Regeling vervallen per 01-01-2015

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012

Geldend van 25-10-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1 In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 21 eerste lid, onder c van de wet

    • c.

      belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken op grond van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht;

    • d.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo.

    • e.

      woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de wet;

    • f.

      woonkosten: 1°. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;2°. Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Hoofdstuk 2 CATEGORIEËN

Artikel 2 Categorieaanduiding

  • 1 Voor de belanghebbende aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2 De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaande ouder, of

    • c.

      gehuwden.

Hoofdstuk 3 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE NORM

Artikel 3 Toeslagen

  • 1 De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en die daarom de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen.

  • 2 De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft en daarom de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen.

  • 3 Voor de toepassing van lid 2 worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      kinderen van 21 jaar en ouder voor zover zij studiefinanciering ontvangen op grond van de Wet studiefinanciering 2000 en hun verdere inkomsten dusdanig beperkt zijn dat zij in combinatie met de studiefinanciering het bedrag genoemd in artikel 3:18 WSF2000 niet overschrijden;

    • b.

      asielzoekers die buiten een opvangcentrum gehuisvest zijn.

Hoofdstuk 4 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM OF DE TOESLAG

Artikel 4 Verlagingen gehuwdennorm

  • 1 De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de belanghebbenden, die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en die daarom de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen.

Artikel 5 Verlagingen woonsituatie

  • 1 De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm, indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen woonkosten, als bedoeld in artikel 1, onder f van deze verordening verbonden zijn.

  • 2 De verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt bij voorrang toegepast op de toeslag als bedoeld in artikel 3 van deze verordening.

Artikel 6 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1 De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    • a.

      20% van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft;

    • b.

      10% van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van het eerste lid zou leiden.

Artikel 7 Anti-cumulatiebepaling

  • 1 De toepassing van de artikelen 3 tot en met 6 van de verordening geschiedt zodanig, dat de toepasselijke norm voor de uitkeringsgerechtigde tenminste bedraagt:

    • a.

      45% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

    • b.

      65% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      75% van de gehuwdennorm voor een gezin.

Hoofdstuk 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

  • 1 In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 9 Hardheidsclausule

  • 1 Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de uitkeringsgerechtigde afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10 Citeertitel

  • 1 Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012, na 1e wijziging.

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

Artikel 12 Overgangsrecht

  • 1 In afwijking van artikel 10 is deze verordening vanaf 1 januari 2013 van toepassing op de belanghebbenden op wie op grond van artikel 78w van de wet de huishoudinkomenstoets nog tot 1 januari 2013 wordt toegepast. Tot 1 januari 2013 gelden de bepalingen uit de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad der gemeente Heiloo in zijn openbare raadsvergadering van 8 oktober 2012.

Toelichting 1 Toelichting op de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012

Algemeen

Op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm als bedoeld in artikel 8 lid 1 onder c juncto artikel 30 WWB.

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen: artikelen 25 tot en met 30 WWB.

Burgemeester en wethouders verhogen in bepaalde gevallen de norm met een toeslag en passen in bepaalde gevallen een verlaging toe. Dit beleid is categoriaal: uit de verordening blijkt voor welke categorieën en op grond van welke criteria een verhoging of verlaging van de landelijke bijstandsnormen plaatsvindt. Op die manier kan een uitkeringsgerechtigde concreet uit de verordening afleiden welke verhoging of verlaging in zijn of haar situatie geldt.

Bij het afbakenen van categorieën is rekening gehouden met in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er ook gekozen voor een forfaitaire benadering. De verordening omschrijft alleen de situaties waarin iemand geacht wordt lagere noodzakelijke kosten van bestaan te hebben. Hierdoor wordt rekenwerk met werkelijke kosten voorkomen.

Norm

Voor personen van 21 tot en met 65 jaar bestaan er drie basisnormen (artikel 21 WWB):

  • a.

    gezin: 100% van het wettelijk minimumloon (de gezinsnorm)

  • b.

    alleenstaande ouders: 70% van de gezinsnorm

  • c.

    alleenstaanden: 50% van de gezinsnorm

Toeslagen

Een toeslag op de norm wordt verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder. De maximale toeslag van 20% van de gezinsnorm kan zonder nader onderscheid worden toegekend. De uitkering is dan ten hoogste:

  • a.

    90% van de gezinsnorm voor alleenstaande ouders;

  • b.

    70% van de gezinsnorm voor alleenstaanden.

Burgemeester en wethouders houden echter rekening met de mogelijkheid van het kunnen delen van kosten. Deze mogelijkheid wordt aanwezig geacht als een ander of meerdere anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De alleenstaande of de alleenstaande ouder kan dan kosten als woonkosten, vaste lasten, kosten van duurzame gebruiksgoederen en dergelijke delen. Burgemeester en wethouders stellen in die gevallen de toeslag op een lager percentage vast. De toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders is uitgewerkt in artikel 3 van de verordening.

Verlagingen

De WWB kent de volgende verlagingen:

  • a.

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

  • b.

    verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

  • c.

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

  • d.

    verlaging in verband met lager minimum jeugdloon voor 21- en 22 jarigen (artikel 29 WWB).

Individualisering

Het is niet noodzakelijk alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde gevallen of uitzonderlijke situaties geldt het individualiseringsbeginsel. Burgemeester en wethouders kunnen de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB afwijkend vast stellen.

De werking van de verordening beperkt zich tot uitkeringsgerechtigden van 21 tot 65 jaar. Voor jongeren van 18 tot 21 jaar is deze verordening niet van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

De gezinsnorm is de norm per kalendermaand, zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid WWB. Voor het hanteren van de gezinsnorm is gekozen, omdat dit artikel 21 de hoogte hiervan aangeeft. Deze norm is gelijk aan het netto minimumloon zoals bedoeld in artikel 37 lid 1 WWB.

Het begrip ‘woning’, bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden”.

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen.

Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3, zesde lid WWB, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.

Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB.

Artikel 2 Categorieaanduiding

De regels van deze verordening zijn van toepassing voor de uitkeringsgerechtigden van 21 jaar doch jonger dan 65 jaar. Voor jongeren van 18 tot 21 jaar is deze verordening niet van toepassing.

Artikel 3 Toeslagen

Lid 1

Op grond van artikel 30, tweede lid, onder a, WWB is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20% van de gezinsnorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in het eerste lid van artikel 3 van deze verordening.

Lid 2

Wanneer in de woning van de belanghebbende een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kan delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de belanghebbende de kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde zelf.

Omdat de belanghebbende niet alle noodzakelijke kosten van bestaan kan delen, ontvangt hij wel een toeslag, maar deze is lager dan de toeslag zoals genoemd in het eerste lid en bedraagt 10% van de gezinsnorm. De toeslag is ook 10% als meer dan één ander zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. Zolang er sprake is van een zelfstandige huishouding, blijft een deel van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan uitsluitend voor rekening van de belanghebbende.

Lid 3

Het derde lid sluit bepaalde personen uit als degene die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.Inwonende kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn , maar waarvan niet verwacht kan worden dat ze bijdragen in de kosten vallen onder deze bepaling.

Asielzoekers die buiten een opvangcentrum gehuisvest zijn, krijgen een vergoeding in het kader van de Regeling toekenning bevoegdheid aan COA tot uitsluiting bepaalde categorieën asielzoekers van verstrekkingen Rva 1997. De wekelijkse bijdrage is alleen bedoeld voor voedsel, kleding en persoonlijke uitgaven. Er zit dus geen component in voor woonlasten. Deze vergoeding is zo laag dat een bijdrage in de kosten niet is te verwachten. Asielzoekers met een dergelijke vergoeding zijn dan ook uitgesloten als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.

Artikel 4 Verlaging norm gezin

Lid 1

Wanneer in de woning van de belanghebbende een ander zijn hoofdverblijf heeft (niet zijnde een gezinslid of ander persoon die tot de gezamenlijke huishouding kan worden gerekend) wordt er vanuit gegaan dat zij bepaalde kosten kunnen delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de belanghebbenden de kosten daadwerkelijk delen. Dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbenden zelf.

Gekozen is, net als bij de alleenstaanden en alleenstaande ouders, voor een verlaging van 10% van de gezinsnorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Zolang er sprake is van een zelfstandige huishouding, blijft een deel van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan uitsluitend voor rekening van de belanghebbende.

Lid 2

Met de wijziging van de wet per 1 januari 2012 is de gezinsnorm ingevoerd. Dit betekent dat in voorkomende gevallen drie of meer meerderjarige gezinsleden van één bijstandsuitkering moeten leven. Het is niet redelijk om in een dergelijk geval de norm ook nog te verlagen, ook al kunnen de woonkosten gedeeld worden met een derde. Deze bepaling heeft ook betrekking op een eventuele verlaging als bedoeld in artikel 5, 6 of 7.

Lid 3

De inhoud van het vierde lid van artikel 4 van deze verordening is overeenkomstig die van artikel 3, derde lid van deze verordening.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

Lid 1

Burgemeester en wethouders verlagen de norm of de toeslag (verder) op grond van artikel 27 WWB als de uitkeringsgerechtigde lagere kosten van bestaan heeft door zijn woonsituatie.Als aan een door de belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten zijn verbonden verlagen burgemeester en wethouders de norm met 20% van de gezinsnorm. Dit betekent dat wanneer de woonlasten namens de belanghebbende door een ander worden betaald (bijv de ex-echtgenoot of de vertrokken partner) dit niet langer als “verkapte alimentatie” wordt gezien. In een dergelijke situatie wordt de bijstand met 20% van de gezinsnorm verlaagd.

Onder de woonkosten van een huurwoning wordt verstaan de op de aanvangsdatum van het lopende tijdvak huurtoeslag geldende huurprijs per maand. Indien een eigen woning wordt bewoond wordt onder de woonkosten het volgende verstaan: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten. Dat zijn de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerende-zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten.

Lid 2

Wanneer de belanghebbende gen woonkosten heeft kan de norm worden verlaagd. De verlaging van de norm zal bij voorrang plaatsvinden op de toeslag die belanghebbende op grond van artikel 3 van deze verordening ontvangt.

Artikel 6. Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid om op grond van artikel 29 van de wet een verlaging toe te passen als het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimumloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden.

Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige.In het tweede lid wordt geregeld dat de verlaging voor een 21- of 22 jarige alleen kan plaatsvinden op de toeslag genoemd in artikel 3 van deze verordening.

Artikel 7. Anti-cumulatiebepaling

De verschillende verlagingen in deze verordening zien toe op verschillende omstandigheden bij de uitkeringsgerechtigden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat het college de norm vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van een toereikende uitkering. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 30, vierde lid van de wet de bijstandsnorm moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om reeds in deze verordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen, waarop het college de norm (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen. Dit laat onverlet dat in concrete omstandigheden het bij samenloop ook denkbaar is dat de norm hoger moet worden vastgesteld. Zie bijv. de jurisprudentie t.a.v. de samenloop van een verlaging i.v.m. medebewoning en het ontbreken van woonkosten (CRvB 27 mei 2008, LJN: 2698).Het individualiseringsbeginsel kan dus met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende norm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, al aanleiding is om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 8. Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.