Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand

Geldend van 26-06-2010 t/m heden

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      College: het college van burgemeester en wethouders;

    • b.

      Wet: de Wet werk en bijstand;

    • c.

      WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • d.

      WSF 2000: Wet studiefinanciering;

    • e.

      Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien;

    • f.

      Peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat;

    • g.

      Referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Artikel 2 Voorwaarden

  • 1 Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komen in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag belanghebbenden die gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen zijn geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de voor hen geldende bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen hebben als bedoeld in artikel 34 van de wet.

  • 2 De voor belanghebbenden geldende bijstandsnorm, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt voor gehuwden vastgesteld op 100% van het bedrag genoemd in artikel 21 aanhef onder c van de wet en voor alleenstaanden op 70% en voor alleenstaande ouders op 90% van dat bedrag.

  • 3 In afwijking van lid 2 van dit artikel gelden voor belanghebbenden van 18 jaar tot 21 jaar de jongerennormen zoals bedoeld in artikel 20 van de wet.

  • 4 Niet voor langdurigheidstoeslag komen in aanmerking belanghebbenden die een opleiding volgen als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgen als genoemd in de WSF 2000.

Artikel 3 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1 De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar 40% van de voor belanghebbenden geldende bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 2 lid 2.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel is de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm op de peildatum bepalend.

  • 3 Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op de langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 4 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet beslist het college.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

Artikel 6 Citeerartikel

Deze verordening kan aangehaald worden als: “Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand”.

Toelichting 1 Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 ToelichtingBegrippen die in de wet voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de wet. Ten aanzien van een aantal begrippen, welke als zodanig niet in de wet zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.Met de invulling van het begrip peildatum als datum waarop in enig jaar het recht op langdurigheidstoeslag ontstaat, wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, dat het niet gaat om de datum waarop is aangevraagd. De aanvraag wordt steeds geacht te zijn gedaan tegen de eerst mogelijke datum na afloop van de referteperiode. Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de wet afwijkende definitie opgenomen. Met deze definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde, en ook door de wetgever bedoelde, invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 van de wet (tekst tot 1 januari 2009). Artikel 2 ToelichtingIn artikel 2 worden de omschrijvingen van de begrippen langdurig en laag uitgewerkt. Het begrip langdurig is uitgewerkt als een referteperiode van 36 maanden. Nadat belanghebbenden 36 maanden op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen geen reserveringsruimte over. Daarom wordt een termijn van 36 maanden aangehouden.Het begrip laag is uitgewerkt als een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm. Voor de hoogte van de inkomsten dient gekeken te worden naar de afzonderlijke leefvormen gedurende de referteperiode en of belanghebbenden boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm zijn gekomen. De van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt in lid 2 voor gehuwden vastgesteld op 100% van het bedrag genoemd in artikel 21 aanhef onder c van de wet en voor alleenstaanden op 70% en voor alleenstaande ouders op 90% van dat bedrag. Voor het beoordelen van de referteperiode voor jongeren van 18 jaar tot 21 jaar gelden afwijkende jongerennormen. Deze zijn genoemd in artikel 20 van de wet. Een geringe overschrijding van de door de gemeenteraad vastgestelde inkomensgrens van 100% van de bijstandsnorm wordt als aanvaardbaar geacht als het gaat om uitkeringen die het karakter van een inkomen op bijstandsniveau hebben. Onder het oude artikel 36 van de wet, geldend tot 1 januari 2009, heeft de Centrale Raad van Beroep dit ook aanvaardbaar geacht. Een geringe overschrijding is daarom geoorloofd. Er bestaat geen recht op langdurigheidstoeslag als belanghebbende op de peildatum over vermogen beschikt dat uitstijgt boven het vrij te laten bescheiden vermogen, als bedoeld in artikel 34 lid 2 onderdeel b van de wet. De vermogenstoets geldt voor de gehele referteperiode. Vanwege de uitvoeringstechnische complicaties om vast te stellen wat het vermogen is geweest tijdens de referteperiode heeft de staatssecretaris van SZW er mee ingestemd dat slechts wordt vastgesteld wat het vermogen is geweest op de peildatum. Beschikt men over uitzicht op inkomensverbetering, dan ontbreekt recht op langdurigheidstoeslag. De intentie van de wetgever is om met deze voorwaarde vast te leggen dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking kunnen komen voor de langdurigheidstoeslag. De wetgever heeft daarbij vooral studenten op het oog. Mede om de uitvoering van de langdurigheidstoeslag eenvoudig te houden, is aan het begrip ‘uitzicht op inkomensverbetering’ een beperkte uitleg gegeven in lid 3. Artikel 3 ToelichtingIn artikel 3 wordt de hoogte van de toeslag geregeld. Er wordt uitgegaan van een percentage van de toepasselijke bijstandsnorm. Hierdoor hoeft het bedrag van de toeslag niet steeds aangepast te worden aan de wijzigingen in de normbedragen van de wet. Voor het bepalen van de hoogte van de langdurigheidstoeslag moet gekeken worden naar de leefvorm op de peildatum. In het derde lid wordt een regeling gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of 13 lid 1 van de wet. De wet voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl echter het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. NB. Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of 13 lid 1 van de wet. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 van de wet of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen. Artikel 4 ToelichtingTijdens de parlementaire behandeling heeft de regering uitdrukkelijk aangegeven dat het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 van de wet onverkort van toepassing is op de langdurigheidstoeslag. Dat kan er onder omstandigheden toe leiden dat langdurigheidstoeslag toegekend kan worden, ook al voldoen belanghebbenden niet aan alle voorwaarden. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn wanneer tijdens de referteperiode gedurende 1 maand een inkomen is geweest boven de inkomensgrens vanwege teveel verstrekte bijstand. De langdurigheidstoeslag kan ook worden afgewezen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 van de wet. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn bij ex-studenten die in een aanloopschaal beginnen en uitzicht op inkomensverbetering hebben.