Regeling vervallen per 01-01-2015

Besluit WMO 2014

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

uitwerkingsbesluit WMO 2014

PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit Besluit wordt verstaan onder:

a.Wet

Wet maatschappelijke ondersteuning.

b.Het college

Het college van burgemeester en wethouders gemeente Heerlen.

  • c.

    Aanvrager

    • 1.

      een persoon met beperkingen van 18 jaar en ouder oftewel de wettelijk

      vertegenwoordiger of diens gemachtigde

    • 2.

      de wettelijk vertegenwoordiger oftewel een gemachtigde van een persoon met beperkingen van jonger dan 18 jaar.

  • d.

    Persoon met beperkingen

Een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden

e.Algemene voorziening

Een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor een persoon met beperkingen.

f.Individuele voorziening

Een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt.

g.Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten

Een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en op waarop de regels van het Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerlen 2014 van toepassing zijn.

h.Meerkosten

Kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaan boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten voor een dergelijke voorziening.

i.Voorzieningen in natura

Een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.

j.Persoonsgebonden budget

Een geldbedrag waarmee de aanvrager één of meer aan hem te verlenen compenserende voorzieningen kan verwerven en waarop de in de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerlen 2011 en het Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerlen 2014 te stellen regels van toepassing zijn.

k.Financiële tegemoetkoming

Een bijdrage in de kosten van een voorziening, al dan niet met inachtneming van een eigen bijdrage of een eigen aandeel.

l.Inkomen

Het inkomen zoals gedefinieerd in artikel 4.1 en 4.2 van het landelijke Besluit Maatschappelijke Ondersteuning, vastgesteld door de staatssecretaris van VWS.

m.Hoofdverblijf

De woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon,- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijke woonadres indien de persoon met beperkingen met een briefadres is ingeschreven.

n.Gemeenschappelijke ruimte

Gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de persoon met beperkingen vanaf de toegang tot de woning te bereiken.

o.Compensatiebeginsel

De algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie.

p.Collectieve vervoersvoorziening / CVV

Collectief vraagafhankelijk vervoer is een vorm van openbaar vervoer waarvan iedereen binnen het vervoersgebied gebruik kan maken en dat tevens voorziet in het deur tot deur vervoer van gehandicapten, al dan niet gebruik makend van een rolstoel.

q.Norminkomen

Is vervallen.

r.Gehuwd

Gehuwd zijn voor de burgerlijke stand, een geregistreerd partnerschap of samenwonend met een fiscaal partnerschap.

s.De Verordening

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerlen 2011.

t.Het Besluit

Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerlen 2014.

u.Zorgaanbieder

Een zorginstelling die zorg verleent.

v.Budgethouder

De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

Artikel 2 Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Verstrekking van een toegekende individuele voorziening, zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening, in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget is inclusief onderhoud en reparatie zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald bij de verstrekking van een voorziening in natura.

  • 3.

    Verstrekking van het persoonsgebonden budget, zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening, vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstig vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • b.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstig vermoeden bestaat dat de aanvrager niet kan voldoen aan lopende financiële verplichtingen.

    • c.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstig vermoeden bestaat dat de verstrekking van het persoonsgebonden budget niet bijdraagt aan het leveren van een adequate voorziening.

    • d.

      een persoonsgebonden budget wordt niet verstrekt indien de budgethouder deelneemt aan een schuldhulpverleningstraject, behalve wanneer er gegronde redenen zijn, waardoor Zorg in Natura geen adequate oplossing biedt voor de persoon met een beperking;

    • e.

      het is de budgethouder niet toegestaan het beheer van het persoonsgebonden budget en de bemiddeling en/of levering van de voorziening (zorg) uit te besteden aan één organisatie.

  • 4.

    De verstrekking van een persoonsgebonden budget in het kader van Hulp bij het Huishouden wordt na toekenning, op basis van bevoorschotting, maandelijks uitgekeerd.

  • 5.

    De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college, voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen, vindt plaats na realisatie of aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt.

  • 6.

    Na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt aan het college door de budgethouder, voor zover van toepassing, verstrekt:

    • a.

      de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • c.

      een overzicht van de salarisadministratie.

  • 7.

    Een toegekende verstrekking van het persoonsgebonden budget kan achteraf worden teruggevorderd of ingetrokken bij gebleken misbruik of onverantwoord gebruik van het toegekende persoonsgebonden budget.

  • 8.

    Bij de verstrekking van de hoogte van een persoonsgebonden budget voor individuele voorzieningen wordt een eigen bijdrage en eigen aandeel in mindering gebracht zoals bedoeld in artikel 4 van dit Besluit, tenzij anders is bepaald.

  • 9.

    Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als financiële tegemoetkoming overeenkomstig de regels die opgenomen zijn in artikel 27 van dit Besluit.

  • 10.

    Het Persoonsgebonden Budget mag niet besteed worden aan de bemiddeling bij het aanvragen van een indicatie of het beheer van het Persoonsgebonden Budget.

  • 11.

    Het is niet toegestaan om het persoonsgebonden budget te gebruiken om hulp bij eerste en/of tweede graads familie en/of dien partner in te kopen.

    Artikel 3 Vaststelling persoonsgebonden budget bij individuele voorzieningen

    Voor het persoonsgebonden budget voor individuele voorzieningen, met uitzondering van de hulp in de huishouding, wordt een bruto bedrag beschikbaar gesteld dat 100% is van het bedrag zoals de kosten van de te verstrekken voorziening in natura bedragen. De kosten in natura zijn de kosten zoals door de gemeente overeengekomen met de dienstverlenende organisatie die deze voorziening biedt, dan wel is vastgesteld op basis van de goedkoopst adequate offerte.

    Artikel 4 Omvang van de eigen bijdragen / eigen aandeel en overgangsbepaling.

    • 1.

      Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 19,00 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 23.295,00 het bedrag van € 19,00 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 23.295,00.

    • 2.

      Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 19,00 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 16.456,00 het bedrag van € 19,00 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 16.456,00.

    • 3.

      Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 27,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 29.174,00 het bedrag van € 27,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 29.174,00.

    • 4.

      Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 27,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 22.676,00 het bedrag van € 27,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 22.676,00.

    5 a. De persoon aan wie voor 15 november 2012 een voorziening door of namens de gemeente in bruikleen is verstrekt, is vanaf 1 januari 2013 een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd.

    • b.

      De persoon aan wie voor 15 november 2012 een voorziening verstrekt is in de vorm van een eigendomsverstrekking, (forfaitaire) financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget, is voor deze voorziening vanaf 1 januari 2013 een eigen bijdrage of aandeel in de kosten verschuldigd.

    • c.

      Voor de persoon aan wie voor 15 november 2012 een voorziening verstrekt is in de vorm van een eigendomsverstrekking, (forfaitaire) financiële tegemoetkoming of als een persoonsgebonden budget, waarvoor hij op grond van het in 2012 geldende Besluit Wmo 2012 gedurende maximaal 39 perioden van 4 weken een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten verschuldigd was, blijft deze maximale periode ongewijzigd.

    Artikel 5 Maximaal verschuldigde eigen bijdrage en aandeel

    • 1.

      Voor de persoon aan wie op of na 1 januari 2014 een voorziening is verstrekt, is de verschuldigde eigen bijdrage en het aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning, dat bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming voor eigen rekening blijft, niet hoger dan de kostprijs van de maatschappelijke ondersteuning.

    • 2.

      Voor de persoon aan wie voor 1 januari 2014 een voorziening verstrekt is in de vorm van een eigendomsverstrekking, (forfaitaire) financiële tegemoetkoming of als een persoonsgebonden budget, waarvoor hij op grond van het in 2013 geldende Besluit Wmo 2013 gedurende maximaal 39 perioden van 4 weken een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten verschuldigd was, blijft deze maximale periode ongewijzigd.

    Artikel 6 Geen eigen bijdrage of eigen aandeel

    • 1.

      Voor personen tot 18 jaar aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel gehanteerd.

    • 2.

      De eigen bijdrage of het eigen aandeel in de kosten mag nooit meer bedragen dan de kostprijs van de voorziening in natura, respectievelijk het bedrag van de PGB, het bedrag van de financiële vergoeding, of de maandhuur die de gemeente voor de verstrekte voorziening betaalt.

    • 3.

      Een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening wordt niet opgelegd als de voorziening bestaat uit een algemene voorziening (bijvoorbeeld een maaltijdvoorziening of scootermobielpool).

    • 4.

      De aanvrager is geen eigen bijdrage op eigen aandeel verschuldigd, indien de verstrekte voorziening bestaat uit:

    • a.

      Is vervallen;

    • b.

      Is vervallen;

    • c.

      het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer;

    • d.

      Is vervallen;

    • e.

      een rolstoel;

    • f.

      voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten;

    • g.

      individuele begeleiding.

    • 5.

      Is vervallen.

    PARAGRAAF 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

    Artikel 7 Vaststelling persoonsgebonden budget Hulp bij het Huishouden

    • 1.

      Voor de vaststelling van de hoogte van het Persoonsgebonden Budget ten aanzien van Hulp bij het Huishouden is rekening gehouden met het volgende:

    • a.

      Maximaal bruto-uurloon conform CAO VVT (HbHbasis: FWG 10; HbHplus: FWG15)

    • b.

      Het bruto-uurloon is vermenigvuldigd met 8% vakantiegeld en 8,33% vakantiedagen.

    • c.

      Bij het PGB dat verstrekt wordt voor hulp die geleverd wordt door een zelfstandige (ingeschreven bij KvK) of een zorgaanbieder, wordt een toeslag van 20% van het bruto loon gerekend in verband met afdrachten aan de belastingdienst / werkgeverslasten.

    • d.

      Bij de berekening van het PGB is uitgegaan van 100% productiviteit. De hulp heeft geen indirecte werkzaamheden en bij ziekte kan de cliënt gebruik maken van een vergoeding via de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

    • e.

      De hoogte van de overige kosten is gebaseerd op de gegevens van een zorgaanbieder.

    • 2.

      Voor het persoonsgebonden budget ten aanzien van hulp in de huishouding wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld ter hoogte van:

    • a.

      € 13,74 indien, ongeacht de indicatie, de zorg geleverd wordt door bekenden of een alfahulp;

    • b.

      € 16,76 indien de persoon met een beperking een basisindicatie voor hulp bij de huishouding heeft en de zorg geleverd wordt door een zorgaanbieder / Kamer van Koophandel geregistreerde zelfstandig ondernemer;

    • c.

      € 20,94 indien de persoon met een beperking een plusindicatie voor hulp bij de huishouding heeft en de zorg geleverd wordt door een zorgaanbieder / Kamer van Koophandel geregistreerde zelfstandig ondernemer.

    • 3.

      Indien aan de ondersteuningsbehoevende de voorziening ‘hulp bij het huishouden’ in natura wordt geleverd, geldt het uurtarief dat de zorgaanbieder, die bij de ondersteuningsbehoevende de voorziening ‘hulp bij het huishouden’ levert, aan het college in rekening brengt, rekening houdend met het bepaalde in artikel 4 van dit Besluit. Deze uurtarieven zijn opgenomen in bijlage VIII van dit Besluit.

    Artikel 8 Globale verantwoording persoonsgebonden budget

    • 1.

      Een ieder die een persoonsgebonden budget in het kader van hulp bij het huishouden toegekend heeft gekregen, legt hier verantwoording over af binnen 1 maand na afloop van de verstrekking dan wel conform het onderstaande verantwoordingsritme:

    • a.

      indien de hoogte van het persoonsgebonden budget, bij de eerste uitbetaling van het kalenderjaar, lager is dan € 205,00 per maand, dient de budgethouder 1 maal per jaar, na afloop van dat kalenderjaar te verantwoorden.

    • b.

      indien de hoogte van het persoonsgebonden budget, bij de eerste uitbetaling van het kalenderjaar, tussen € 205,00 en € 415,00 per maand bedraagt, dient de budgethouder 2 maal per jaar, na 1 juli en 1 januari te verantwoorden.

    • c.

      indien de hoogte van het persoonsgebonden budget, bij de eerste uitbetaling van het kalenderjaar, meer dan € 415,00 per maand bedraagt: dient de budgethouder 4 maal per jaar, na afloop van elk kwartaal te verantwoorden.

    • 2.

      Het persoonsgebonden budget ten behoeve van hulp bij het huishouden kent een vrij besteedbaar bedrag, waarover geen verantwoording verschuldigd is. Dit bedraagt 1,5% van het totaal toegekende bedrag, met een minimum van € 62,50 en een maximum van € 312,50 per kwartaal. Dit budget kan gebruikt worden voor bijkomende kosten, zoals telefoonkosten en scholing.

    • 3.

      Elke budgethouder wordt gevraagd een verklaring te overleggen waarin het volgende is opgenomen:

    • a.

      het totaalbedrag van de uitgaven aan zorg voor huishoudelijke hulp met daarbij het aantal ingekochte uren over betreffende periode en het uurtarief dat wordt betaald.

      b een handtekening van de budgethouder;

    • c.

      een handtekening van de persoon die zorg verleent;

    • d.

      naam en adres van de zorgverlener of de zorgverlenende instantie;

    • e.

      indien er sprake is van een wettelijke vertegenwoordiger / bewindvoerder dienen de contactgegevens vermeld te worden.

    • 4.

      Als de budgethouder, bij de globale verantwoording het budget niet volledig kan verantwoorden, ontvangt de budgethouder een verzoek tot terugbetaling.

    • 5.

      Bij een voortijdige beëindiging of wijziging in verstrekkingsvorm, dient een budgethouder direct, binnen 1 maand, een globale verantwoording van zijn budget in te leveren.

    • 6.

      In geval van overlijden van de budgethouder en er geen partner achterblijft, hoeft er geen verantwoording gedaan te worden over het uitbetaalde persoonsgebonden budget voor Hulp bij het Huishouden.

    Artikel 9 Intensieve verantwoording persoonsgebonden budget

    • 1.

      Bij de intensieve controle dienen de volgende gegevens overgelegd te worden:

    • a.

      een kopie van het contract tussen hulpverlener(s) en budgethouder, voorzien van handtekeningen 1,

    • b.

      een kopie van de urenstaten / urenbriefjes van de hulpverlener(s), met daarop vermeld de naam van de hulpverlener, zijn/haar BSN (sofinummer), het nummer van de Kamer van Koophandel, het aantal gewerkte uren, het uurtarief en het totaalbedrag van de declaratie,

    • c.

      een kopie van de verstrekte jaaropgave aan de hulpverlener(s) 1,

    • d.

      een kopie van de betaalde facturen (thuiszorg)organisatie(s) 1,

    • e.

      een kopie van de bank en/of giroafschriften waarop de betaling(en) aan de hulpverlener(s) of (thuiszorg)organisatie(s) staan.

    • 2.

      Indien uit een intensieve controle blijkt dat de budgethouder het persoonsgeboden budget niet heeft besteed aan Hulp bij het Huishouden danwel de gegevens uit de globale controle en de intensieve controle niet overeen komen, dan volgt bij de 2 opeenvolgende verantwoordingsmomenten een intensieve controle.

    • a.

      Indien uit beide opeenvolgende controles blijkt dat het persoonsgebonden budget juist besteed is, zullen de daaropvolgende verantwoordingsmomenten conform de omschreven steekproef worden uitgevoerd.

    • b.

      Indien uit één of beide intensieve controles blijkt dat het persoonsgebonden budget wederom onrechtmatig besteed is, zal de verstrekkingsvorm omgezet worden naar Zorg-In-Natura (ZiN). Aan de cliënt zal geen persoonsgebonden budget, in het kader van de Wmo, meer verstrekt worden.

    • 3.

      Bij budgethouders die een terugbetalingsregeling hebben getroffen die langer duurt dan 12 maanden, zal naast de globale verantwoording ook een intensieve controle uitgevoerd worden.

    • 4.

      Het college kan besluiten, indien de globale verantwoording daar aanleiding toe geeft, een budgethouder te selecteren voor de intensieve controle.

    • 5.

      Na elke globaal verantwoordingsmoment wordt bij 10% van de budgethouders een intensieve controle gehouden. De groep bestaat uit budgethouders die, vanwege eerder genoemde omstandigheden, intensief gecontroleerd worden aangevuld met een aselecte steekproef uit de budgethouders die een globale verantwoording hebben afgelegd en waarbij geen bijzonderheden zijn gesignaleerd. In totaal bedraagt de intensieve controle 10% van de budgethouders die verantwoord hebben in de verantwoordingsronde.

    • 6.

      De intensieve controle kan alleen plaatsvinden indien de budgethouder 2 maanden of langer een persoonsgebonden budget voor Hulp bij het Huishouden heeft ontvangen.

    • 7.

      Als de budgethouder, bij de intensieve verantwoording het budget niet of niet volledig kan verantwoorden, wordt het niet verantwoordde deel teruggevorderd.

    PARAGRAAF 4 INDIVIDUELE BEGELEIDING

    Artikel 10 Vaststelling persoonsgebonden budget individuele begeleiding

    Voor het persoonsgebonden budget ten aanzien van individuele begeleiding wordt € 44,70 per uur beschikbaar gesteld.

    PARAGRAAF 5 WOONVOORZIENINGEN

    Artikel 11 Hoogte financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget in de kosten van woonvoorzieningen

    • 1.

      De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in door de gemeente opgestelde kostenberekening dan wel de door het college geaccepteerde offerte dan wel het door het college voor dergelijke voorziening vastgesteld maximum.

    • 2.

      Bij het opstellen van de kostenberekening en bij de beoordeling van de offerte wordt rekening gehouden met hetgeen bepaald is in Bijlage I, II en III bij dit besluit.

    • 3.

      Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het afgeven van de beschikking waarin de financiële tegemoetkoming voor de woonvoorziening wordt verleend, verklaart diegene aan wie de woonvoorziening is toegekend, aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

    • 4.

      De gereedmelding als bedoeld in het derde lid is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening.

    • 5.

      De gereedmelding bedoeld in het derde lid gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de woonvoorziening is verleend.

    • 6.

      Degene aan wie de woonvoorziening wordt verleend dient gedurende een periode van twee jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

    • 7.

      Indien een woonvoorziening zoals bedoeld in artikel 18 onder b, c en d van de Verordening wordt verstrekt en het betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen burgemeester en wethouders een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, als vermeld in bijlage I.

    • 8.

      a. Indien de technische levensduur van de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag minder dan 5 jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedraagt de hoogte van de aanpassingskosten de werkelijke kosten met een maximum van € 2.500,00.

    • b.

      Indien de technische levensduur van de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag meer dan 5 jaar is, dan bedragen de maximale aanpassingskosten € 6.000,00.

    • 9.

      Voor woonvoorzieningen, waarvan de kosten per aanvraag minder dan € 45,38 bedragen, wordt geen financiële tegemoetkoming verleend.

    Artikel 12 Tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.

    • 1.

      De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 20 onder a van de Verordening bedraagt een forfaitair bedrag van € 2.270,00.

    • 2.

      De tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening kan worden verstrekt bij het op verzoek van burgemeester en wethouders vrijmaken van een bestaande aangepaste woning indien de gehandicapte niet meer is aangewezen op een aangepaste woning.

    • 3.

      Bij verhuizing naar een andere gemeente komen de kosten van verhuizing en inrichting voor rekening van de gemeente van vertrek.

    • 4.

      Het Besluit tot toekenning van de in het eerste lid bedoelde financiële tegemoetkoming heeft een geldigheidsduur van 2 jaar, ingaande de dag na inwerkingtreding van dat besluit. In beginsel is verlenging van de geldigheidsduur niet mogelijk.

    Artikel 13 Woonvoorzieningen van niet bouwkundige of technische aard.

    • 1.

      Woonvoorzieningen van niet bouwkundige of technische aard als bedoeld in artikel 20 onder c van de Verordening worden ingeval van een natura verstrekking, in bruikleen verstrekt.

    • 2.

      In tegenstelling tot het eerste lid wordt bij de woonvoorziening, die noodzakelijk is in verband met longproblematiek en/of allergische aandoeningen, of in verband met rolstoelgebruik, de maximale vergoedingsbedragen berekend op de wijze als aangegeven onder a en b.

    • a.

      Voor gordijnen en vloerbedekking worden de volgende normbedragen per vierkante meter gehanteerd:

      • Jaloezieën € 17,22 per m2 raamoppervlak

      • Overgordijnen € 13,79 per m2 raamoppervlak

      • Vitrage woon- en slaapkamer € 11,23 per m2 raamoppervlak

      • Vloerbedekking vinyl € 11,30 per m2 vloeroppervlak

      • Vloerbedekking laminaat € 22,97 per m2 vloeroppervlak.

    • b.

      Bij het bepalen van de financiële tegemoetkoming wordt rekening gehouden met afschrijving van de te vervangen gordijnen, vitrage en vloerbedekking in een periode van 8 jaar, op de volgende wijze:

      • Leeftijd tot 2 jaar: vergoeding van 100 % van het normbedrag;

      • Leeftijd tot 4 jaar: vergoeding van 75 % van het normbedrag; • Leeftijd tot 6 jaar: vergoeding van 50 % van het normbedrag;

      • Leeftijd tot 8 jaar: vergoeding van 25 % van het normbedrag;

      • Ouder dan 8 jaar: geen vergoeding meer, omdat de artikelen zijn afgeschreven.

    Artikel 14 Het primaat van verhuizen.

    • 1.

      Van het primaat van de verhuizing als bedoeld in artikel 22 van de Verordening wordt afgezien, indien:

    • a.

      In het programma van eisen geen traplift is opgenomen en de totale aanpassingskosten lager zijn dan € 6.500,-;

    • b.

      In het programma van eisen één traplift is opgenomen en de aanpassingskosten, met uitzondering van de traplift, lager zijn dan €2.500,00. De kosten van één traplift worden hierbij buiten beschouwing gelaten. Indien twee of meer trapliften noodzakelijk zijn, worden de kosten van goedkoopste traplift volledig meegerekend bij de aanpassingskosten.

    • 2.

      Als de kosten van de woningaanpassing hoger zijn dan de primaatgrens, kan de aanvrager er voor kiezen niet te verhuizen, maar de woning met inzet van eigen middelen volledig adequaat aan te passen. Hij ontvangt dan een financiële tegemoetkoming die nooit hoger is dan het bedrag genoemd in artikel 12 lid 1 van dit Besluit.

    • 3.

      De tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 12 lid 1 kan ook worden verstrekt indien de kosten van de woningaanpassing hoger zijn dan € 6.500,00 en dus het primaat van de verhuizing als bedoeld in artikel 22 van de Verordening van toepassing is.

    Artikel 15 Onderhoud keuring en reparatie

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie ten behoeve van een verstrekte voorziening zoals bedoeld in artikel 20 onder b, c en d van de Verordening wordt verstrekt indien;

    • a.

      de woonvoorziening nog in het kader van de verordening Wet Voorzieningen Gehandicapten is verleend of;

    • b.

      de woonvoorziening in het kader van de Verordening is verleend;

    • c.

      de woonvoorziening voorkomt op de in bijlage II genoemde voorzieningen;

    • d.

      de gehandicapte ten tijde van het onderhoud, keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf heeft en bewoont.

    Artikel 16 Bezoekbaar maken woning

    Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken van de woonruimte, zoals bedoeld in artikel 27 lid 4 van de Verordening, bedraagt € 3.000,00. De financiële tegemoetkoming kan worden toegekend voor het bezoekbaar maken van maximaal één woning.

    Artikel 17 Woningaanpassing van gemeenschappelijke ruimten in bestaande gebouwen

    • 1.

      Burgemeester en wethouders kunnen op individuele basis een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de gehandicapte ontoegankelijk blijft:

    • a.

      het aanbrengen van elektrische deuropeners;

    • b.

      aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel;

    • c.

      het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

    • d.

      het aanbrengen van een extra trapleuning;

    • e.

      het aanleggen van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

    • 2.

      Indien 70% of meer van de, middels de aanpassingen bereikbare woningen, die op het moment van de aanvraag, bewoond wordt door mensen van 55 jaar of ouder, is artikel 18 van toepassing.

    Artikel 18 Complexgewijze aanpassing van bestaande woongebouwen op collectieve basis

    • 1.

      Burgemeester en wethouders kunnen, indien artikel 17 niet van toepassing is, op collectieve basis een financiële tegemoetkoming verlenen aan de woningeigenaar voor het treffen van de volgende voorzieningen in bestaande wooncomplexen indien deze de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het wooncomplex, de galerijen en de woningen ten behoeve van aldaar wonende gehandicapten ten goede komen:

    • a.

      het aanbrengen van elektrische deuropeners;

    • b.

      aanleg hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel;

    • c.

      het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

    • d.

      het aanbrengen van een extra trapleuning;

    • e.

      het aanleggen van een opstelplaats voor meerdere scootmobielen met een adequate stroomvoorziening.

    • 2.

      De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt maximaal 25% van de werkelijke kosten.

    • 3.

      De aanvraag voor collectieve voorzieningen dient te worden ingediend door de woningeigenaar.

    Artikel 19 Terugbetaling bij verkoop

    • 1.

      De eigenaar-bewoner, die op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget heeft ontvangen voor het treffen van een woonvoorziening ten bedrage van € 25.000,00 of hoger en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte van verkoop burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan, dient geheel dan wel gedeeltelijk aan de gemeente te worden gerestitueerd.

    • 2.

      De restitutie als bedoeld in artikel 19, lid 1 bedraagt:

      in het eerste jaar 100% van de meerwaarde van de woning na subsidie

      in het tweede jaar 90% van de meerwaarde van de woning na subsidie

      in het derde jaar 80% van de meerwaarde van de woning na subsidie

      in het vierde jaar 70% van de meerwaarde van de woning na subsidie

      in het vijfde jaar 60% van de meerwaarde van de woning na subsidie

      in het zesde jaar 50% van de meerwaarde van de woning na subsidie

      in het zevende jaar 40% van de meerwaarde van de woning na subsidie

      in het achtste jaar 30% van de meerwaarde van de woning na subsidie

      in het negende jaar 20% van de meerwaarde van de woning na subsidie

      in het tiende jaar 10% van de meerwaarde van de woning na subsidie

    • 3.

      De vaststelling van de eventuele meerwaarde geschiedt door een beëdigd taxateur, aan te wijzen door de woningeigenaar.

    • 4.

      Het te restitueren bedrag bedraagt nooit meer dan het bedrag dat ten laste van de gemeente is gekomen in verband met de getroffen voorzieningen.

    • 5.

      Op het te restitueren bedrag worden de kosten van de taxatie in mindering gebracht.

    PARAGRAAF 6 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

    Artikel 20 Vaststelling persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming

    • 1.

      Bij de verstrekking of toekenning van een algemene of individuele vervoersvoorziening geniet de voorziening, zoals bedoeld in artikel 30, onder a (collectief vervoer) van de Verordening, altijd het primaat boven de verstrekking van een persoonsgebonden budget. Uitzondering hierop zijn de vervoersvoorzieningen die om een medische reden en/of andere zwaarwegende redenen niet ingevuld kunnen worden door de verstrekking van een collectieve vervoersvoorziening.

    • 2.

      Het persoonsgebonden budget voor een scootermobiel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs dan wel de koopprijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.

    Artikel 21 Hoogte financiële tegemoetkomingen in de kosten van vervoersvoorzieningen

    • 1.

      De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor de aanpassing van een eigen auto wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte dan wel het door het college voor dergelijke voorziening vastgesteld maximum. De vergoeding wordt éénmaal per 5 jaar verstrekt.

    • 2.

      Indien als gevolg van toepassing van dit artikel extra verzekeringskosten en hogere kosten i.v.m. de motorrijtuigenbelasting ontstaan, komen deze meerkosten voor vergoeding in aanmerking.

    • 3.

      Bij tussentijdse hernieuwde aanvraag (aanschaf andere auto) wordt naar rato van de verstreken tijd een vergoeding verleend. Op de vergoeding wordt dan een mindering toegepast gebaseerd op de eerdere vergoeding voor hetzelfde type uitvoering van de auto. De korting wordt niet toegepast indien de hernieuwde aanvraag een gevolg is van een calamiteit.

    Artikel 22 Eigen capaciteit

    Een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten komen niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking indien de kosten van vervoer tot het bestedingspatroon behoren. Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden.  

    Artikel 23 Systeem van Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV)

    • 1.

      Artikel 30 van de Verordening maakt een onderscheid tussen drie soorten vervoersvoorzieningen, te weten:

    • a.

      een algemene voorziening waaronder het gebruik van een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer, tegen gereduceerd tarief,

    • b.

      voorzieningen in natura,

    • c.

      een persoonsgebonden budget voor vervoer.

    • 2.

      Het onderscheid is gemaakt gezien het verschillende karakter van deze vormen van voorzieningverstrekking. Op basis van artikel 32 van de Verordening prevaleert CVV boven individuele vormen van vervoer.

    • 3.

      Met het in artikel 30 onder a van de Verordening genoemde collectief systeem van aanvullend vervoer wordt bedoeld het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV), Regiotaxi, dat wordt uitgevoerd volgens de opzet zoals beschreven in bijlage IV bij dit Besluit.

    Artikel 24 Financiële tegemoetkoming autoaanpassing

    • 1.

      a. Indien het CVV, zoals bedoeld in artikel 23, lid 1 onder a van dit Besluit, geen adequate voorziening is, kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van een autoaanpassing van de eigen auto verstrekt worden.

    • b.

      De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een autoaanpassing van de eigen auto verstrekt worden bepaald zoals omschreven in artikel 21, lid 1 van het Besluit.

    • 2.

      a. Indien het CVV, zoals bedoeld in artikel 23, lid 1 onder a van dit Besluit, een adequate voorziening is, kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van een autoaanpassing van de eigen auto, in plaats van het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer, verstrekt worden.

    • b.

      De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een autoaanpassing van de eigen auto bedraagt maximaal € 2.969,58.

    • 3.

      De financiële tegemoetkoming, zoals bedoeld in artikel 24 lid 2, wordt ten hoogste éénmaal per 5 jaar verstrekt.

    • 4.

      Toekenning kan enkel plaatsvinden indien de auto niet ouder is dan 5 jaar.

    • 5.

      Met de toepassing van dit artikel komen verdere aanspraken op basis van artikel 30 onder a. van de Verordening gedurende een periode van 5 jaren te vervallen.

    Artikel 25 Tegemoetkomingen vervoer

    1.Het forfaitair bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor het vervoer van een

    persoon die als gevolg van ziekte of gebrek geen gebruik kan maken van het collectieve vervoerssysteem bedraagt:

    • a.

      voor gebruikskosten (bruikleen)auto: € 1.187,83.

    • b.

      voor gebruikskosten rolstoeltaxi: € 1.782,02.

    • 2.

      Is vervallen per 15 november 2013.

    • 3.

      De cliënt aan wie een vergoeding zoals bedoeld in artikel 30 onder c van de Verordening verstrekt wordt, is geen verantwoording van dit bedrag aan de gemeente verschuldigd.

    • 4.

      Indien aan een persoon een combinatie van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 30 onder b en c van de Verordening toegekend is (bv. scootermobiel en een Pgb), bedraagt de hoogte van het forfaitair bedrag of het Pgb maximaal 75% van de hoogte zoals genoemd in dit Besluit onder artikel 25 lid 1.

    • 5.

      Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen, wordt bij een voorziening zoals bedoeld onder artikel 30 onder c van de Verordening, niet meer dan anderhalf maal een enkele vergoeding zoals genoemd in dit Besluit onder artikel 25 lid 1 toegekend.

    • 6.

      Aan de gehandicapte aan wie een voorziening is verstrekt conform artikel 3 lid 3 Overgangsregeling Verordening Wet Voorzieningen Gehandicapten gemeente Heerlen 2000, zal door burgemeester en wethouders een vergoeding worden verstrekt die gelijk is aan het bedrag genoemd in artikel 25 lid 1 sub a en b van dit Besluit.

    De vergoeding wordt verstrekt zolang de gehandicapte beschikt over de auto waarvan het kenteken op de peildatum 01-04-1996 op zijn of haar naam of diens wettelijke partner stond.

    PARAGRAAF 7 ROLSTOELEN

    Artikel 26 Vormen van rolstoelvoorzieningen en overige hulpmiddelen

    • 1.

      Rolstoelvoorzieningen en overige hulpmiddelen worden in natura en in bruikleen of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt. Indien de rolstoelvoorziening of een hulpmiddel in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt wordt, wordt de hoogte van de vergoeding bepaald door het gestelde zoals opgenomen in artikel 3 van dit Besluit.

    • 2.

      Het wederom verstrekken van een persoonsgebonden budget voor een reeds eerder verstrekte soortgelijke rolstoelvoorziening of hulpmiddel, kan slechts dan geschieden indien de economische afschrijvingstermijn, zoals deze gelden bij het verstrekken van een voorziening in natura, van de betreffende rolstoelvoorziening of hulpmiddel verstreken is.

    Artikel 27 Sportrolstoelen

    • 1.

      In uitzondering op het gestelde in artikel 26 lid 1 van dit Besluit wordt een sportrolstoel altijd als financiële tegemoetkoming verstrekt.

    • 2.

      De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 36 onder c, van de Verordening, is een vast forfaitair bedrag en bedraagt € 2.923,86 per 4 jaar. Deze tegemoetkoming is bedoeld voor de aanschaf, de verzekering, onderhoud en reparatie van de sportrolstoel.

    PARAGRAAF 8 ADVISERING EN SAMENHANGENDE AFSTEMMING

    Artikel 28 Advisering

    Het bedrag waarboven ingevolge artikel 42, lid 2 onder b van de Verordening, advisering moet worden gevraagd bedraagt: € 25.000,00. De advisering dient te geschieden door een onafhankelijk extern medisch adviesorgaan.

    Artikel 29 Samenhang en afstemming

    • 1.

      Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te op de situatie van de aanvrager wordt bij het verzoek inzake het advies ex artikel 43 van de Verordening, indien van toepassing aandacht besteed aan:

    • a.

      de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

    • b.

      de beperkingen die de aanvrager in zijn of haar functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

    • c.

      de woning en woonomgeving van de aanvrager;

    • d.

      de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

    • e.

      de sociale omstandigheden van de aanvrager.

    Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

    PARAGRAAF 9 SLOTBEPALINGEN

    Artikel 30 Citeertitel

    Dit besluit kan worden aangehaald als: 'Besluit Wmo 2014 gemeente Heerlen’

    Aldus besloten tijdens de vergadering van het college van burgemeester en wethouders der gemeente Heerlen van 17 december 2013.

    gemeentesecretaris, burgemeester,

    BIJLAGE I: KOSTENBEREKENING WOONVOORZIENINGEN

    Aantal m2 waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden gegeven ingevolge artikel 11 lid 7 van het Besluit.

    Ingevolge artikel 11 lid 2 is het mogelijk om een tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m2 wat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is per vertrek (zie tabel) gemaximeerd.

    1.a Aantal m2 waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning

    __________________________________________________________________

    aantal m2 waarvoor aantal m2 waarvoor

    ten hoogste financiële ten hoogste financiële

    tegemoetkoming wordt tegemoetkoming wordt

    verleend in geval van verleend in geval van

    aanbouw van een ver- uitbreiding van een

    trek reeds aanwezig vertrek

    soort vertrek

    __________________________________________________________________

    woonkamer 30 6

    keuken 10 4

    eenpersoons slaapkamer 10 4

    tweepersoons slaapkamer 18 4

    toiletruimte 2 1

    badkamer

    • -

      wastafelruimte 2 1

    • -

      doucheruimte 3 2

    entree / gang / hal 5 2

    berging 6 4

    __________________________________________________________________

    1.b Kosten padverharding

    1. Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m2.

    Bijlage II: VERGOEDING VOOR KOSTEN VAN ONDERHOUD, KEURING EN REPARATIE(artikel 15)

    Alleen de werkelijk gemaakte kosten van keuring, onderhoud (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) en reparatie (niet expliciet gebonden aan een maximum) aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming:

    • a)

      stoelliften;

    • b)

      rolstoel- of sta-plateauliften;

    • c)

      woonhuisliften;

    • d)

      hefplateauliften;

    • e)

      balansliften;

    • f)

      de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

    • g)

      elektromechanische openings- en sluitingsmechanisme van deuren.

    De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en/ of onderhoudscontract en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt:

    Keuringen Onderhoud

    Soorten liften

    Frequentie

    keuring

    Kosten excl. BTW

    Frequentie onderhoud

    Kosten excl. BTW

    Stoellift

    1x per 4 jaar

    € 254,09

    1x per jaar

    € 521,04

    Rolstoel-plateaulift

    1x per 4 jaar

    € 309,59

    1x per jaar

    € 521,04

    Woonhuisliften

    1 x per 1,5 jaar

    € 309,59

    2x per jaar

    € 1.042,06

    Hefplateaulift

    1x per 1,5 jaar

    € 314,03

    2x per jaar

    € 1.042,06

    Balanslift *

    1x per 1,5 jaar

    € 89,91

    1x per jaar

    € 531,16

    * Balansliften worden niet meer nieuw gemaakt. Bestaande balansliften kunnen nog wel gewoon gekeurd en onderhouden worden. Het lifteninstituut berekent de kosten voor periodieke keuring van balansliften op grond van een uurtarief.

    Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven;

    • -

      50% voor installaties geplaatst buiten de woning;

    • -

      50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen;

    • -

      50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging resp. elektrisch wegklapbare raildelen.

    BIJLAGE III: Lijst Tarieven woonvoorzieningen

    Ingevolge artikel 11 lid 1 is het mogelijk om een tegemoetkoming te krijgen voor woonvoorzieningen. De opgestelde kostenberekening dan wel de ingediende offerte worden beoordeeld aan de hand van de lijst Tarieven woningaanpassingen opgesteld door SCIO Consult. De hoogte van een financiële tegemoetkoming / persoonsgebonden budget voor standaardvoorzieningen zoals opgenomen in de lijst Tarieven woningaanpassingen zijn gemaximeerd.

    Prijsbepaling lijst Tarieven woningaanpassingen

    De limitatieve lijst is opgesteld aan de hand van landelijk gemiddelde prijzen zoals genoemd in op de bouw gerichte maandelijkse en/of halfjaarlijkse periodieken. Tevens vindt de toetsing plaats aan gemiddelde elementprijzen voor woningaanpassingen zoals door erkende aannemers en installateurs wekelijks bij SCIO Consult worden ingediend.

    Voor sanitaire elementen worden de bruto catalogusprijzen van de Technische Unie gehanteerd, aangevuld met het bijbehorende hulpmateriaal en de gebruikelijke standaard montagetijd per element. Linido producten worden vergeleken met de jaarlijkse prijzenlijst van de firma Linido.

    De eventuele korting die installateurs en aannemers bedingen op producten is niet verrekend in de limitatieve lijst. De kortingen variëren en zijn afhankelijk van het inkoopbeleid van de aannemer c.q. installateur.

    • ·

      De benoemde artikelen worden geleverd en geplaatst volgens de standaard werkomschrijving, de standaard materialenlijst en voor de afgesproken standaardprijs.

    • ·

      Indien de installateur/aannemer het technisch noodzakelijk acht af te wijken van de omschrijving van de gemeente, de standaard werkomschrijving of de standaard materialenlijst dient dit altijd in overleg met de betreffende Wmo‐consulent van de gemeente Heerlen te gebeuren.

    • ·

      Subgroep 1.1 (verhoogde)toiletbrillen worden geleverd en gemonteerd door de leverancier van hulpmiddelen.

    • ·

      De gereedmelding verloopt per cliënt middels een door de gemeente Heerlen

      ontwikkeld ‘gereedmeldingsformulier’ binnen een termijn van 6 weken, na

      verzending van de beschikking en het programma van eisen.

    • ·

      De benodigde bevestigingsmiddelen en reparaties van stuc‐ en tegelwerk ten

      gevolge van het aanbrengen van de gewenste artikelen zijn inclusief, tenzij anders is vermeld.

    • ·

      Het gehanteerde uurtarief voor de in lijst opgenomen werkzaamheden voor 2013 is € 41,85 per uur.

    • ·

      De genoemde prijzen zijn exclusief 21% Btw en tevens factuurprijzen en zijn geldig tot 1 april 2014.

Bijlage IV: COLLECTIEF VRAAGAFHANKELIJK VERVOER

(artikel 23)

Collectief vraagafhankelijk vervoer

Collectief vraagafhankelijk vervoer is een vorm van openbaar vervoer waarvan iedereen binnen het vervoersgebied gebruik kan maken en dat tevens voorziet in het deur tot deur vervoer van gehandicapten, al dan niet gebruik makend van een rolstoel.

Het CVV kent beperkingen die inherent zijn aan het systeem. Het collectief vraagafhankelijk vervoersysteem kan doorgaans niet garanderen dat iemand stipt op tijd wordt opgehaald. Het gezamenlijk reizen met anderen kan voor sommige cliënten een belasting zijn. Met deze kenmerken moet rekening gehouden worden bij het vaststellen of een CVV systeem voor de gehandicapte een adequate oplossing biedt.

Elke reiziger, ook de WMO-geïndiceerde reiziger is in het CVV een reizigersbijdrage verschuldigd.

De prijs die de gehandicapte in het CVV betaalt is evenwel aanmerkelijk lager dan de prijs die de niet WMO-geïndiceerde gebruiker moet betalen. De verschuldigde bijdrage per openbaar vervoer zone komt overeen met het blauwe strippenkaarttarief in het reguliere openbaar vervoer.

De niet WMO-geïndiceerde reiziger in het CVV betaalt een hogere prijs maar krijgt daarvoor vervoer van deur tot deur aangeboden.

Op grond van het gestelde in artikel 30 onder a van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerlen kan de gehandicapte tegen het gereduceerde tarief onbeperkt reizen binnen het geldende vervoersgebied.

In het algemeen wordt een vervoersvoorziening getroffen als het verplaatsingsgedrag van de gehandicapte in belangrijke mate is verstoord vanwege de ondervonden belemmeringen. Van een dergelijke verstoring is geen sprake als slechts incidenteel verplaatsingsmoeilijkheden optreden.

Algemeen

De belangrijkste oorzaak van het mobiliteitsprobleem is het gegeven dat het openbaar vervoer onvoldoende toegankelijk is voor gehandicapten. Om deze reden is het noodzakelijk dat er aan gehandicapten een alternatief wordt aangeboden om zich te kunnen verplaatsen. Een mogelijkheid die in het WMO-beleid bestaat is de collectieve aanpak, waarbij opgemerkt dient te worden dat voorkomen moet worden dat WMO-middelen indirect worden ingezet om de problemen op te lossen waar het openbaar vervoer in algemene zin mee kampt.

De in het kader van de WMO te verstrekken vervoersvoorziening dient in ieder geval adequaat te zijn en te voldoen aan een aantal kwaliteitseisen, waarbij er sprake is van verminderen van mobiliteitsproblemen en niet van het wegnemen daarvan.

De selectie van de goedkoopst adequate vervoersvoorziening hangt af van:

  • -

    de ondervonden belemmeringen;

  • -

    het verplaatsingsmotief van de gehandicapte;

  • -

    de verplaatsingsbestemming;

  • -

    de frequentie van verplaatsingen;

  • -

    de wijze van verplaatsen.

Hoewel tot op zekere hoogte verwacht mag worden dat een gehandicapte zijn verplaatsingspatroon aanpast aan de handicap (de handicap op zich dwingt hiertoe), zal een WMO-voorziening verstrekt worden teneinde de deelname aan het maatschappelijk verkeer te bevorderen en waar mogelijk de belemmeringen en beperkingen ten gevolge van de handicap te compenseren,

Het leven van alle dag.

Met het verstrekken van een vervoersvoorziening wordt beoogd te bereiken dat de aanvrager in staat wordt gesteld in ieder geval datgene te doen wat mensen van dag tot dag plegen te doen. Voor het grootste deel zijn dat routine-verplaatsingen (dagelijkse boodschappen, bezoeken van familie en kennissen, het zomaar buiten zijn). Dergelijke verplaatsingen bevinden zich in de regel in de directe woon- en leefomgeving van de gehandicapte.

De voorziening is er op gericht gehandicapten de mogelijkheid te bieden nog in zo’n volledig mogelijke mate deel te nemen aan het leven van alle dag. De vervoersvoorziening heeft betrekking op de directe woon- en leefomgeving van de gehandicapte, tenzij het gaat om wezenlijk contact buiten dat gebied dat alleen onderhouden kan worden door persoonlijk bezoek van de gehandicapte en wanneer het wegvallen van dat contact zou leiden tot vereenzaming.

Voor verplaatsingen buiten het vervoersgebied van 5 OV zones is er een algemene voorziening in de vorm van het landelijk systeem voor bovenregionaal vervoer “Valys”. Mensen met een WMO indicatie voor vervoer of voor een rolstoel, kunnen na aanmelding gebruik maken van dat systeem.

Recreatieve bestemming kan onderdeel vormen van het dagelijkse patroon van het leven van alle dag, in welk geval met het treffen van een WMO-vervoersvoorziening dan ook rekening wordt gehouden. Een hulpmiddel dat aangevraagd wordt met het oog op recreatie en ontspanning alleen, wordt niet in het kader van de WMO verstrekt.

Het vervoer naar bijvoorbeeld dagopvang of dagverzorging valt niet onder de WMO. Deze bestemmingen zijn niet te vatten onder de verplaatsingen die mensen in het algemeen van dag tot dag plegen te doen.

Individuele invulling van het leven van alle dag.

De gemeente dient een zorgvuldig onderzoek te doen naar het verplaatsingspatroon van de gehandicapte om vast te stellen welke verplaatsingen voor de gehandicapte van belang zijn voor het onderhouden van de voor hem noodzakelijke sociale contacten. Zijn de door de gehandicapte regelmatig af te leggen afstanden uitzonderlijk hoog en/of is de frequentie waarmee die afstanden worden afgelegd uitzonderlijk hoog, dan wordt daarmee bij het vaststellen van de goedkoopst-adequate voorziening rekening gehouden.

Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de betrokkene tijdelijk vanwege familieomstandigheden extra verplaatsingen over grotere afstanden moet maken, bijvoorbeeld van opname van een naaste in een bepaald ziekenhuis of in een AWBZ-instelling. In zo’n geval kan tijdelijk een verhoging van de omvang van de te verstrekken vervoersvoorziening/vergoeding aan de orde zijn.

Ook kan de situatie zich voordoen dat het verplaatsingsgedrag van de gehandicapte uitzonderlijk laag is, waarmee dan ook rekening gehouden kan worden. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als iemand woonachtig is in een woonomgeving waar in de zeer directe nabijheid de meest noodzakelijke voorzieningen en dagbesteding aanwezig zijn, bv een verzorgingstehuis met de nodige faciliteiten. Een beperking van de omvang van de voorziening kan dan ook gemotiveerd zijn.

Openbaar vervoer niet kunnen bereiken en/of gebruiken.

Een gehandicapte kan voor een WMO-vervoersvoorziening in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken. Hierbij wordt in de praktijk uitgegaan van de toegankelijkheid van de (stads-) bus. In de regel is de loopafstand tussen de woning en de bushalte bepalend, waarbij gebruiksmogelijkheden van fiets, brom- of snorfiets mede van invloed zijn.

Het betreft niet alleen lichamelijke, functionele belemmeringen. Ook psychische beperkingen kunnen aanleiding zijn voor het verstrekken van een WMO-vervoersvoorziening.

Psychische stoornissen kunnen alleen dan een criterium zijn om in aanmerking te komen voor een WMO-voorziening als de cliënt voor de stoornis onder specialistische behandeling is (geweest) die tot nu toe zonder resultaat is.

Primaat bij het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer.

Binnen de gemeente Heerlen is in het verstrekkingenbeleid het primaat gelegd bij het Collectief VraagafhankelijkVervoer (CVV).

Gehandicapten die geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, kunnen in aanmerking worden gebracht voor het collectief vervoersysteem. Wanneer dat systeem niet de goedkoopst-adequate oplossing biedt, dan kan de gehandicapte voor een van de andere vervoersvoorzieningen in aanmerking komen.

Algemeen gebruikelijk.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen die:

  • a)

    in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • b)

    niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

  • c)

    niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

In relatie tot vervoersvoorzieningen zijn de volgende hulpmiddelen als algemeen gebruikelijk aan te merken:

  • ·

    Bromfietsen,

  • ·

    rijwielen en

  • ·

    rijwielen met hulpmotor.

Eventuele kosten van aanpassing van voornoemde voorzieningen zijn mogelijk wel voor rekening van de WMO te nemen.

Een aangepaste driewielfiets wordt, gezien het depotkarakter c.q. herverstrekkingsmogelijkheden, als verstrekking in bruikleen gegeven zonder toepassing van een algemeen gebruikelijke factor.

Gebruik van een algemene voorziening waaronder een systeem van Collectief Vraagafhankelijk Vervoer, tegen gereduceerd tarief

Een algemene voorziening kan zijn het reguliere openbaar vervoer, mits dat toegankelijk, bereikbaar en bruikbaar is voor mensen met een functiebeperking. In praktijk is dat nog lang niet het geval.

Als WMO-geïndiceerde in het systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer, kan de gehandicapte tegen gereduceerd tarief onbeperkt gebruik maken van het vervoerssysteem. Binnen de rangorde van te verstrekken voorzieningen heeft deze het primaat, aangezien deze tevens individuele voorzieningen (gedeeltelijk) overbodig kan maken.

Door een hoogwaardig systeem van CVV op te (doen) zetten kan een gemeente in belangrijke mate invulling geven aan het compensatiebeginsel ten aanzien van het vervoer buitenshuis. Een dergelijk systeem dient wel aan een aantal voorwaarden te voldoen.

In samenwerking met de Limburgse gemeenten heeft de Provincie een dekkend systeem opgezet welk vanaf 10-12-2006 wordt uitgevoerd door Veolia .

Het systeem wordt gekenmerkt door de volgende kwaliteitseisen:

  • -

    vervoer van deur tot deur per minibus of rolstoeltaxi voor iedereen;

  • -

    onbeperkt gebruik van het CVV binnen het geldende vervoersgebied;

  • -

    openstelling gedurende 7 dagen per week, op maandag tot en met vrijdag van 06.00 uur tot 01.00 uur en op zaterdag tot en met zondag van 07.00 uur tot en met 01.00 uur;

  • -

    het vervoersgebied is vastgesteld op een gebied ter grootte van 5 openbaar vervoer zones vanaf het vertrekpunt van de reiziger;

  • -

    in het systeem zijn zogenaamde “puntbestemmingen” aangemerkt. Dit is een bestemming die buiten het gebied van 5 OV zones kan liggen maar waarvan de gemeente het belangrijk vindt dat Wmo-reizigers deze toch kunnen bereiken. Een voorbeeld is het Academisch ziekenhuis te Maastricht.

  • -

    indien de gehandicapte beschikt over een Openbaar Vervoer begeleiderskaart - welke ingeval van medische noodzaak op aanvraag verstrekt wordt door de NS - kan de gehandicapte een begeleider meenemen in het CVV, zonder dat voor de begeleider een reizigersbijdrage verschuldigd is;

  • -

    bij overstap op het reguliere openbaar vervoer bespreekt de reiziger de gewenste vertrektijd met de CVV vervoerder. Omdat Veolia ook verantwoordelijk is voor het reguliere openbare busvervoer en enkele treinverbindingen in Limburg, is afstemming minder complex dan in het verleden;

  • -

    desgewenst hulp bij in-, uit- en overstap;

  • -

    oproep gestuurd met een vooraanmeldtijd van 1 uur en een marge bij het ophalen van maximaal 15 minuten eerder of later dan het overeengekomen tijdstip;

  • -

    omrijfactor bij gecombineerde ritten niet meer dan 30 minuten.

In plaats van de mogelijkheid om tegen gereduceerd tarief gebruik te maken van het CVV is er ten behoeve van bewoners van de Verpleegklinieken te Heerlen de mogelijkheid om te kiezen voor een vervoerssysteem behorende bij betreffende verpleeginrichting. Binnen de statuten van de uitvoerende stichting (“Stichting Vriendenkring VKH”) is de kwaliteit en continuïteit van het vervoer ten behoeve van de bewoners vastgelegd.

De achtergrond van de omvang van de voorziening in relatie tot het compensatiebeginsel.

Ten aanzien van de omvang van de voorziening is in het algemeen te stellen dat de gemeente Heerlen een relatie legt tussen de vervoersbehoefte van betrokkene en a. de leeftijd en b. het gebruik van andere vervoersvoorzieningen.

Ad a:

Binnen de gemeente wordt beleid betreffende de relatie tussen de vervoersbehoefte en de leeftijd als volgt gehanteerd:

Indien in individuele gevallen het tegendeel niet blijkt wordt ervan uitgegaan dat:

  • -

    er bij kinderen jonger dan 5 jaar geen sprake is van vervoersproblemen, omdat de ouders hen meenemen, zoals ook gebruikelijk is bij niet-gehandicapte kinderen;

  • -

    kinderen van 5 tot 12 jaar een geringe zelfstandige vervoersbehoefte hebben, omdat zij veelal door hun ouders worden begeleid, zoals ook gebruikelijk is met niet-gehandicapte kinderen;

  • -

    kinderen van 12 tot 15 jaar zich ontwikkelen in de richting van volwassen verplaatsingsgedrag;

  • -

    kinderen vanaf 15 jaar een zelfstandige vervoersbehoefte hebben die overeenkomt met die van volwassenen.

Voornoemde uitgangspunten hebben tot gevolg dat in de regel:

  • -

    aan gehandicapte kinderen tot 5 jaar geen vervoersvoorziening wordt verstrekt;

  • -

    aan gehandicapte kinderen van 5 tot 12 jaar een halve vervoersvoorziening wordt verstrekt;

  • -

    aan gehandicapte kinderen van 12 tot 15 jaar een 3/4 vervoersvoorziening wordt verstrekt;

  • -

    aan gehandicapte kinderen van 15 tot 18 jaar een volledige vervoersvoorziening wordt verstrekt.

Deze beperkingen gelden niet bij de toekenning van het CVV, wel bij andere individuele vervoersvoorzieningen.

Ad b:

Binnen de gemeente wordt beleid betreffende de relatie tussen de vervoersbehoefte en het gebruik

van andere en/of meerdere voorzieningen als volgt gehanteerd:

  • -

    Indien de gehandicapte een substantiële vervoersbehoefte heeft in de directe woonomgeving en daarvoor een open elektrische buitenwagen (elektrische rolstoel, scootermobiel e.d.) ter beschikking heeft gekregen vanuit de WMO of de AAW, is afhankelijk van de handicap, situatie en vervoersbehoefte een gedeeltelijke verstrekking van een andere vervoersvoorziening (o.a. CVV, individuele voorziening, overgangsregeling) aan de orde. De bedoelde andere voorziening wordt dan gekort met 25%.

  • -

    Samenloop van korting vanwege voornoemde is per gehandicapte te bepalen op maximaal 25%.

  • -

    Verstrekking van een voorziening(-en) in de vorm van een elektrische buitenrolstoel met bediening achterop (specifiek bedoeld voor de begeleider), een tandem, een aangepaste driewielfiets, een handbike, een handbewogen rolstoel/duwwandelwagen, aangepaste buggy leiden niet tot een korting.

    BIJLAGE VI: PROTOCOL GEBRUIKELIJKE ZORG BIJ HULP BIJ HET HUISHOUDEN

    Voorwoord

    Dit document is afgeleid van het CIZ protocol gebruikelijke zorg. Het document is zoveel mogelijk in stand gehouden en bedoeld als mogelijke richtlijn bij de indicatiestelling voor hulp bij het huishouden in de Wmo. Deze richtlijn is een hulpmiddel bij het indiceren voor hulp bij het huishouden.

    Met de invoering van de Wmo op 1 januari 2007 is de uitvoering van de Huishoudelijke Verzorging over naar gemeenten. Huishoudelijke Verzorging in de AWBZ komt daarmee te vervallen. Persoonlijke en activerende begeleiding OB / AB blijven nog wel bestaan binnen de AWBZ.

    Deze richtlijn bevat een nadere definiëring en normering van wat gebruikelijke zorg is en verduidelijkt daarmee de zorg die niet valt binnen de aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo.

    Inhoudsopgave

    1. Plaatsbepaling gebruikelijke zorg

    • 1.

      1 Gebruikelijke zorg in relatie tot hulp bij het huishouden vanwege

      de ondersteuning vanuit de Wmo

    • 1.

      2 Gebruikelijke zorg en mantelzorg

    • 1.

      3 De omgeving als wegingsfactor

    • 1.

      4 Status van het indicatiebesluit

    • 1.

      5 Status van dit protocol

    2. Definities en algemene uitgangspunten

    • 2.

      1 Aanvrager

    • 2.

      2 Gezamenlijke huishouden

    • 2.

      3 Huisgenoot

    • 2.

      4 Een- en meerpersoonshuishouden

    • 2.

      5 Maatschappelijke participatie

    • 2.

      6 Culturele diversiteit

    • 2.

      7 PGB en mantelzorg

    • 2.

      8 Betrekken van huisgenoten/mantelzorgers bij het indicatieonderzoek

    • 2.

      9 Gemotiveerd afwijken

    • 2.

      10 Cliëntsoevereiniteit

    3. Richtlijnen voor de indicatiestelling voor ondersteuning

    vanuit de Wmo bij het bepalen van gebruikelijke zorg

    • 3.

      1 Ondersteuning vanuit de Wmo aanvullend op eigen mogelijkheden

    • 3.

      2 Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting

    • 3.

      3 Fysieke afwezigheid

    • 3.

      4 Korte levensverwachting

    • 3.

      5 Telefonisch indiceren

    4. Gebruikelijke zorg naar functie

    4.1 Huishoudelijke verzorging

    4.1.1 Doel huishoudelijke verzorging

    4.1.2 Leefeenheid primair verantwoordelijk

    4.1.3 Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar

    4.1.4 Indicatie voor het aanleren van huishoudelijke activiteiten

    4.1.5 Opvang en verzorging van kinderen bij uitval van één van de ouders

    4.1.6 Uitval van ouder in éénoudergezin

    4.1.7 Bijdrage van kinderen aan het huishouden

    4.1.8 Hoge leeftijd en trainbaarheid

    5. Voorliggende voorzieningen

    • 5.

      1 Wettelijk voorliggende voorzieningen

    • 5.

      2 Algemeen gebruikelijke voorziening

    Bijlage 1 Het onderzoeken van overbelasting

    Bijlage 2 Over wegen en overwegen

    1. Plaatsbepaling gebruikelijke zorg

    1.1 Gebruikelijke zorg in relatie tot hulp bij het huishouden vanwege ondersteuning vanuit de Wmo

    De Wmo verschilt sterk van de AWBZ. In de Wmo vervalt het verzekerd recht op zorg. In plaats daarvan is een compensatieplicht in de wet opgenomen.

    Omschrijving compensatieplicht:

    Wet Wmo Artikel 4 lid 1.

    • 1.

      Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

      • a.

        een huishouden te voeren;

      • b.

        zich te verplaatsen in en om de woning;

      • c.

        zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

      • d.

        medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

    • 2.

      Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en

      Wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorziening, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

    In de modelverordening van de VNG staat bij hoofdstuk 1 Algemene bepalingenartikel 1 n:

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend.

    Hoofdstuk 3 ‘Hulp bij het huishouden’ artikel 3.3 gebruikelijke zorg. In afwijking van het gestelde in artikel 3.3 komt een persoon als bedoeld in artikel 1 eerste lid onder g onderdeel 4,5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten

    Onder vorenbedoelde zorg zijn begrepen voorzieningen tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid of strekkende tot verbetering van levensomstandigheden, alsmede maatschappelijke dienstverlening. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden aard, inhoud en omvang van de zorg waarop aanspraak bestaat, geregeld; daarbij kunnen met betrekking tot de inhoud en omvang van de desbetreffende zorg beperkingen worden gesteld.

    Het bepalen van aard en omvang van gebruikelijke zorg in relatie tot een eventuele aanspraak op hulp vanwege ondersteuning vanuit de Wmo heeft alleen betrekking op de functie hulp bij het huishouden.

    1.2 Gebruikelijke zorg en mantelzorg

    In relatie tot ondersteuning vanuit de Wmo is het van belang de term gebruikelijke zorg goed te onderscheiden van het begrip mantelzorg.

    Gebruikelijke zorg en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen.

    Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de Wmo. Het is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

    Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.

    Bij mantelzorg gaat het om ondersteuning vanuit de Wmo waarop de burger vanuit het compensatiebeginsel een beroep kan doen op de gemeente. Er wordt dan ook gesproken van de externe mantelzorg.

    Externe mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie (Zorg Nabij, VWS 2001). Bij externe mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Externe mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren. Het betreft hier dus niet de partner, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

    1.3 De omgeving als wegingsfactor

    De fysieke en sociale omgeving zijn van invloed op de zorgbehoefte van de cliënt. Huisgenoten, andere naasten en verwanten van de cliënt kunnen zowel in positieve als in negatieve zin de zorgbehoefte beïnvloeden. Zij kunnen zelf zorg behoeven (kleine kinderen, een gehandicapte huisgenoot/familielid), zij kunnen ook verlichting geven en bijdragen aan te verrichten taken (gezonde volwassenen).

    In het indicatieonderzoek naar beperkingen en participatieproblemen van cliënten zal altijd de fysieke en sociale omgeving van de vrager meegenomen worden in de afweging. In geval er voor de cliënt externe mantelzorg vrijwillig beschikbaar is kan dat deel van de zorgaanspraak buiten het indicatiebesluit blijven omdat daar geen hulp bij het huishouden vanuit de ondersteuning in de Wmo voor ingezet hoeft te worden. Dit deel hoeft door de gemeente niet gecompenseerd te worden. De externe mantelzorger voorziet al in die hulp en de consulent weegt dat mee in het opstellen van het indicatiebesluit.

    Welke zorg de externe mantelzorger op zich neemt en in welke omvang is, in overleg met de cliënt, uitsluitend en alleen aan de externe mantelzorger zelf om te bepalen.

    Het meewegen van de externe mantelzorg betekent ook dat de consulent nagaat of voor een deel van de externe mantelzorg alsnog ondersteuning vanuit de Wmo geïndiceerd moet worden ter ondersteuning van de externe mantelzorger zodat die regelmatig tijdelijk ontlast wordt.

    In geval er voor een cliënt geen mantelzorg beschikbaar is of mantelzorg wegvalt, wordt dus ondersteuning vanuit de Wmo geïndiceerd.

    1.4 Status van het indicatiebesluit

    Bij de invoering van de Wmo op 1 januari 2007 is het een taak van de gemeente om de indicatie voor hulp bij het huishouden vast te stellen. Of deze hulp in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget zal worden afgenomen door de hulpvrager doet voor de indicatiestelling niet terzake.

    1.5 Status van deze richtlijnen

    Deze richtlijnen zijn gebaseerd op het protocol gebruikelijke zorg, zoals het CIZ die eerder heeft uitgewerkt. WMO-consulenten dienen deze richtlijnen te hanteren bij het bepalen of er aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo aan de orde is waarbij beoordeeld moet worden hetgeen van huisgenoten onderling verwacht wordt aan zorg van en voor elkaar.

    De afdeling Werkgelegenheid en Sociale Zaken heeft de mogelijkheid, in geval toepassing van deze richtlijnen in concrete gevallen tot kennelijke onbillijkheid leidt, om zelf en waar nodig te besluiten dat van de richtlijnen moet worden afgeweken.

2. Definities en algemene uitgangspunten

2.1 Aanvrager

De aanvrager is degene die een gezondheidsprobleem heeft en daardoor beperkingen ondervindt in de zelfredzaamheid. Ook wanneer ondersteuning wordt gevraagd in het functioneren van het huishouden door een ander dan de aanvrager (zoals de echtgenote of de ouder), is degene met het gezondheidsprobleem de aanvrager.

De cliënt hoeft niet altijd de aanvrager van het verzoek om ondersteuning te zijn. Ook de wettelijke vertegenwoordiger van de cliënt kan een aanvraag indienen.

2.2 Gezamenlijke huishouding

De definitie van gezamenlijke huishouding is opgenomen in de wet Wmo art. 1 lid 4:

Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Lid 5: Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

  • a.

    zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld,

  • b.

    uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander,

  • c.

    zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouden krachtens een geldend samenlevingscontract, of zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar de aard en strekking overeenkomstig met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.

2.3 Huisgenoot

Gebruikelijke zorg wil zeggen dat als de hulpvrager huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, zij verondersteld worden dit door een herverdeling van taken te doen, zodat er geen ruimte meer bestaat hulp bij het huishouden te indiceren.

Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat indien degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen. Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten ouder dan 18 jaar. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld in verband met studie op kamers te kunnen wonen en een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld een volledig huishouden te kunnen draaien.

Hoewel in de verordening onder huisgenoot wordt verstaan, iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, worden personen onder 18 jaar verondersteld te helpen bij het huishouden, zoals het bijhouden van de eigen kamer, het helpen dekken van de tafel, het helpen bij de afwas enz. Ook met deze activiteiten kan rekening gehouden worden bij de indicatie (zie § 4.1.7).

Daarbij wordt er geen rekening mee gehouden of men het al dan niet wil of al dan niet gewend is te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp geboden worden bij het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.

Het is echter expliciet niet de bedoeling om bewoners van kloosters, woongemeenschappen en dergelijk te dwingen tot het verlenen van zorg aan medebewoners.

2.4 Eén- en meerpersoonshuishouden

Indien de cliënt deel uitmaakt van een leefeenheid bestaande uit meerdere personen (meerpersoonshuishouden) moet de consulent vaststellen wat, gezien de samenstelling van die leefeenheid, in dat geval verstaan wordt onder gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar. Pas dan kan de consulent besluiten op welke ondersteuning vanuit de Wmo de cliënt redelijkerwijs is aangewezen.

In geval cliënt een éénpersoonshuishouden voert is er geen sprake van gebruikelijke zorg.

2.5 Maatschappelijke participatie

Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren.

In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke zorg niet in de weg. Gebruikelijke zorg gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie (zie ook § 3.4).

2.6 Culturele diversiteit

Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een pluriforme samenleving waarin een ieder gelijke aanspraken op ondersteuning vanuit de Wmo kan maken.

2.7 Betrekken van huisgenoten / mantelzorgers bij het indicatieonderzoek

Indien er sprake is van huisgenoten, die gebruikelijke zorg Leveren, is het zaak dat de consulent de huisgenoten persoonlijk hoort in het kader van het indicatieonderzoek. Op die manier kan de consulent correct inventariseren welke taken de huisgenoot uitvoert en hoe hij/zij de belasting van deze taken ervaart in relatie tot zijn/haar maatschappelijke participatie.

Ook – of juist - wanneer het gaat om min of meer gebruikelijke zorg en de inzet van de huisgenoot, vereist de zorgvuldigheid dat deze wordt gehoord.

Een externe mantelzorger wordt in principe alleen op verzoek van de cliënt gehoord in het indicatieonderzoek.

2.8 Gemotiveerd afwijken

Indien er sprake is van een zorgvraag waarvan de consulent objectief heeft vastgesteld dat het gaat om zorg die valt onder de eigen verantwoordelijkheid van het huishouden dan wel om zorg die vrijwillig door mantelzorg wordt geleverd, kan conform dit document worden vastgesteld dat er geen grondslag voor ondersteuning vanuit de Wmo is.

Wanneer een dergelijke vaststelling voor de consulent als professional tot kennelijke onredelijkheid en/of onbillijkheid leidt gezien de situatie van de cliënt, kan en moet de consulent (gemotiveerd) van deze richtlijn afwijken.

Er kan dan besloten worden gebruik te maken van de hardheidsclausule, artikel 49 van de Verordening.

2.9 Cliëntsoevereiniteit

Een van de basisprincipes van de Wmo is de cliëntsoevereiniteit.

Hiermee wordt bedoeld, dat de wens van de cliënt ten aanzien van de vraag van wie hij zorg wenst te ontvangen, leidend dient te zijn bij de (indicatie en) hulprealisatie. Een hulpvrager heeft vanuit dat perspectief zeggenschap in de hulpverlening. In het verlengde daarvan kan hij niet zonder meer verplicht worden (persoonlijke) hulp van de partner/huisgenoot te aanvaarden. Of er vervolgens aanspraak is op ondersteuning vanuit de Wmo hangt af van de uitkomst van de indicatiestelling.

3. Richtlijnen voor de indicatiestelling hulp bij het huishouden ondersteuning bij het bepalen van gebruikelijke zorg in relatie tot ondersteuning vanuit de Wmo

3.1 Ondersteuning vanuit de Wmo aanvullend op eigen mogelijkheden

Ondersteuning vanuit de Wmo is aanvullend op de mogelijkheden die de cliënt heeft om op eigenkracht zijn probleem op te lossen.

Dit is terug te vinden in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Artikel 2:

Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.

Vervolgens moet bekeken worden of voorliggende voorzieningen een oplossing kunnen bieden voor het zorgprobleem. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar wettelijk voorliggende voorzieningen en voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. Zie bijlage 1. Wettelijke voorliggende voorzieningen zijn afdwingbaar terwijl bij algemeen gebruikelijke voorzieningen moet worden nagegaan of deze voorziening ook werkelijk beschikbaar is en adequaat is ingeval van de cliënt.

3.2 Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting

Een consulent kan besluiten dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke zorg kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat de consulent redelijkerwijs moet concluderen dat de betreffende taken niet door hem uitgevoerd kunnen worden.

Een consulent moet altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.

Wanneer partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. De gemeente moet daar dan een geobjectiveerd oordeel over vormen. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor.

Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie te geven voor gebruikelijke zorg.

In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

3.3 Fysieke afwezigheid

Indien de huisgenoot van een cliënt vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij de indicatiestelling uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen gaat.

De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd.

3.4 Korte levensverwachting

In geval de cliënt een zeer korte, bekende levensverwachting heeft kan ter ontlasting van de leefeenheid van de cliënt afgeweken worden van de normering van gebruikelijke zorg.

3.5 Telefonisch indiceren

Een aanvraag mag nooit telefonisch worden afgehandeld wanneer de cliënt het – ook na uitleg – niet eens is met de uitkomst.

4. Gebruikelijke zorg bij de functie hulp bij het huishouden

4.1 Doel hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden is aangewezen wanneer disfunctioneren van de leefeenheid als gevolg van gezondheidsproblemen van (één van) de verzorgende (leden) dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Het doel van huishoudelijke verzorging kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. (Zie verder richtlijn hulp bij het huishouden)

4.2 Leefeenheid primair verantwoordelijk

De leefeenheid van een cliënt die een beroep doet op ondersteuning vanuit de Wmo blijft altijd primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Dat betekent dat van een leefeenheid wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid.

4.3 Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar

Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken. Het verzorgen van –overigens gezonde- kinderen valt ook onder de functie hulp bij het huishouden.

  • ·

    Niet-uitstelbare taken zijn maaltijd verzorgen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen;

  • ·

    Wel-uitstelbare taken zijn boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen.

Taken van een 18 tot en met 22 jarige

Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.

Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren.

De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

  • ·

    schoonhouden van sanitaire ruimte,

  • ·

    keuken en een kamer,

  • ·

    de was doen,

  • ·

    boodschappen doen,

  • ·

    maaltijd verzorgen,

  • ·

    afwassen en opruimen.

Te normeren naar 5 uur per week in totaal. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

4.4 Indicatie voor het aanleren van huishoudelijke activiteiten

Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of

kunnen verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Indien hiervoor motivatie aanwezig is- kan er een indicatie worden gesteld voor 6weken zorg voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden. Afstemming met de functies OB/AB in het kader van de AWBZ is noodzakelijk.

4.5 Opvang en verzorging van kinderen bij uitval van een van de ouders

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles).

Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over.

Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Opvang is niet structureel in de Wmo. Voor de verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel een beroep op ondersteuning vanuit de Wmo gedaan worden.

Eigen oplossingen gaan voor

Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof. De consulent onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen.

Is dit niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van ) crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder ed. (de zogenaamde algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen). Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen is redelijk, onafhankelijk van de financiële omstandigheden.

Voorkomen van crisis en ontwrichting

Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurend overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan de functie huishoudelijke verzorging worden ingezet.

  • -

    Structurele opvang van kinderen is geen taak binnen de Wmo.

  • -

    Niet-structurele opvang van kinderen kan alleen bij ontwrichting of calamiteiten tijdelijk tot ondersteuning vanuit de Wmo leiden. Verzorging van de kinderen kan zonodig tot ondersteuning vanuit de Wmo leiden

4.6 Uitval van ouder in éénoudergezin

Indien er sprake is van uitval van de ouder in een éénoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de opvang en verzorging van de kinderen, wordt er eerst (zie § 4.5) nagegaan wat mantelzorg opvangt, en wat vrijwilligers als vervangende mantelzorg, voorliggende voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen opvangen.

Voor oppas en opvang van gezonde kinderen is in principe geen ondersteuning vanuit de Wmo, daarvoor zijn andere, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen voorhanden.

Gebruik van kinderopvang/crèche als voorliggende voorziening voor oppas en opvang van gezonde kinderen tot 5 dagen per week is redelijk. Indien indicatiesteller zich ervan heeft vergewist dat de voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar zijn of zijn uitgeput is bij uitval van de ouder in een éénoudergezin afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind een indicatie voor hulp bij het huishouden mogelijk tot 40 uur per week voor oppas en opvang van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (max. 3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden.

4.7 Bijdrage van kinderen aan het huishouden

In geval de leefeenheid van de cliënt mede bestaat uit kinderen, dan gaat de consulent ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

  • ·

    Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • ·

    Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • ·

    Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

4.8 Hoge leeftijd en trainbaarheid

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) kan, indien nodig, hulp voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend.

5. Voorliggende voorzieningen

Behalve gebruikelijke zorg zijn ook voorliggende voorzieningen reden om ondersteuning vanuit de Wmo te beperken of af te wijzen. De methodiek van de indicatiestelling zoals ontwikkeld in het Breed Indicatie Overleg (BIO protocol 1997) kende de volgende afwegingen: Wanneer er algemene voorzieningen zijn waarvan de hulpvrager gebruik kan maken, dan verdienen die de voorkeur boven het gebruik van bijzondere, (voorheen) sectorale voorzieningen.

Bijvoorbeeld: openbaar vervoer gaat voor bijzonder vraagafhankelijk vervoer, en dit gaat weer voor op collectief aanvullend vervoer, dat weer voor gaat op vervoer gericht op een specifieke doelgroep. Dezelfde redenering gaat op voor arbeid, dagbesteding, onderwijs, welzijnsvoorzieningen, enz.

Voorliggende voorzieningen zijn er in twee soorten: wettelijke en algemeen gebruikelijke.

5.1 Wettelijk voorliggende voorzieningen

Wettelijk voorliggende voorzieningen zijn deels neergelegd in de Wmo en deels in andere regelgeving dan de Wmo Wanneer er wettelijke voorliggende voorzieningen zijn, dient de hulpvrager daar gebruik van te maken. Wanneer zo’n voorziening een adequate oplossing voor het probleem van de cliënt zou bieden, bestaat er geen aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo. Het is daarbij niet van belang of de voorliggende voorziening daadwerkelijk aanwezig is of niet.

Er moet bij de indicatiestelling vanuit worden gegaan dat de voorliggende voorziening beschikbaar is. Het feit dat de instantie die verantwoordelijk is voor de realisatie van de voorziening in gebreke is gebleven, is geen reden dit af te wentelen op de Wmo.

De afweging of voorliggende voorzieningen een adequate oplossing bieden voor het probleem van de cliënt is een vraag die de consulent zich stelt nadat de afweging: “Is hier sprake van gebruikelijke zorg?” heeft plaatsgevonden.

5.2 Algemeen gebruikelijke voorziening

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorliggende voorziening waarvan gebruik moet worden gemaakt als deze voorhanden is en in redelijkheid een oplossing biedt voor de zorgvraag van de cliënt.

Hierbij moet worden gedacht aan:

  • ·

    crèche, kinderopvang, gastouder;

  • ·

    personenalarmering;

  • ·

    maaltijdservice;

  • ·

    financieel-administratieve ondersteuning;

  • ·

    hondenuitlaatdienst;

  • ·

    klussendienst.

Vrijwilliger is vervangende mantelzorg

Vrijwilligers moeten niet worden opgevat als een ‘voorliggende voorziening’ maar als vervanging van mantelzorg. Dat betekent dat indien er vrijwilligers aanwezig, beschikbaar en bereid zijn om de zorg vrijwillig te (blijven) leveren, er voor dat deel geen ondersteuning is vanuit de Wmo.

BIJLAGE 1 HET ONDERZOEKEN VAN OVERBELASTING

Algemeen

De consulent onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken overneemt, reeds overbelast dreigt te raken.

In Van Dale wordt overbelasting uitgelegd als “meer belasten dan het prestatievermogen toelaat”. In medische kringen praten we dan over het (on)evenwicht tussen draagkracht

(= belastbaarheid) en draaglast (= belasting).

Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt het bepaald door in- en uitwendige factoren.

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht

zijn onder meer:

• lichamelijke conditie mantelzorger;

• geestelijke conditie mantelzorger;

• wijze van omgaan met problemen (coping);

• motivatie voor zorgtaak;

• sociaal netwerk.

Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

• omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken;

• ziektebeeld en prognose;

• inzicht van mantelzorger in ziektebeeld van de cliënt;

• woonsituatie;

• bijkomende sociale problemen;

• bijkomende emotionele problemen;

• bijkomende relationele problemen.

Onderzoek naar de draaglast-draagkracht mantelzorger

Het kan soms heel duidelijk zijn dat de mantelzorger overbelast is, in ander gevallen is dat minder duidelijk en zal dit in het indicatieonderzoek moeten worden uitgediept.

Er bestaat niet één, simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft.

Wel bestaan er allerlei vragenlijsten op dat gebied en kunnen door de mantelzorger ervaren klachten duiden op overbelasting.

Een recente uitspraak van het Cvz (Zknr. 23010188) leert dat het College van mening is dat de beperkingen in de belastbaarheid vanwege de gezondheid van de mantelzorger dienen te worden beoordeeld door of onder verantwoordelijkheid van een arts. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de behandelende sector volstaan om hierover een oordeel te vormen. Dit dient dan wel onder aanwijzing van een arts te gebeuren; deze dient vervolgens ook bij het eindoordeel te worden betrokken.

Onderzoeksvragen

Hieronder volgt een reeks van vragen die de consulent zouden kunnen helpen bij het verkrijgen van een indruk over de eventuele overbelasting van de mantelzorger.

  • ·

    Wat zegt de mantelzorger er zelf over, hoe ervaart hij of zij het zorgen?

  • ·

    Hoe is de (lichamelijke en geestelijke) gezondheid van de mantelzorger?

  • ·

    Zijn er signalen van overbelasting: nervositeit, vermoeidheid?

  • ·

    Heeft de mantelzorger een “uitlaatklep”? Heeft hij of zij de mogelijkheid om activiteiten buitenshuis te doen? Kan iemand zijn verhaal kwijt bij vrienden, familie of professionals? Wordt er respijtzorg geboden zodat de mantelzorger even op adem kan komen?

  • ·

    Hoe is de relatie tussen de mantelzorger en de cliënt? Hoe stelt de cliënt zich op, veeleisend of juist dankbaar? Kan de mantelzorger grenzen aangeven en ‘nee’ zeggen? Is er irritatie tussen de mantelzorger en cliënt?

  • ·

    Heeft de mantelzorger inzicht in de ziekte van de cliënt? (Als men weet dat bepaald gedrag uit de ziekte voortkomt, kan het gemakkelijker zijn dat gedrag te accepteren.)

  • ·

    Hoeveel tijd heeft de mantelzorger? Heeft iemand een baan, een eigen gezin, een ander familielid dat zorg behoeft? Voorbeeld: een echtgenoot wordt ziek, terwijl zijn vrouw ook al voor haar ouders zorgt.

  • ·

    Is de zorg te plannen of is er continue controle en toezicht nodig?

  • ·

    Hoe is de prognose? (Een terminale situatie is altijd zwaar, maar een situatie die langdurig en stabiel is, kan ook veeleisend zijn.)

  • ·

    Wat zijn de knelpunten in de zorg?

  • ·

    Hoe is de woonsituatie? Woont men afgelegen, of in een flat zonder lift zodat de cliënt en de mantelzorger min of meer samen opgesloten zitten.

Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. Het is mogelijk, dat slechts één van deze symptomen waarneembaar is. Over het algemeen zullen meerdere symptomen gecombineerd optreden. De mate, waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen.

Daarnaast dient men zich te bedenken dat het hierbij om veelal, aspecifieke symptomen gaat, die ook bij andere stoornissen kunnen passen (dit is een van de redenen waarom Cvz de beoordeling hiervan bij de arts neerlegt). Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat. Indien er meerdere van onderstaande symptomen aanwezig zijn, is het raadzaam dat de zorger zijn huisarts raadpleegt, omdat bij langdurige aanwezigheid en/of verwaarlozing van dergelijke symptomen weer kunnen leiden tot andere, ernstige stoornissen.

Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:

  • ·

    Gespannen spieren, vaak in schoudergordel en rug

  • ·

    Hoge bloeddruk

  • ·

    Gewrichtspijn

  • ·

    Gevoelens van slapte

  • ·

    Slapeloosheid

  • ·

    Migraine, duizeligheid

  • ·

    Spierkrampen

  • ·

    Verminderde weerstand, ziektegevoeligheid

  • ·

    Opvliegingen

  • ·

    Ademnood en gevoelens van beklemming op de borst

  • ·

    Plotseling hevig zweten

  • ·

    Gevoelens van beklemming in de hals

  • ·

    Spiertrekkingen in het gezicht

  • ·

    Verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen

  • ·

    Ongeduld

  • ·

    Vaak huilen

  • ·

    Neerslachtigheid

  • ·

    Isolering

  • ·

    Verbittering

  • ·

    Concentratieproblemen

  • ·

    Dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen

  • ·

    Rusteloosheid

  • ·

    Perfectionisme

  • ·

    Geen beslissingen kunnen nemen

  • ·

    Denkblokkades

Bronnen:

• Een open gesprek. Indicatiestelling en mantelzorg NIZW 2000;

• Nieuwsbrief adviesprocedure indicatiegeschillen Cvz, nr. 2003/3;

• Assesment Scales in Old Age Psychiatry. A. Burns e.a. Martin Dunitz Ltd 1999.

BIJLAGE 2: OVER WEGEN EN OVERWEGEN

Uit: Gebruikelijke zorg van ouders voor hun kinderen, Jeanne Stroucken,

Jeanette van den Brink, afstudeerscriptie MGZ, VDO, 2002

De in dit document gehanteerde indeling in leeftijdscategorieën komt overeen met de verdeling in de bestudeerde literatuur (o.a. Mönks 1994 en Verhulst 1997). Andere documenten die deze indeling ook hanteren zijn bijvoorbeeld de Sociale Redzaamheidschaal Zwakzinnigen. Deze test wordt pas vanaf 4 jaar gebruikt, waaruit je kunt opmaken dat voor die leeftijd de vaardigheden in het kader van zelfredzaamheid niet of nauwelijks te verwachten zijn bij kinderen.

Kijkend naar de kinderopvang in Nederland dan is te zien dat ook daar dezelfde categorieën worden gehanteerd. Tot 4 jaar zijn er kinderdagcentra waar kinderen kunnen worden opgevangen van ouders die bijvoorbeeld werken. Vanaf 4 jaar tot 12 jaar is er de zogenaamde BSO ofwel Buiten Schoolse Opvang. Daar wordt opvang verzorgd voor kinderen na schooltijd en in vakanties. Voor kinderen van 12 jaar en ouder is geen (of nauwelijks) opvang. Hieruit zou kunnen worden opgemaakt dat kinderen tot 12 jaar na school opvang nodig hebben en oudere kinderen niet meer. Dat zegt iets over de leeftijd die normaal geacht wordt voor een kind, zonder direct toezicht thuis te zijn. Voor ons een belangrijk gegeven, want dat geeft het moment aan waarop ouders van verstandelijk gehandicapte kinderen een beroep kunnen doen op de AWBZ voor vergoeding van de oppas die zij nodig hebben voor hun kind.

Wanneer het gaat over verkeersveiligheid zijn er eigenlijk geen eenduidige leeftijdsgrenzen gevonden. De motorische vaardigheden worden wel beschreven, maar niet wanneer een kind normaal gesproken alleen het verkeer in kan. Er wordt wel iets gezegd over de leeftijd kinderen waarop regels begrijpen (verkeersregels) en op welke leeftijd kinderen meerdere dingen tegelijk kunnen overzien en er op kunnen reageren (het verkeer) (Verhulst)

1997). Het enige uitgangspunt dat hierbij algemeen vorm heeft gekregen is het moment waarop kinderen op de basisschool verkeersexamen doen. Dit vindt meestal plaats in groep 7 wanneer kinderen tussen de 10 en 12 jaar oud zijn.

Gesteld kan worden dat de meeste kinderen vanaf 12 jaar zich zelfstandig in het verkeer moeten kunnen begeven.

Ook is bestudeerd wat er geschreven staat over de zelfredzaamheid van kinderen in het kader van de persoonlijke verzorging, met name de onderdelen: zichzelf wassen of douchen, aan- en uitkleden en tandenpoetsen. In dat kader is tevens de zindelijkheid benoemd. Samenvattend kan gesteld worden dat deze vaardigheden door de meeste kinderen beheerst worden rond hun 5e levensjaar, maar dat controle dan nog wel nodig is. (o.a. Mönks 1994 en Verhulst 1997).

Conclusie daaruit is dat het normaal is dat kinderen tot 5 jaar geheel verzorgd worden door hun ouders of opvoeders op het gebied van persoonlijke verzorging. Tot welke leeftijd toezicht nodig blijft, wordt niet vermeld. Wij vinden echter dat, gebaseerd op wat we hebben gelezen, er vanuit gegaan mag worden dat rond het 12e levensjaar toezicht in het kader van de persoonlijke verzorging niet meer nodig is. Voor de indicatieaanvragen voor persoonlijke verzorging zal dan ook een leeftijdsgrens van 12 jaar gehanteerd kunnen worden.

Bij het zoeken naar wat deskundigen schrijven over vrijetijdsbesteding, is uitgegaan van een sport of hobby bedrijven, niet buitenspelen of binnenshuis zichzelf vermaken.

Binnen clubs of verenigingen worden kinderen ook weer ingedeeld in leeftijdscategorieën.

Tot 5 jaar kunnen kinderen eigenlijk nergens georganiseerd sporten of hobby’s uitoefenen.

Kinderen tot 6 jaar zijn motorisch nog onvoldoende ontwikkeld en is het uithoudingsvermogen te gering om sport te beoefenen, behalve zwemmen (Feddema, Wagenaar 1999). Zwemles valt ons inziens echter niet onder vrijetijdsbesteding. Het leren zwemmen wordt in Nederland over het algemeen als een essentieel onderdeel van de opvoeding gezien.

Vanaf 5 jaar, maar meestal vanaf 6 jaar, vallen kinderen bij clubs en verenigingen onder de beginners. Vanaf 8 jaar vallen ze doorgaans in een volgende categorie tot 10 jaar en daarna in een categorie tot 12 jaar. Indeling in categorieën gaat meestal door tot 18 jaar. Daarna horen kinderen (bij sporten) tot de senioren.

Over een gemiddeld aantal uren vrijetijdsbesteding per week buitenshuis voor kinderen is vrijwel niets te vinden in de literatuur. Vermeld staat alleen wat er binnen een sport- of hobbyclub aan uren per kind wordt besteed, maar niet naar hoeveel clubs kinderen normaal gesproken gaan. Het betreft meestal activiteiten voor 1 tot 2 uur per week. Het totaal aantal uren vrijetijdsbesteding is dus afhankelijk van het aantal clubs dat wordt bezocht en hobby's die worden beoefend.

BIJLAGE VII PROTOCOL INDICATIESTELLING HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Voorwoord

De basis voor deze Wmo richtlijn Hulp bij het huishouden is het CIZ protocol huishoudelijke verzorging voor de indicatiestelling AWBZ en het protocol Gebruikelijke Zorg, beide uit 2005. De functie Huishoudelijke Verzorging (HV) is per 1 januari 2007 uit de AWBZ gehaald en in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) als Hulp bij het Huishouden (HbH) opgenomen. Om tot deze Wmo richtlijn te komen is het AWBZ protocol Huishoudelijke Verzorging en Gebruikelijke Zorg aangepast op basis van de Wmo modelverordening en modelbeleidsregels van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Deze modelverordening en modelbeleidsregels zijn bedoeld voor gemeenten als hulpmiddel voor het opstellen van een eigen Wmo verordening en beleidsregels. In de toelichting op de modelverordening stelt de VNG: “In deze modelverordening is vorm gegeven aan het compensatiebeginsel zonder de regels van de Wet voorzieningen gehandicapten en de regels rond de functie huishoudelijke verzorging uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geheel los te laten. Dit is van belang om niet een vacuüm te laten ontstaan, te meer daar het overgangsrecht zoals geregeld in de Wmo bestaande cliënten maximaal één jaar het behoud van de oude rechten op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Wet voorzieningen gehandicapten biedt.” Het is de verwachting dat in de toekomst gemeenten eigen beleid zullen gaan maken wat mogelijk meer af zal wijken van de functie huishoudelijke verzorging zoals die was in de AWBZ.

Inleiding

De gemeente heeft de plicht om burgers met beperkingen in staat te stellen om een huishouden voeren. Hiertoe behoort zowel de hulp bij het huishouden als de Wmo-woonvoorzieningen. In de modelverordening wordt er van uitgegaan dat: “een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd.” Dit betekent dat woonvoorzieningen voorliggend kunnen zijn op Hulp bij het huishouden, bijvoorbeeld een woningsanering of het plaatsen van een wasmachine op een verhoging.

De hulp bij het huishouden kan in 3 vormen als voorziening worden verstrekt:

  • 1)

    Hulp bij het Huishouden als algemene voorziening

  • 2)

    Hulp bij het Huishouden in natura

  • 3)

    Persoonsgebonden budget (PGB) voor Hulp bij het Huishouden

Ad. 1

In de Verordening is dit omschreven als: “een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan het vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte.”

De regels voor algemene voorzieningen zijn de volgende:

  • -

    Het gaat om een voorziening die in tijd een korte duur heeft;

  • -

    Het gaat om een voorziening die betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg;

  • -

    Of het gaat om een voorziening ten behoeve van een incidentele zorgbehoefte. Denk hierbij bijvoorbeeld aan lichte, niet complexe zorg, zoals tijdelijke hulp bij het huishouden na een ziekenhuisopname.

  • -

    Het is niet mogelijk om een algemene voorziening als PGB te ontvangen. Er wordt geen eigen bijdrage gevraagd.

Ad. 2/3

Het primaat ligt bij de hulp bij het huishouden als algemene voorziening. Cliënten kunnen in aanmerking komen voor Hulp bij het Huishouden in natura of PGB als de Hulp bij het Huishouden als algemene voorziening een onvoldoende oplossing biedt of niet beschikbaar is.

Ad. 1/2/3

De gemeente stelt de Hulp bij het Huishouden vast in uren.

Gemeente bepaalt de maximale geldigheidsduur van de indicatie.

1. Uitgangspunten voor Hulp bij het Huishouden

1.1. Als er beperkingen zijn bij het voeren van een huishouden

Hulp bij het Huishouden is aan de orde als er beperkingen zijn bij het voeren van een huishouden. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt.

1.2. Onderdelen van Hulp bij het Huishouden

Hulp bij het Huishouden kan als voorziening veelomvattend zijn. Het kan gaan van het motiveren tot of aansturen van, tot het instrueren en zonodig overnemen van:

  • -

    Het zorgen voor eten en drinken: aanschaffen van voedingsmiddelen, bereiden en tot zich doen nemen van voeding en drinken, afvoeren van vuilnis.

  • -

    De essentiële hygiëne van de huishouding: schone bedden, kleding, sanitair, vloeren stofzuigen en dweilen.

  • -

    Incidentele werkzaamheden als het schoonhouden van ramen, kasten et cetera.

  • -

    Verzorgen van dieren en planten.

  • -

    Het verzorgen van de aanwezige hulpbehoevende personen (volwassenen en kinderen).

  • -

    De veiligheid van en de regie over het huishouden.

1.3. De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk

Onder een leefeenheid wordt verstaan “alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam huishouden te voeren”.

De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en instandhouden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Hulp bij het Huishouden is er als aanvulling op de eigen mogelijkheden.

Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van een leefeenheid. Het eventuele positieve advies voor HbH betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de cliënt en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten.

1.3.1. Kloostergemeenschappen en (particuliere) AWBZ-gerelateerde instellingen

Bij kloostergemeenschappen is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situatie kan de cliënt Hulp bij het Huishouden krijgen voor het schoonmaken van de eigen kamer indien men dit zelf niet meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn komen niet in aanmerking voor Hulp bij het Huishouden omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten, refters) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

Dit geldt ook voor particuliere zorginstellingen, zoals Zorghotel Parc Iimstenrade en woonvormen van Stichting Philadelphia Zorg. De cliënt kan Hulp bij het Huishouden krijgen voor het schoonmaken van de eigen kamer indien men dit zelf niet meer kan. Gemeenschappelijke ruimten behoren in beginsel tot de eigen verantwoordelijkheid van de leefeenheid. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat huisgenoten huishoudelijke taken ten aanzien van de gemeenschappelijke ruimte van elkaar overnemen.

1.4. Onderscheid Hulp bij het Huishouden en Begeleiding

De begeleiding bij Hulp bij het Huishouden is gericht op motiveren, aansturen, instrueren en zo nodig het overnemen van het huishouden. Begeleiding is aan de orde wanneer er structurele regieproblemen zijn die zich uiten op meerdere gebieden van het dagelijks leven en de sociale redzaamheid in het algemeen in het geding is.

Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk kunnen invloed hebben op het vermogen van andere leden uit de leefeenheid om huishoudelijke taken over te nemen. Als dit noodzakelijk is door uitval van een van de leden kan aan de gezonde anderen een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied. Ook het trainen van huisgenoten om bepaalde huishoudelijke handelingen te verrichten of om te gaan met huishoudelijke hulpmiddelen valt als activiteit onder de Hulp bij het Huishouden: instructie. Het gaat dan om een kortdurende indicatie voor beperkte tijd, waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd.

1.5. Voorliggende voorzieningen

De wetgever beschouwt een aantal voorzieningen als voorliggend; dat wil zeggen dat wanneer een adequate oplossing wordt geboden door het gebruik maken van deze voorzieningen, deze optie voorgaat op een Wmo-voorziening. Van algemeen gebruikelijke voorzieningen dient gebruik te worden gemaakt voorzover die beschikbaar en passend zijn:

Tot de algemeen gebruikelijke voorzieningen behoren (niet limitatieve lijst):

  • -

    kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school);

  • -

    voor- en naschoolse opvang;

  • -

    oppascentrale;

  • -

    maaltijddienst;

  • -

    hondenuitlaatservice;

De voorliggende voorziening moet beschikbaar en passend zijn. Als dit niet het geval is, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening. De consulent moet de sociale kaart goed in beeld hebben, zodat adequaat beoordeeld kan worden of een voorliggende voorziening daadwerkelijk beschikbaar en passend is. Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening.

Het is in principe ook niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten.

1.6. Ruilzorg

In de Wmo-beleidsregels staat, overgenomen uit het protocol van overdracht, betreffende uitruil van zorg het volgende: “Onder ruilzorg wordt zorg verstaan waarbij de cliënt een indicatie heeft voor huishoudelijke verzorging maar in de praktijk een andere vorm van AWBZ-zorg ontvangt, bijvoorbeeld persoonlijke verzorging. Voor ruilzorg bestaat geen wettelijke basis. Het gaat hierbij om ontstane gedragslijnen. Dergelijke gedragslijnen (al dan niet neergelegd in protocollen) vinden geen basis in de AWBZ en overige relevante wet- en regelgeving.

Het uitruilen van AWBZ-zorg en Wmo-zorg is niet mogelijk. Bij dreigende overbelasting van een gebruikelijke zorger die zijn of haar partner persoonlijke verzorging biedt, in het niet mogelijk is om Hulp bij het Huishouden toe te kennen.

1.7. Particuliere huishoudelijke hulp

Particuliere zorg was onder de AWBZ geen voorliggende voorziening. Niemand kon worden gedwongen zelf te voorzien in een verzekerde voorziening. Het was een keuze van verzekerde zelf. Onder de Wmo ligt dit anders. Als cliënten al jaren particuliere hulp hebben, en zij na het ontstaan van beperkingen Hulp bij het Huishouden aanvragen, er geen sprake is van meerkosten en volgt er een negatieve indicatie.

De onderstaande beleidsregels gelden ten aanzien van de particuliere hulp:

  • -

    Als een cliënt minder dan 9 maanden van een jaar particuliere hulp heeft gehad en de reden van de aanvraag is gelegen in het feit dat het financieel niet meer haalbaar is of er een andere moverende reden is dan wordt de particuliere hulp niet als algemeen gebruikelijk beschouwd.

  • -

    Als een cliënt 9 maanden van een jaar particuliere hulp heeft en, op moment van de aanvraag, nog steeds hulp heeft die activiteiten overneemt (waarmee de cliënt bij het voeren van het huishouden problemen ondervindt) dan wordt de particuliere hulp als algemeen gebruikelijk beschouwd voor de overgenomen activiteiten en volgt er een negatieve indicatie.

  • -

    Als een cliënt 9 maanden van een jaar particuliere hulp heeft en, op moment van de aanvraag, nog steeds hulp heeft die niet alle activiteiten overneemt (waarmee de cliënt bij het voeren van het huishouden problemen ondervindt) dan kan er een indicatie komen voor de activiteiten die niet overgenomen worden.

1.8. Revalideren

Wanneer bepaalde aandoeningen die de oorzaak vormen voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de arts nog behandelmogelijkheden biedt, kan in de regel geen Hulp bij het Huishouden positief worden geadviseerd. Het gaat hierbij dan met name om Moeilijk Objectiveerbare Aandoeningen (MOA) en psychische aandoeningen. HbH kan in een dergelijke situatie immers antirevaliderend werken. Wel kan HbH naast een te volgen behandeling of revalidatie positief worden geadviseerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Een dergelijk indicatie(advies) heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.

1.9. Technische hulpmiddelen en woonvoorzieningen

Er is geen positief advies voor Hulp bij het Huishouden als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen of woonvoorzieningen.

Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is de aanschaf van deze hulpmiddelen voorliggend op het inzetten van hulp.

Woonvoorzieningen kunnen bijvoorbeeld keukenaanpassingen of het plaatsen van een verhoging voor een droger/wasmachine betreffen maar ook woningsanering.

Hulpmiddelen kunnen ook gefinancierd zijn uit een andere betalingsregeling, gericht op of aangepast aan de handicap van de cliënt (AWBZ, Regeling hulpmiddelen of Wmo).

2. Gebruikelijke Zorg

Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden.

Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.

2.1. Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting

Een consulent kan besluiten dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke zorg kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat de consulent redelijkerwijs moet concluderen dat de betreffende taken niet door hem uitgevoerd kunnen worden.

Een consulent moet altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.

Wanneer partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. De gemeente moet zich daar dan een geobjectiveerd oordeel over vormen. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor.

Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie te geven voor gebruikelijke zorg.

In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

2.2. Fysieke afwezigheid

Indien de huisgenoot van een cliënt vanwege werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij de indicatieadvisering uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd.

2.3. Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar

Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken. Het verzorgen van, overigens gezonde, kinderen valt ook onder de Hulp bij het Huishouden.

  • -

    Niet-uitstelbare taken zijn maaltijd verzorgen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen;

  • -

    Wel-uitstelbare taken zijn boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen.

2.4. Bijdrage van kinderen aan het huishouden

In geval de leefeenheid van de cliënt mede bestaat uit kinderen, dan gaat de consulent ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

Taken van een 0-18 jarige

  • -

    Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • -

    Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • -

    Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

Taken van een 18-23 jarige

Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren.

De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

  • -

    schoonhouden van sanitaire ruimte,

  • -

    keuken en een kamer,

  • -

    de was doen,

  • -

    boodschappen doen,

  • -

    maaltijd verzorgen,

  • -

    afwassen en opruimen.

Te normeren naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

3. Normering huishoudelijke taken in minuten .

Let op: tijdnormering is indicatief. Altijd individuele afweging maken. Als er reden is om af te wijken van deze normeringen, kan dat, mits onderbouwd, altijd.

3.1. Huishoudelijke werkzaamheden

Voor de huishoudelijke verzorging zijn standaardindicaties ontwikkeld die ook gebruikt kunnen worden bij de Hulp bij het Huishouden en zijn opgenomen in bijlage 1. In deze paragraaf wordt per activiteit een normtijd aangegeven.

3.1.1 Boodschappen voor het dagelijkse leven doen

TOTAAL

1 maal per week

60 min p/w

Boodschappenlijst samenstellen

Boodschappen inkopen en opslaan - wekelijks

Factoren meer / minder hulp:

  • -

    Indien het cliëntsysteem bestaat uit meer dan 4 personen, of er zijn kinderen < 12 jaar, kan er 2x per week boodschappen worden geïndiceerd; +30 min, wanneer afstand tot de winkels groot is,

  • -

    Indien het cliëntsysteem beschikt over een scootmobiel, mag verondersteld worden dat de lichte boodschappen zelf gedaan kunnen worden. Er is daarom alleen hulp nodig voor de zware boodschappen; - 15 min p/w.

3.1.2 Maaltijdverzorging: bereiding broodmaaltijd/warme maaltijd

TOTAAL warm

30 min p.k

TOTAAL brood

15 min p.k.

Broodmaaltijd klaarzetten

Tafel dekken en afruimen

Koffie/thee zetten

Afwassen (machine-handmatig)

Eten bereiden - voorbereiden

-koken

Opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad

Afwassen en opruimen

Factoren meer / minder hulp:

-Aanwezigheid kinderen < 12 jaar: + 20 min per keer.

3.1.3. Licht poetswerk in huis: kamers opruimen

TOTAAL

60-90 min p.w.

Activiteiten

Afwassen, indien geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd

Handmatig: 15 – 30 minuten per keer

Machine in- en uitruimen: 10 minuten per keer

Hand en spandiensten

Opruimen

Totaal dagelijkse beurt interieur is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van het cliëntsysteem: 15 tot 40 minuten per keer

Stof afnemen/ragen

Bedden opmaken

Factoren meer / minder hulp:

  • -

    PG problematiek/communicatieproblemen.

  • -

    Aantal kinderen onder de 12.

  • -

    Huisdieren: bij allergie: eerst sanering.

  • -

    Allergie voor huisstofmijt, longproblematiek: in gesaneerde woning.

  • -

    Ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen.

  • -

    Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden. Voor een cliëntsysteem zonder kinderen max. 20 min per keer, voor een cliëntsysteem met kinderen < 12 max. 30 min per keer.

Frequentie:

In principe max. 3 maal per week 20-30 min.

Dit betekent dat iemand die naast overname zwaar huishoudelijk werk 1.5 ook overname van licht huishoudelijk werk 1.4 nodig heeft, in de praktijk één klasse boven de klasse voor 1.5 uitkomt. Dus klasse 2 (klein huis, tot 3 kamers/seniorenwoning / 1 persoon) of 3 (groot huis /3 kamers of meer / tweepersoons huishouden)

3.1.4 Huishoudelijke werkzaamheden: stofzuigen, wc/badkamer schoonmaken

TOTAAL

Zwaar huishoudelijk werk: de omvang van de benodigde ondersteuning is meer afhankelijk van de grootte en inrichting van de woning dan van de aanwezigheid van een extra persoon.

1 persoons-huishouden / < 2 kmrs klasse 1 1x per 3 uur in de 14 dgn,

2 persoons-huishouden /

> 3 kmrs klasse 2

Stofzuigen

Schrobben dweilen soppen: sanitair en keuken

Bedden opmaken/verschonen

Opruimen huishoudelijk afval

Factoren meer /minder hulp (zie ook onder 3.1.3.):

-In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, longproblematiek of aanwezigheid van jonge kinderen is een hogere klasse reëel.

Frequentie:

Met de genoemde verrichtingen worden de wekelijkse activiteiten bedoeld.

3.1.5 Verzorging kleding/linnengoed

TOTAAL

1 pers. 60 min

2 pers. 90 min

per week

Kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine

Centrifugeren, ophangen, afhalen,

Was drogen in droogmachine

Vouwen, strijken, opbergen

Ophangen/afhalen wasgoed

Factoren meer / minder werk:

  • -

    Aantal kinderen < 16 jaar + 30 min per kind per week.

  • -

    Bedlegerige patiënten + 30 min.

  • -

    Extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.: + 30 min.

  • -

    Cliëntsysteem kan alleen niet vouwen, strijken en opbergen, de rest van de activiteit ‘verzorging kleding / linnengoed’ wel: 1 persoon – 30 min., 2 personen – 45 min.

Frequentie:

Eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal 3x per week.

3.2. Organisatie van het huishouden

Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden

De grondslag ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen.

TOTAAL

Tot max. van 40 uur aanvullend op eigen mogelijkheden

Wassen en aankleden

Hulp bij eten en/of drinken

Maaltijd voorbereiden

Sfeer scheppen, spelen

Opvoedingsactiviteiten

Factoren meer/minder hulp:

  • -

    Aantal kinderen -/+.

  • -

    Leeftijd kinderen -/+.

  • -

    Gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten.

  • -

    Aanwezigheid gedragsproblematiek +.

  • -

    Samenvallende activiteiten -.

Frequentie:

Afhankelijk van de situatie, indien kinderen < 6 jaar gecombineerd met HbH-activiteiten tot een max. omvang van 40 uur per week.

3.2.2 Normering activiteiten ten behoeve van de verzorging van kinderen

Deze normtijden worden gebruikt bij het berekenen van de totale benodigde tijd voor de activiteiten met betrekking tot kinderen. Hiervoor wordt de normtijd vermenigvuldigd met het aantal keer per dag en het aantal keer per week. Dit levert dan de totaaltijd op van de activiteiten met betrekking tot kinderen.

Naar bed brengen

10 min per keer per kind

Uit bed halen

10 min per keer per kind

Wassen en kleden

30 min per dag per kind

Eten en/of drinken geven

20 min per maaltijd

Babyvoeding (flesje/potje)

10 min per keer per kind

Naar school/crèche brengen/halen

15 min per keer per gezin

Het is hierbij mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.

Dagelijkse organisatie van het huishouden

TOTAAL

30 min p.w.

administratieve werkzaamheden t.b.v. klant

organisatie huishoudelijke activiteiten

plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden

Factoren meer / minder werk:

  • -

    Communicatieproblemen.

  • -

    Aantal huisgenoten, vooral kinderen < 16.

  • -

    (psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden.

Frequentie:

Eén maal per week

3.3. Hulp bij ontregelde huishouding, in verband met psychische stoornissen

3.3.1 Psychosociale begeleiding, tevens observeren

TOTAAL

In combinatie met activiteiten onder 1 en 2

30 min p.w.

Formuleren doelen/bijstellen doelen met betrekking tot het huishouden

Helpen handhaven/verkrijgen/herkrijgen structuur in het huishouden

Helpen handhaven vergroten van zelfredzaamheid m.b.t. budget

Begeleiden ouders bij opvoeding kinderen

Begeleiden kinderen

3.3.2 Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden

TOTAAL

30 min per keer

instructie omgaan met hulpmiddelen

Instructie licht huishoudelijk werk

Instructie textielverzorging

-boodschappen doen

-koken

Factoren meer / minder werk:

-Communicatieproblemen +.

Frequentie:

Drie maal per week, gedurende maximaal 6 weken.

3.4 Deskundigheid per activiteit

Er zijn gemeenten die de geadviseerde activiteiten per deskundigheid gespecificeerd willen hebben:

  • -

    HbH-basis: Hulp bij huishoudelijke werkzaamheden

  • -

    HbH-plus: Hulp bij de organisatie van het huishouden en een ontregeld huishouden

Activiteiten

1.1

Boodschappen doen

1.2

Maaltijd bereiden: broodmaaltijd

1.3

Maaltijd bereiden: warme maaltijd

1.4

Licht poetswerk in huis: kamers opruimen

1.5

Huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen

1.6

Kleding/linnengoed wassen (“de was doen”)

1.7

Huishoudelijke spullen in orde houden (kleding, apparaten, etc.)

2.1

Anderen in huishouden helpen met zelfverzorging

2.2

Anderen helpen bij bereiden maaltijden, etc.

2.3

Dagelijkse organisatie van het huishouden

3.1

Psychosociale begeleiding; tevens observeren

3.2

Advies, instructie, voorlichting (gericht op het huishouden)

Veelgestelde vragen

4.1. Maaltijdverzorging en boodschappen doen in de Wmo

Maaltijdbereiding en boodschappen doen vindt niet structureel plaats binnen de Wmo Hulp bij het Huishouden. Cliënten moeten voor de maaltijdbereiding en boodschappen in eerste instantie een beroep doen op de eventueel aanwezige –meerderjarige, gezonde- huisgenoten (gebruikelijke zorg). Als deze door beperkingen in het zelfzorgvermogen de warme maaltijd niet kunnen verzorgen, moet worden nagegaan welke mogelijkheden mantelzorg, vrijwilligers en voorliggende of algemeen gebruikelijke voorzieningen bieden. Te denken valt aan kant en klaarmaaltijden, gemeentelijke maaltijdvoorziening, boodschappendiensten of bezorging aan huis. Indien voorliggende voorzieningen niet tegemoet kunnen komen aan de eisen van een, door een arts voorgeschreven, dieet, kan deze taak in de thuissituatie worden geadviseerd. In leefeenheden met kinderen < 18 jaar kan in een structurele situatie voor het bereiden van een warme maaltijd indicatie gesteld worden. Als de huisgenoten door onvoldoende kennis of vaardigheden niet in staat zijn om te koken, wordt hen aangeboden om het koken te leren. De geldigheidsduur is afhankelijk van de situatie maar maximaal 6 weken.

In leefeenheden kan, ook met jonge kinderen (> 5 jr.), in een crisissituatie voor een beperkte periode, gebruik gemaakt worden van algemeen gebruikelijk voorzieningen zoals kant en klaarmaaltijden.

4.2. Opvang en verzorging van kinderen bij uitval van een van de ouders

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles).

Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over.

Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Opvang valt niet onder de Hulp bij het Huishouden. Verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel onder de Hulp bij het Huishouden vallen.

Eigen oplossingen gaan voor!!

Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof. De consulent onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen.

Is dit niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van ) crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder ed. (de zogenaamde algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen). Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen is redelijk, onafhankelijk van de financiële omstandigheden.

Voorkomen van crisis en ontwrichting

Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurend overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan Hulp bij het Huishouden worden ingezet. Structurele opvang van kinderen valt niet onder de Hulp bij het Huishouden. Niet-structurele opvang van kinderen kan alleen bij ontwrichting of calamiteiten tot een indicatie(advies) voor Hulp bij het Huishouden voor een beperkte tijd leiden. Verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel een onder de Hulp bij het Huishouden vallen.

4.3. Uitval van ouder in éénoudergezin

Indien er sprake is van uitval van de ouder in een éénoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de opvang en verzorging van de kinderen, wordt er eerst nagegaan wat mantelzorg opvangt, en wat vrijwilligers als vervangende mantelzorg, voorliggende voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen opvangen.

Oppas en opvang van gezonde kinderen vallen in principe niet onder de Wmo, daarvoor zijn andere, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen voorhanden. Wel is er een indicatie mogelijk voor de verzorging van de kinderen conform leeftijd.

Gebruik van kinderopvang/crèche als voorliggende voorziening voor oppas en opvang van gezonde kinderen tot 5 dagen per week is redelijk.

Indien consulent zich ervan heeft vergewist dat de voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar zijn of zijn uitgeput is bij uitval van de ouder in een éénoudergezin afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind een advies voor Hulp bij het Huishouden mogelijk tot 40 uur per week voor oppas en opvang van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (maximaal 3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden.

4.4. Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding

Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten. Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een éénoudergezin.

4.5. Huishoudelijke verzorging in terminale situaties.

In terminale of andere chronische situaties waarin gebruikelijke zorgers zwaar belast worden met zorgtaken kunnen de normeringen betreffende gebruikelijke zorg soepeler worden gehanteerd.

4.6. Hulp bij het Huishouden boven de 75 jaar

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) kan, indien nodig, hulp voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend.

4.7. Hulp bij het Huishouden bij huisstofmijtallergie

Bij allergie voor huisstofmijt zal er advisering rond het saneren van de woning plaatsvinden door de daartoe bevoegde instanties, i.c. de CARA/COPD verpleegkundige (VP AIV). Een vraag naar Hulp bij het Huishouden zal dus pas aan de orde zijn wanneer sanering van de woning reeds heeft plaatsgevonden. Voor het stofvrij houden van de woning kan één klasse extra worden geïndiceerd.

5. Tijdnormering Hulp bij het Huishouden.

Let op: tijdnormering is indicatief. Altijd individuele afweging maken. Als er reden is om af te wijken van deze normeringen, kan dat, mits onderbouwd, altijd.

5.1 Hulp bij het Huishouden alleenstaande; seniorenwoning / flat

Nr

activiteiten

minuten

uren

1.1

boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 p week

1u

1.2

broodmaaltijd bereiden

15 p keer

1u45

1.3

warme maaltijd bereiden

30 p keer

3u30

1.4

licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

60 p week

1u

1.5

zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

90 p week

1u30

1.6

de was doen (kleding/linnengoed wassen)

60 p week

1u

1.7

huishoudelijke spullen in orde houden

-

Veel voorkomende combinaties

minuten

uren

1.4 + 1.5

licht + zwaar

150

2u30

1.4 + 1.6

licht + was

120

2u

1.5 + 1.6

zwaar + was

150

2u30

1.4 + 1.5 + 1.6

licht + zwaar + was

210

3u30

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6

brood (7x) + licht + zwaar + was

315

5u15

5.2 Hulp bij het Huishouden alleenstaande; eengezinswoning

Nr

activiteiten

minuten

uren

1.1

boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 p week

1u

1.2

broodmaaltijd bereiden

15 p keer

1u45

1.3

warme maaltijd bereiden

30 p keer

3u30

1.4

licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

60 p week

1u

1.5

zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

180 p week

3u

1.6

de was doen (kleding/linnengoed wassen)

60 p week

1u

1.7

huishoudelijke spullen in orde houden

-

Veel voorkomende combinaties

minuten

uren

1.4 + 1.5

licht + zwaar

240

4u

1.4 + 1.6

licht + was

180

3u

1.5 + 1.6

zwaar + was

240

4u

1.4 + 1.5 + 1.6

licht + zwaar + was

300

5u

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6

brood (7x) + licht + zwaar + was

405

6u45

5.3 Hulp bij het Huishouden; alleenstaande (kloostergemeenschap / particuliere zorginstelling)

Nr

Activiteiten (1.3.1.)

minuten

uren

Totaal Hulp bij het Huishouden

90 min. pw

1u30

5.4 Hulp bij het Huishouden twee- / meerpersoonshuishouden; flat / seniorenwoning

Nr

Activiteiten

Minuten

Uren

1.1

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 p week (evt +)

1u

1.2

Broodmaaltijd bereiden

15 p keer (evt +)

1u45

1.3

Warme maaltijd bereiden

30 p keer (evt +)

3u30

1.4

Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

75 p week (evt +)

1u15

1.5

Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

120 p week (evt +)

2u

1.6

De was doen (kleding/linnengoed wassen)

90 p week (evt +)

1u30

1.7

Huishoudelijke spullen in orde houden

-

Veel voorkomende combinaties

Minuten

Uren

1.4 + 1.5

Licht + zwaar

195

3u15

1.4 + 1.6

Licht + was

165

2u45

1.5 + 1.6

Zwaar + was

210

3u30

1.4 + 1.5 + 1.6

Licht + zwaar + was

285

4u45

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6

Brood (7x) + licht + zwaar + was

390

6u30

‘evt +’ houdt in, dat extra tijd geïndiceerd kan worden bij grotere leefeenheden, aanwezigheid kleine kinderen, extra bewassing etc

5.5 Hulp bij het Huishouden twee- / meerpersoonshuishouden; eensgezinswoning

Nr

Activiteiten

Minuten

Uren

1.1

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 p week (evt +)

1u

1.2

Broodmaaltijd bereiden

15 p keer (evt +)

1u45

1.3

Warme maaltijd bereiden

30 p keer (evt +)

3u30

1.4

Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

90 p week (evt +)

1u30

1.5

Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

180 p week (evt +)

3u

1.6

De was doen (kleding/linnengoed wassen)

90 p week (evt +)

1u30

1.7

Huishoudelijke spullen in orde houden

-

Veel voorkomende combinaties

Minuten

Uren

1.4 + 1.5

Licht + zwaar

270

4u30

1.4 + 1.6

Licht + was

180

3u

1.5 + 1.6

Zwaar + was

270

4u30

1.4 + 1.5 + 1.6

Licht + zwaar + was

360

6u

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6

Brood (7x) + licht + zwaar + was

465

7u45

‘evt +’ houdt in, dat extra tijd geïndiceerd kan worden bij grotere leefeenheden, aanwezigheid kleine kinderen, extra bewassing etc

5.6 Hulp bij het Huishouden; overige activiteiten alleenstaanden / twee- of meerpersoonsleefeenheden

Nr

Activiteiten

Minuten

Uren

2.1

Anderen helpen in huis met zelfverzorging

tot max 40 uur p week

2.2

Anderen helpen in huis bij bereiden maaltijd

2.3

Dagelijkse organisatie van het huishouden

30 p week

0u30

3.1

Psychologische begeleiding

30 p week

0u30

3.2

Advies, instructie, voorlichting *

30 p keer (max 3 keer p week, 6 weken)

1u30

* als AIV om huishouden aan te leren; dan geen tijd voor AIV adviseren, maar aan te leren activiteiten adviseren in tijd en AIV aanklikken om aan te geven dat het om aanleren van die activiteiten gaat.

BIJLAGE VIII PROTOCOL SPOEDZORG HULP BIJ HET HUISHOUDEN

1. Afbakening van het begrip spoedzorg

De contractpartners hebben de mogelijkheid om in noodgevallen spoedzorg te verlenen terwijl nog geen indicatiebesluit aanwezig is.

In de overeenkomsten tussen de gemeenten en de zorgaanbieders is t.a.v. leveringstermijnen het onderstaande vastgelegd:

“In uitzonderlijke situaties, waarin onmiddellijke levering redelijkerwijs noodzakelijk is, is het opdrachtnemer toegestaan de dienstverlening te leveren ondanks het feit dat opdrachtverlening door gemeente nog niet heeft plaatsgevonden. De levering zonder voorafgaande beschikking gebeurt de eerste twee weken op rekening en risico van aanbieder”.

1.1. Omschrijving

Spoedzorg geldt als “niet uitstelbare zorg” en is vooral van toepassing op mensen die thuis wonen, aldaar geconfronteerd worden met een plotselinge wijziging in ofwel de gezondheidssituatie (aandoeningen, stoornissen, beperkingen), ofwel de informele hulp vanuit sociale verbanden.

Die wijziging – gelet op de ontstane zorgbehoefte – leidt tot een substantieel andere inhoud en omvang van de benodigde zorg, die bovendien onmiddellijk aanwezig moet zijn (aanvang binnen 24 tot 48 uur). Als dat niet gebeurt, ontstaan voor de betreffende persoon en/of zijn directe gezinsverband onaanvaardbare gezondheidsrisico’s. De “niet uitstelbare zorg” is gericht op thuiszorg en het betreft altijd zorg-in-natura.

De leefeenheid van waaruit een beroep op de WMO gedaan wordt, blijft altijd primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Van huisgenoten wordt verwacht dat zij bij uitval van een van de leden van die leefeenheid streven naar een herverdeling van huishoudelijke taken.

De volgende taken worden gerekend tot de gebruikelijke zorg voor het huishouden:

  • ·

    niet-uitstelbare taken, zoals maaltijd verzorgen, de kinderen aan- en uitkleden, in bad doen en naar bed brengen, afwassen en opruimen;

  • ·

    wel-uitstelbare taken, zoals boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen.

De hierboven beschreven spoedzorg kan worden samengevat in de navolgende niet limitatieve lijst van situaties;

  • ·

    Er zijn in het gezin kleine kinderen aanwezig en één of beide ouders / verzorgers zijn tijdelijk niet in staat zijn om de ‘normale’ huishoudelijke taken uit te voeren.

  • ·

    Het betreft ernstige psychische problematiek (dementie),

  • ·

    Het betreft terminale zorg,

  • ·

    Het betreft het wegvallen van de partner als gevolg van een ziekenhuisopname, waardoor de zorg beëindigd zou worden (niet reeds ruim geplande ziekenhuisopname).

  • ·

    Het betreft het wegvallen van de partner als gevolg van overlijden.

  • ·

    Het betreft wegvallen van de mantelzorg.

Bij bovenbeschreven situaties dient wel altijd rekening gehouden te worden met het gestelde de verordening WMO en met name betreft het gestelde in artikel 10 (gebruikelijke zorg) van de verordening, alsmede de gemeentelijke beleidsregels en de protocollen ‘gebruikelijke zorg’ en ‘huishoudelijke verzorging’ zoals door het CIZ gehanteerd.

Artikel 10. Gebruikelijke zorg.

In afwijking van het gestelde in artikel 9 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten. Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw.

Voorzover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden.

Gebruikelijke zorg wil zeggen dat als de hulpvrager huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk geheel of gedeeltelijk over kunnen nemen, zij verondersteld worden dit door een herverdeling van taken te doen, zodat er geen ruimte meer bestaat hulp bij het huishouden te indiceren.

Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat indien degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen.

Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten ouder dan 18 jaar. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld in verband met studie op kamers te kunnen wonen en een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld een volledig huishouden te kunnen draaien. Onder 18 jaar wordt men verondersteld te helpen bij het huishouden, zoals het bijhouden van de eigen kamer, het helpen dekken van de tafel, het helpen bij de afwas enz. Ook met deze activiteiten kan rekening gehouden worden bij de indicatie.

Daarbij wordt er geen rekening mee gehouden of men het al dan niet wil of al dan niet gewend is te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp geboden worden bij het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.

Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke zorg af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners. Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding te zijn niet te vragen het huishoudelijk werk aan te leren.

Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Van de volwassen, gezonde huisgenoot met of zonder fulltime werk of opleiding wordt verwacht dat zowel niet-uitstelbare als wel-uitstelbare taken worden overgenomen bij uitval van degene die dat meestal deed. Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van zorg. Kortdurende zorg en verpleging van zieke kinderen behoort tot de gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor het kind/de kinderen over.

Hiervoor dient indien nodig een aanspraak op zorgverlof te worden gedaan. Is dit niet mogelijk, dan wordt gekeken naar voorliggende voorzieningen (crèche, opvang op school, naschoolse opvang). Voorts wordt gekeken naar wat naar in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen. Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, en is er kortdurend overbrugging nodig, dan kan in noodgevallen de functie huishoudelijke verzorging worden ingezet. Dit is bijvoorbeeld het geval bij overlijden of ernstig ziek worden van één van de ouders. Hetzelfde geldt voor uitval van de ouder in een één-oudergezin. Wanneer de uitval naar verwachting meer dan drie maanden gaat duren, moet naar een alternatieve oplossing buiten de WMO worden gezocht.

Evenmin is het beoefenen van vrijetijdsbesteding een reden om een indicatie te geven voor gebruikelijke huishoudelijke taken. Omdat hier sprake is van een verplichtend karakter van de zorg gebiedt de zorgvuldigheid dat bij een niet-evidente claim op overbelasting van de huisgenoot zonodig een arts wordt ingeschakeld.

Telkens dient ook te worden onderzocht of een leefeenheid door de (chronische) uitval van een gezinslid niet onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.

Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers de facto niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in alle situaties dat daarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat te ver chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de off-shore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken.

Bijdrage van kinderen

Afhankelijk van het psychosociale functioneren in relatie tot de leeftijd van de kinderen wordt er op hen een beroep gedaan om een bijdrage te leveren aan huishoudelijke taken. Als richtsnoer kan worden aangehouden:

  • ·

    Kinderen tot 4 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • ·

    Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • ·

    Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer aan kant houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

  • ·

    Kinderen vanaf 18-22 jaar (schoolgaand of betaald werk verrichtend) worden als volwassenen beschouwd en dragen mede verantwoordelijkheid voor de totale zorg voor de leefeenheid. T.a.v. huishoudelijke taken kunnen aan deze inwonende kinderen ook eisen gesteld worden op het gebied van bijdragen aan het huishouden, zij het niet dezelfde als aan een partner. Deze volwassen kinderen kunnen ook verzorgend en begeleidend bezig zijn voor de aanwezige jongere gezinsleden. Redelijk lijkt het een inspanning van een 18-22-jarige te verwachten die overeenkomt met de inspanning die deze zou moeten leveren in een eenpersoonshuishouden.

  • ·

    Volwassen huisgenoten (kinderen ouder dan 22 jaar die nog thuis wonen en andere volwassenen die gekozen hebben voor een huishouding gemeenschappelijk met de cliënten) worden op het gebied van huishoudelijke activiteiten beoordeeld zoals de partner van de cliënt.

Zoals steeds geldt ook hier dat het beroep, dat een gezinslid met chronisch ernstige beperkingen doet op de kinderen, niet mag leiden tot overbelasting van leden van de leefeenheid.

2. Werkwijze bij spoedzorg

Bij een sobere en adequate toepassing van de “niet uitstelbare zorg” is de volgende werkwijze het meest aangewezen:

  • ·

    De zorgaanbieder heeft discretionaire ruimte om gedurende maximaal twee weken de bedoelde zorg te leveren;

  • ·

    De zorgaanbieder bewerkstelligt dat binnen 24 uur na de start van “niet-uitstelbare zorg” een verzoek om een zorgindicatie wordt gedaan bij de gemeente (zorgloket);

  • ·

    Levering van spoedzorg duurt zonder schriftelijke bevestiging van verlening niet langer dan 14 dagen.

  • ·

    Binnen 3 werkdagen na het leveren van spoedzorg wordt een schriftelijke aanvraag ingediend voor het aanvragen van reguliere zorg. Deze dient vergezeld te gaan van een motivatie voor het verstrekken van spoedzorg en het hiermee samenhangende dreigende gezondheidsrisico.

  • ·

    Binnen de 14 dagen na de start van de spoedzorg geeft de gemeente een beschikking af betreffende de reguliere zorg met als startdatum de datum van de start van spoedzorg.

Afspraken betreffende de doorlooptijden van de te leveren zorg:

·Levering spoedzorg duurt maximaal 14 dagen met als uitzondering; - Levering spoedzorg bij het wegvallen van de partner als gevolg van een ziekenhuisopname. Deze duurt maximaal 8 weken. Binnen de eerste weken van de ziekenhuisopname dient te worden bezien of betreffende klant binnen 8 weken thuis is of dat er een aanvraag dient te worden gedaan voor het laten overnemen van de zorg op de naam van de partner. - Levering spoedzorg bij het wegvallen van de partner als gevolg van overlijden. Deze duurt maximaal 4 weken indien de zorgaanbieder voldoende geargumenteerd kan aangeven dat dit noodzakelijk is, waarna de zorg wordt beëindigd tenzij en een aanvraag wordt ingediend voor het continueren van de zorg op naam van de partner.

·Uitvallen van mantelzorg

·In artikel 9 van de verordening WMO is het “primaat van de algemene hulp bij het huishouden” opgenomen.

·In artikel 9 lid 1 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden, indien deze in de gemeente voorhanden is. In aanmerking komen in eerste instantie personen met een aantoonbare beperking ten gevolge van ziekte of gebrek. Verder komen in aanmerking mantelzorgers in het kader van de zogenaamde ‘respijtzorg’, dat wil zeggen dat de noodzaak aanwezig is om mantelzorgers te ontlasten.

·Nota bene: het is daarbij niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt is wel degelijk mogelijk.

·In die gevallen dat mantelzorgers plotseling niet meer in staat zijn om de zorg (tijdelijk of langdurig) te verlenen, is de procedure “spoedzorg” eveneens van toepassing.

·3. Werkwijze bij verhuizingen

·De volgende werkwijze is het meest aangewezen.

·Verhuizingen van cliënten tussen gemeenten in het werkgebied Parkstad Limburg+

  • ·

    Bij verhuizing van een cliënt binnen het werkgebied Parkstad+ dient de cliënt een aanvraag bij de gemeente in te dienen.

  • ·

    De gemeenten onderling wisselen de relevante informatie uit. De gemeenten respecteren de verstrekte indicatiebesluiten tot aan de datum van herindicatie.

  • ·

    Binnen de 14 dagen na de aanvraag (bij ‘interne’ verhuizing) geeft de gemeente een beschikking af betreffende de reguliere zorg (’overnamebeschikking’), informeert (indien noodzakelijk / van toepassing) de zorgaanbieder.

·Verhuizingen van cliënten vanuit het werkgebied Parkstad Limburg+

  • ·

    Bij verhuizing van een cliënt vanuit het werkgebied Parkstad+ dient de cliënt een aanvraag bij de gemeente in te dienen.

  • ·

    De betreffende gemeente verzoekt de ‘oude’ gemeente om relevante informatie. De gemeente van vestiging respecteert de verstrekte indicatiebesluiten tot aan de datum van herindicatie.

  • ·

    Binnen de 14 dagen na de aanvraag (bij ‘externe’ verhuizing) geeft de gemeente een beschikking af betreffende de reguliere zorg (’overnamebeschikking’), informeert (indien noodzakelijk / van toepassing) de zorgaanbieder.

  • ·

    Indien de ‘oude’ leverancier direct na de verhuizing geen hulp kan blijven vestrekken (diverse redenen), en er nog geen besluit genomen is (kan worden), wordt de zorgaanbieder, die als 1e in de voorkeurslijst staat, verzocht om ‘direct’ hulp te verstrekken (procedure spoedzorg).

· BIJLAGE IXTarieven hulp bij het huishouden

·Uurtarieven per 1 januari 2014 ingevolge artikel 7 lid 3 van dit Besluit

tARIEVEN hBh 2014

HBH

Periode

MeanderGroep

€ 22,01

1 t/m 13

Sevagram

€ 22,01

1 t/m 13

Parkstad Thuiszorg

€ 21,96

1 t/m 13