Regeling vervallen per 01-10-2011

Verordening toeslagen- en kortingenbeleid

Geldend van 01-08-2007 t/m 30-09-2011

Intitulé

Verordening toeslagen- en kortingenbeleid

Nr.RB.2007-058

de Raad van de gemeente Heerhugowaard;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 22 mei 2007

gelet op de Wet werk en bijstand, artikel 8, lid 1, onder a stemt in met de overgangsregeling en

b e s l u i t

vast te stellen de “Verordening toeslagen- en kortingenbeleid”

en in te trekken de verordening toeslagen- en kortingenbeleid zoals vastgesteld

op 16 december 2003 .

Heerhugowaard, 26 juni 2007

De Raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

Verordening toeslagen- en kortingenbeleid

VERORDENING TOESLAGEN- EN KORTINGENBELEID

Algemene bepalingen:

Artikel 1 Begripsomschrijving:

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      alleenstaande: de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft

      en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander

      tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • c.

      alleenstaande ouder: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer

      tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke

      huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een

      bloedverwant in de eerste graad;

    • d.

      gehuwden: gehuwden, geregistreerde partners en ongehuwden -

      ongeacht het geslacht - die een gezamenlijke huishouding

      voeren;

    • e.

      hoofdverblijf: iemand wordt geacht zijn hoofdverblijf te hebben op het adres

      waar hij/zij feitelijk verblijft;

    • f.

      kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind;

    • g.

      ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of

      de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;

    • h.

      gezin: het gezin zoals genoemd onder artikel 4 onderdeel c van de

      wet wordt gezien als één subject van bijstand;

    • i.

      belanghebbende: degene diens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • j.

      woning: onder een woning wordt mede verstaan een woonwagen en

      een woonschip;

    • k.

      woonkosten: 1. Indien een huurwoning wordt bewoond, de geldende huurprijs

      als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.

  • 2. Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag

    per maand omgerekende som van de ten behoeve van de

    financiering van de woning verschuldigde netto hypotheekrente

    en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te

    betalen zakelijke lasten (de rioolrechten, het eigenaarsaandeel

    van de onroerendzaakbelasting, de opstalverzekering en het

    eigenaarsaandeel van de waterschapslasten) doch exclusief

    aflossing en premies van levensverzekeringen;

  • 3. Woonkosten bij het bewonen van een woonwagen of

    woonschip, bijvoorbeeld stageld, liggeld of OZB, in ieder geval

    niet zijnde energiekosten.

    • l.

      woonlasten: naast woonkosten de kosten van heffingen, belastingen,

      verzekeringen en vastrecht nutsbedrijven.

    • m.

      netto minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid,

      onderdeel a, van de Wet minimumloon en vakantiebijslag

      waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet

      over dat minimumloon tenminste aanspraak kan maken, na

      aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies

      volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en

      het werknemersaandeel in de ziekenfondspremie. De

      loonbelasting en premies volksverzekeringen worden berekend overeenkomstig de bepalingen in artikel 37, tweede lid van de wet.

    • n.

      inkomen: een inkomen dat gelijk is aan de voor belanghebbende

      geldende norm of over een inkomen kunnen beschikken gelijk aan de norm;

    • o.

      (basis)norm: de uitkeringsbedragen geregeld in paragraaf 3.2 van de wet

    • p.

      bijstandsnorm: de van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van paragraaf 3.3 van de wet, door het college vastgestelde verhoging of verlaging.

    • q.

      zorgbehoefte: zodanige behoefte aan zorg dat het zelfstandig wonen van de

      zorgbehoevende niet mogelijk is voor zover dit door middel

      van een indicatie tot opname of een andere medische

      indicatie is vastgesteld.

  • 2. Als gehuwd, als echtgenoot of als geregistreerde partner wordt mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouden voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

  • 3. Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding of anderszins. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien het gestelde in artikel 3 lid 4 van de wet van toepassing is.

Categorieën:

Artikel 2

  • 1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2. De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaande ouder;

    • c.

      gehuwde.

Criteria voor het verlenen van een toeslag

Artikel 3

  • 1. De norm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder die ouder is dan 21 jaar doch jonger dan 65 jaar, hogere noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder en er geen ander in deze woning zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag. Dit maximumbedrag is gelijk aan 20% van het wettelijk minimumloon.

  • 3. De toeslag als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan 10% van het minimumloon indien naast de alleenstaande of de alleenstaande ouder, een ander zijn of haar hoofdverblijf heeft in dezelfde woning.

  • 4. Indien naast de alleenstaande of de alleenstaande ouder, twee of meer personen zijn of haar hoofdverblijf in dezelfde woning hebben wordt er aan de alleenstaande of de alleenstaande ouder, geen toeslag verleend.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in het derde en vierde lid, is het gezamenlijk bewonen van een woning niet van invloed op de toeslag indien de ander(en) een kind is jonger dan 21 jaar met een inkomen lager dan de in artikel 21 sub a van de wet genoemde norm,

    dan wel indien de ander een bloedverwant is in de eerste of tweede graad waarbij sprake is van een zorgbehoefte.

Artikel 4

  • 1. De norm of de toeslag voor de alleenstaande, zoals bedoeld in artikel 3 eerste en tweede lid, wordt met 10% van het wettelijk minimumloon verlaagd indien de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering in het kader van de Wet studiefinanciering of de Wet tegemoetkoming studiekosten dan wel op kinderbijslag recent is beëindigd en op de eerste dag van het kwartaal waarin de studie is beëindigd jonger is dan 25 jaar;

  • 2. Van een recente beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid is sprake zolang nog geen periode van een halfjaar is verstreken, gerekend vanaf de eerste dag van de maand waarin geen aanspraak meer bestaat op bedoelde studiefinanciering of tegemoetkoming studiekosten of de eerste dag van de maand volgend op die waarin het onderwijs of beroepsopleiding daadwerkelijk is beëindigd.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 5

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet wordt voor een alleenstaande van 21- en 22 jaar, in afwijking van artikel 3 lid 1 en 2, vastgesteld op maximaal 10% van het wettelijk minimumloon.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet wordt voor een thuiswonende en een niet alleenwonende alleenstaande van 21- en 22 jaar op nihil gesteld.

Artikel 6

Indien voor 21- en 22 jarige een verlaging van de norm of toeslag op grond van artikel 4 en 5 moet worden toegepast, treedt artikel 4 buiten werking.

Criteria voor het verlagen van de norm

Artikel 7

  • 1. De norm wordt lager vastgesteld indien de gehuwden, waarvan beide echtgenoten jonger zijn dan 65 jaar, lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De verlaging bedraagt 10% van het wettelijk minimumloon indien bij de gehuwden een ander op het zelfde adres zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3. De verlaging bedraagt 20% van het wettelijk minimumloon indien bij de gehuwden twee of meer personen op het zelfde adres hun hoofdverblijf hebben.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het tweede en derde lid is de inwoning niet van invloed op de norm indien de ander(en) een kind betreft jonger dan 21 jaar met een inkomen lager dan de in artikel 21 sub a van de wet genoemde norm dan wel indien de ander een bloedverwant betreft in de eerste of tweede graad waarbij sprake is van een zorgbehoefte.

Artikel 8

  • 1. De norm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de bijstandsgerechtigde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk ontbreken van woonkosten voor de bijstandsgerechtigden.

  • 2. De verlaging wordt toegepast indien de woonkosten lager zijn dan het bedrag van de geldende basishuur als genoemd in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag als gevolg van:

    • a.

      Een echtscheiding of verlating waarbij de woonkosten van de door de bijstandsgerechtigde bewoonde woning (tijdelijk) door een ander dan de bijstandsgerechtigde worden betaald;

    • b.

      Het anderszins bewonen van een woning waarvoor geen of woonkosten lager dan de basishuur zijn verschuldigd.

  • 3. De verlaging als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan de basishuur als genoemd in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag, verminderd met de werkelijk door de bijstandsgerechtigde te betalen woonkosten.

Slotbepalingen

Artikel 9

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10

Indien voor de belanghebbende een combinatie van toeslagen en/of één of meer verlagingen geldt, bedraagt de verhoging dan wel de verlaging niet meer dan 20% van het wettelijk netto minimumloon.

Artikel 11

Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 8.

Artikel 12

Deze verordening kan worden aangehaald als: toeslagenverordening.

Artikel 13

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 augustus 2007.

Toelichting bij de Verordening toeslagen- en kortingenbeleid

Algemeen

In de Memorie van Toelichting staat vermeld dat burgemeester en wethouders verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Wet werk en bijstand. Daarbij geeft artikel 8 van deze wet aan dat de gemeenteraad verplicht is om een verordening vast te stellen voor het verhogen of verlagen van de norm. Ook in het kader van het duale stelsel speelt de gemeenteraad een belangrijke rol bij de controle op de uitvoering van deze wet door het college. In artikel 30 Wwb wordt nader aangegeven welke onderwerpen deze verordening moet regelen.

Uit het eerste lid van artikel 30 blijkt dat dit beleid een categoriaal karakter dient te dragen. Uit de verordening moet voorts blijken voor welke categorieën er een verhoging of verlaging van de landelijke normen plaatsvindt en tevens op grond van welke criteria het bedrag van die verhoging of verlaging wordt vastgelegd. De verordening heeft derhalve een zodanig karakter dat een belanghebbende daaruit concreet kan aflezen welke verhoging of verlaging in zijn/haar situatie geldt.

Gezien de toelichting op artikel 22 hebben de ouderen een aparte ouderennorm en is het toeslagen en verlagingenbeleid niet van toepassing op personen van 65 jaar of ouder die aanvullende bijstand ontvangen.

artikel 1

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben waar dit mogelijk is een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de Wwb.

  • b.

    alleenstaande: De omschrijving van het begrip alleenstaande komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert. Diegene die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, kan worden aangemerkt als alleenstaande. Om te voorkomen dat twee bloedverwanten in de eerste graad die feitelijk een gezamenlijke huishouding voeren, doch op grond van de definitie van gezamenlijke huishouding niet als gehuwd worden aangemerkt, is in de definitie uitdrukkelijk opgenomen dat deze personen als alleenstaande moeten worden aangemerkt.

  • c.

    alleenstaande ouder: De omschreven definitie is gelijk aan de omschrijving in de wet.

    Alleen diegene die als alleenstaande de volledige zorg voor één of meer tot zijn last komende kinderen (jonger dan 18 jaar) heeft, kan als alleenstaande ouder worden aangemerkt. Dit betekent dat de co-ouder die niet de volledige, doch slechts de gedeeltelijke zorg voor één of meerdere kinderen heeft, noch als alleenstaande noch als alleenstaande ouder kan worden aangemerkt. Op grond van artikel 18 Wwb wordt bij een co-ouderschap de norm afwijkend vastgesteld.

  • d.

    gehuwden: In artikel 3 van de wet is opgenomen dat als gehuwd of als echtgenoot mede wordt aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

  • e.

    hoofdverblijf: Onder hoofdverblijf wordt verstaan:

    • -

      het adres waar de betrokkene feitelijk verblijft of

    • -

      indien belanghebbende op meer dan één adres verblijft, het adres waar hij gedurende drie maanden meestentijds heeft verbleven of naar verwachting zal verblijven, of

    • -

      bij het ontbreken van een adres als bovenbedoeld, het adres waar belanghebbende naar verwachting gedurende drie maanden meestentijds heeft verbleven of naar verwachting zal verblijven.

  • h.

    gezin: Een gezin kan zijn:

    • -

      de gehuwden tezamen;

    • -

      de gehuwden met de tot zijn last komende kinderen;

    • -

      de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen. Het gezin wordt gezien als één subject voor de bijstandsverlening.

  • i.

    belanghebbende: Onder belanghebbende wordt verstaan degenen wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het geval van gehuwden zijn beide echtgenoten belanghebbende. Beide hebben een rechtstreeks belang bij een besluit van burgemeester en wethouders. De overige leden van het gezin, die onder de gezinsbijstand vallen, hebben geen afzonderlijk opeisbaar recht op bijstand. Zij kunnen dan ook niet als belanghebbende worden aangemerkt.

  • j.

    woning: Het in deze verordening vastgelegde beleid ten aanzien van toeslagen en verlagingen heeft mede betrekking op bewoners van woonwagen en een woonschip.

  • k.

    woonkosten: Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij de basishuur ingevolge de Wet op de huurtoeslag.

    Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente en de zakelijke lasten die aan het hebben van een eigen woning verbonden zijn. Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiks-goederen, wordt niet meegenomen.

  • m.

    netto minimumloon: Deze omschrijving komt overeen met de omschrijving in artikel 37 eerste lid van de wet en moet overeenkomstig worden uitgelegd.

  • n.

    inkomen: De hoogte van de voor belanghebbende geldende norm is de basis van het begrip inkomen. Indien er een lager inkomen is dan de hiervoor bedoelde norm wordt de belanghebbende geacht tenminste over een inkomen te kunnen beschikken dat gelijk is aan de geldende norm of tenminste het recht aanwezig is om dit inkomen te verwerven.

artikel 1 lid 2

In artikel 3 tweede lid is het begrip gehuwd als volgt omschreven:

als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

Bloedverwanten in de tweede graad (bijvoorbeeld grootouders-kleinkind, broer-zus) vallen wel onder het begrip gehuwd, tenzij het betreft een bloedverwant in de tweede graad en bij één van de bloedverwanten is sprake van een zorgbehoefte.

Een geregistreerd partnerschap valt eveneens onder het begrip gehuwd.

artikel 1 lid 3

Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij/zij gehuwd is of geregistreerd is als partner.

artikel 1 lid 4

In artikel 3 derde en vierde lid van de wet is omschreven wat wordt verstaan onder het begrip gezamenlijke huishouding:

  • ·

    van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins;

  • ·

    een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en:

    zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;

    uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaats gevonden van een kind van de een door de ander;

    zij zich wederzijds verplicht hebben tot het leveren van een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding zoals hierboven omschreven.

artikel 2

Artikel 8, lid 1, onderdeel c, en artikel 30 van de wet schrijven voor dat in de verordening is opgenomen voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd. De categorie indeling is gebaseerd op de wet.

artikel 3

lid 1

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat belanghebbende de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag. Voor het bepalen van de hoogte van de toeslag worden alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert.

Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten maar om woonlasten, uitgaven waarbij partners een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan gedacht worden aan energielasten, duurzame gebruiksgoederen, abonnementen en diverse andere kosten. Bij de beoordeling of belanghebbende inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of men feitelijk deze kosten ook met een ander deelt, maar of het - gegeven de omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld.

De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaald, de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt minimaal 0% en maximaal 20% van het netto minimumloon. Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel uit van de bijstandsuitkering.

De algemene inlichtingenverplichting die op de aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. Aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

lid 2

Artikel 30, tweede lid schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27, 28 en 29 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen en geen ander zijn hoofdverblijf in deze woning heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 25, tweede lid van de wet.

De maximale toeslag komt neer op 20% van het netto minimumloon.

De artikelen 27, 28 en 29 van de wet geven de gemeente de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de bijstandsnorm of de toeslag lager vast te stellen.

lid 3

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belas-tingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn indien men met meerdere de woning bewonen lager omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10% van het wettelijk minimumloon indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van de hierboven genoemde kosten met één persoon.

lid 4

Indien twee of meer personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning wordt er aan de alleenstaande of de alleenstaande ouder geen toeslag verleend.

lid 5

Indien sprake is van de inwoning van een kind jonger dan 21 jaar met een inkomen lager dan de norm als genoemd in artikel 21 sub a van de wet is geen sprake van het kunnen delen van de woonlasten en levert het derhalve geen schaalvoordelen op. De omschrijving van het begrip inkomen is hier van toepassing.

Een gezamenlijke huishouding kan niet meer worden aangenomen tussen bloedverwanten van de tweede graad (broers en zusters) als één van de twee bloedverwanten zorgbehoevend is. De wetgever beoogt hiermee een alleenstaande (ouder) met een inwonende zorgbehoeftige broer of zuster voor de bijstand een alleenstaande of alleenstaande ouder te laten blijven. De terminologie van een hulpbehoevende is uitgebreid met een bloedverwant in de tweede graad die zorgbehoeftig is. Hierdoor gaat voor bloedverwanten in de tweede graad dezelfde systematiek gelden als voor hulpbehoevende alleenstaanden en alleenstaande ouders

Artikel 4

lid 1

Degene die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd, op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering in het kader van de Wet studiefinanciering of de Wet tegemoetkoming studiekosten dan wel op kinderbijslag en op de eerste dag van het kwartaal waarin de studie is beëindigd jonger is dan 25 jaar, ontvangt een lagere uitkering. De verlaging geldt alleen voor de alleenstaande schoolverlater.

De reden voor de verlaging is dat de omstandigheden en mogelijkheden van degenen die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding hebben beëindigd gedurende een bepaalde periode zodanig vergelijkbaar zijn met die van studerenden dat voor hen de noodzakelijke bestaanskosten in beginsel op hetzelfde niveau worden gesteld als tijdens de studieperiode.

Bij de vaststelling van de verlaging wordt echter wel rekening gehouden met het feit dat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen stijgen in verband met een wijziging in het uitgavenpatroon verband houdend met activiteiten in het kader van arbeidsmarktinschakeling.

lid 2

De verlaagde uitkering geldt voor een periode van zes maanden, aansluitend op de datum waarop het onderwijs of de beroepsopleiding is beëindigd. Indien tussentijds de bijstandsverlening wordt beëindigd als gevolg van werkaanvaarding, heeft dit geen invloed op de termijn van zes maanden.

lid 3

De verlaging voor alleenstaanden wordt bij voorrang in mindering gebracht op de (in eerste instantie) berekende toeslag.

Artikel 5

lid 1

Voor de alleenstaanden van 21- en 22 jaar wordt de toeslag in afwijking van artikel 3 lid 1 en 2, vastgesteld op 10% van het wettelijk minimumloon. De reden hiervoor is dat indien de maximale toeslag wordt verleend de bijstandsnorm voor de 21- en 22 jarige hoger is dan het wettelijk minimumloon. De stimulans voor het aanvaarden van arbeid wordt hierdoor zeer gering.

lid 2

De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet wordt voor een thuiswonende en een niet alleenwonende alleenstaande van 21- en 22 jaar op nihil gesteld.

Artikel 6

Indien voor 21- en 22 jarige een verlaging van de norm of toeslag op grond van artikel 4 en 5 van deze verordening moet worden toegepast, treedt artikel 4 buiten werking. Dit artikel is opgenomen om een cumulatie van verlagingen te voorkomen.

Artikel 7

lid 1

De hoogte van de toeslag van alleenstaande en alleenstaande ouders is afhankelijk van de mate waarin zij de kosten van het bestaan kunnen delen. Ook gehuwden kunnen hun woning met andere delen waardoor er schaalvoordelen kunnen ontstaan. Deze schaalvoordelen leiden ertoe dat de norm van de gehuwden wordt verlaagd als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van de woonlasten.

lid 2

De verlaging van de norm voor gehuwden is gebaseerd op de hoogte van de toeslagen die gelden voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder.

Indien de gehuwde met één andere persoon de woning deelt wordt de norm verlaagd met 10% van het wettelijk minimumloon.

lid 3

Bij een inwoning van twee of meer personen wordt de norm verlaagd met 20% van het wettelijk minimumloon.

lid 4

Indien sprake is van de inwoning van een kind jonger dan 21 jaar met een inkomen lager dan de norm als genoemd in artikel 21 sub a van de wet is geen sprake van het kunnen delen van de woonlasten en levert het derhalve geen schaalvoordelen op. De omschrijving van het begrip inkomen is hier van toepassing.

Een gezamenlijke huishouding kan niet meer worden aangenomen tussen bloedverwanten van de tweede graad (broers en zusters) als één van de twee bloedverwanten zorgbehoevend is. De wetgever beoogt hiermee een alleenstaande (ouder) met een inwonende zorgbehoeftige broer of zuster voor de bijstand een alleenstaande of alleenstaande ouder te laten blijven. De terminologie van een hulpbehoevende is uitgebreid met een bloedverwant in de tweede graad die zorgbehoeftig is. Hierdoor gaat voor bloedverwanten in de tweede graad dezelfde systematiek gelden als voor hulpbehoevende alleenstaanden en alleenstaande ouders

Artikel 8

Lid 1

Het ontbreken van woonkosten moet tot uitdrukking komen in een verlaging van de bijstandsnorm, die immers al voorziet in een “normale” component woonkosten.

Lid 2

De meest voorkomende situatie is, dat bij een echtscheiding of verlating de bijstandsge-rechtigde in de voormalig gezamenlijke woning blijft wonen. Gedurende de periode dat de boedelverdeling nog niet is afgerond, worden de woonkosten betaald door de (ex-)partner.

De bijstandsgerechtigde heeft hierdoor lagere bestaanskosten dan waarin de bijstandsnorm voorziet. Als gevolg hiervan dient een verlaging plaats te vinden indien de woonkosten voor de bijstandsgerechtigde lager zijn dan de geldende basishuur of zelfs volledig ontbreken.

Lid 3

De verlaging bedraagt maximaal het bedrag van de geldende basishuur. Indien iemand woonkosten heeft die lager zijn dan de basishuur, dan is de verlaging het verschil tussen de kosten en de basishuur.

Artikel 9

In die gevallen waarin zich in de praktijk onduidelijke situaties voordoen waarvoor de tekst van de verordening niet direct uitkomst biedt, kan het college een besluit nemen overeenkomstig de strekking van de verordening.

Artikel 10

Indien gebruik wordt gemaakt van het toekennen van een lagere toeslag zoals vermeld in artikel 4 en/of de verlagingsmogelijkheden zoals die zijn genoemd in de artikelen 7 en 8, dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van factoren. Een dergelijke cumulatie kan er namelijk toe leiden dat de bijstandsnorm die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. In verband hiermee bedraagt de korting maximaal 20%.

Artikel 11

Artikel 7 van de wet schrijft voor dat de uitvoering van de wet berust bij burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders kunnen deze bevoegdheid overeenkomstig hetgeen hierover in de wet is geregeld delegeren aan ambtenaren.