Regeling vervallen per 25-05-2017

Beleidsregels terug- en invordering IOAW en IOAZ en invordering boetes

Geldend van 30-05-2013 t/m 24-05-2017 met terugwerkende kracht vanaf 21-05-2013

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering IOAW en IOAZ en invordering boetes van de gemeente Heiloo

Het college van burgemeester en wethouders stelt de volgende regeling vast.

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschrevenhebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand de Wet Inkomensvoorziening oudereen gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorzieningoudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wetbestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo;

    • b.

      de WWB: de Wet werk en bijstand;

    • c.

      de IOAW: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • d.

      de IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezenzelfstandigen;

    • e.

      de Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • f.

      uitkering: de door het college verstrekte uitkering op grond van de IOAW en de IOAZ;

    • g.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • h.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 13 eerste lid IOAW,artikel 13 eerste lid IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • i.

      boete: bestuurlijke boete genoemd in artikel 20a van de IOAW of artikel 20a van de IOAZ;

    • j.

      fraudevordering: vordering ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht;

    • k.

      nulfraude: schending van de inlichtingenplicht waarbij geen sprake is van teveel of ten onrechte verstrekte uitkering;

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

  • 1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

    • a.

      het opschorten, herzien of intrekken van het recht op uitkering ingevolge artikel 17 derdeen vierde lid van de IOAW en ingevolge artikel 17 derde en vierde lid van de IOAZ, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend.

    • b.

      het terugvorderen, zoals dit hem op grond van artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAZ toekomt.

    • c.

      het verrekenen van de in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen met dealgemene bijstand, zoals die haar op grond van artikel 25 vierde lid van de IOAW enartikel 25 vierde lid van de IOAZ toekomt.

    • d.

      het bruteren van de vordering zoals die hem op grond van artikel 25 vijfde lid van deIOAW en artikel 25 vijfde lid van de IOAZ toekomt.

    • e.

      het invorderen van de vordering via een dwangbevel, zoals dit haar op grond vanartikel 28 eerste lid van de IOAW en artikel 28 eerste lid van de IOAZ toekomt.

    • f.

      het verrekenen van de vordering met de IOAW of IOAZ, zoals dit haar op grond van artikel 28 derde lid van de IOAW en artikel 28 van de IOAZ toekomt.

    • g.

      het in rekening brengen van rente en kosten ingeval van niet nakoming van de verplichting tot terugbetaling van teveel of ten onrechte genoten bijstand.

  • 2. De bevoegdheden genoemd in lid a tot en met g gelden voor het college als algemene verplichtingen behoudens de in deze beleidsregels beschreven uitzonderingen.

  • 3. Het college maakt geen gebruik van haar bevoegdheid om van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien op grond van artikel 25, zesde lid onder a, b en d van de IOAW en artikel 25 zesde lid onder a, b en d van de IOAZ.

Artikel 3. Uitzonderingen

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid onder b, vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft

    geschonden.

  • 2. Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid onder b stelt het college, voor zover de vordering is ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht bestaande uit het gedurende een langere periode beschikken over een geringe overschrijding van het vrij te laten bescheiden vermogen, vast op het bedrag dat zou zijn teruggevorderd indien betrokkene wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid onder d, ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering, die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem

    niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

HOOFDSTUK 2 TERUGVORDERING

Artikel 4. Terugvordering

De uitkering wordt teruggevorderd in de gevallen zoals in de IOAW en IOAZ is vermeld en op de wijze zoals bepaald in zowel de IOAW en IOAZ als in deze beleidsregels.

HOOFDSTUK 3 AFZIEN VAN TERUGVORDERING

Artikel 5. Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op een vordering of dat deel van een vordering, die is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, voor zover de schending van de inlichtingenplicht heeft plaatsgevonden ná 1 januari 2013.

Artikel 6. Afzien van terugvordering

In afwijking van artikel 2, eerste lid onder b, besluit het college af te zien van terugvordering:

  • a.

    als de hoofdsom van de vordering lager is dan € 65, tenzij het een voorschot betreft;

  • b.

    als de vordering is ontstaan als gevolg van een fout in het geautomatiseerde systeem;

  • c.

    als de vordering juridisch niet afdwingbaar is.

HOOFDSTUK 4 INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE UITKERING EN BOETES

Artikel 7. Algemeen

  • 1. Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en/ofhet besluit boete-oplegging en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2. Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit en/of boetebesluit afgegeven invorderingsbesluitomvat daarbij de volgende punten:

    • a.

      de hoogte van (het saldo van) de vordering dan wel de boete;

    • b.

      de betalingsverplichting;

    • c.

      de datum waarop de betalingsverplichting ingaat;

    • d.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

    • e.

      de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichting behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.

Artikel 8. Vaststelling van het aflossingsbedrag

  • 1. Het college verricht onderzoek naar de financiële situatie en stelt naar aanleiding van het onderzoek de aflossingscapaciteit vast overeenkomstig de BIJLAGE I.

  • 2. Het college kan bepalen dat eventuele spaartegoeden of andere vermogensbestanddelen, waarover direct kan worden beschikt door de belanghebbende, bij voorrang worden aangewend voor de terugbetaling van de vordering en/of boete.

  • 3. In afwijking van het eerste lid stemt het college bij vorderingen, die niet ontstaan zijn als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, zonder nader onderzoek in met een betalingsvoorstel van de debiteur voor zover daarmee het totaal van de vorderingen binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 50 per maand bedraagt.

  • 4. De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wegens werkaanvaarding wordt bij vorderingen, die niet ontstaan zijn als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode.

  • 5. Na afloop van de periode van zes maanden wordt de aflossingscapaciteit overeenkomstig de BIJLAGE I vastgesteld.

  • 6. Het aflossingsbedrag, zoals medegedeeld in het invorderingsbesluit, geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

  • 7. Indien de belanghebbende geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, zoals gesteld in het eerste lid, dan is de vordering en/of de boete dan wel het restant van de vordering en/of de boete direct ineens opeisbaar.

Artikel 9. Herziening van het aflossingsbedrag

  • 1. Op verzoek van de belanghebbende kan het college het aflossingsbedrag herzien.

  • 2. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op, tenzij de situatie daartoe aanleiding geeft.

  • 3. Het college herziet het aflossingsbedrag overeenkomstig de BIJLAGE I.

  • 4. Het college kan op basis van een gegrond vermoeden dat de aflossingscapaciteit is gewijzigd, een onderzoek naar de financiële situatie instellen.

  • 5. Voor zover geen gegrond vermoeden, als bedoeld in het vierde lid, aanwezig is, stelt het college een onderzoek naar de financiële situatie in overeenkomstig het Debiteuren Heronderzoeksplan (BIJLAGE II).

  • 6. Indien de financiële situatie daartoe aanleiding geeft wordt het aflossingsbedrag herzien met ingang van de eerste van de maand volgend op de maand, waarin het besluit tot herziening van het aflossingsbedrag aan de belanghebbende kenbaar is gemaakt.

  • 7. Indien het nieuwe aflossingsbedrag tenminste € 200 per maand meer bedraagt dan het oude aflossingsbedrag, dan wordt het oude aflossingsbedrag stapsgewijs verhoogd in ten hoogste vier halfjaarlijkse termijnen.

  • 8. Het aflossingsbedrag wordt bij vorderingen, die niet ontstaan zijn als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, zonder nader onderzoek herzien als de belanghebbende het aflossingsbedrag verzoekt te verlagen en, ongeacht deze verlaging, het totaal van de vorderingen binnen 36 maanden zal zijn afgelost en het aflossingsbedrag niet minder dan € 50 per maand bedraagt.

Artikel 10. Uitstel van betaling

  • 1. Het college verleent uitstel van betaling nadat uit onderzoek is komen vast te staan dat de belanghebbende niet kan voortgaan met het verrichten van aflossingen.

  • 2. In het geval de belanghebbende uitstel van betaling voor een periode van drie maanden of korter verzoekt en het betreft een vordering, welke niet is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, of een vordering, welke wel is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, maar die schending heeft plaats gevonden vóór 1 januari 2013, wordt deze zonder onderzoek toegekend indien aan de belanghebbende in de periode van 24 maanden

    voor het verzoek niet eerder een uitstel van betaling is toegekend.

  • 3. Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

Artikel 11. Verrekening

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 28, tweede lid van de IOAW en artikel 28, tweede lid van de IOAZ en ongeacht de in artikel 7, eerste lid genoemde betalingstermijn gaat het college

    indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering.

  • 2. Bij beëindiging van de uitkering wordt het recht op vakantiegeld verrekend met de openstaande vordering(en) en/of de boetes.

  • 3. Bij vorderingen, ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, en bij boetes verrekent het college jaarlijks het volledige recht op vakantiegeld met de vordering en/of de

    boete.

  • 4. Bij vorderingen, die niet onstaan zijn als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, kan het college jaarlijks het recht op vakantiegeld volledig verrekenen met de vordering. Bij derden beslag verrekent het college in alle gevallen het recht op vakantiegeld met de vordering.

  • 5. Het college stelt, na ontvangst van een schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de belanghebbende op grond van artikel 29, derde of vierde lid van de IOAW en artikel 29, derde of vierde lid van de IOAZ, onderzoek in naar de door belanghebbende aangedragen bijzondere

    omstandigheden, die zouden kunnen leiden tot het buiten toepassing verklaren van artikel 29 eerste lid van de IOAW en artikel 29 eerste lid van de IOAZ, en baseert op dit onderzoek haar besluit.

  • 6. Bij dit onderzoek betrekt het college, behalve de gevolgen van de ten uitvoerlegging van artikel 29 eerste, derde of vijfde lid van de IOAW en artikel 29 eerste, derde of vijfde lid van de IOAZ voor de belanghebbende(n) zelf ook de mogelijke gevolgen voor diens gezin én de mogelijke maatschappelijke gevolgen.

Artikel 12. Volgorde van invordering

  • 1. Het college vordert de vorderingen op volgorde van ontstaansdatum in zolang de belanghebbende geen verzoek heeft gedaan op grond van artikel 4:92, tweede lid van de Awb.

  • 2. Onverminderd het gestelde in het eerste lid vindt de invordering van een boete bij voorrang plaats.

  • 3. Van het gestelde in het tweede lid wordt afgeweken:

    • a.

      bij beslaglegging door een derdeschuldeiser wordt eerst de vordering ingevorderd;

    • b.

      als brutering van de vordering voorkomen kan worden door eerst de vordering in te vorderen;

    • c.

      als het restant bedrag van de vordering(en) in minder dan zes maandelijkse termijnen vanaf

      de datum boete-oplegging zal zijn voldaan.

HOOFDSTUK 5 AFZIEN VAN (VERDERE) INVORDERING

Artikel 13. Reikwijdte

  • 1. Met uitzondering van het gestelde in artikel 14, tweede tot en met het vierde lid, en artikel 17, tweede en vijfde lid zijn de bepalingen in dit hoofdstuk niet van toepassing op een vordering of dat deel van een vordering, die is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, voor zover de schending van de inlichtingenplicht heeft plaats gevonden na 1 januari 2013.

  • 2. De bepalingen in dit hoofdstuk zijn met uitzondering van artikel 14, tweede en derde lid en artikel 17, tweede en vijfde lid, niet van toepassing op boetes.

Artikel 14. Afzien van (verdere) invordering

  • 1. Het college stelt de vordering, met inbegrip van de eventueel al in rekening gebrachte wettelijke rente en de invorderingskosten, buiten (verdere) invordering indien de belanghebbende bgedurende een aaneen gesloten periode van vijf jaar geen betalingen (meer) heeft verricht enhet aantoonbaar niet aannemelijk is dat hij deze op afzienbare termijn alsnog zal gaan verrichten.

  • 2. Het college stelt de vordering dan wel de boete buiten (verdere) invordering indien deze niet langer juridisch afdwingbaar is.

  • 3. Het college stelt de boete, met inbegrip van de eventueel al in rekening gebrachte wettelijke rente en de invorderingskosten, buiten (verdere) invordering indien de belanghebbende gedurende een aaneengesloten periode van 10 jaar in zijn geheel geen betalingen (meer) heeft verricht wegens andere redenen dan het hebben van aflossingsverplichtingen ten behoeve van andere bestuurlijke vorderingen en/of boetes, en aantoonbaar niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment alsnog zal gaan verrichten.

  • 4. Het college maakt gebruik van haar bevoegdheid ingevolge artikel 25, zesde lid onder c van de IOAW en artikel 25, zesde lid onder c van de IOAZ voor zover het niet (meer) verrichten van aflossingen het gevolg is van andere redenen dan het hebben van lopende aflossingsverplichtingen ten behoeve van andere bestuurlijke vorderingen en/of boetes.

Artikel 15. Kwijtschelding opverzoek van de belanghebbende

  • 1. Op verzoek van belanghebbende gaat het college over tot kwijtschelding van de restant vordering, welke is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, voor zover de schending van de inlichtingenplicht heeft plaats gevonden vóór 1 januari 2013, indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende tien jaar voorafgaand aan het verzoek volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan of gedurende tien jaar niet volledig aan zijn aflossingsverplichting heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering toeziende kosten, alsnog heeft betaald; en

    • b.

      tenminste 75% van de oorspronkelijke bruto vordering is betaald.

  • 2. Op verzoek van de belanghebbende gaat het college over tot kwijtschelding van het restant vande vordering, welke niet is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar voorafgaand aan het verzoek volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan of gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn aflossingsverplichting heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering toeziende kosten, alsnog heeft betaald; en

    • b.

      tenminste 50% van de oorspronkelijke bruto vordering is betaald.

  • 3. Het gestelde onder het eerste en tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen, die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 4. De wettelijke rente en invorderingskosten komen niet voor kwijtschelding in aanmerking.

Artikel 16. Afkoop op verzoek van belanghebbende

  • 1. Op verzoek van de belanghebbende stemt het college in met het verzoek tot afkoop van devordering, welke is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, voor zover de schending van de inlichtingenplicht heeft plaats gevonden vóór 1 januari 2013:

    • a.

      mits de verwachte aflossingen in 120 maandelijkse termijnen minder zullen opbrengen dan 75% van de bruto vordering; en

    • b.

      de belanghebbende tezamen met de eventueel reeds betaalde aflossingen tenminste 75% van de bruto vordering betaalt.

  • 2. Op verzoek van de belanghebbende stemt het college in met het verzoek tot afkoop van de vordering, welke niet is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht:

    • c.

      voor zover de verwachte aflossingen in 60 maandelijkse termijnen minder zullen opbrengen dan 50% van de bruto vordering; en

    • d.

      de belanghebbende tezamen met de eventueel reeds betaalde aflossingen tenminste 50% van de bruto vordering betaalt.

  • 3. Het gestelde onder het eerste en tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen, die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 4. De wettelijke rente en invorderingskosten komen niet voor afkoop in aanmerking.

Artikel 17. Afzien van (verdere) invordering wegens schuldenproblematiek

  • 1. Het college verleent medewerking aan een schuldhulpverleningstraject indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met hetbetalen van zijn schulden; en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Een boete, welke is ontstaan als gevolg van nulfraude, mag voor zover sprake is van het gestelde in het eerste lid worden meegenomen in een schuldhulpverleningstraject onder de voorwaarde dat de boete geheel wordt terugbetaald en de terugbetaling plaats vindt tijdens dit schuldhulpverleningstraject.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 4. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldhulpverleningstraject wordt ingetrokken indien:

    • a.

      het schuldhulpverleningstraject, dat voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid alsmede het gestelde in de beleidsregels Wet gemeentelijke schuldhulpverlening gemeente Heiloo, niet binnen twaalf maanden na verzending van het besluit tot verlening van medewerking tot stand is gekomen;

    • b.

      de belanghebbende de aan het schuldhulpverleningstraject verbonden verplichting(en) ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 29a van de IOAW en artikel 29a van de IOAZ kan het college medewerking verlenen aan een schuldhulpverleningstraject uitsluitend voor zover:

    • a.

      het gericht is op preventie overeenkomstig het Beleidsplan integrale schuldhulpverlening gemeente Heiloo en de Beleidsregels schuldhulpverlening gemeente Heiloo;

    • b.

      het nazorgtraject schuldhulpverlening inmiddels loopt en het afbreken hiervan leidt tot onevenredige benadeling van de belanghebbende én de kans op terugval in een schuldensituatie wordt vergroot.

HOOFDSTUK 6 NIET OF NIET MEER VOLDOEN AAN BETALINGSVERPLICHTING

Artikel 18. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

  • 1. Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet of niet meer nakomt en verrekening is niet mogelijk, dan wordt het terugvorderings- en boetebesluit tenuitvoergelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

  • 2. De in het eerste lid genoemde vorm van (dwang)invordering kan in handen worden gegeven van de gerechtsdeurwaarder.

  • 3. Voor vorderingen kenbaar gemaakt vóór 1 juli 2009 kan het terugvorderingsbesluit ingeval er sprake is van een situatie zoals omschreven in het eerste lid direct ter verdere incasso worden overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder.

  • 4. In afwijking van het gestelde in het tweede of derde lid geldt, behalve voor vorderingen ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, voor zover de schending van de inlichtingenplicht heeft plaats gevonden na 1 januari 2013 en voor boetes, een ondergrens van € 200 voor het totale (restant) bedrag van de vordering(en).

Artikel 19. Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot dwanginvordering als bedoeld in artikel 18 dan wordt de vordering en/of de boete verhoogd met de wettelijke rente, de kosten als bedoeld in het Besluit ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) en de op de invordering betrekking hebbende kosten zoals bepaald in het Besluit vergoeding buitengerechtelijke kosten vanaf het moment van indiening van de vordering bij de gerechtsdeurwaarder ingeval de vordering kenbaar is gemaakt vóór 1 juli 2009 of van het moment van betekening van het dwangbevel ingeval de vordering en/of de boete ontstaan is na 1 juli 2009.

HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 20. Schorsende werking

  • 1. Een bezwaar- of beroepschrift van de belanghebbende tegen een terugvorderings-, boete- of invorderingsbesluit heeft geen schorsende werking.

  • 2. Het college schort de invordering in het geval van een bezwaar- of beroepschrift op als de onmiddellijke invordering onevenredig belastend is voor de belanghebbende.

  • 3. Het gestelde onder het tweede lid is niet van toepassing op de invordering van vorderingen,welke zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, voor zover de schending van de inlichtingenplicht heeft plaats gevonden na 1 januari 2013 en op boetes.

Artikel 21. Overgangsbepalingen

In overeenstemming met artikel 15, eerste lid Internationaal Verdrag Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR) blijft artikel XXV, tweede lid van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving buiten toepassing.

Artikel 22. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen, die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college dienaangaande paragraaf 5 van de IOAW en paragraaf 5 van de IOAZ, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 23. Bijlages

De BIJLAGE I (vaststelling hoogte aflossingsruimte) en de BIJLAGE II (debiteuren heronderzoeksplan) maken onverkort onderdeel van deze beleidsregels uit.

Artikel 24. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels terug- en invordering IOAW en IOAZ en invordering boetes gemeente Heiloo”.

Artikel 25. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking en werken terug

tot 21 mei 2013.

De Beleidsregels terugvordering van bijstand 2010 vastgesteld op 31 augustus 2010 worden per 21 mei 2013 ingetrokken.

Ondertekening

Vastgesteld bij besluit van het college van burgemeester en wethouders op 21 mei 2013.

Bijlage I

BIJLAGE I VASTSTELLING HOOGTE AFLOSSINGSRUIMTE

Bijlage II

BIJLAGE II DEBITEUREN HERONDERZOEKSPLAN

TOELICHTING BELEIDSREGELS TERUG- EN INVORDERING IOAW EN IOAZ EN INVORDERING BOETES

TOELICHTING BELEIDSREGELS TERUG- EN INVORDERING IOAW EN IOAZ EN INVORDERING BOETES