c.

      de afschrijvingen;

    • d.

      bijdragen van derden direct gerelateerd aan een actief;

    • e.

      afwaarderingen wegens duurzame waardeverminderingen;

    • f.

      de boekwaarde aan het einde van het begrotingsjaar.

Hoofdstuk V. Waardering, activeren en afschrijven

Artikel 59

  • 1

    Alle investeringen worden geactiveerd.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid worden kunstvoorwerpen met een cultuur-historische waarde niet geactiveerd.

Artikel 60

Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief kunnen worden geactiveerd indien:

  • a.

    het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;

  • b.

    de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien vaststaat;

  • c.

    het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal genereren en;

  • d.

    de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.

Artikel 61

Bijdragen aan activa in eigendom van derden kunnen worden geactiveerd, indien:

  • a.

    er sprake is van een investering door een derde;

  • b.

    de investering bijdraagt aan de publieke taak;

  • c.

    de derde zich heeft verplicht tot het daadwerkelijk investeren, op een wijze zoals is overeengekomen en;

  • d.

    de bijdrage kan worden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft of de provincie onderscheidenlijk gemeente anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.

Artikel 62

  • 1

    Alle vaste activa worden voor het bedrag van de investering geactiveerd.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid worden de bijdragen van derden die in directe relatie staan met het actief op de waardering daarvan in mindering gebracht.

  • 3

    In afwijking van het eerste lid moeten de voorzieningen, bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder d, in mindering gebracht worden op de investeringen, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder b.

Artikel 63

  • 1

    Activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

  • 2

    De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten.

  • 3

    De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd.

  • 4

    Voor in erfpacht uitgegeven gronden geldt de uitgifteprijs van eerste uitgifte als verkrijgingsprijs. Gronden in eeuwigdurende erfpacht worden gewaardeerd tegen registratiewaarde.

  • 5

    Van activa waarvan de bestemming verandert, wordt de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans opgenomen.

  • 6

    In afwijking van het eerste lid is waardering tegen actuele waarde toegestaan voor de activa van de Nazorgfondsen bedoeld in artikel 15.47 van de Wet milieubeheer.

  • 7

    Passiva worden gewaardeerd tegen de nominale waarde, met uitzondering van voorzieningen die tegen contante waarde zijn gewaardeerd.

  • 8

    Eventuele voorzieningen wegens oninbaarheid worden met de boekwaarde van leningen en vorderingen verrekend.

Artikel 64

  • 1

    De afschrijvingen geschieden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar.

  • 2

    Slechts om gegronde redenen mogen de afschrijvingen geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande begrotingsjaar zijn toegepast. De reden van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor de financiële positie en voor de baten en de lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of voor het voorafgaande begrotingsjaar.

  • 3

    Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur.

  • 4

    In afwijking van het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële vaste activa, bedoeld in artikel 34 onder a, maximaal gelijk aan de looptijd van de lening.

  • 5

    In afwijking van het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële vaste activa, bedoeld in artikel 34 onder b, ten hoogste vijf jaar.

  • 6

    Voor bijdragen aan de activa in eigendom van derden, bedoeld in artikel 34, onderdeel c, is de afschrijvingsduur maximaal gelijk aan die van de activa waarvoor de bijdrage aan derden wordt verstrekt.

Artikel 65

  • 1

    Naar verwachting duurzame waardeverminderingen van vaste activa worden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking genomen.

  • 2

    Voorraden en deelnemingen worden tegen de marktwaarde gewaardeerd indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

  • 3

    Een actief dat buiten gebruik wordt gesteld wordt afgewaardeerd op het moment van buitengebruikstelling, indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde.


Noot
1

(dis)agio is de waardeverandering tussen de verkrijgingskoers en de nominale waarde. (Dis)agio komt voor bij obligatieleningen.