Regeling vervallen per 01-04-2017

Parkeerverordening gemeente Hellendoorn 2011

Geldend van 16-07-2011 t/m 31-03-2017

Intitulé

Parkeerverordening gemeente Hellendoorn 2011

De raad van de gemeente Hellendoorn;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 mei 2011;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994;

b e s l u i t :

vast te stellen de:

Parkeerverordening gemeente Hellendoorn 2011

Afdeling I Definities en begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990 (Staatsblad 1990, 459);

  • 2.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990, inclusief brommobielen;

  • 3.

    brommobiel: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990;

  • 4.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • 5.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een motorvoertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Staatsblad 1994, 475) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven. Als houder van een motorvoertuig wordt mede beschouwd:

    • a.

      degene die gebruik maakt van een lease-auto, zoals blijkt uit een verklaring ter zake van de kentekenhouder (leasemaatschappij);

    • b.

      de werknemer die (nagenoeg) permanent ten behoeve van zijn werkzaamheden de beschikking heeft over een motorvoertuig van zijn werkgever, zoals blijkt uit een verklaring ter zake van de werkgever;

  • 6.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van verzamelparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • 7.

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur;

  • 8.

    belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die:

    • a.

      is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990;

    • b.

      gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • 9.

    parkeervergunning: een door het college van burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendeplaatsen;

  • 10.

    vergunninghouder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een parkeervergunning is verleend;

  • 11.

    weggedeelten: een straat, plein, terrein of zone.

Afdeling II Plaatsen voor vergunninghouders en afgifte van vergunningen

Artikel 2

Het college van burgemeester en wethouders kan bij openbaar te maken besluit belanghebbendenplaatsen aanwijzen.

Artikel 3

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren in een gebied waar vergunninghouderparkeerplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven voor het aanvragen, verlenen en intrekken van een vergunning als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

Artikel 4

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen 6 weken na ontvangst op een aanvraag om een vergunning.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan de in het eerste lid genoemde termijn met maximaal 4 weken verlengen. Van een verlenging van deze termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld.

Afdeling III Verbodsbepalingen

Artikel 5

  • 1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig of brommobiel, te plaatsen of te laten staan op een parkeerapparatuurplaats of belanghebbendenplaats.

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik ervan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 6

  • 1. Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven, in werking te stellen.

  • 2. Het is verboden in strijd met de aanwijzingen op de parkeerapparatuur te handelen.

Artikel 7

  • 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een voertuig of brommobiel te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder vergunning;

    • b.

      zonder dat het motorvoertuig of brommobiel duidelijk zichtbaar is voorzien van de vergunning;

    • c.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Afdeling IV Toezicht

Artikel 8

  • 1. Overtreding van het bepaalde in artikel 5, eerste en tweede lid, artikel 6 en artikel 7, eerste lid wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de eerste categorie.

  • 2. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de in artikel 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren.

Afdeling V Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9

Deze verordening kan worden aangehaald als “Parkeerverordening 2011”.

Artikel 10

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag, volgend op die van bekendmaking.

  • 2.

    De “Parkeerverordening 2005”, vastgesteld bij raadsbesluit van 22 maart 2005, nr. 05.1094, wordt ingetrokken op de dag waarop deze verordening in werking treedt.

  • 3.

    Vergunningen die zijn verleend krachtens de Parkeerverordening 2005 worden geacht te zijn ingetrokken, met dien verstande dat vergunningen voor belanghebbendenplaatsen blijven gelden voor de termijn waarvoor ze zijn verleend.

Ondertekening

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,