Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen houdende regels m.b.t. de algemene bijstand Heerlen 2017 (Beleidsregel Algemene Bijstand Heerlen 2017)

Geldend van 01-01-2017 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen houdende regels m.b.t. de algemene bijstand Heerlen 2017 (Beleidsregel Algemene Bijstand Heerlen 2017)

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE RICHTLIJNEN

Artikel 1 Begrippen

1. Begrippen die in deze beleidsregels worden genoemd en die tevens voorkomen in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht hebben dezelfde betekenis als in die wetten.

2. Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

a. De wet: de Participatiewet;

b. Aanvrager: degene die (algemene) bijstand aanvraagt;

c. Het college: het college van Burgemeesters en wethouders van de

gemeente Heerlen;

d. Norm: de normen genoemd in de artikelen 20 t/m 24 van de Participatiewet

e. Woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel k van de Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen, zoals bedoeld in onderdeel l van dat artikel;

f. Woonkosten:

1°. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in artikel 1, onderdeel d van de Wet op de huurtoeslag, inclusief servicekosten zoals bedoeld in artikel 5, lid 3 van die wet. De servicekosten worden, voor zover deze zich voordoen, maximaal in aanmerking genomen tot de in artikel 5, derde lid, van de Wet op de huurtoeslag genoemde bedragen;

2°. indien een eigen woning of woonwagen wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente, premie kapitaalverzekering (voor zover deze verband houdt met de eigen woning) en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, reserveringen voor onderhoud, onroerende zaakbelasting en verzekeringen;

3°. indien een huur-woonwagen wordt bewoond zonder eigen aandrijving, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in artikel 1, onderdeel d van de Wet op de huurtoeslag, inclusief het bedrag dat verschuldigd is voor de huur van de standplaats.

Artikel 2 Eigen woning

1. Bij bijstandsverlening zoals bedoeld in artikel 50, eerste lid van de

Participatiewet, verlangt het college extra zekerheid in de vorm van

een krediethypotheek of een pandrecht.

2. Verdere bezwaring/tegeldemaking van de woning dan de

krediethypotheek of het pandrecht van de eigen woning of woonwagen

wordt niet verlangd.

3. De regels zoals opgenomen in het per 1 januari 2004 vervallen Besluit

krediethypotheek bijstand zijn van toepassing op registergoederen als

ook op niet registergoederen.

4. Op het in het vorige lid gestelde bestaan de volgende uitzonderingen:

a. Het college verleent bijstand in de vorm van geldlening onder

verband van hypotheek of pand als de bewoonde eigen woning met

bijbehorend erf een waarde heeft die hoger is dan het bedrag zoals

genoemd in artikel 34 lid 2 onder d van de Participatiewet.

b. Bijstand die in de vorm van een geldlening verstrekt is, komt niet

voor kwijtschelding in aanmerking en moet worden terugbetaald.

c. De waarde van de eigen woning is gelijk aan de (recentste)

WOZ-waarde.

d. De waarde van de woonwagen wordt vastgesteld door ene beëdigd

taxateur.

Artikel 3 Opname in inrichting

1. Bij opname in een inrichting wordt de lopende bijstand gedurende 2

maanden na de maand van opname ongewijzigd voortgezet.

2. Na het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn wordt de uitkering gewijzigd in de norm als bedoeld in artikel 23 Participatiewet.

3. Als een belanghebbende ten tijde van opname in de inrichting geen woonlasten heeft, wordt de norm ingaande de opnamedatum gewijzigd.

Artikel 4 Saldo lopende rekening

1. Bij het bepalen van het voor de bijstand relevant vermogen wordt het saldo van de lopende rekening bij het vermogen geteld met dien verstande dat een bedrag ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm wordt vrijgelaten.

2. Is het saldo van de lopende rekening lager dan de toepasselijke bijstandsnorm, dan wordt dat saldo vrijgelaten.

3. Als er sprake is van een negatief saldo op de lopende rekening wordt dat saldo meegenomen bij de vermogensvaststelling.

Artikel 5 Uitvaartverzekering

1. De waarde van een uitvaartverzekering in natura wordt volgens de regels van de Participatiewet in beginsel niet gerekend tot het vermogen waarover redelijkerwijs kan worden beschikt. De waarde van een kapitaalverzekering die is bestemd voor begrafenis- of crematiekosten wordt op basis van deze regeling evenmin in aanmerking genomen als vermogen mits wordt voldaan aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

de bijstandsgerechtigde (en/of diens ten laste komende kinderen) is de

persoon op wiens leven de verzekering is afgesloten (de verzekerde);

het vrij te komen kapitaal is bestemd voor de voldoening van de kosten van uitvaart van de bijstandsgerechtigde (en/of diens ten laste komende kinderen), hetgeen dient te blijken uit de polisvoorwaarden;

het betreft geen combinatie van een uitvaartpolis en een verzekering welke uitkeert bij in leven zijn op een bepaalde datum;

Wanneer het vermogen vroegtijdig te gelde wordt gemaakt, worden de vrijkomende gelden wel tot het vermogen gerekend;

het betreffende vermogen is niet ontstaan als gevolg van een

eenmalige storting welke heeft plaatsgevonden op een moment waarop redelijkerwijs te verwachten viel dat er een beroep op bijstand zou worden gedaan en aldus dient te worden gekwalificeerd als het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Hieronder wordt niet verstaan de maandelijkse reguliere premiebetaling.

Artikel 6 Motorvoertuigen

1. Motorvoertuigen behoren tot het in artikel 34 van de Participatiewet

relevant vermogen.

2. De waarde van het motorvoertuig kan bij de vermogensvaststelling slechts buiten beschouwing worden gelaten als:

a. het motorvoertuig ouder is dan 7 jaar, tenzij dat vanuit oogpunt van

de bijstandsverlening onverantwoord is;

b. het motorvoertuig onmisbaar is in verband met werk en/of

invaliditeit, tenzij dat vanuit oogpunt van de bijstandsverlening

onverantwoord is.

3. Voor de vaststelling van de waarde van het motorvoertuig wordt als richtlijn de koerslijst van de ANWB gehanteerd, waarbij de laagste verkoopprijs leidend is.

4. Indien belanghebbende aannemelijk kan maken dat de daadwerkelijke

waarde van het motorvoertuig sterk afwijkt van de op de koerslijst voorkomende waarde, wordt afgeweken van waarde op de koerslijst.

HOOFDSTUK 2 VERHOGINGEN EN VERLAGINGEN

Artikel 7 Verhoging algemene bijstand alleenstaande ouder met toeslagpartner

Personen van 21 jaar of ouder die alleenstaande ouder zijn in de zin van de Participatiewet, maar niet in aanmerking komen voor de alleenstaande-ouder-kop (ALO-kop) op het kind gebonden budget van de Belastingdienst, omdat zij een toeslagpartner hebben, ontvangen een toeslag van 20 procent van de norm.

Artikel 8 Verhoging algemene bijstand gepensioneerden met Aanvullende Inkomensondersteuning (AIO) en kostendelersnorm

Ouderen met een onvolledige AOW op wie de kostendelersnorm van toepassing is als ze een beroep doen op Aanvullende Inkomensvoorziening voor Ouderen (AIO), ontvangen een aanvulling tot aan het toepasselijke bijstandsniveau voor ouderen.

Artikel 9 Verlaging algemene bijstand in verband met woonkosten

1. Als er sprake is van het ontbreken van woonkosten en de

kostendelersnorm niet van toepassing is, wordt de norm verlaagd met

20 procent.

2. Als de woonkosten lager zijn dan de minimale rekenhuur die

gehanteerd wordt door de Belastingdienst in het kader van de

uitvoering van de Wet op de huurtoeslag en de kostendelersnorm

niet van toepassing is, wordt de norm verlaagd met 10 procent.

3. De werking van lid 1 en 2 van dit artikel is uitsluitend van toepassing

Op belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 jaar tot aan de

pensioengerechtigde leeftijd.

Artikel 10 Verlaging algemene bijstand in verband met inkomsten uit commerciële verhuur

1. De inkomsten uit commerciële verhuur, zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 van de wet, worden op het recht op bijstand in mindering gebracht met dien verstande dat € 60,00 per maand wordt vrijgelaten.

2. Voor de vrijlating zoals bedoeld in het vorige lid gelden de volgende voorwaarden:

a. De afspraken over de huur en verhuur van de woning zijn

vastgelegd in een huurovereenkomst; én

b. Belanghebbende toont de commerciële verhuur aan door de

volgende gegevens te overleggen:

een huurovereenkomst;

bankafschriften waaruit duidelijk blijkt dat de huurprijs daadwerkelijk wordt betaald;

de aangifte inkomstenbelasting, indien belanghebbende deze inkomsten moet opgeven aan de Belastingdienst.

c. In de huurovereenkomst staat tenminste:

wie de huurder is;

wie de verhuurder is;

de huurprijs (all-in of uitgesplitst in kale huur en servicekosten);

het adres en een omschrijving van het gehuurde;

de datum van ingang van het huurcontract;

het tijdstip en de wijze van betaling;

de datum waarop jaarlijks de huur wordt verhoogd;

de handtekening van de huurder en de verhuurder.

3. Het bedrag genoemd in lid 1, wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld. De grondslag van de berekening vloeit voort uit hoofdstuk 4.9 van de Recofa-richtlijnen Vrij Te Laten Bedrag (VTLB) met een afronding van

€ 5,- naar boven.

Artikel 11 Citeertitel en inwerkingtreding

1. Deze beleidsregel wordt aangehaald als de “Beleidsregel algemene bijstand gemeente Heerlen 2017”.

2. Deze beleidsregel treedt in werking per 1 januari 2017 onder intrekking van de “beleidsregel algemene bijstand gemeente Heerlen 2015, eerste wijziging” én de “beleidsregel verlagingen en verhogingen participatiewet gemeente Heerlen 2016”.

Aldus besloten tijdens de vergadering van het college van burgemeester en wethouders der gemeente Heerlen van 20 december 2016.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2 Lid 1

Hypotheek wordt gevestigd op registergoederen (huizen en geregistreerde

woonschepen). Pandrecht wordt gevestigd op niet-registergoederen

(woonwagens en niet-geregistreerde woonschepen).

Lid sub a

De waarde van het vermogen in de woning wordt bepaald door de waarde bij

vrije oplevering te verminderen met de op de woning drukkende schulden.

De kosten van het vestigen van de krediethypotheek of het pandrecht

worden opgenomen in de akte van de krediethypotheek/pandrecht.

Artikel 5

Bij belanghebbenden die verzekerd zijn voor uitvaartkosten in natura is het in de regel niet mogelijk de uitvaartpolis voor de datum van overlijden te gelde te maken. Daar belanghebbende redelijkerwijs niet over het in de polis opgebouwde vermogen kan beschikken, kan het verzekerde bedrag niet in de vermogensvaststelling worden meegenomen. Het komt echter ook voor dat belanghebbenden verzekerd zijn voor een uitvaart, waarbij de verzekering na de datum van overlijden in contanten uitkeert. Het zou inconsequent zijn om in dit geval het gespaarde bedrag (geheel), althans de afkoopwaarde van de verzekering, in de vermogensvaststelling mee te nemen. Derhalve maakt het college van haar bevoegdheid gebruik om de waarde van de verzekering, onder de in artikel 5 genoemde voorwaarden, niet tot het vermogen te rekenen. Een en ander dient met bewijsstukken te worden onderbouwd.

Er is gekozen om geen maximum aan de vrijstelling van het totaalbedrag van de afkoopwaarde of verzekeringswaarde van een uitvaartverzekering, vast te stellen. De groep belanghebbenden die een uitvaartverzekering hebben die niet in natura, maar in contanten uitkeert en deze ook tussentijds kunnen afkopen (tegen ongunstige tarieven), is erg klein. Daarnaast zijn uitverzekeringen zeer onwaarschijnlijk afgesloten met de intentie deze af te kopen, willen we dit ook niet stimuleren en de keuzevrijheid om al dan niet een begrafenis- of uitvaartverzekering te hebben ook vrij laten.

Artikel 6 Lid 2 sub a

Per geval moet worden beoordeeld en gemotiveerd of het buiten

beschouwing laten van de auto ouder dan 7 jaar redelijk is. Bij de

beoordeling moet gelet worden op de waarde/exclusiviteit van de auto.

Artikel 7

Door een andere insteek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) zijn er mensen die in de WWB aanmerkt werden als alleenstaande ouder en volgens de AWIR toch een ‘toeslagpartner’ hebben. Met ingang van 1 januari 2015 verliezen zij een deel van hun uitkering en krijgen, vanwege de toeslagpartner, de alo-kop niet van de Belastingdienst. Het gaat om bijstandsontvangers met een inwonend kind van 27 of ouder, met een inwonende eigen ouder, die zijn verlaten door hun partner, met een gedetineerde partner, een echtgenoot die naar het buitenland is vertrokken of met een partner in een inrichting. Om de Inkomensachteruitgang voor deze groep te compenseren wordt een toeslag verstrekt van 20% van de norm.

Artikel 8

Het kabinet heeft besloten om de invoering van de kostendelersnorm in de AOW uit te stellen naar 2019. Ouderen met een onvolledige AOW kunnen echter wel met de kostendelersnorm te maken krijgen als ze een beroep moeten doen op de Aanvullende Inkomensvoorziening voor Ouderen (Aio). De Aio is een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, waarmee de onvolledige AOW wordt aangevuld tot aan het bijstandsniveau voor ouderen. In de Participatiewet is de kostendelersnorm wel ingevoerd.

Wij zijn van mening dat alle ouderen recht hebben op hetzelfde minimum inkomen. Als een oudere door toepassing van de kostendelersnorm op de Aio beneden de bijstandsgrens zakt, vullen wij dat daarom aan tot bijstandsniveau.

Artikel 9

In het geval van het ontbreken van woonkosten of het hebben van woonkosten die lager zijn dan de minimale rekenhuur die gehanteerd wordt door de Belastingdienst, en de kostendelersnorm niet van toepassing is, kiezen we voor het verlagen van de algemene bijstand

De motivatie hiervan ligt in het feit dat een bepaald bedrag van de algemene bijstand is bedoeld voor woonkosten. Wanneer deze kosten (deels) ontbreken, ligt het voor de hand de bijstandsnorm dienovereenkomstig te verlagen (artikel 27 Pw).

Artikel 10

Op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet moet als bijzonder inkomen

worden aangemerkt de lagere algemene noodzakelijke kosten als

belanghebbende de woning bewoont met een of meerdere huurders,

onderhuurders of kostgangers als daarmee nog geen rekening is gehouden

bij het vaststellen van de kostendelersnorm (artikel 22a, eerste tot en met

derde lid van de wet). Dit betekent dat het college de werkelijk genoten

inkomsten niet meer volledig op basis van dat artikel kan korten indien met

deze inkomsten al rekening is gehouden in het kader van de

kostendelersnorm.

Artikel 33, vierde lid, wet creëert de mogelijk om, indien de werkelijke

inkomsten hoger zijn dan het bedrag waarmee rekening wordt gehouden bij

toepassing van de kostendelersnorm, het meerdere te korten.

Volledig zakelijke relaties zoals (onder)huur, blijven voor de

kostendelersnorm buiten beschouwing. Bij deze relaties is sprake van

deelname aan het economisch verkeer, waarbij de verhuurder een

commerciële prijs vraagt voor de huur van de woning en de geleverde

diensten en de huurder deze commerciële prijs betaalt. In deze situaties is

het uitgangspunt dat de kosten niet op dezelfde wijze worden gedeeld als

met woningdelers die geen onderlinge zakelijke relatie met elkaar hebben.

Recofa-richtlijnen

Lid 1

Om tot een uniforme richtlijn te komen ten aanzien van het verlagen van de

uitkering op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet, is gekozen voor de

bepalingen ten aanzien van woonlasten uit de zogenaamde Recofa richtlijnen.

Genoemde richtlijnen zijn ontwikkeld en worden onderhouden door de werkgroep rekenmethode ‘Vrij te laten bedrag’ van Recofa. Recofa is de werkgroep rechters-commissarissen in insolventies (faillissementen en

surseances van betaling).

Onder hoofdstuk 4.9 van deze richtlijn staat het bedrag dat de

belanghebbende, na aftrek van een forfaitair bedrag voor kost- en/of

inwoning, daadwerkelijk als bijdrage in de woonlasten van de inwoner(s)

ontvangt in verband met meerderjarige inwoners. Het forfaitaire bedrag kan

indien er alleen sprake is van inwoning, worden gesteld op € 1,93 per dag

voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke. Omwille van de

werkbaarheid is het forfaitaire bedrag omgerekend naar een maandbedrag

van € 1,93 x 365 : 12 = € 58,70 en vervolgens afgerond op € 60,00. Met

andere woorden: al het meerdere van € 60,00 aan inkomsten uit verhuur

moet op de bijstand van belanghebbende in mindering worden gebracht.

Voorbeeld:

Bij inkomsten uit verhuur van € 300,00 per maand moet een bedrag van

€ 300,00 - € 60,00 (forfaitaire bedrag) = € 240,00 per maand op de bijstand

van belanghebbende in mindering worden gebracht.

Lid 2

Bewijslast

De prijs die belanghebbende vraagt voor de verhuur van de woning moet een

commercieel gangbare prijs zijn, dus geen vriendenprijs.

Wat belanghebbende vraagt moet in verhouding staan tot de geleverde

diensten. Het overeengekomen bedrag wordt werkelijk betaald, en

belanghebbende moet dit ook aantonen met bijvoorbeeld bankafschriften

(artikel 17 lid 1 wet). Het is gangbaar dat de prijs regelmatig wordt

aangepast, bijvoorbeeld eens per jaar.

Belanghebbende toont een commerciële relatie aan met de volgende

bewijsstukken:

- een huurovereenkomst;

- bankafschriften waaruit duidelijk blijkt dat de gevraagde prijs werkelijk

wordt betaald;

- de aangifte inkomstenbelasting (alleen als belanghebbende de inkomsten

moet opgeven).

Als belanghebbende genoemde bewijslast niet kan overleggen, kan het recht

op bijstand niet (meer) worden vastgesteld.

Om te voorkomen dat er willekeurige en zeer summiere huurovereenkomsten

(‘kladjes’) worden overgelegd, is een aantal criteria gesteld waaraan een

huurovereenkomst moet voldoen. Hierbij hebben we de door het ministerie

van VWS aan een huurovereenkomst gestelde criteria als basis genomen. De

huurovereenkomst moet tenminste voldoen aan de in lid 2, onderdeel c,

genoemde voorwaarden.

Lid 3

De Recofa-richtlijnen worden jaarlijks aangepast. Deze aanpassingen hebben

gevolgen voor het forfaitaire

bedrag waardoor deze jaarlijks zal worden herzien. De afronding vindt plaats op € 5,00 naar boven.

Ondertekening

de wnd. gemeentesecretaris,

drs. D. Schipperheijn

de burgemeester,

R.K.H. Krewinkel