Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Heerhugowaard 2004

Geldend van 01-01-2004 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Heerhugowaard 2004

Nr.RB2003144

de Raad van de gemeente Heerhugowaard;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 17 november 2003

gelet op artikel 2 van de Wet voorzieningen gehandicapten Stb. 1993 nr. 545 en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet Stb 1993, nr. 610;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van voorzieningen aan gehandicapten bij verordening te regelen.

b e s l u i t

tot vaststelling van

  • 1.

    de Verordening voorzieningen gehandicapten

  • 2.

    het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten

  • 3.

    het Verstrekkingenbeleid Wet voorzieningen gehandicapten, met uitzondering van de punten 2.2.2.4. en 2.2.2.9. (zie Amendement A)

Heerhugowaard, 16 december 2003

De Raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Heerhugowaard 2004

Nr.RB2003144

De Raad van de gemeente Heerhugowaard,

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 17 november 2003;

gelet op het advies van de commissie Maatschappelijke Ontwikkeling d.d. 3 december 2003

gelet op artikel 2 van de Wet voorzieningen gehandicapten Stb. 1993 nr. 545 en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet Stb 1993, 610;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van voorzieningen aan gehandicapten bij verordening te regelen;

besluit

vast te stellen de volgende

Verordening voorzieningen gehandicapten

Hoofdstuk 1 ALGEMEEN

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a Voorziening: een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel.

b Inkomen:

1.het bruto-inkomen, inclusief overhevelingstoeslag, van de gehandicapte indien de gehandicapte 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, lid 2 t/m 7 Wvg ;

2.het gezamenlijk bruto-inkomen, inclusief de overhevelingstoeslag, van de ouders of pleegouders van de gehandicapte indien de gehandicapte jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 7 Wvg;

3.het gezamenlijk bruto-inkomen, inclusief de overhevelingstoeslag, van de gehandicapte en zijn echtgenoot indien de gehandicapte een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, lid 2 t/m 7 Wvg;

verminderd met de over het bruto-inkomen verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies en pensioenpremies, met uitzondering van de procentuele premie voor de verplichte ziekenfondsverzekering.

c Woonruimte: een woning met uitzondering van kamers die zelfstandig verhuurd worden, een woonwagen, een woonschip of een verblijf van een binnenschip.

d Woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

e Standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeente kunnen worden aangesloten.

f Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven., dan wel het feitelijk woonadres indien het een gehandicapte is met een briefadres.

g Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte vanaf de toegang tot de woning te bereiken.

h Woonvoorziening: elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt indien de voorziening: 1. gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen 2. een uitraaskamer betreft.

i Uitraaskamer een ruimte waarin een gehandicapten die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

j Woningaanpassing ingreep die gericht is op opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte en waarvan de kosten het bedrag van € 45.378,00 niet te boven gaan.

k Wet: de Wet voorzieningen gehandicapten.

Artikel 1.2 Beperkingen

1 Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

a deze in overwegende mate op het individu is gericht;

b deze langdurig noodzakelijk is om diens beperkingen op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen;

c deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.

2 In afwijking op hetgeen in het eerste lid onder a is gesteld, kan een voorziening worden verstrekt in de vorm van het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 3.1 lid 1.

3 Geen voorziening wordt toegekend:

a indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

b voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst aanspraak op de voorziening bestaat;

c voor zover de ondervonden ergonomische belemmeringen in de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 1.3 Financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen

1 Burgemeester en Wethouders stellen de hoogte van de financiële tegemoetkomingen voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen vast overeenkomstig het bepaalde in het 'Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten'.

2 Burgemeester en Wethouders stellen de hoogte van de eigen bijdrage voor voorzieningen in natura vast volgens het bepaalde in het 'Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten’.

Paragraaf 2 De procedure met betrekking tot toekenning, herziening, intrekking en terugvordering van voorzieningen

Artikel 1.4 De aanvraag en beslistermijn

1 De aanvraag om een voorziening kan worden gedaan door of namens de gehandicapte.

2 Voor het indienen van een aanvraag voor een voorziening en het verstrekken van gegevens wordt gebruik gemaakt van het door Burgemeester en wethouders vastgestelde formulier.

3 Burgemeester en Wethouders beslissen op een aanvraag om een Wvg voorziening binnen acht (8) weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Zij kunnen hun beslissing voor ten hoogste acht (8) weken verdagen.

Artikel 1.5 De adviseur

1 Ter beoordeling van het recht op een voorziening kunnen Burgemeester en Wethouders advies vragen aan een ter zake deskundige adviseur, die dient te beschikken over medische kennis op het niveau van een arts, sociale kennis, ergonomische kennis en technische kennis.

Artikel 1.6 Inlichtingen en advies

1 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een voorziening, de gehandicapte op te roepen in persoon te verschijnen op een door Burgemeester en Wethouders te bepalen plaats en tijdstip en te doen ondervragen;

2 Burgemeester en Wethouders vragen de in art. 1.5 bedoelde deskundig adviseur om advies, indien:

a als uit onderzoek blijkt dat er aanvullend medisch advies nodig is voor het toekennen van de voorziening;

b de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

c Burgemeester en Wethouders dat overigens gewenst vinden.

3 Alvorens op een aanvraag van een woonvoorziening waarvan de kosten gelijk zijn aan of meer bedragen dan € 20.420,00 te besluiten, wint het gemeentebestuur omtrent de noodzaak van deze voorziening advies in van het orgaan, bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

4 Bij een vervolgaanvraag voor een voorziening hebben Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid aan te geven dat opnieuw advies dient te worden uitgebracht.

5 Een gehandicapte is verplicht aan Burgemeester en Wethouders en aan de deskundige adviseur alle gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 1.7 Wijzigingen in de situatie

1 Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan Burgemeester en Wethouders mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

2 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, de gehandicapte, na toekenning van een voorziening op grond van deze verordening, op te roepen teneinde vast te stellen, of de omstandigheden die hebben geleid tot toekenning van de voorziening, ongewijzigd zijn.

Artikel 1.8 Gronden voor weigering

Burgemeester en Wethouders kunnen de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren:

a voor zover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in kosten van het aanschaffen of realiseren van een voorziening die de aanvrager vóór het moment van beschikken heeft gemaakt;

b indien een voorziening als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van feiten en omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Artikel 1.9 Eisen aan de beschikking

1 Indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

2 Indien een periodieke financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

Artikel 1.10 Gronden voor intrekking en/of herziening

1 Een beschikking tot toekenning van een voorziening wordt in ieder geval geheel of gedeeltelijk ingetrokken en, zo nodig, herzien:

a indien niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

b indien er op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, zo de juiste gegevens bekend waren geweest, Burgemeester en Wethouders niet tot toekenning zouden zijn overgegaan of anders hadden besloten;

c indien binnen redelijke termijn geen gebruik wordt gemaakt van de verstrekte voorziening;

d bij verhuizing naar een andere gemeente of een AWBZ instelling;

e bij overlijden

2 Een beschikking tot toekenning van een voorziening die bestaat uit een volledige vergoeding of een financiële tegemoetkoming, kan worden ingetrokken indien de daarmee gemoeide gelden binnen zes maanden na de uitbetaling niet zijn aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze was verleend.

Artikel 1.11 Terugvordering

1 In geval een voorziening is ingetrokken, kunnen Burgemeester en Wethouders deze geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

2 Terugvordering geschiedt op grond van artikel 4:49 van de Algemene Wet Bestuursrecht inzake onverschuldigde betaling en aanverwante artikelen.

3 Tot terugvordering wordt overgegaan nadat het besluit tot intrekking van een voorziening onherroepelijk is geworden.

HOOFDSTUK 2 WOONVOORZIENINGEN

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 2.1 Type woonvoorzieningen

De door burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

1 a verhuizing en inrichting;

b woningaanpassing;

c woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard;

d onderhoud, keuring en reparatie;

e tijdelijke huisvesting;

f huurderving;

g verwijderen van voorzieningen.

2 Burgemeester en Wethouders kunnen de in het eerste lid onder b en c genoemde voorziening ook als voorziening in natura verstrekken.

Artikel 2.2 Uitbetaling financiële tegemoetkoming

1 a De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1, lid 1, onder f en g wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte.

b De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1, lid 1, onder b, c en d wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte of de leverancier.

c De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1, lid 1, onder a en e wordt uitbetaald aan de belanghebbende of wettelijke vertegenwoordiger.

Artikel 2.3 Woon- en verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

De bepalingen van hoofdstuk 2 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, bejaardenoorden, vakantiewoningen, tweede woningen, kamerverhuur en specifiek op de gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen (hadden) kunnen worden.

Paragraaf 2 Verhuizing en inrichting

Artikel 2.4 Verhuizing en inrichting

1 Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1,onder a, indien:

a de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat burgemeester en wethouders op de aanvraag hebben beschikt, of dat zij daar schriftelijk toestemming voor hebben verleend;

b de gehandicapte niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

c de gehandicapte niet verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden c.q. bewoond mag worden;

d de gehandicapte niet verhuisd is naar een AWBZ-instelling, een bejaardenoord of een andere onzelfstandige woon(zorg)vorm;

e aantoonbare beperkingen het normale gebruik van de te verlaten woning belemmeren, tenzij het een verhuizing naar een A.D.L.-clusterwoning (Focus woningen) betreft;

f de nieuwe woonruimte adequaat is, of goedkoper adequaat te maken is dan de huidige woonruimte, en er geen problemen worden ondervonden bij het normale gebruik van de woning;

2 Burgemeester en Wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in art. 2.1 lid 1 onder a aan:

a de gehandicapte;

b een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een gehandicapte een aangepaste woonruimte ontruimt.

3 Burgemeester en Wethouders stellen de hoogte van de financiële tegemoetkoming vast als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Paragraaf 3 Woningaanpassing

Artikel 2.5 Het recht op woningaanpassing

1 Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing indien de aanpassing leidt tot opheffing of aanzienlijke vermindering van de beperkingen die een gehandicapte bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, en waarvan de kosten een bedrag van € 45.378,00 niet te boven gaan.

2 Indien de woningaanpassing naar verwachting het bedrag van € 4.500,-- te boven gaat, dient onderzocht te worden of verhuizing een adequate oplossing kan bieden.

Artikel 2.6 Beperkingen

1 De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 wordt geweigerd indien:

a de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebruik geen aanleiding bestond;

b indien de gehandicapte niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door burgemeester en wethouders.

Artikel 2.7 Hoofdverblijf

1 Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de gemaakte kosten van aanpassing als bedoeld in artikel 2.1 onder b en c indien de gehan-dicapte zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

2 In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een financiële tegemoetkoming worden verleend in de kosten van het aanpassen van één woonruimte indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

a De financiële tegemoetkoming betreft slechts een tegemoetkoming in de kosten van het

bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte tot een maximum bedrag gelijk aan een verhuiskostenvergoeding.

b Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de gehandicapte de woonruimte, de woonkamer en één toilet kan bereiken.

c De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

Artikel 2.8 Aanvang werkzaamheden en controle

1 Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming indien:

a met de werkzaamheden waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, geen aanvang is genomen voordat Burgemeester en Wethouders positief hebben beschikt op de aanvraag tot verlening van geldelijke steun;

b door Burgemeester en Wethouders aangewezen personen op een of meer door hen te bepalen tijdstippen toegang is geboden tot dat gedeelte van de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

c deze personen de gelegenheid is geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

2 Burgemeester en Wethouders kunnen middels het verlenen van een schriftelijke toestemming van het bepaalde in het eerste lid, onder a, afwijken, indien bijzondere spoedeisende medische omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 2.9 Anti-speculatiebeding

1 De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen en die binnen een periode van vijf jaar na de datum van gereed melding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte Burgemeester en Wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De financiële tegemoetkoming dient (gedeeltelijk) aan de gemeente te worden terugbetaald

2 De terugbetaling als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde,

voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde,

voor het derde jaar 60% van de meerwaarde,

voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde,

voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde,

in alle gevallen minus het percentage dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

Artikel 2.10 Duidelijkheid over financiering van niet-gesubsidieerde deel van de kosten

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder b en c indien in de financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening is voorzien.

Artikel 2.11 Het verwerven van grond

Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in art. 2.1 lid 1, onder b betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen burgemeester en wethouders een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in bijlage I.

Artikel 2.12 Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte, indien zonder deze voorzieningen de woonruimte voor de gehandicapte ontoegankelijk blijft.

Paragraaf 4 Aanpassingen woonwagens

Artikel 2.13 Voorwaarden

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpas-singskosten van een woonwagen indien:

a de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

b de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

c de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond; en

d de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woonruimtewet en de Huisvestingswet.

Artikel 2.14 Beperking financiële vergoeding

Indien de technische levensduur van de woonwagen minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedragen de maximale aanpassingskosten € 1.000,--.

Paragraaf 5 Overige woonvoorzieningen

Artikel 2.15 Woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard

Burgemeester en Wethouders stellen de hoogte vast van de financiële tegemoetkoming voor vervanging van stoffering en roerende woonvoorzieningen.

Artikel 2.16 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

1 Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder d indien:

a de woonvoorziening in het kader van deze verordening zijn verstrekt;

b de woonvoorziening voorkomt op de in bijlage II genoemde voorzieningen;

c de gehandicapte ten tijde van het onderhoud, de keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont.

Artikel 2.17 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

1 Burgemeester en Wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijk huisvesting verlenen die door de gehandicapte moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

a de huidige woonruimte van de gehandicapte;

b de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte;

2 De financiële tegemoetkoming als bedoeld in lid 1 onder a en b wordt verleend uitsluitend voor de periode, dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de gehandicapte als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

3 De maximale termijn waarvoor Burgemeester en Wethouders een financiële vergoeding in de kosten van tijdelijke huisvesting, als bedoeld in het eerste lid, verlenen bedraagt drie maanden.

4 De financiële tegemoetkoming bedraagt het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten met een maximum bedrag dat benoemd is in het “Besluit financiële tegemoetkoming” (artikel 2 lid 4).

Artikel 2.18 Huurderving

1 In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, kunnen Burgemeester en Wethouders een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

2 De hoogte van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in lid 1 is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, doch zal niet meer bedragen dan de helft van de werkelijke kosten met een maximum bedrag dat benoemd is in het “Besluit financiële tegemoetkoming”(artikel 2 lid 5).

Artikel 2.19 Kosten in verband met het verwijderen van voorzieningen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van verwijdering van voorzieningen als bedoeld in artikel 2.1, onder g indien:

a de voorzieningen in het kader van deze verordening zijn verstrekt of tijdens de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten, en;

b de woning langer dan zes maanden leeg staat en er over maximaal zes maanden een financiële tegemoetkoming in verband met derving huurinkomsten als bedoeld in artikel 2.18 is verleend en er geen geschikte huurder is gevonden, en;

c het niet verwijderen van de voorzieningen onredelijk nadeel voor de verhuurder tot gevolg zou hebben.

HOOFDSTUK 3 VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 3.1 Algemene omschrijving

De door Burgemeester en Wethouders te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:

1 een collectief systeem van aanvullend openbaar vervoer

2 een voorziening in natura in de vorm van

a een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

b een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

c een open elektrische buitenwagen;

d een ander verplaatsingsmiddel;

3 een tegemoetkoming of een vergoeding in de kosten van:

a aanpassing van een eigen auto;

b gebruik van een bruikleenauto;

c gebruik van een taxi of een eigen auto;

d gebruik van een rolstoeltaxi.

e aanpassing van een ander verplaatsingsmiddel;

4 een tegemoetkoming in de kosten van:

a stallingkosten;

5 tegemoetkoming in de kosten middels de pas van de OV-taxi:

a medisch noodzakelijke begeleiding van de gehandicapte tijdens het vervoer.

Artikel 3.2 Het recht op een vervoersvoorziening

1 Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als genoemd in artikel 3.1 in aanmerking worden gebracht, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek:

a het gebruik van het openbaar vervoer, of;

b het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken.

2 Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1. onder lid 2 en 3 vermeld in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in het eerste lid onmogelijk maken; het primaat ligt bij het collectief systeem.

3 Voor de bij artikel 3.1 onder lid 2 sub c en d genoemde voorzieningen geldt, in afwijking op het gestelde in het vorige lid dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 verstrekt kunnen worden, indien er sprake is van een vervoersbehoefte in de directe leefomgeving en indien deze vervoersbehoefte niet op een goedkopere wijze is op te lossen.

4 Indien de gehandicapte daar de voorkeur aan geeft, kan hij in plaats van het verstrekken van een voorziening zoals bedoeld in artikel 3 lid 2 sub c en d in aanmerking worden gebracht voor een forfaitaire vergoeding van het gebruik van een eigen vervoermiddel, voor zover deze vergoeding niet hoger is dan de kosten van de voor hem geïndiceerde voorziening.

5 Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alle dag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de gehandicapte zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is voor de gehandicapte om dreigende vereenzaming te voorkomen.

6 Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen, wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele vergoeding toegekend.

7 Indien het inkomen zoals bedoeld onder artikel 1.1 onder b hoger is dan 1.5 x het norminkomen, wordt geen vervoersvoorziening verstrekt als bedoeld in art. 3.1 lid 2 onder a en als bedoeld in art. 3.1. lid 3 onder b, c en d.

HOOFDSTUK 4 ROLSTOELEN

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

De door Burgemeester en Wethouders te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

a een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan en

b een sportrolstoel

c onderhoud, gebruik en reparatie

d accessoires.

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel

1 Een gehandicapte kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht wanneer de aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een onvoldoende oplossing bieden.

2 In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid kan een gehandicapte in aanmerking voor een sportrolstoel worden gebracht indien hij zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

Artikel 4.3 Bruikleen of eigendom

1 Een rolstoel wordt in bruikleen verstrekt en kan na afloop van de bruikleenperiode op basis van een afgesloten bruikleenovereenkomst in eigendom worden overgedragen.

2 In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid vindt de verstrekking van een sportrolstoel plaats in de vorm van een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding waarmee voor een periode van drie jaar een sportrolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 5.1 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

1 Burgemeester en Wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

2 Indien een bouwkundige woningaanpassing het bedrag van € 45.378,00 te boven gaat, het orgaan bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten de noodzaak van deze aanpassing heeft vastgesteld en weigering van deze voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard, kunnen burgemeester en wethouders besluiten tot verstrekking van deze voorziening.

3 Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders advies vragen aan een door hen aangewezen adviesinstantie.

Artikel 5.2 Beslissingen burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 5.3 Indexering

Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening geldende financiële vergoedingen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal bureau voor de statistiek. De eerste wijziging vindt op z’n vroegst plaats een jaar na inwerkingtreding van de verordening.

Artikel 5.4 Citeertitel; inwerkingtreding

1 Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Heerhugowaard 2004.

2 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.

Ondertekening

Heerhugowaard, 16 december 2003
De Raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,

Bijlage 1

Aantal m2 waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden gegeven ingevolge artikel 2.11 ‘het verwerven van grond’.

Ingevolge artikel 2.11 is het mogelijk om een tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrekt indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m2 dat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is per vertrek (zie onderstaande tabel) gemaximaliseerd.

1a.Aantal m2 waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning.

Soort vertrek

Aantal m 2 waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrek

Aantal m 2 waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek en voor een nieuw te bouwen woning

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

Eenpersoons slaapkamer

10

4

Tweepersoons slaapkamer

18

4

Eenpersoons zit-slaapkamer

18

8

Toiletruimte

2

1

Badkamer – wastafelruimte – doucheruimte

2

3

1

2

Entree/gang/hal

5

2

Berging

6

4

  • 1b.

    Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aan te leggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt, bedraagt 20 m2.

  • 1c.

    Het aantal m2 verharding ten behoeve van de aanleg van een terras, dan wel aanpassing van

een bestaand terras direct bij een woonruimte dat ten hoogste in aanmerking komt bedraagt 6m2.

Bijlage II Maximale vergoeding van kosten van keuring en onderhoud ingevolge artikel 2.16 ‘Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie’

Alleen de werkelijk gemaakte kosten (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) van keuring, onderhoud en reparatie aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.

    • a. stoelliften;

    • b. rolstoel- of sta-plateauliften;

    • c. woonhuisliften;

    • d. hefplateauliften;

    • e. balansliften;

    • f. de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

    • g. elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

  • De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en keuring van diverse soorten liften in woningen en traphuizen bedraagt (per 1-1-2000):

Tabel 1 Keuring

Keuring van liften

Beginkeuring

Frequentie periodieke

Stoellift

Ja

1x per 4 jr.

Rolstoelplateaulift

Ja

1x per 4 jr.

Staplateaulift

Ja

1x per 4 jr.

Woonhuislift

Ja

1x per 1½ jr.

Hefplateaulift

Ja

1x per 1½ jr.

Balanslift

*

1x per 1½ jr.

* balansliften worden nieuw meer nieuw gemaakt. Beginkeuringen zullen daarom nog nauwelijks voorkomen. Bestaande balansliften kunnen nog wel gewoon gekeurd en onderhouden worden.

Tabel 2 Onderhoud

Onderhoud van

Frequentie periodiek onderhoud

Stoellift

1x per jaar

Rolstoelplateaulift

1x per jaar

Staplateaulift

1x per jaar

Woonhuislift

2x per jaar

Hefplateaulift

2x per jaar

Balanslift

1x per jaar

Toelichting op de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Heerhugowaard 2004

Hieronder volgt een toelichting op een aantal artikelen in de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Heerhugowaard 2004.

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard.

a voorziening

Onder a wordt het begrip voorziening beperkt tot de onderdelen die onder de Wet voorzieningen gehandicapten vallen, te weten woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. De Wet geeft zelf een omschrijving van het begrip woonvoorziening en van het begrip vervoersvoorziening. Van het begrip rolstoel is geen omschrijving gegeven, noch in de Wet noch in deze verordening. Hoewel iedereen precies weet wat onder een rolstoel verstaan wordt, geeft het formuleren van een begripsomschrijving grote problemen. Onder rolstoel dient hier begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd. De trippelstoel valt onder de door de AWBZ te verstrekken voorzieningen.

Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Indien een rolstoel uitsluitend voor buitengebruik geschikt is, is de rolstoel per definitie een vervoersvoorziening.

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel.

De scootermobiel valt in het kader van deze verordening onder een vervoersvoorziening.

b inkomen

Onder inkomen wordt in gevolge artikel 1.1 onder b verder verstaan het inkomen van de gehandicapte, dan wel het gezamenlijk inkomen van zijn ouders of pleegouders, dan wel het inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot. Wanneer bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage en de hoogte van de financiële tegemoetkomingen het inkomen wordt betrokken, dient dus te worden uitgegaan van het voor de aanvraag relevante inkomen. Gaat het om een gehandicapte jonger dan 18 jaar, dan geldt het gezamenlijk inkomen van ouders of pleegouders, tenzij betrokkene gehuwd is. Een persoon jonger dan 18 jaar die gehuwd is, is immers voor de wet meerderjarig en in dat geval zal dus niet meer het inkomen van ouders of pleegouders bij de aanvraag moeten worden betrokken, maar dient het gezamenlijk inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot in beeld te worden gebracht.

Indien het inkomen van pleegouders wordt betrokken bij de toekenning van voorzieningen dient wel aan de voorwaarde te zijn voldaan dat de pleegouders het pleegkind als een eigen kind opvoeden en onderhouden (zie ook Wvg artikel 5 lid 2). Is er sprake van een samenlevingsvorm die in gevolge artikel 1 lid 2 t/m 4 Wvg wordt beschouwd als “de gehandicapte en zijn echtgenoot” dan kan het gezamenlijk inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage en financiële tegemoetkomingen worden betrokken. Heeft de gehandicapte geen ‘echtgenoot’ in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 4 Wvg en is de gehandicapte ouder dan 18 jaar dan kan dus alleen het inkomen van de gehandicapte betrokken worden bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen.

Tenslotte is onder dit artikel aangegeven dat in alle gevallen de verschuldigde belasting

(loonbelasting voor werknemers en inkomstenbelasting voor niet-loontrekkenden), sociale verzekeringspremies (zoals premies AOW, AWW, AAW, WAO en ZFW) en de pensioenpremies in mindering van het bruto-inkomen dienen te worden gebracht alvorens van inkomen in de zin van artikel 1.1 onder b van deze verordening kan worden gesproken. De procentuele ziekenfondspremie dient daarentegen niet op het bruto inkomen in mindering te worden gebracht.

Het inkomen dat bij de verlening van voorzieningen kan worden betrokken is in het kader van deze verordening dus gedefinieerd als een ‘netto-inkomen’, voor zover dit natuurlijk een eenduidig begrip is (zo wordt bij voorbeeld de te betalen hypotheekrente, en andere fiscale aftrekposten niet betrokken bij het hier gehanteerde begrip ’netto-inkomen’).

f hoofdverblijf

Krachtens de Wvg heeft de gemeente zorgplicht voor de in de gemeente woonachtige gehandicapten. In eerste instantie geeft de gemeentelijke bevolkingsadministratie hierover uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de gehandicapte daadwerkelijk verblijft heeft een zorgplicht voor het verlenen van voorzieningen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft de zorgplicht betrekking op de vervoersvoorzieningen. In die gevallen waarin gehandicapten een briefadres elders hebben, kunnen gemeenten de betreffende instellingen op grond van artikel 75 van de Wet GBA aanwijzen op bepaalde, door de gemeente vast te stellen tijdstippen een overzicht te verstrekken van personen welke naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd verblijven in de instelling, dan wel gedurende drie maanden ten minste tweederde van de tijd in de instelling zullen verblijven.

Per 01-04-2003 heeft een wijziging plaatsgevonden op Het Besluit Zorgaanspraken. Na 01-04-2003 moeten gemeenten rolstoelen in alle AWBZ-instellingen verstrekken als de persoon in kwestie geen indicatie heeft voor de “functie behandeling”. (Overigens is op dit moment ((okt. 2003)) nog niet exact aan te geven in welke gevallen de gemeente rolstoelen zou moeten verstrekken in het kader van de Wvg)

Het is noodzakelijk de zinsnede ‘dan wel zal staan ingeschreven’ op te nemen voor situaties waarin de gehandicapte naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken.

In die gevallen dat de gehandicapte naar een andere gemeente wil verhuizen moet duidelijk zijn waar de aanvraag ingediend moet worden. De Wvg zelf geeft hierover geen uitsluitsel. Artikel 2, eerste lid, van de Wvg stelt dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten.

De verordening beoogt met de zinsnede en op welk adres de gehandicapte in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven een mogelijkheid te openen aanvragen in te dienen bij gemeenten waar men nog niet woonachtig is.

Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers beter overwegen of het aanpassen van de woning de goedkoopste, adequate oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is. De gemeente waaruit de gehandicapte vertrekt, heeft hier geen inzicht in. Van belang is wel dat er in voorkomende gevallen zekerheid bestaat dat de gehandicapte ook daadwerkelijk naar de andere gemeente zal verhuizen en ook recht heeft op een woningaanpassing. Er dient dus een medische indicatie plaats te vinden. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor de gehandicapte die in een AWBZ-instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang.

Een verhuiskostenvergoeding moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.

g gemeenschappelijke ruimten

Het begrip gemeenschappelijke ruimte wordt onder g omschreven als de ruimten die niet tot de onderscheiden woning behoren, zoals gangen en portalen en trappenhuizen die toegang verschaffen tot de woonruimte.

h woonvoorziening

In deze verordening wordt onder woningaanpassing verstaan woningaanpassingen van bouw- of woontechnische aard (onroerende woonvoorzieningen). Deze categorie betreft de voorzieningen die op grond van de RGSHG werden verstrekt en betreft het overgrote deel van de woningaanpassingen. Om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen moet er sprake zijn van ergonomische beperkingen. Het criterium ergonomische beperkingen is dus gekoppeld aan bouw- of woontechnische voorzieningen. De woonvoorzieningen van niet-bouw- of woontechnische aard vallen niet onder dit begrip, deze worden afzonderlijk in artikel 2.1 lid 1, onder c genoemd.

Onder woningaanpassingen wordt tevens verstaan: aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten die noodzakelijk zijn om de individuele woning van de gehandicapte te kunnen bereiken.

k Wet

Overal waar in deze verordening over Wet gesproken wordt, zo bepaalt artikel 1.1 onder i, wordt de Wet voorzieningen gehandicapten bedoeld.

Artikel 1.2 Beperkingen

Artikel 1.2 lid 1 geeft beperkingen aan, die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening.

Artikel 1.2. lid 1 onder a individueel gericht

Met uitzondering van het collectief vervoer dient een voorziening in overwegende mate op het individu gericht te zijn. In dit artikel wordt het aanvragen van gemeenschappelijke voor-zieningen dus uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Een voorbeeld van een voorziening met een individueel karakter waar daarnaast ook anderen gebruik van kunnen maken is bij voorbeeld een auto, waarin ook anderen mee kunnen rijden (zie verder verstrekkingenboek paragraaf 1.2.1).

1.2. lid 1 onder b langdurig noodzakelijk

Ingevolge onderdeel b dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om beperkingen op het gebied van het wonen of het buiten of binnen verplaatsen op te heffen. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een desbetreffende aanpassing of een desbetreffende rolstoel. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, bij voorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt (zie ook verstrekkingenboek paragraaf 1.2.2).

1.2. lid 1 onder c goedkoopst adequaat

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de gehandicapte als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorzie-ning (zie ook het verstrekkingenboek paragraaf 1.2.3).

1.2. lid 3 onder b aanspraken via andere regelingen

Onder b wordt bij artikel 1.2 lid 3 aangegeven dat deze voorzieningen niet worden verstrekt indien er een andere wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening.

In het Verstrekkingenboek wordt uitgebreid op deze afbakeningsproblematiek ingegaan; in het verstrekkingenbeleid is hierover ook een bijlage 1 en 2 over opgenomen.

1.2. lid 3 onder c aard van de materialen

Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Het wegnemen hiervan valt niet onder de zorgplicht, zoals genoemd in de Wet. Dit houdt niet in dat belemmeringen die voortvloeien uit bijv. CARA niet op grond van deze Wet weggenomen kunnen worden. Deze woonvoorzieningen vallen onder artikel 2.1 lid 1sub c. Het opheffen van factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening.

Artikel 1.4

De aanvraagprocedure wordt in de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) geregeld, met name in hoofdstuk 3, Algemene bepalingen over besluiten, en hoofdstuk 4, Bijzondere bepalingen over besluiten.

Al hetgeen in de AWB is geregeld, hoeft niet meer in de verordening te worden geregeld. Vandaar dat het procedurele deel van de verordening zeer beperkt is.

Artikel 1.6 Inlichtingen, onderzoek, advies

Lid 1 van dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de gehandicapte op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen.

Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag. Burgemeester en wethouders mogen dus geen gegevens (doen) opvragen waarin zij uit andere hoofde geïnteresseerd zijn.

Lid 2 geeft aan wanneer burgemeester en wethouders advies dienen te vragen. Ingevolge artikel 4 lid 2 onder c Wvg is vermelding daarvan in de verordening verplicht.

Er moet onderscheid gemaakt worden tussen interne en externe adviseurs. Een interne adviseur werkt onder het gezag van burgemeester en wethouders. Op een externe adviseur zijn de regels van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Bij een eenvoudige (goedkope) voorzieningen zal in veel gevallen via een deskundige intakeprocedure voorkomen worden dat extern advies wordt aangevraagd.

Advies kan worden gevraagd wanneer het een eerste aanvraag betreft en het geen eenvoudige voorziening is.

Het kan van belang zijn in ieder geval advies te vragen wanneer het gaat om specifieke voorzieningen, bijvoorbeeld een bruikleenauto of andere dure voorzieningen (verbouwingen van woningen) en of bij onduidelijke ziektebeelden.

Artikel 1.8 Gronden voor weigering

In artikel 1.8 geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan. Onder a wordt gedoeld op de situatie dat de gehandicapte een voorziening aanvraagt nadat deze gereali-seerd is. Omdat de gemeente dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch invloed heeft op de te verstrekken soort voorziening, zal in deze situatie de voorziening worden geweigerd.

Niet eerder dan nadat burgemeester en wethouders een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing hebben genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment hebben burgemeester en wethouders alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen burgemeester en wethouders als goedkoopst adequate voorziening beschouwen. Burgemeester en wethouders kunnen immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de gehandicapte gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Pas nadat de gemeente een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een gehandicapte hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de gehandicapte tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de gehandicapte reeds is verhuisd, met een claim voor verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de gehandicapte snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze, of andere urgente gevallen, is het verkrijgen van toestemming van de gemeente ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de gehandicapte voor de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen.

Onder b wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd wordt als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bij voorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid.

Het moge duidelijk zijn dat deze regeling niet geldt indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de gehandicapte hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.

Indien in een woning een voorziening in eigendom wordt verstrekt zoals traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden.

Indien bij voorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Artikel 1.9 Eisen aan de beschikking

Artikel 1.9 bepaalt in lid 1 dat in de beschikking moet worden vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft, indien een financiële tegemoetkoming, wordt verleend. Door deze vermelding kan worden voorkomen dat later onduidelijkheid blijkt te bestaan over het precieze doel van de tegemoetkoming. Ook maakt deze omschrijving de intrekking van een voorziening en de terugvordering daarvan eenvoudiger.

Als voorzieningen in eigendom worden verstrekt dan zal de cliënt middels de beschikking

gewezen worden op zijn eigen verantwoording en risico ten aanzien van het verzekeren van de voorzieningen.

Lid 2 van artikel 1.9 bepaalt dat in de beschikking geldingsduur, uitkeringsmaatstaf alsmede toepasselijke voorschriften voor uitbetaling vermeld dienen te worden indien het een periodieke tegemoetkoming betreft. Deze voorschriften hebben primair tot doel een goede motivering te geven voor de beslissing. Een tweede doel is om voldoende duidelijkheid te scheppen bij de gehandicapte wat van hem verwacht wordt. Hiermee kan voorkomen worden dat de situatie ontstaat dat gehandicapte en gemeentebestuur beide een initiatief van de ander afwachten, terwijl de gehandicapte actie dient te ondernemen.

Artikel 1.10 Intrekking en herziening en 1.11 terugvordering

Burgemeester en Wethouders kunnen volgens het van artikel 1.10 lid 1, onder b, van de voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken indien zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt dat zo de juiste gegevens bekend waren geweest burgemeester en wethouders niet tot toekenning zouden zijn overgegaan.

Indien er reeds uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kunnen Burgemeester en Wethouders de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen (artikel 1.11). Er is dan sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waartoe het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Het ligt voor de hand dat van deze mogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er sprake van verwijtbaarheid is. Wanneer betrokkene dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bij voorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de gehandicapte in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen.

HOOFDSTUK 2 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 2.3 Woon- of verblijfsruimten waar geen woonvoorziening voor wordt verstrekt

Een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreffen die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet Individuele Huursubsidie als zodanig aangemerkt worden.

Artikel 2.4

Lid 1 onder e,

Gehandicapten staan soms jaren op een wachtlijst voordat zij een woning in een ADL-cluster toegewezen krijgen. De gehandicapte woont in dat geval gedurende langere tijd in een geschikte, adequate woning. Ten einde de drempel om naar een ADL-woning te verhuizen niet te groot te maken, wordt voor deze situatie een uitzondering in de verordening gemaakt.

Artikel 2.7 Hoofdverblijf

In principe is een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing alleen mogelijk indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen.

Een uitzondering kan gemaakt worden als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk dat eenmalig een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de gehandicapte vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. De financiële tegemoetkoming beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woning omdat de gehandicapte daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt.

Het vijfde lid bepaalt dat de aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar te maken woning staat. Deze bepaling wordt opgenomen omdat de gehandicapte anders in de gemeente waar hij zijn hoofdverblijf heeft de aanvraag zou indienen.

Artikel 2.9 Anti-speculatiebeding

In geval dat een eigen woning wordt aangepast en door deze aanpassing de waarde van het huis stijgt, bij voorbeeld door het realiseren van een aanbouw, kan middels een anti-speculatiebeding in de verordening voorkomen worden dat de financiële tegemoetkoming die het huis door de aanpassing heeft gekregen bij verkoop ten goede komt aan de gehandicapte. Als de gehandicapte binnen vijf jaar nadat de woning is aangepast de woning verkoopt moet een gedeelte van de financiële tegemoetkoming aan de gemeente worden teruggestort.

Gelet op de eventuele positieve- c.q. negatieve prijsschommelingen op de huizenmarkt is het een praktische oplossing om niet een anti-speculatiebeding te hanteren, doch slechts uit te gaan van de kosten van aanpassing. Hiermee wordt voorkomen dat –zowel vóór als na de aanpassing- middels een (her)taxatie de meerwaarde van een koopwoning dient te worden vastgesteld. Op bovenstaande wijze kan dus worden voorbijgegaan aan het

Toelichting verordening 8

vaststellen van de meerwaarde van de woning en de eventuele winst of verlies uit verkoop. Slechts de kosten van aanpassing worden in ogenschouw genomen.

Aan de toekenning (in de beschikking) wordt de voorwaarde verbonden dat –bij verkoop van de woning- de kosten van de aanpassing geheel of gedeeltelijk dienen te worden terugbetaald conform het gestelde in artikel 2.9 lid eerste en tweede lid van de Verordening.

Bovenstaande is slechts van toepassing op aanpassingen boven de € 7.500,--

Frequentie van woningaanpassingen

Uitgangspunt is dat de gehandicapte vijf(5) jaar nadat zijn woning met overheidssubsidie is aangepast, de mogelijkheid heeft naar een andere woning te verhuizen zonder dat dit noodzakelijk is vanwege ergonomische beperkingen. In dat geval kan de gehandicapte een aanvraag indienen voor een woningaanpassing. Doordat de termijn van vijf (5) jaar is overschreden wordt aan dit artikel (één van de voorwaarden van de verordening) voldaan. Bij de behandeling van de aanvraag wordt uiteraard uitgegaan van de voorwaarden die verder in de verordening zijn opgenomen.

Het staat de gehandicapte uiteraard vrij om binnen een periode van vijf (5) jaar nadat zijn woning is aangepast te verhuizen. Echter, op dat moment bestaat er geen recht op een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van de andere woning.

Gehandicapten kunnen diverse legitieme gronden aanvoeren om toch binnen de gestelde termijn een aanvraag voor een woningaanpassing te doen. Een van de redenen kan zijn dat de gehandicapte een andere werkkring heeft aanvaard. De gemeente zal in dergelijke gevallen de zaak individueel beoordelen.

Als een gehandicapte vanuit een andere gemeente een (aangepaste) woning in de gemeente zoekt waar deze verordening van kracht is moet de gehandicapte aantonen dat hij de laatste vijf (5) niet is verhuisd (brengplicht).

Onder het begrip ‘verstrekken’ wordt in dit artikel verstaan: het moment waarop burgemeester en wethouders de hoogte van de financiële tegemoetkoming hebben vastgesteld en dit meedelen aan degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald.

Artikel 2.10 Duidelijkheid over financiering van het niet gesubsidieerde deel van de kosten

Indien er geen duidelijkheid bestaat over de wijze van financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening staat het niet vast dat de voorziening daadwerkelijk getroffen kan worden. Het mag duidelijk zijn dat er in dat geval geen subsidie wordt verleend.

Bij gehandicapten die een huurwoning bewonen, dient overeenstemming te bestaan tussen huurder en verhuurder over de financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de investering.

Bij gehandicapten die een eigen woning laten aanpassen dient duidelijk te zijn dat voorzien is in de financiering van het niet door subsidie gedekte deel.

Artikel 2.11 Het verwerven van grond

Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt

Toelichting verordening 9

indien de extra te verwerven grond als tuin o.i.d. wordt benut. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming, waarbij een maximum aantal m2 wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken (zie bijlage l van de verordening).

Artikel 2.12 Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Onder gemeenschappelijke ruimten wordt verstaan entrees, portieken en galerijen van woongebouwen.

Hierbij de limitatieve lijst voor de zaken die kunnen worden aangepast: het verbreden van toegangsdeuren, het aanbrengen van elektrische deuropeners, de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang tot de woning, drempelhulpen en vlonders, het aanbrengen van een extra trapleuning, een opstelplaats voor een rolstoel of een vervoersvoorziening bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Het aanpassen van hobby- en recreatieruimten komt niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming, tenzij uitsluitend via deze ruimte(n) de woning bereikt kan worden.

Artikel 2.16 Onderhoud, keuring en reparatie

Alleen van bepaalde voorzieningen (genoemd in bijlage II van de verordening) komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een vergoeding.

Via de hardheidsclausule kan keuring en onderhoud vergoed worden voor een voorziening die buiten genoemde regelingen tot stand is gekomen (bij voorbeeld op basis van subsidieregelingen van de Ziekenfondsraad), mits deze voorziening voldoet aan de kwaliteitseisen, zoals die gesteld worden aan de voorzieningen die vallen onder genoemde regelingen.

Artikel 2.17 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de gehandicapte ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de gehandicapte redelijkerwijs niet kan voorzien dat hij deze dubbele woonlasten heeft.

Artikel 2.18 Kosten in verband met huurderving

Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan de termijnen die voor niet-gehandicapten gelden. Om deze reden kan een grens worden getrokken bij een investeringsbedrag van € 5.000,-- . Woningen die voor een lager bedrag zijn aangepast zullen in veel gevallen niet zo specifiek zijn aangepast dat het vinden van een geschikte kandidaat door de woningaanpassingen belemmerd wordt. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plekke. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In bepaalde gevallen kan echter ook geconcludeerd worden dat een kortere periode ook redelijk is. Dit is afhankelijk van de woningmarktsituatie.

In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal beschouwd worden. Het is daarentegen niet onredelijk dat de gemeente enigszins tegemoet komt in de extra risico’s die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake van een aangepaste woning is.

Artikel 2.19 Kosten in verband met verwijderen van voorzieningen

Uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid zal zijn zo weinig mogelijk voorzieningen uit de woning te verwijderen en aangepaste woningen zo veel mogelijk aan andere kandidaten toe te wijzen. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente er toe overgaan om tegemoet te komen aan de risico’s die een verhuurder loopt indien de band tussen de woning en de gehandicapte verbroken wordt en er niet binnen een bepaalde termijn (6 maanden) een geschikte kandidaat kan worden gevonden voor de woning. Tevens moet dan niet bekend zijn dat binnen afzienbare tijd (3 maanden) een kandidaat zich voor de woning zal aanmelden (bij voorbeeld iemand die in een revalidatiecentrum verblijft). Een derde voorwaarde is dat door de aanwezigheid van specifieke voorzieningen de woning niet verhuurd kan worden. Als aan alle drie de voorwaarden is voldaan, kan een bijdrage in de kosten van het verwijderen van de voorziening worden gegeven.

HOOFDSTUK 3 VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 3.1 Algemene omschrijving

Het primaat van een vervoersvoorziening ligt bij de OV-taxi, alle aanvragen voor vervoersvoorzieningen zullen in eerste instantie aan de criteria van de OV-taxi getoetst worden.

Onder sub b en c van lid 4 wordt aangegeven dat een tegemoetkoming kan worden verstrekt voor de kosten in het gebruik van een taxi of rolstoeltaxi.

De bedragen zijn vermeld in het financieel besluit. In dat besluit is onderscheid gemaakt tussen een vergoeding voor personen die geen gebruik kunnen maken van de OV-taxi en het openbaar vervoer en personen die wel gebruik kunnen maken van de OV-taxi voor het vervoer in de regio, maar niet van het openbaar vervoer voor bovenregionaal vervoer en voor wie een noodzakelijke bovenregionale vervoersbehoefte bestaat.

Artikel 3.2 Het recht op een vervoersvoorziening

Wanneer, zoals lid 5 van artikel 3.2 bepaalt, echtgenoten beide gehandicapt zijn en een vervoersvoorziening behoeven, kan, in het geval dat de behoeften van de echtgenoten samenvallen, volstaan worden met een enkele voorziening. Dit om te voorkomen dat men een vervoerskostenvergoeding krijgt die niet in relatie staat tot vervoerskostenvergoeding die anderen ontvangen.

Vallen de behoeften niet samen, of slechts ten dele, dan kan twee maal een vervoerskostenvergoeding worden verstrekt tot maximaal 1.5 x het normbedrag. Hiermee wordt het AAW-beleid op dit punt bestendigd.

HOOFDSTUK 4 ROLSTOELEN

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel

In dit artikel is omschreven wanneer een gehandicapte in aanmerking komt voor verstrekking van een rolstoel. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek (afgeleid van de begripsomschrijving van de gehandicapte). Voorts moet men (om medisch-ergonomisch redenen) in belangrijke mate aangewezen zijn op zittend verplaatsen. Ten slotte moeten andere loop-hulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden. De noodzaak tot zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn.

Per 01-04-2003 heeft een wijziging plaatsgevonden op Het Besluit Zorgaanspraken. Na 01-04-2003 moeten gemeenten rolstoelen in alle AWBZ-instellingen verstrekken als de persoon in kwestie geen indicatie heeft voor de “functie behandeling”. (Overigens is op dit moment ((okt. 2003)) nog niet exact aan te geven in welke gevallen de gemeente rolstoelen zou moeten verstrekken in het kader van de Wvg)

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 5.1 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

Artikel 5.1 bepaalt dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte kunnen afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies.

Dit afwijken kan alleen maar ten gunste van de betrokken gehandicapte of eigenaar van de woonruimte en nooit ten nadele. Ook de eigenaar van de aangepaste woonruimte kan in aanmerking komen voor de hardheidsclausule. Gedacht kan worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bij voorbeeld bekend is dat een gehandicapte op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen en waar de aangepaste woning uitermate geschikt voor is. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel.

Een gemeente moet in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 5.2 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Deze restclausule biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen te worden.

Artikel 5.3 Indexering

Dit artikel maakt het mogelijk bedragen te indexeren.

Indexering voor de meeste van de in de verordening genoemde normbedragen vindt plaats volgens de CBS-prijsindex gezinsconsumptie.

Artikel 5.4 Citeertitel; inwerkingtreding

Artikel 5.4 geeft de citeertitel van de verordening en geeft aan wanneer de verordening in werking treedt.