Destructieverordening 1988

Geldend van 01-03-1988 t/m heden

Intitulé

Destructieverordening 1988

Nummer: 18-2-88/4

De raad der gemeente Hellevoetsluis;

overwegende, dat op 1 januari 1988 de Keuringsdienst van Slachtdieren en van Vlees in de keuringskring Zuid-Holland, Zuid-West is opgeheven;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 januari 1988, nummer 18-2-88/4; gelet op het bepaalde in artikel 17 der Destructiewet;

besluit:

vast te stellen de navolgende Destructieverordening 1988.

Paragraaf 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

  • -

    wet: destructiewet

  • -

    directeur: de directeur van kring XI van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en van Vlees, zoals deze is vastgesteld bij besluit van de Staatssecretaris van Landbouw en Visserij van 20 maart 1984, nr J7845 (stcrt. 62);

  • -

    aangifteplichtige : degene, die als eigenaar of houder van destructiemateriaal ingevolge de wet verplicht is daarvan aangifte te doen;

  • -

    ondernemer: de natuurlijke of rechtspersoon, aan wie een vergunning, als bedoeld in artikel 5 der wet, is verleend en in wiens krachtens artikel 10 der wet vastgestelde gebied de gemeente is gelegen;

  • -

    destructor: inrichting, uitsluitend of in hoofdzaak bestemd tot het door verwerking onschadelijk maken van destructiemateriaal, voor welke aan de ondernemer een vergunning is verleend, als bedoeld in artikel 5 van de wet;

  • -

    destructiemateriaal: materiaal van dierlijke herkomst, bedoeld in artikel 2 der wet;

  • -

    destructiemateriaal A: doodgeboren slachtdieren, alsmede gestorven of in nood gedode slachtdieren, welke moeten worden onbruikbaar gemaakt voor voedsel voor mens en dier, zonder dat een nader onderzoek ingevolge de Vleeskeuringwet heeft plaatsgevonden;

  • -

    destructiemateriaal B: destructiemateriaal, bedoeld in artikel 2, eerste lid, sub b, f en h, der wet;

  • -

    destructiemateriaal C: materiaal van dierlijke herkomst, dat na een nader onderzoek ingevolge de Vleeskeuringwet voor destructie bestemd is en zich tot het tijdstip van ophalen door de ondernemer onder beheer of toezicht van de directeur bevindt.

Paragraaf 2 AANGIFTE, VERVOER EN BEWARING DOOR DE AANGIFTEPLICHTIGE

Artikel 2

  • 1. De aangifteplichtige doet van het hebben of houden van destructiemateriaal zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op de eerste werkdag, volgende op de dag, waarop dit materiaal als zodanig is ontstaan, aangifte bij de directeur. De directeur regelt de plaats waar en de uren binnen welke deze aangifte moet geschieden, alsmede de wijze waarop.

  • 2. De aangifte geschiedt, onder opgave van de soort en hoeveelheid van het destructiemateriaal, alsmede de plaats, waar het zich bevindt.

Artikel 3

Het bepaalde in artikel 2, tweede lid, geldt niet ten aanzien van destructiemateriaal B, indien de directeur ter zake van de aangifte van dat materiaal afwijkende regelen vaststelt.

Artikel 4

Het bepaalde in artikel 2 geldt niet ten aanzien van destructiemateriaal C.

Artikel 5

  • 1. Behoudens het bepaalde in artikel 14 is de aangifteplichtige ten aanzien van destructiemateriaal A gehouden:

    • a.

      (mogelijkheid 1) tot vervoer van het destructiemateriaal naar een door de directeur goedgekeurde, voor een vervoermiddel van de ondernemer goed bereikbare plaats, gelegen aan een openbare verharde weg; omtrent het tijdstip van het vervoer naar en de bewaring van het destructiemateriaal op die plaats kan de directeur aanwijzingen geven;

      of

      (mogelijkheid 2) in afwijking van het onder mogelijkheid 1 bepaalde is het de aangifteplichtige toegestaan om doodgeboren en gestorven biggen, welke jonger zijn dan dertig dagen, te bewaren in een eventueel door de ondernemer ter beschikking gesteld vat, dat geschikt is voor het vervoersysteem van de ondernemer;

      of

      (mogelijkheid 3) tot vervoer van het destructiemateriaal zo spoedig mogelijk in de daguren naar de naastbij gelegen gemeentelijke verzamelplaats en afgifte aldaar;

      of

      (mogelijkheid 4) tot afgifte van het destructiemateriaal zo spoedig mogelijk na de aangifte aan een door de directeur aangewezen lokale of regionale ophaaldienst voor vervoer naar een centrale verzamelplaats; dan wel:

    • b.

      tot het ter beschikking houden van het destructiemateriaal, afkomstig van gestorven dieren, geleden hebbende aan of verdacht van een ziekte, waarop titel III der Veewet van toepassing is, alsmede tot het afgeven daarvan voor vervoer door of vanwege de ondernemer ter plaatse, waar dit destructiemateriaal zich bevindt, met inachtneming van de omtrent de bewaring van het destructiemateriaal door de directeur gegeven aanwijzingen.

  • 2. Burgemeester en wethouders geven met betrekking tot het afsluiten, het schoonhouden en het verder beheer van verzamelplaatsen alsmede het gemeentelijk toezicht daarop, nadere voorschriften.

Artikel 6

  • 1. De aangifteplichtige is gehouden destructiemateriaal B en C te bewaren, ter beschikking te stellen en af te geven voor vervoer naar de destructor met inachtneming van de ter zake door de directeur gegeven aanwijzingen.

  • 2. Destructiemateriaal, genoemd in artikel 2, eerste lid, sub b, c, d of f der wet, alsmede dat, genoemd in artikel 2, tweede lid der wet, moet worden bewaard in daarvoor bestemde bakken, dan wel metalen confiscaatemmers, tenzij de directeur ter zake van de bewaring een andere regeling met de aangifteplichtige treft.

  • 3. De directeur kan ten aanzien van het bepaalde in dit artikel afwijkende regelen met betrekking tot destructiemateriaal B of C vaststellen, indien ter zake van de afgifte van dit materiaal een voorziening is getroffen, als bedoeld in artikel 20 der wet.

Artikel 6a

De aangifteplichtige is gehouden, zolang destructiemateriaal onder zijn berusting is, bederf of vermenging met ander stoffen tegen te gaan, zulks overeenkomstig de door de directeur gegeven aanwijzingen.

Artikel 7

Aanwijzingen van de directeur omtrent de bewaring van destructiemateriaal, anders dan op grond van artikel 6A, kunnen slechts strekken ter voorkoming van gevaar, schade of hinder voor de openbare gezondheid.

Paragraaf 3 OPHALEN EN VERVOER VAN DESTRUCTIEMATERIAAL DOOR OF VANWEGE DE ONDERNEMER

Artikel 8

  • 1. De ondernemer is verplicht tot het ophalen van het destructiemateriaal van de plaats, waar dit zich ingevolge de bepalingen van deze verordening bevindt.

  • 2. Het ophalen geschiedt behoudens in geval van overmacht uiterlijk op de werkdag, volgende op die, waarop het destructiemateriaal is aangemeld, tenzij het betreft destructiemateriaal B of C, dat door de ondernemer, ingevolge een met de directeur getroffen regeling, op gezette tijden wordt opgehaald.

  • 3. De directeur kan ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid afwijkende regelen met betrekking tot destructiemateriaal B of C vaststellen, indien ter zake van de afgifte van dit materiaal een voorziening is getroffen, als bedoeld in artikel 20 der wet.

Artikel 9

Het vervoer van destructiemateriaal binnen de gemeente dient langs de kortste weg plaats te vinden. De vervoerder is verplicht er voor zorg te dragen, dat het vervoer geen sporen van het destructiemateriaal op de openbare weg nalaat.

Paragraaf 4 Overdracht

Artikel 10

  • 1. Ten dienste van de overdracht aan de ondernemer wordt destructiemateriaal A door of vanwege de directeur op de dag van aangifte door middel van telecommunicatieapparatuur aangemeld bij de ondernemer, onder mededeling van de gegevens, bedoeld in artikel 2, tweede lid.

  • 2. De aanmelding bij de ondernemer van destructiemateriaal B of C geschiedt door de directeur zo spoedig mogelijk, tenzij het betreft destructiemateriaal, dat door de ondernemer, ingevolge een met de directeur getroffen regeling, op gezette tijden wordt opgehaald.

Artikel 11

  • 1. De overdracht van destructiemateriaal geschiedt door inlading in een daarvoor bestemd vervoermiddel van de ondernemer.

  • 2. De ondernemer is verplicht de overdracht van destructiemateriaal B of C jaarlijks vóór 1 maart, onder opgave van de totale hoeveelheid over het voorafgaande jaar aan het gemeentebestuur, alsmede aan de directeur te bevestigen.

Paragraaf 5 Dode honden en katten

Artikel 12

Omtrent de aangifte, het vervoer, het ophalen en de overdracht van dode honden en katten, alsmede omtrent de afgifte daarvan aan een van gemeentewege aangewezen verzameldienst, kunnen burgemeester en wethouders na overleg met de directeur, met inachtneming van het bepaalde in artikel 32 van het Destructiebesluit (Stb. 1958, 71), nadere voorschriften geven.

Paragraaf 6 Slotbepalingen

Artikel 13

  • 1. De aanwijzing van materiaal, als bedoeld in artikel 2, derde lid, laatste alinea der wet, geschiedt door de burgemeester op voorstel van de directeur of de directeur gehoord; zij wordt onverwijld aan de eigenaar of houder medegedeeld.

  • 2. De directeur houdt aantekening van het ingevolge het eerste lid aangewezen destructiemateriaal.

Artikel 14

Indien de directeur dan wel de eigenaar of houder van destructiemateriaal A, sectie van dit destructiemateriaal noodzakelijk of wenselijk acht, wordt de sectie verricht in een daartoe door de directeur aangewezen, lokaliteit dan wel in de daarvoor bestemde ruimte van de destructor. De eigenaar of houder is, indien de sectie niet aan de destructor geschiedt, verplicht het destructiemateriaal maar eerstgenoemde lokaliteit te vervoeren of te doen vervoeren.

Artikel 15

Deze verordening kan worden aangehaald als Destructieverordening voor de gemeente Hellevoetsluis en treedt in werking met ingang van de dag, volgende op die van haar afkondiging.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad in de openbare vergadering van 18 februari 1988.
De raad voornoemd,
de secretaris, de voorzitter,