Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening financiële bijdrageregelingen maatschappelijke participatie gemeente Hellendoorn 2015

Geldend van 23-02-2016 t/m 31-12-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2016

Intitulé

Verordening financiële bijdrageregelingen maatschappelijke participatie gemeente Hellendoorn 2015

De raad van de gemeente Hellendoorn;

overwegende, dat het gewenst geacht wordt om financiële bijdrageregelingen vast te stellen om inwoners met een laag inkomen de mogelijkheid te geven deel te nemen aan of in aanmerking te laten komen voor:

  • -

    maatschappelijke activiteiten op het gebied van sport, cultuur en vorming;

  • -

    maatschappelijke activiteiten in relatie tot school en verenigingen;

dat deze financiële bijdrageregelingen bestaan uit:

  • -

    een declaratiefonds (financiële bijdrageregeling maatschappelijke participatie);

  • -

    een school- en verenigingfonds (financiële bijdrageregeling schoolgaande kinderen);

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 25 november 2014;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

B e s l u i t :

vast te stellen de:

Verordening financiële bijdrageregelingen maatschappelijke participatie gemeente Hellendoorn 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen, die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Participatiewet;

    • b.

      schoolgaand kind: ten laste van de aanvrager komend kind voor wie de verplichting tot geregeld schoolbezoek, als bedoeld in artikel 4 van de Leerplichtwet, geldt;

    • c.

      peuterspeelzaalgaand kind: ten laste van de aanvrager komend kind vanaf de leeftijd van2 jaar die op de peildatum een peuterspeelzaal bezoekt;

    • d.

      peildatum: 1 januari van het jaar waarin een aanvraag voor een financiële bijdrageregeling wordt ingediend;

    • e.

      peilmaanden: januari en september van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend;

    • f.

      datum van aanvraag: de datum waarop een aanvraag is ingediend;

    • g.

      inkomen: inkomen zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid onder a Participatiewet inclusief algemene periodieke bijstand voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet.

Hoofdstuk 2 Doelgroepbepaling

Artikel 2 Belanghebbenden

Tot de doelgroep behoren inwoners van de gemeente Hellendoorn:

  • a.

    met een inkomen dat direct voorafgaande aan de peildatum gedurende minimaal 12 aaneengesloten maanden lager is dan de van toepassing zijnde inkomensgrenzen als bedoeld in artikel 3;

  • b.

    niet zijnde een studerende, die uit ‘s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt in het jaar voorafgaande aan de aanvraag en/of op de datum van aanvraag;

  • c.

    die niet beschikken over een vermogen als bedoeld in artikel 3.

Verder te noemen ‘belanghebbende’.

Artikel 3 Inkomens- en vermogensgrenzen

Het college stelt de inkomens- en vermogensgrenzen vast.

Hoofdstuk 3 Declaratiefonds

Artikel 4 Voorwaarden voor het declaratiefonds

  • 1. De hoogte van de bijdrage bedraagt maximaal € 138,00 (per 1 januari 2016: € 140,00) per gezinslid per kalenderjaar. Uitsluitend kosten die liggen op het gebied van sport, cultuur, maatschappelijke deelname en vorming komen voor vergoeding in aanmerking. Voorbeelden van te declareren kosten zijn:

    Op het gebied van sport:

    • -

      abonnementen (ook zwembadpas);

    • -

      lidmaatschappen;

    • -

      contributies.

    Op het gebied van cultuur en maatschappelijke deelname:

    • -

      bezoek aan familieleden bij een afstand van meer dan 50 kilometer;

    • -

      schoolreisje/werkweek/introductieweek kinderen;

    • -

      NS kortingskaart;

    • -

      lidmaatschap ouderenvereniging/wijkvereniging/buurtvereniging;

    • -

      uitstapjes met een vereniging die maatschappelijke participatie bevordert, zoals ouderenvereniging, buurtvereniging;

    • -

      bezoek kaart- en soosbijeenkomsten;

    • -

      lidmaatschap zangkoor, toneelvereniging;

    • -

      kosten peuterspeelzaal, Speel-o-teek;

    • -

      museumjaarkaart;

    • -

      cultureel jongeren paspoort (CJP);

    • -

      telefoon en kerktelefoon;

    • -

      vrijwilligerswerk;

    • -

      bezoek culturele voorstellingen (theater/musea);

    • -

      gebruik van internet (inclusief abonnementskosten);

    • -

      lidmaatschap van de Vereniging Wevers Transactie Systeem.

    Op het gebied van vorming:

    • -

      krantenabonnement;

    • -

      kosten (re)creatieve cursus;

    • -

      muzieklessen;

    • -

      lidmaatschap bibliotheek;

    • -

      tijdschriftenabonnement.

  • 2. De hoogte van de bijdrage voor de aanschaf van een Nederlandse identiteitskaart of een paspoort is gelijk aan de kosten van het document, verhoogd met € 7,50. Afhankelijk van de geldigheidsduur van het identiteitsbewijs kan aan elk gezinslid eenmaal per vijf of tien jaar een bijdrage worden verstrekt. De bijdrage wordt niet verstrekt indien het identiteitsbewijs om niet wordt verstrekt.

  • 3. Het bedrag, genoemd in het eerste en tweede lid, kan door het college jaarlijks worden aangepast tot maximaal de ontwikkeling van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het bedrag wordt dan afgerond op hele euro’s.

Hoofdstuk 4 School- en verenigingenfonds

Artikel 5 Voorwaarden voor het school- en verenigingenfonds

  • 1. Een belanghebbende met schoolgaande en/of peuterspeelzaalgaande kinderen kan in aanmerking komen voor een financiële bijdrage in de kosten van maatschappelijke participatie die schoolgaande kinderen hebben.

  • 2. Het schooltype dat bezocht wordt op de peildatum is bepalend voor de hoogte van de bijdrage.

Artikel 6 Schoolgaande kinderen

  • 1. De hoogte van de bijdrage is maximaal € 130,00 (per 1 januari 2016: € 132,00) per kalenderjaar per peuterspeelzaalgaand kind dat op de peildatum de peuterspeelzaal bezoekt.

  • 2. De hoogte van de bijdrage is maximaal € 163,00 (per 1 januari 2016: € 165,00) per kalenderjaar per schoolgaand kind dat op de peildatum basisonderwijs volgt.

  • 3. De hoogte van de bijdrage is maximaal € 272,00 (per 1 januari 2016: € 275,00) per kalenderjaar per schoolgaand kind dat op de peildatum vervolgonderwijs volgt.

  • 4. De hoogte van de bijdrage wordt eenmalig verhoogd met een extra bijdrage van € 109,00 (per 1 januari 2016: € 110,00) voor kinderen die overgaan van basisonderwijs naar vervolgonderwijs.

  • 5. De bijdrage is bedoeld voor de volgende kosten:

    • -

      Eigen bijdragen (voor bijv. de peuterspeelzaal, schoolfonds, excursies, werkweek);

    • -

      Reiskosten openbaar vervoer (van huis naar school en terug);

    • -

      (Onderhoud) fiets, bromfiets of scooter;

    • -

      Sportkleding of sportschoenen;

    • -

      Schooltas;

    • -

      Lesmateriaal (bijvoorbeeld boeken, kopieerkosten, gereedschap of verplichte kleding [zoals overall of kokschort]);

    • -

      Kosten die verbonden zijn aan computergebruik, inclusief kosten van internet;

    • -

      Contributie verenigingen;

    • -

      Deelname aan cultuuractiviteiten.

  • 6. De bedragen genoemd in het eerste, tweede, derde en vierde lid kunnen door het college jaarlijks worden aangepast tot maximaal de ontwikkeling van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het bedrag wordt dan afgerond op hele euro’s.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsbepalingen

Artikel 7 Aanvraag

  • 1. De financiële bijdrage maatschappelijke participatie wordt bij burgemeester en wethouders aangevraagd door middel van een aanvraagformulier.

  • 2. De aanvraag moet ingediend worden in het jaar waarin de kosten zijn gemaakt.

  • 3. Kinderen moeten op de datum van de aanvraag jonger dan 18 jaar zijn.

  • 4. Belanghebbende en kind(eren) moeten op de datum van de aanvraag inwoner zijn van de gemeente Hellendoorn en kinderen moeten behoren tot het gezin.

  • 5. Bij de aanvraag moeten bewijsstukken met betrekking tot het inkomen over de peilmaanden worden overgelegd. Daarnaast dient een verklaring te worden ondertekend met betrekking tot het vermogen. In de door burgemeester en wethouders te bepalen gevallen dienen desgevraagd ook bewijsstukken van het vermogen te worden ingediend.

Artikel 8 Verificatie

  • 1. Verificatie van inkomen vindt in alle gevallen plaats.

  • 2. Verificatie van het vermogen vindt steekproefsgewijs plaats.

  • 3. Verificatie van betalingsbewijzen van kosten waarvoor de financiële bijdrage uit het declaratiefonds en/of het school- en verenigingenfonds is gebruikt, vindt steekproefsgewijs plaats.

  • 4. De aanvrager is verplicht aan het verificatieonderzoek mee te werken en dient aanvullende gegevens te verstrekken.

Artikel 9 Uitbetaling

  • 1. Een bijdrage uit het declaratiefonds wordt binnen 14 weken na het indienen van de aanvraag uitbetaald.

  • 2. Een bijdrage uit het school- en verenigingenfonds wordt binnen 14 weken na het indienen van de aanvraag uitbetaald. De extra bijdrage van € 109,00, als bedoeld in artikel 6, vierde lid, wordt binnen 14 weken na het indienen van de aanvraag uitbetaald.

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

Artikel 10 Voorliggende voorziening

Bijdragen uit het Jeugdsportfonds Hellendoorn worden niet als voorliggende voorziening aangemerkt.

Artikel 11 Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. Het college stelt ter uitvoering van deze verordening nadere regels vast.

  • 2. In bijzondere gevallen kan ten gunste van de belanghebbende afgeweken worden van de bepalingen in deze verordening, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 12 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening financiële bijdrageregelingen maatschappelijke participatie gemeente Hellendoorn 2015.

  • 2. De verordening treedt in werking met ingang van de dag, volgende op die van haar bekendmaking, en werkt terug tot 1 januari 2015.

  • 3. De Verordening maatschappelijke participatie WWB gemeente Hellendoorn 2012 wordt ingetrokken met ingang van de dag volgend op die van de bekendmaking. De intrekking werkt terug tot 1 januari 2015.

Ondertekening

De raad voornoemd,
de griffier de voorzitter

Toelichting

Algemeen

Mogelijkheid om categoriale bijzondere bijstand te verstrekken aanzienlijk beperkt

Op grond van artikel 35 Participatiewet (voormalig artikel 35 Wet werk en bijstand (WWB)) is het mogelijk om bijzondere bijstand te verstrekken. Degene, die als gevolg van bijzondere individuele omstandigheden geconfronteerd wordt met noodzakelijke bestaanskosten, waarin de algemene bijstand niet voorziet en die niet uit de bijstandsnorm, het vermogen en het inkomen boven bijstandsniveau kunnen worden betaald (de zogenaamde financiële draagkracht), heeft recht op bijzondere bijstand. Welke kosten daarvoor in aanmerking komen, hangt af van de individuele omstandigheden van het geval. Het is een kwestie van maatwerk: een individuele beoordeling is vereist.

Tot 1 januari 2015 was het op grond van artikel 35 WWB ook mogelijk om, in afwijking van de algemene regel, categoriale bijzondere bijstand te verstrekken aan de belanghebbende die:

  • ·

    de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;

  • ·

    behoort tot de categorie chronisch zieken of gehandicapten;

  • ·

    een ten laste komende kind heeft dat onderwijs volgt.

De mogelijkheden voor categoriale bijzondere bijstand zijn met de komst van de Participatiewet 2015 aanzienlijk beperkt.

Uit de Memorie van Toelichting bij de Participatiewet 2015 blijkt dat de regering groot belang hecht aan het maatwerkprincipe van de individuele bijzondere bijstand. De verlening van categoriale bijzondere bijstand aan categorieën personen bij wie niet is vastgesteld of de betreffende kosten daadwerkelijk nodig of gemaakt zijn, wil de regering in de Participatiewet daarom beperken. De regering stelt zich op het standpunt dat algemeen, generiek inkomensbeleid voorbehouden dient te zijn aan het Rijk en dat de beleidsruimte voor colleges om een eigen generiek inkomensbeleid te voeren moet worden beperkt.

De regering heeft ervoor gekozen om alleen de categoriale bijzondere bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering (CAV) of een tegemoetkoming in de premie van een dergelijke verzekering te handhaven.

De overige bestaande vormen van categoriale bijzondere bijstand voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten en voor ouders met schoolgaande kinderen worden – in verband met de ongerichtheid van deze vorm van generieke inkomensondersteuning – afgeschaft.

Met het vervallen van de mogelijkheid om categoriale bijzondere bijstand te verlenen aan mensen met schoolgaande kinderen ten behoeve van de bevordering van de participatie van die kinderen, vervalt ook de verplichting van de raad om terzake een verordening vast te stellen.

Alternatief voor categoriale bijzondere bijstand

In het kader van de bevordering van de deelname aan culturele, maatschappelijke en sportieve voorzieningen en activiteiten wijst de regering op andere mogelijkheden, zoals het bestaan van het inkomensondersteunende instrument van de zogenaamde stadspas die colleges op grond van artikel 108 Gemeentewet – ook voor de hiervoor genoemde doelgroepen – kunnen verstrekken. De verstrekking van een stadspas valt niet onder de bijstand. De regering vindt het zeer belangrijk dat met name kinderen de kans krijgen om deel te nemen aan activiteiten zoals sport, muziek of danslessen.

Verder stelt de regering dat colleges de mogelijkheid hebben om deelname aan culturele, maatschappelijke en sportieve voorzieningen en activiteiten – al dan niet in plaats van een stadspas – langs de weg van het instellen van een declaratiefonds te bevorderen. Het declaratiefonds is in feite een maatwerkvoorziening op grond van de Gemeentewet, in die zin dat mensen die deelnemen aan bovengenoemde activiteiten, binnen de door de colleges gestelde kaders, de daadwerkelijke kosten van deelname aan genoemde activiteiten vergoed krijgen.

Uit het Hellendoornse collegeprogramma blijkt dat burgemeester en wethouders in Hellendoorn het ook belangrijk vinden dat alle inwoners deel kunnen nemen aan maatschappelijke activiteiten. In het collegeprogramma en het coalitieakkoord staat:“dat wanneer maatschappelijke uitsluiting dreigt , het college burgers financieel wil ondersteunen met een minimaregeling en dat het armoedebeleid onverkort in stand blijft.

Op grond van artikel 149 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad verordeningen maken die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt. Zo kan de gemeenteraad er in deze verordening dus voor kiezen om een aantal regelingen in het leven te roepen die als inkomensondersteuning voor de inwoners van de gemeente kunnen gelden met het doel dat alle inwoners kunnen participeren in de samenleving.

Van belang daarbij is dat de hierboven genoemde regelingen geen ‘verboden’ categoriale bijzondere bijstand inhouden, maar als inkomensondersteuning gelden.

Iets wordt beschouwd als inkomensondersteuning (en niet als categoriale bijzondere bijstand) in de zin van artikel 149 Gemeentewet als:

  • a)

    de ondersteuning niet alleen toegankelijk is voor één van de groepen die tot 1 januari 2015 in aanmerking konden komen voor categoriale bijzondere bijstand, maar voor iedereen of een bredere groep dan de groepen die tot 1 januari 2015 in aanmerking konden komen voor categoriale bijzondere bijstand;

  • b)

    het doel van de regeling het stimuleren van participatie is en niet het vergoeden van kosten;

  • c)

    in het kader van deze regeling vaker gevraagd wordt om betaalbewijzen te overleggen (declareren).

Voorwaarde a:

Categoriale bijzondere bijstand op grond van artikel 35 WWB was tot 1 januari 2015 bestemd voor de doelgroepen: pensioengerechtigden, chronisch zieken of gehandicapten en schoolgaande kinderen. De in deze verordening in het leven geroepen regelingen zijn bestemd voor alle inwoners van de gemeente Hellendoorn met een laag inkomen (met uitzondering van studenten). Het staat vast dat deze groep extra kosten heeft, die hun financiële draagkracht te boven gaat, waardoor het voor hen lastiger is om deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten.

Voorwaarde b en c:

Het doel van beide in deze verordening in het leven geroepen regelingen is het kunnen deelnemen van inwoners aan maatschappelijke activiteiten. Er is bij het stimuleren van participatie dus zeker sprake van een stimulans om geld uit te geven. Er wordt in dat kader steekproefsgewijs gevraagd naar verificatiegegevens (betaalbewijzen) om vast te kunnen stellen of het geld aan het bestemde doel is uitgegeven.

Financiële bijdrage

Het verstrekken van de bijdrage uit het declaratiefonds vindt plaats in de vorm van een geldelijke bijdrage. Het verstrekken in natura is, gelet op de verscheidenheid van de kosten, niet doelmatig. Ditzelfde geldt voor de financiële bijdragen uit het school- en verenigingenfonds.

De hoogte van de financiële bijdrages is gelijk gesteld aan die van 2014. De kosten van een identiteitskaart en paspoort zijn afgestemd op de daadwerkelijke kosten van dat document.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Begrippen die in de verordening worden gebruikt en toegelicht dienen te worden, worden in dit artikel nader beschreven.

Artikel 2 en 3

Bij de bepaling van de doelgroep voor deze regelingen is aansluiting gezocht bij het eerder ingezette minimabeleid. Het college stelt de inkomensgrenzen vast. Hierbij is het uitgangspunt dat deze inkomensgrens gelijk is aan 110 procent van de bijstandsnorm.

Verder stelt het college de vermogensgrenzen vast. Hierbij is het uitgangspunt dat de vermogensbepalingen van de Participatiewet en met name artikel 34 van de wet, van toepassing zijn.

Artikel 4 t/m 6

Het eerder ingezette minimabeleid ten aanzien van het declaratiefonds wordt voortgezet.

Het schoolfonds is in 2008 omgezet in een school- en verenigingenfonds. Binnen dit fonds komen ook de contributies van verenigingen en deelname aan cultuuractiviteiten voor vergoeding in aanmerking.

Het declaratiefonds en het school- en verenigingenfonds kennen overlappingen ten aanzien van een aantal kosten die gezinnen maken voor hun kinderen. Een rangorde tussen de fondsen is niet aanwezig. De aanvrager bepaalt de keuze. Een door de aanvrager eenmaal gemaakte keuze kan niet meer worden gewijzigd.

Vanzelfsprekend komen de gemaakte kosten slechts eenmaal voor vergoeding in aanmerking.

De rangorde is voor schoolgaande kinderen niet van belang. De bijdragen ten behoeve van schoolgaande kinderen komen, gelet op het bepaalde in artikel 6, voor de maximale bijdrage, behoudens de tegemoetkoming voor het identiteitsbewijs, in aanmerking.

De kosten van een identiteitsbewijs zijn noodzakelijke kosten voor degene waarvoor de identificatieplicht geldt, maar het identiteitsbewijs kan ook gebruikt worden als reisdocument. Om die reden worden de kosten van een dergelijk document ook vergoed voor kinderen jonger dan 14 jaar. De hoogte van de vergoeding is afgestemd op de kosten van het document en pasfoto’s. Vanaf maart 2014 is de geldigheidsduur van een identiteitsbewijs voor personen van 18 jaar en ouder gewijzigd in 10 jaar. Voor personen tot en met 17 jaar blijft de geldigheidsduur van een identiteitsbewijs 5 jaar. Hierdoor komen de kosten van een document, overeenkomstig de geldigheidsduur van het document, eens per 5 of 10 jaar in aanmerking voor een vergoeding.

In het school- en verenigingenfonds wordt een extra bijdrage (een bedrag van € 109,00) verstrekt voor kinderen, die overgaan naar het vervolgonderwijs.

Dit ter compensatie van de extra hoge kosten waar ouders dan mee geconfronteerd worden, zoals een boekentas en het (veel) hogere schoolgeld.

Het college kan de hoogte van de bijdragen jaarlijks indexeren tot maximaal de ontwikkeling van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 7,8 en 9

De uitvoering van de bijdrageregelingen wijkt af van de reguliere aanvragen bijzondere bijstand. Daarom zijn enkele uitvoeringsbepalingen opgenomen, die alleen gelden voor de uitvoering van deze verordening.

Een aanvraag voor een financiële bijdrageregeling moet worden ingediend in het jaar waarin de kosten zijn gemaakt.

Verificatie van inkomen vindt in alle gevallen plaats. Het moet zonder meer duidelijk zijn dat de aanvrager tot de doelgroep van de regeling behoort.

Nadrukkelijk is bepaald dat kinderen, die tot het gezin behoren, op de datum van de aanvraag jonger moeten zijn dan 18 jaar. Dit is noodzakelijk om verwarring te voorkomen met de peildatum uit het school- en verenigingenfonds.

Voorbeeld 1: een ouder kan voor een kind dat op 3 mei 2015 18 jaar wordt, tot 3 mei 2015 een aanvraag indienen voor het school- en verenigingenfonds of declaratiefonds. Vanaf 3 mei 2015 kan dit kind niet meer in aanmerking komen voor een vergoeding.

Voorbeeld 2: een kind gaat in 2015 over van basisonderwijs naar vervolgonderwijs. De ouder kan voor dit kind het school- en verenigingenfonds aanvragen. De peildatum van 1 januari 2015 bepaalt dat er recht is op een bijdrage van € 163,00. Daarnaast is er eenmalig recht op € 109,00 extra.

Steekproefsgewijs worden aanvragen op grond van zowel het declaratiefonds als het school- en verenigingenfonds in het geheel beoordeeld. Dit betekent dat de aanvrager dan ook om bewijzen ten aanzien van zijn vermogenspositie wordt gevraagd en om een overzicht van kosten (betalingsbewijzen) van de maatschappelijke en/of schoolse activiteiten die zijn ondernomen. De aanvrager dient aan het onderzoek zijn medewerking te verlenen.

De algemene regel is dat op een aanvraag binnen 8 weken een beslissing wordt genomen. Vervolgens moet binnen 6 weken de bijstand worden betaald. In artikel 10 is daarom een termijn opgenomen van 14 weken waarbinnen de bijstand betaald wordt. Dit geldt ook voor de extra bijdrage in de kosten van kinderen die voor het eerst het vervolgonderwijs volgen.

Artikel 10 t/m 12

Het college stelt nadere beleidsregels op over de hoogte en de uitvoering van de financiële bijdrageregelingen. Nadrukkelijk is een hardheidsclausule opgenomen.