Verordening individuele inkomenstoeslag

Geldend van 01-01-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Verordening individuele inkomenstoeslag

”VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG”

Artikel 1 Begrippen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Inkomen: totaal van inkomen, bedoeld in artikel 32 van de

      Participatiewet en de algemene bijstand;

    • b.

      Peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag

      heeft aanvraagt;

    • c.

      Referteperiode: periode van 3 jaar voorafgaand aan de peildatum;

    • d.

      In deze verordening wordt verstaan onder het in aanmerking te

      nemen vermogen: het vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de

      wet.

    • e.

      Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet

      nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de

      Participatiewet de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

      arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet

      inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte

      gewezen zelfstandigen (IOAZ), het Besluit bijstandverlening

      zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), de Algemene wet bestuursrecht

      (Awb) en de Gemeentewet.

Artikel 2 Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet,

wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 3 Langdurig laag inkomen

  • 1. Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36,eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2. Onder laag inkomen zoals bedoeld in het eerste lid wordt verstaan de geldende bijstandsnorm van het betreffende beoordelingsjaar.

Artikel 4 Recht op individuele inkomenstoeslag

  • 1. Recht op de individuele inkomenstoeslag op grond van de wet en deze

    verordening heeft de belanghebbende die:

    • a.

      langdurig een laag inkomen heeft;

    • b.

      in de referteperiode voorafgaand aan de peildatum geen in

      aanmerking te nemen vermogen, zoals bedoeld in art 34 van de

      Participatiewet;

    • c.

      geen zicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2. Het college stelt bij nadere regeling vast aan welke aanvullende

    voorwaarden voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor

    de individuele inkomenstoeslag.

Artikel 5 Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1. Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      €360 voor een alleenstaande

    • b.

      €415 voor een alleenstaande ouder ;

    • c.

      €255 voor een gehuwde;

    • d.

      €220 in overige gevallen;

  • 2. Voor de hoogte van de individuele inkomenstoeslag is de situatie op de aanvraagdatum bepalend.

  • 3. De bedragen genoemd in het eerste lid kunnen jaarlijks worden

    geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de

    consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

    De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

  • 4. De individuele inkomenstoeslag wordt in één keer uitbetaald.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015 onder intrekking

    van de individuele inkomenstoeslag gemeente Heerlen 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele

    inkomenstoeslag.

Aldus besloten tijdens de openbare vergadering van de gemeenteraad van de gemeente Heerlen van 7 juli 2015.

griffier,

mr. J.H.M. Martens

voorzitter,

mr. drs. F.H.H. Weekers

Toelichting

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag,

bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan

met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch

kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen

zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen

enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te

verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand

(hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds

1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de

langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale)

bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele

inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de

toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire

bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag

kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het

college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking

komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen

uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden

gedacht aan personen aan wie in de referteperiode een maatregel is

opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratie verplichting of aan personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het

is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die

langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden

van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36,

eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld

worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in

artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval

betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de

begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is

geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 100% van de

toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van

de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Het college kan in (wet

interpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht

op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de

Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de

verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op

inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de

omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de

Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden

gerekend: - de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

-de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot

- Inkomensverbetering te komen.

Overgangsrecht

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de

langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening

overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte

langdurigheidstoeslagen, omdat artikel 78z van de Participatiewet voorziet in

algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen in de

Participatiewet als gevolg van de inwerkingtreding van de Invoeringswet

Participatiewet en de Wet maatregelen WWB op 1 januari 2015. De

individuele inkomenstoeslag en voorheen de langdurigheidstoeslag worden

immers toegekend tegen een peildatum. Zaken die na de peildatum gebeuren

hebben geen betekenis voor het recht op een dergelijke toeslag. Wie op een

datum gelegen vóór 1 januari 2015 op basis van de toepasselijke verordening

recht had op langdurigheidstoeslag, behoudt dat onverkort, ongeacht of hij

voldoet aan de voorwaarden die per 1 januari 2015 zijn gesteld in artikel 36

van de Participatiewet en deze verordening. Toekenning van het recht op

individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen op of ná 1 januari

2015 is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de in artikel 36 van de

Participatiewet en deze verordening opgenomen voorwaarden.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

Artikel 1 Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet

bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk

gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing

op deze verordening.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de

Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de

beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking

genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in

aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een

vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een

eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet

worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk

geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te

nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een

persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een

te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder

verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele

inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte

langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari

2015.

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele

inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de

datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in

aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de

Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen

uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen

met de aanvraagdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag

waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan

te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit

artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom

artikel 44 van de Participatiewet.

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een

periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de

toelichting bij artikel 3 onder ‘Langdurig’.

Artikel 2 Indienen verzoek

De Wet maatregelen WWB heeft artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet

dusdanig gewijzigd dat belanghebbende een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar.

Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van

een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een

aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet

worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek

moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een

verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1

van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de

Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en

het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de

beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De

aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op

de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan

krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan

hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele

inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.

Artikel 3 Langdurig laag inkomen

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder

‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan

de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is

vastgesteld in artikel 1 van deze verordening.

Laag inkomen

Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 100% van de toepasselijke

bijstandsnorm op basis van de kostendelersnorm op grond van artikel 22a

van de Participatiewet.

De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet

hoger is dan het langdurig lage inkomen van 100% van de

toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld.

Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd.

Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de

referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5

of meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding

van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele

inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een

incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te

verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten.

Artikel 4 Recht op individuele inkomenstoeslag

Eerste lid (ad b)

Er wordt voor wat betreft de vermogensbepaling in het kader van het recht

op de individuele inkomenstoeslag altijd uitgegaan van de aanvraagdatum.

Dit is ten gunste van aanvragers. Vermogensoverschrijdingen in de

langdurige periode spelen dus geen rol. Er wordt alleen gekeken naar het

vermogen op datum aanvraag.

Eerste lid (ad c)

De wettelijke toelichting geeft als voorbeeld van aanvragers die zicht hebben

op inkomensverbetering: studenten met een uitkering op grond van de WSF.

Deze doelgroep heeft vanwege het volgen van hun studie zicht op

inkomensverbetering (zij kunnen in staat worden geacht na hun opleiding

een zekere inkomensverbetering te bereiken) en hebben derhalve geen recht

op de individuele inkomenstoeslag.

Tweede lid

In de beleidsregel individuele inkomenstoeslag zijn aanvullende voorwaarden

opgenomen waaraan voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor

de individuele inkomenstoeslag.