Regeling vervallen per 21-09-2016

Beleidsregels herziening, intrekking en terugvordering Wet investeren in jongeren (WIJ) Helmond 2010

Geldend van 17-09-2011 t/m 20-09-2016

Intitulé

BELEIDSREGELS OPSCHORTING, HERZIENING, INTREKKING, TERUGVORDERING EN INVORDERING WET INVESTEREN IN JONGEREN (WIJ) HELMOND 2011 

Het college van burgemeester en wethouders,

Gelet op de artikelen 21, 37, 40, 44 en 54 tot en met 56a Wet investeren in jongeren (WIJ) en titel 4.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Besluit

Vast te stellen de gewijzigde Beleidsregels opschorting, herziening, intrekking, terugvordering en invordering Wet investeren in jongeren (WIJ)

Artikel I

De Beleidsregels opschorting, herziening, intrekking, terugvordering en invordering Wet investeren in jongeren (WIJ) wordt als volgt ingevuld:

Beleidsregels opschorting, herziening, intrekking, terugvordering en invordering Wet investeren in jongeren Helmond

ALGEMEEN

  • 1.

    Algemeen

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

    • a.

      het opschorten van het recht op een inkomensvoorziening op grond van artikel 40, eerste lid van de Wet investeren in jongeren (WIJ);

    • b.

      het herzien of intrekken van het vaststellingsbesluit van de inkomensvoorziening op grond van artikel 40, derde en vierde lid, WIJ;

    • c.

      het terugvorderen van ten onrechte verleende kosten van de inkomensvoorziening zoals neergelegd in de artikelen 54 tot en met 56a van de WIJ;

    • d.

      het herzien of intrekken van een aan de jongere gedaan werkleeraanbod op grond van artikel 21 onderdeel a en b van de WIJ.

OPSCHORTING, HERZIENING EN INTREKKING

  • 2.

    Opschorting, herziening of intrekking van het vaststellingsbesluit van de inkomensvoorziening of van het werkleeraanbod

    • a.

      Het recht op een inkomensvoorziening ingevolge de WIJ wordt opgeschort indien de jongere te verwijten valt dat hij de voor de vaststelling van het recht op een inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel anderszins onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek van het college met betrekking tot zijn recht op een werkleeraanbod of een inkomensvoorziening;

    • b.

      Een besluit tot vaststelling van de inkomensvoorziening wordt herzien of ingetrokken indien:

      1. het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 30c, tweede of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van inkomensvoorziening;

      2. anderszins de inkomensvoorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

    • c.

      Een aan de jongere gedaan werkleeraanbod wordt herzien of ingetrokken indien:

      1. wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere;

      2. de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de WIJ en hem dit te verwijten valt.

    • d.

      Van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit kan op grond van dringende redenen  worden afgezien.

TERUGVORDERING

  • 3.

    Terugvordering

    De kosten van de inkomensvoorziening worden teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.

  • 4.

    Ten onrechte verleende inkomensvoorziening

    Het college vordert de kosten van de inkomensvoorziening terug van de jongere voor zover deze inkomensvoorziening:

    • a.

      ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • b.

      op grond van artikel 37 WIJ bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op inkomensvoorziening bestaat;

    • c.

      in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

    • d.

      anderszins onverschuldigd is betaald, omdat de jongere naderhand met betrekking tot de periode waarover de inkomensvoorziening is verleend, over in aanmerking te nemen vermogen of inkomen beschikt of kan beschikken; of

    • e.

      anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen;

    • f.

      terugvordering als bedoeld onder e. vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering;

    • g.

      van de in artikel 54, vierde lid, tweede volzin WIJ neergelegde bevoegdheid tot bruto-terugvordering moet worden afgezien, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de jongere en deze niet kan worden verweten dat de vordering niet al is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

  • 5.

    Terugvordering van echtgenoten

    • a.

      Indien de inkomensvoorziening overeenkomstig een norm als bedoeld in artikel 28 WIJ had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven, omdat de jongere de verplichtingen, bedoeld in artikel 44 WIJ, of artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie

      werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van de inkomensvoorziening mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van

      de inkomensvoorziening rekening had moeten worden gehouden.

    • b.

      De in sub a bedoelde persoon is mede hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van de inkomensvoorziening die worden teruggevorderd.

  • 6.

    Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

    Het college ziet af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien hiertoe een dringende reden aanwezig is.

KWIJTSCHELDING

  • 7.

    Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

    In afwijking van beleidsregel nummer 4 en 5 kan het college besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde kosten van de inkomensvoorziening indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de jongere niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in beleidsregel 8 onder a. en b. bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

    • c.

      de vordering van het college wegens teruggevorderde kosten van de inkomensvoorziening tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van

      gelijke rang.

  • 8.

    Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

    Van kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 7 wordt afgezien indien:

    • a.

      de terugvordering van de kosten van de inkomensvoorziening het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de jongere; of

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

    • c.

      de vordering voortvloeit uit hetgeen is bepaald in artikel 54, eerste lid, aanhef en onder d WIJ, tenzij de oorspronkelijke vordering of het restant niet meer dan € 3.500,00 netto bedraagt.

  • 9.

    Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere

    terugvordering wordt niet genomen voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

  • 10.

    Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

    Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de jongere gewijzigd indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen;

    • b.

      de jongere zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 11.

    Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

    In afwijking van beleidsregel nummer 4 kan het college besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de jongere:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente

      en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met tenminste 50% van de restsom in één keer aflost; of

    • e.

      een schuld heeft waarvan het saldo lager is dan het kruimelbedrag zoals bedoeld in richtlijn P014.

  • 12.

    Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

    De in beleidsregel nummer 11 a. en b. genoemde termijn is drie jaar indien het de aflossing van leenbijstand betreft, met uitzondering de leenbijstand ten behoeve van schulden.

  • 13.

    Verlenging van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

    De in beleidsregel nummer 11 a. en b. genoemde termijn is tien jaar indien het de aflossing van fraudevorderingen betreft. Ook mag er geen sprake zijn van het ontstaan van een nieuwe fraudevordering in die periode.

  • 14.

    Geen kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

    Kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 11 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE KOSTEN VAN DE INKOMENSVOORZIENING

  • 15.

    Terugvorderingsbesluit

    In de beschikking tot terugvordering van de kosten van de inkomensvoorziening vermeldt het college in

    elk geval:

    • a.

      tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen kosten van de inkomensvoorziening worden teruggevorderd;

    • b.

      de termijn of termijnen waarbinnen de jongere de ten onrechte ontvangen kosten van de inkomensvoorziening dient terug te betalen; en

    • c.

      op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

  • 16.

    Wettelijke rente

    Het college maakt geen gebruik van de bevoegdheid om de schuldenaar wettelijke rente in rekening te brengen zoals bedoeld in artikel 4:98 Awb.

  • 17.

    Betaling

    • a.

      Wijze en tijdstip van betaling

      De betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt (artikel 4:87 Awb). De betaling door de schuldenaar geschiedt door bijschrijving

      op de daartoe bestemde bankrekening. Als tijdstip van betaling geldt de datum waarop de rekening van het college wordt gecrediteerd (artikel 4:89 leden 1 en 3 Awb). Bij betaling aan de kas van de gemeente geldt de dag waarop het bedrag aan het loket van de gemeente is betaald als tijdstip van betaling. Bij betaling aan de kas ontvangt de schuldenaar een kwitantie (artikel 4:90 Awb).

    • b.

      De afboeking van de betaling

      De afboeking van betalingen waarvan de bestemming is aangegeven worden afgeboekt overeenkomstig de opgave van de betaler (artikel 4:92, tweede lid Awb). Betalingen waarvoor

      geen bestemming is gegeven (de zogenoemde ongerichte betalingen) worden afgeboekt op de oudste openstaande vorderingen, met dien verstande dat de aard van de vorderingen

      aanleiding kan zijn hiervan af te wijken (bijvoorbeeld indien er sprake is van een vordering die betrekking heeft op het lopende kalenderjaar en die nog niet is gebruteerd ingevolge artikel 54,

      vierde lid WIJ.

    • c.

      De kosten van betaling

      De kosten van betaling (bijvoorbeeld porto- en bankkosten) komen voor rekening van de schuldenaar (artikel 4:91 lid 1 Awb).

  • 18.

    Uitstel van betaling

    • a.

      Invulling bevoegdheid tot verlenen van uitstel van betaling (artikel 4:94 Awb) Het college verleent op verzoek van de schuldenaar of ambtshalve uitstel van betaling, indien naar het oordeel van het college het uitstel bijdraagt tot sociale activering, arbeidsinschakeling, de oplossing van een schuldenproblematiek of het overbruggen van de periode van bezwaar of beroep. Ook kan uitstel van betaling worden verleend indien er sprake is van zeer dringende redenen die het uitstel noodzakelijk maken. Gedurende het uitstel zal er niet worden aangemaand of

      ingevorderd. De bevoegdheid tot verrekening (artikel 4:93 Awb) blijft echter bestaan. De termijn waarvoor het uitstel geldt wordt vastgelegd in de beschikking tot uitstel van betaling. Aan deze

      beschikking kunnen voorwaarden worden verbonden, zoals een betalingsregeling of een verplichting tot het stellen van zekerheid.

    • b.

      Weigeren van uitstel van betaling

      Een verzoek om uitstel van betaling wordt in ieder geval afgewezen als:

  • 1.

    De medewerking van de verzoeker aan het college naar het oordeel van het college onvoldoende is;

  • 2.

    Onjuiste gegevens worden verstrekt;

  • 3.

    De gevraagde gegevens niet (volledig) binnen de daartoe gestelde termijn zijn verstrekt;

  • 4.

    De gevraagde zekerheid niet wordt gesteld;

  • 5.

    De waarde van vermogensobjecten in redelijkheid te gelde kan worden gemaakt teneinde daarmee de verschuldigde vordering te betalen;

  • 6.

    De berekende betalingscapaciteit zodanig is dat de schuld direct voldaan kan worden;

  • 7.

    De betalingsregeling zich over een onaanvaardbare termijn uitstrekt;

  • 8.

    De betalingsproblemen structureel zijn en een betalingsregeling geen uitkomst zal bieden;

  • 9.

    Sprake is van een verzoek om uitstel van betaling van een vordering in verband met betalingsmoeilijkheden en voorafgaande aan dat verzoek uitstel is genoten in verband met een

    bezwaar- of beroepsprocedure tegen een terugvorderings- of verhaalsbesluit, terwijl gedurende die procedure betalingsmiddelen ter beschikking hebben gestaan, waarmee de vordering kon

    worden betaald;

  • 10.

    Indien de schuldenaar reeds eerder een regeling heeft genoten, maar deze niet is nagekomen. 

    Het college is verplicht de schuldenaar in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te brengen voordat hij het verzoek om uitstel geheel of gedeeltelijk afwijst (artikel 4:7 Awb). Als het verzoek om uitstel wordt afgewezen, moet gemotiveerd worden waarom tot afwijzing van het

    verzoek is besloten.

    • c.

      Intrekken of wijzigen beschikking tot uitstel van betaling (artikel 4:96 Awb)

      In de volgende gevallen zal de beschikking tot uitstel van betaling worden gewijzigd of ingetrokken:

  • 1.

    Indien de voorschriften niet worden nageleefd;

  • 2.

    Indien de schuldenaar onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking zou hebben geleid; of

  • 3.

    Indien veranderde omstandigheden zich verzetten tegen de voortduring van het uitstel.

  • 19.

    Aanmaning

    • a.

      Termijn voor aanmaning en van betaling na aanmaning

      Indien de schuldenaar in verzuim is, zoals bedoeld in artikel 4:97 Awb, wordt binnen twee weken na constatering van het verzuim, of op enig ander tijdstip, een schriftelijke aanmaning verzonden, waarin de schuldenaar wordt gemaand om binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is verzonden, tot betaling over te gaan (artikel 4:112, eerste lid

    • b.

      Gevolgen niet nakoming aanmaning

      De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze zal worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen (artikel 4:112, derde lid Awb).

    • c.

      Aanmaningsvergoeding

      Het college brengt bij de schuldenaar geen aanmaningsvergoeding als bedoeld in artikel 4:113 Awb in rekening.

    • d.

      Gedeeltelijke voldoening aan de aanmaning

      Als na de verzending van een aanmaning een gedeelte van het achterstallige bedrag wordt voldaan, dan wordt de uitvaardiging van een dwangbevel voor het restant niet door een nieuwe

      aanmaning voorafgegaan.

  • 20.

    Dwangbevel

    • a.

      Tijdstip van uitvaardigen dwangbevel

      Binnen een maand of op enig later tijdstip nadat niet (volledig) binnen de aanmaningstermijn is betaald, vaardigt het college een dwangbevel uit (artikel 56, tweede lid WIJ en artikel 4:117,

      eerste lid Awb).

    • b.

      Bekendmaking van het dwangbevel

      Het college maakt zoveel mogelijk gebruik van de mogelijkheid het dwangbevel per post te betekenen (artikel 56, vierde lid WIJ). De betekening van het dwangbevel per post met het

      bevel tot betaling binnen een week vindt plaats door het ter post bezorgen door het college van een voor de schuldenaar bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling. Onder ter

      post bezorging wordt verstaan: het door het college ter aangetekende verzending aanbieden van het afschrift aan TNT-Post. Als betekeningsdatum geldt in het algemeen de datum van de ter post bezorging.

      Indien betekening per post niet mogelijk of wenselijk is, bijvoorbeeld omdat beslag op goederen of beslag op een bankrekening de voorkeur verdient, wordt de betekening overgelaten aan de deurwaarder, zoals bedoeld in artikel 4:123 Awb.

    • c.

      Kosten dwangbevel.

      De kosten van het dwangbevel, gesteld op een bedrag van

      € 25,--, worden bij de schuldenaar in rekening gebracht (artikel 4:119 en artikel 4:120 Awb).

    • d.

      Bundeling vorderingen

      Indien bij dezelfde schuldenaar meerdere vorderingen tot een dwangbevel leiden, worden de verschillende vorderingen zoveel mogelijk in één dwangbevel gebundeld (artikel 4:119 lid 2

      Awb).

    • e.

      Tenuitvoerlegging dwangbevel

      Het dwangbevel levert een executoriale titel op (artikel 4:116 Awb). Na betekening aan de schuldenaar, zal het college het dwangbevel met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering ten uitvoer leggen, indien niet binnen de gestelde termijn aan het bevel tot betaling volledig is voldaan.

  • 21.

    Verrekening en beslaglegging

    • a.

      Invulling bevoegdheid tot verrekening (artikel 4:93 Awb)

      Indien de persoon van wie kosten van de inkomensvoorziening als bedoeld in de artikelen 54 en 55 WIJ worden teruggevorderd een inkomensvoorziening, algemene bijstand op grond van de WWB, of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte

      werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 of de Wet werk en

      inkomen kunstenaars ontvangt, is het college ingevolge artikel 56, derde lid WIJ bevoegd tot verrekening van die kosten met die inkomensvoorziening, algemene bijstand of uitkering. Van deze bevoegdheid maakt het college zoveel mogelijk gebruik. Een eventuele betalingsregeling die wordt getroffen met een schuldenaar zoals hier wordt bedoeld, wordt in ieder geval gerealiseerd door middel van verrekening.

    • b.

      Invulling bevoegdheid tot pseudoverrekening met een andere gemeente

      Indien de persoon van wie kosten van de inkomensvoorziening als bedoeld in de artikelen 54 en 55 WIJ worden teruggevorderd, algemene bijstand ingevolge de WWB, een inkomensvoorziening op grond van de WIJ, een uitkering op grond van de IOAW, de IOAZ, of de Wet werk en inkomen kunstenaars van een andere gemeente ontvangt, is het college ingevolge artikel 56a, eerste lid WIJ bevoegd tot verrekening van die kosten van de inkomensvoorziening met die algemene bijstand,

      inkomensvoorziening of uitkering van die andere gemeente. Van deze bevoegdheid maakt het college zoveel mogelijk gebruik. Een eventuele betalingsregeling die wordt getroffen met een

      schuldenaar zoals hier wordt bedoeld, wordt in ieder geval gerealiseerd door middel van verrekening.

    • c.

      Invulling bevoegdheid tot pseudoverrekening met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

      Indien de persoon van wie kosten van de inkomensvoorziening als bedoeld in de artikelen 54 en 55 WIJ worden teruggevorderd, een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de

      Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet

      arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg of de Toeslagenwet of inkomensondersteuning ontvangt op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning

      jonggehandicapten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is het college ingevolge artikel 56a, tweede lid WIJ bevoegd tot verrekening van die kosten van de

      inkomensvoorziening met die uitkering of inkomensondersteuning van het UWV. Van deze

      bevoegdheid maakt het college zoveel mogelijk gebruik. Een eventuele betalingsregeling die wordt getroffen met een schuldenaar zoals hier wordt bedoeld, wordt in ieder geval gerealiseerd door middel van verrekening.

    • d.

      Invulling bevoegdheid tot pseudoverrekening met de Sociale verzekeringsbank

      Indien de persoon van wie kosten van de inkomensvoorziening als bedoeld in de artikelen 54 en 55 WIJ worden teruggevorderd, een uitkering ontvangt op grond van de Algemene

      Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet van de Sociale verzekeringsbank, is het college ingevolge artikel 56a, derde lid WIJ bevoegd tot verrekening van die kosten van de inkomensvoorziening met die uitkering van de Sociale verzekeringsbank. Van deze bevoegdheid maakt het college zoveel mogelijk gebruik. Een eventuele betalingsregeling die

      wordt getroffen met een schuldenaar zoals hier wordt bedoeld, wordt in ieder geval gerealiseerd door middel van verrekening.

    • e.

      Aflossing inkomensvoorziening in de vorm van een geldlening

      Indien de persoon aan wie een inkomensvoorziening in de vorm van een geldlening wordt verleend een inkomensvoorziening, algemene bijstand ingevolge de WWB of een uitkering op

      grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 of de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt, zal het college overgaan tot verrekening van die geldlening met die \ inkomensvoorziening, algemene bijstand of uitkering (artikel 39a, derde lid WIJ).

    • f.

      Regels ten aanzien van verrekenen

      Ten aanzien van verrekenen hanteert het college de volgende regels:

      • -

        Er wordt niet tot verrekening over gegaan, indien de middelen van de schuldenaar afdoende zijn om de vordering in één keer te betalen;

      • -

        De schuldenaar wordt met een kennisgeving op de hoogte gesteld van het feit dat een vordering op grond van een terugvorderingsbesluit op grond van artikel 54 en 55 WIJ met zijn of haar inkomensvoorziening wordt verrekend, en van de hoogte van het bedrag van de verrekening (artikel 4:93, tweede lid Awb);

      • -

        De schuldenaar dient door verrekening nooit te beschikken over een inkomen dat minder is dan de voor hem of haar geldende beslagvrije voet (artikel 4:93, vierde lid Awb),

      • -

        Een verleend uitstel tot betaling staat verrekening niet in de weg (artikel 4:93, vijfde lid Awb);

      • -

        De gehele reeds op het moment van verrekening gereserveerde vakantietoeslag ingevolge de

        inkomensvoorziening wordt verrekend met de vordering, tenzij het ontstaan van de vordering de schuldenaar niet te verwijten valt.

    • g.

      Beslaglegging

      Een executoriaal beslag vindt plaats overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

      De kosten van invordering middels beslaglegging komen voor rekening van de schuldenaar (artikel 4:120 Awb).

      Deze kosten worden als volgt gesteld.

Schuldbedrag

In rekening te brengen kosten

€ 0,00 tot € 250,00

€ 35,00

€ 250,00 tot € 500,00

€ 70,00

€ 500,00 tot € 1.250,00

€ 105,00

€ 1.250,00 tot € 2.500,00

€ 150,00

€ 2.500,00 en meer

€ 300,00

  • 22.

    Verjaring

    Ten aanzien van verjaring van de vordering zijn de artikelen 4:104 tot en met 4:111 Awb van toepassing.

  • 23.

    Bescherming van de beslagvrije voet

    Indien de schuldenaar op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in het kader van invordering door middel van verrekening of dwangbevel de bescherming van de beslagvrije voet geniet, vervalt deze bescherming indien de schuldenaar zijn inlichtingenplicht, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid WIJ, niet of niet behoorlijk nakomt (artikel 56, vijfde lid WIJ).

    Voorafgaand aan het vervallen van de bescherming van de beslagvrije voet wordt de schuldenaar van het voornemen hiertoe en de consequenties hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Ook wordt de schuldenaar in de gelegenheid gesteld binnen vijf werkdagen de verzochte informatie alsnog te verstrekken, tenzij gelet op de aard van de gevraagde informatie een langere hersteltermijn redelijk is.

    Indien de informatie niet alsnog wordt verstrekt, vervalt de bescherming van de beslagvrije voet zo snel mogelijk na het verstrijken van de gegeven hersteltermijn.

    Indien na het verstrijken van de hersteltermijn de gevraagde informatie alsnog wordt verstrekt, zal per individueel geval worden bekeken of de bescherming van de beslagvrije voet alsnog wordt hersteld, met dien verstande dat de bescherming niet eerder wordt hersteld dan na drie maanden na overlegging van de gevraagde informatie.

Ondertekening

Besloten in de vergadering van 6 september 2011
Burgemeester en wethouders van Helmond,
de burgemeester, De secretaris,
Drs. A.A.M. Jacobs Dhr. A.A.M. Marneffe RA
Bekend gemaakt op:
16 september 2011
De gemeentesecretaris,
Dhr. A.A.M. Marneffe RA

Toelichting:

In deze beleidsregels wordt het beleid aangegeven inzake de bevoegdheid tot opschorting, herziening, intrekking, terugvordering en invordering in het kader van de Wet investeren in jongeren (WIJ).

TOELICHTING BELEIDSREGELS OPSCHORTING, HERZIENING, INTREKKING, TERUGVORDERING EN INVORDERING WET INVESTEREN IN JONGEREN HELMOND

  • 1.

    Algemeen

    In de Wet investeren in jongeren (WIJ) is opschorting, herziening, intrekking en het terugvorderen van

    ten onrechte verleende kosten van de inkomensvoorziening een algehele bevoegdheid van het college.

    Het college maakt gebruik van deze bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze

    beleidsregels.

  • 2.

    Opschorting, herziening of intrekking van het vaststellingsbesluit van de inkomensvoorziening of van het

    werkleeraanbod

    Evenals terugvordering van de kosten van de inkomensvoorziening is het met terugwerkende kracht

    gewijzigd vaststellen van het recht op een inkomensvoorziening door middel van een herzienings- of

    intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid van het college. Het college maakt in beginsel in alle

    gevallen waarin er aanleiding is het vaststellingsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen, gebruik

    van deze bevoegdheid.

    De bepalingen onder sub 1 en 2 van onderdeel B. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 40 lid 3

    WIJ, doch zijn met een dwingend karakter geformuleerd.

  • 1.

    indien als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 30c,

    tweede of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot

    het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van inkomensvoorziening dan wordt in alle

    gevallen het recht op een inkomensvoorziening naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste

    situatie.

  • 2.

    In gevallen waarin anderszins de inkomensvoorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag is

    verleend, dan kan in voorkomende gevallen herziening of intrekking van het vaststellingsbesluit aan

    de orde zijn.

    Het college kan dus op grond van het derde lid van artikel 40 WIJ een besluit tot toekenning van een

    inkomensvoorziening in twee gevallen intrekken of herzien:

    • -

      Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een aantal verplichtingen heeft geleid tot het ten

      onrechte verstrekken van een inkomensvoorziening of tot het verlenen van een te hoog bedrag aan

      inkomensvoorziening;

    • -

      Als door een fout van de gemeente de inkomensvoorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag

      is verstrekt en de jongere dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.

      Schending van de inlichtingenplicht is binnen de WIJ een schending van een verplichting als bedoeld in

      hoofdstuk 5 (artikel 44). Omdat artikel 40, derde lid, onder a, WIJ alleen regelt dat de schending van de

      inlichtingenplicht jegens UWV WERKbedrijf een intrekkings- of herzieningsgrond is (artikel 44 WIJ wordt

      niet genoemd), zal de eventuele intrekking of herziening bij schending van de verplichtingen, bedoeld in

      artikel 44 WIJ, gebaseerd moeten worden op artikel 40, derde lid, onder b WIJ.

      De bepalingen onder sub 1 en 2 van onderdeel C. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 21 WIJ,

      doch zijn met een dwingend karakter geformuleerd.

  • 1.

    wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere;

  • 2.

    de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5

    van de WIJ en hem dit te verwijten valt.

  • 3.

    Terugvordering

    Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid WIJ. Benadrukt

    wordt dat de kosten van de inkomensvoorziening uitsluitend worden teruggevorderd in de gevallen

    waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.

  • 4.

    Ten onrechte verleende inkomensvoorziening

    De hier omschreven situaties waarin de kosten van de inkomensvoorziening worden teruggevorderd

    zijn identiek aan de bepalingen van artikel 54 WIJ. Om echter geen misverstand te laten bestaan over

    wanneer bijstand moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels, in tegenstelling tot de

    formulering van artikel 54 WIJ, dwingend geformuleerd.

    • a.

      De inkomensvoorziening is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt

      vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op

      inkomensvoorziening bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 40

      lid 3 WIJ en beleidsregel nummer 2 van de Beleidsregels herziening, intrekking en terugvordering

      Wet investeren in jongeren eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit te worden genomen.

    • b.

      Een voorschot wordt op grond van artikel 37 WIJ van rechtswege (automatisch op grond van de wet)

      verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet

      terugbetalen. Artikel 37 lid 3 WIJ regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de

      toegekende inkomensvoorziening over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms

      behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat

      er geen toekenning van een inkomensvoorziening tot stand komt, of dat de toegekende

      inkomensvoorziening niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te

      verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende

      teruggevorderd op grond van artikel 54 lid 1 sub b WIJ. Wanneer deze omstandigheid zich

      voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag

      dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende inkomensvoorziening.

    • c.

      Aan de inkomensvoorziening die in de vorm van een geldlening is verleend dient in alle

      gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Deze verplichting wordt in het

      toekenningsbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt

      ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen.

    • d.

      Er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarin de

      inkomensvoorziening bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om

      situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het

      vaststellingsbesluit, bijvoorbeeld wanneer de inkomensvoorziening is verleend in afwachting

      van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen). Ook de onverschuldigd

      betaalde inkomensvoorziening als gevolg van een administratieve vergissing dient op grond

      deze beleidsregel te worden teruggevorderd. Als restrictie geldt dat alleen kan worden

      teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte

      inkomensvoorziening ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een

      wettelijke vervaltermijn van 2 jaar.

    • e.

      In de volgende gevallen moet het college afzien van brutering en kunnen alleen de netto kosten

      ` van de inkomensvoorziening teruggevorderd worden:

  • 1.

    De reden voor terugvordering is in de loop van het jaar ontstaan en het college heeft

    nagelaten belanghebbende hiervan tijdig in kennis te stellen, waardoor deze niet meer in

    staat was de vordering binnen het kalenderjaar terug te betalen (zie CRvB 28-11-2006,

    nrs. 05/2497 NABW e.a.). In deze uitspraak waren de inkomsten, die tot de

    terugvordering hadden geleid, door belanghebbende keurig opgegeven en kon haar niet

    worden verweten dat zij de inlichtingenplicht had geschonden. Niet was gebleken dat het

    college niet in staat was geweest om in het kalenderjaar al tot terugvordering over te

    gaan. Het college had derhalve niet in redelijkheid gebruik kunnen maken van de

    bevoegdheid tot bruto-terugvordering. Zie ook CRvB 08-06-2007, nrs. 06/1837 WWB e.a.

    en CRvB 24-07-2007, nr. 06/3265 WWB.

  • 2.

    Belanghebbende kan terzake van het ontstaan van de schuld geen verwijt worden

    gemaakt en hem kan ook niet worden verweten dat de schuld niet binnen het betreffende

    boekjaar is terugbetaald (CRvB 15-07-2008, nr. 07/1890 WWB, CRvB 27-01-2009, nr.

    08/4903 WWB en CRvB 06-10-2009, nr. 08/2103 WWB).

  • 5.

    Terugvordering van echtgenoten

    Op grond van artikel 55 lid 1 WIJ kan de inkomensvoorziening die als gevolg van schending van de

    inlichtingenplicht niet als een inkomensvoorziening voor gehuwden is verleend, maar wel als een

    inkomensvoorziening voor gehuwden verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van

    degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: de

    inkomensvoorziening die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding

    blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.

    Duidelijk moet zijn dat:

    • -

      de ontvanger van de inkomensvoorziening het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze

      partner heeft verzwegen.

    • -

      de verzwegen partner van het verlenen van de inkomensvoorziening op de hoogte was.

      Alle personen waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk

      aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elke

      persoon kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin een persoon niet in staat is om (het volledige)

      bedrag terug te betalen kan de andere persoon voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken.

      In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling

      met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.

  • 6.

    Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

    In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste

    kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot

    stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant,

    ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in beleidsregel 7 en verder.

    In individuele situaties kunnen dringende redenen grond zijn om van een terugvorderingsbesluit af te

    zien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de jongere, en hem

    hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de

    jongere niet kon weten dat hij ten onrechte inkomensvoorziening ontving.

    In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk

    besluit reeds worden afgezien wegens een dringende reden (zie beleidsregel 2). In dat geval is er ook

    geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.

  • 7.

    tot en met 10. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

    Wanneer een terugvordering van een inkomensvoorziening door middel van een terugvorderingsbesluit

    is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.

    In deze beleidsregel is artikel 78a Abw nagenoeg letterlijk overgenomen.

  • 11.

    tot en met 14. Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

    In deze beleidsregels komt tot uitdrukking dat de aard van de vordering bepalend is voor het moment

    waarop kwijtschelding aan de orde kan zijn.

    Kwijtschelding kan aan de orde zijn als bij:

    • -

      leenbijstand 3 jaren correct is voldaan aan de aflossingsverplichting. Met uitzondering van de

      leenbijstand voor schulden;

    • -

      ten onrechte genoten inkomensvoorziening 5 jaren correct is voldaan aan de aflossingsverplichting,

      en;

    • -

      fraudevorderingen 10 jaren correct is voldaan aan de aflossingsverplichting en tevens de debiteur

      niet opnieuw in die periode fraude heeft gepleegd.

      Tevens is de bepaling opgenomen dat bij vorderingen kwijtschelding aan de orde kan zijn. Deze ‘kan’-

      bepaling heeft vooral betrekking op de mogelijkheid af te zien van kwijtschelding indien de debiteur in

      de periode van aflossing opnieuw fraude heeft gepleegd. Een uitzondering wordt gemaakt voor

      leenbijstand voor schulden. Bij niet nakoming van de verplichting wordt de volledige lening

      teruggevorderd en gelden de bepalingen van beleidsregel 11.

  • 15.

    Terugvorderingsbesluit

    In deze regel is geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het

    terugvorderingsbesluit.

  • 16.

    Beleidsregels 16 tot en met 23

    De inhoud van deze beleidsregels spreekt voor zich.

    Tenuitvoerlegging door middel van beslag (beleidsregel nr. 21 onder G) kan geschieden conform de

    regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft de mogelijkheid van

    vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.

    De procedure is als volgt:

    • -

      de gemeente stuurt met een kennisgeving een afschrift van het dwangbevel naar degene van wie debiteur een periodieke uitkering ontvangt

    • -

      hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven

    • -

      de derde-beslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan de

      gemeente

    • -

      door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor

      beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente

    • -

      de gemeente moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die

      kennisgeving aangetekend toezenden aan de debiteur. Als de gemeente dit nalaat kan debiteur de

      President van de rechtbank vragen het beslag op te heffen.

UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN INVORDERING TEN ONRECHTE VERLEENDE INKOMENSVOORZIENING INGEVOLGE DE WIJ

  • 1.

    Terugvordering.

    Het college maakt gebruik van haar bevoegdheid de ten onrechte verleende inkomensvoorziening op

    grond van de WIJ terug te vorderen.

    Het betreft een ruime omschrijving van terugvordering, namelijk:

    • -

      fraude;

    • -

      ten onrechte genoten inkomensvoorziening;

    • -

      niet nakomen van aflossingsverplichting bij leenbijstand;

    • -

      voorschotten;

    • -

      onverschuldigde betaling.

      Alle ten onrechte genoten inkomensvoorziening ingevolge de WIJ wordt teruggevorderd, behoudens het

      kruimelbedrag van € 100,00 zoals bedoeld in richtlijn P014.

  • 2.

    Kwijtschelding

    Onderscheid maken tussen de aard van de vordering.

Aard vordering

Kwijtschelding kan na x-maandelijkse termijnen van betaling

* Leenbijstand (behoudens leenbijstand voor schulden)

36

* ten onrechte genoten

60

* fraude

120

Voorwaarde om voor kwijtschelding in aanmerking te komen is dat men zich correct aan de

terugbetalingsverplichting heeft gehouden en dat bij fraudevorderingen geen verdere fraude heeft

plaatsgevonden. In de praktijk betekent dit dat bij vorderingen waar incassomaatregelen (beslag) aan

de orde is c.q. is geweest, kwijtschelding niet of nauwelijks aan de orde kan zijn. Hier is namelijk sprake

van het niet correct aan de terugbetalingsverplichting voldoen.

Het betreft een "kan"-bepaling, hetgeen aangeeft dat er geen sprake is van een automatisch buiten

invordering stellen van het restant van de vordering. Zowel een langere aflossingsduur als een kortere

kan aan de orde zijn.

Leidraad is de medewerking van de debiteur inzake terugbetaling.

  • 3.

    Kwijtschelding bij schulden.

    In beginsel wordt medewerking verleend bij het oplossen van problematische schulden.

    Dit betekent dat de aanpak van de schuldenproblematiek moet worden uitgevoerd door een erkende

    instantie (zoals de budgetwinkel).

    De vraag is of fraudevorderingen altijd een beletsel moeten zijn voor een minnelijk traject voor

    schuldbemiddeling c.q. schuldsanering.

    In de praktijk blijkt dat bij schuldsanering de weg naar de WSNP wordt ingegaan.

    Dit betekent concreet dat het traject langer duurt en de “opbrengst” lager uitvalt.

    De invordering heeft in deze gevallen vaak al geen zin gehad omdat betrokkenen onvoldoende

    middelen hebben om iets terug te betalen.

    In afwijking van beleidsregel 8 van de Beleidsregels opschorting, herziening, intrekking, terugvordering

    en invordering Wet investeren in jongeren (WIJ), zoals bovenstaand opgenomen, kan in voorkomende

    gevallen ingestemd worden met een minnelijke sanering.

    Voorwaarden zijn:

    • -

      Afweging aard van de fraude (er kunnen zich zaken voordoen dat we beslissen om geen instemming

      te verlenen);

    • -

      Preferentie moet tot uitdrukking komen;

    • -

      Volledige medewerking van betrokkene aan sanering;

    • -

      Bij niet nakomen afspraken, volledige vordering opeisbaar.

  • 4.

    Terugbetaling.

    Uitgangspunt:

    Terugbetaling geschiedt in beginsel via betaling van het volledige bedrag.

    Indien dit niet mogelijk blijkt dan worden de volgende spelregels in acht genomen.

  • 4a.

    Cliënten.

    Terugvordering via verrekening

    Voor een cliënt met lopende inkomensvoorziening dient als aflossing van alle vorderingen 10% van de

    inkomensvoorzieningsnorm inclusief vakantiegeld gehanteerd te worden.

    Voor beleid inzake kruimelbedrag zie richtlijn nr.P014.

  • 4b.

    Ex-cliënten.

    Tenzij er aanwijzingen zijn dat de jongere over voldoende middelen beschikt om de vordering ineens

    terug te betalen wordt de terugbetalingsverplichting vastgesteld overeenkomstig de onderstaande

    glijdende schaal waarbij geen onderscheid wordt gemaakt in de ontstaansgrond van de vordering.

Vordering in Euro

Aantal maanden

Minimum termijnbedrag

< 2.500

36

50

2.500 - 5.000

48

70

>5000

60

100

  • 5.

    Invorderingsbeleid.

    De acties voor invordering worden afgestemd op de aard van de vordering.

    Bij fraude zal dus sprake zijn van een directere (hardere) aanpak.

    Voorgestane aanpak:

    Fraude:

    • -

      Directe vaststelling van vordering;

    • -

      Indien mogelijk direct beslagleggen van roerende goederen en overgaan tot verkoop of betaling

      ineens van de vordering;

    • -

      Bij geen reactie op eerste verzoek tot betaling, direct versturen van aanmaning;

    • -

      Bij geen reactie op aanmaning overgaan tot aankondiging van loonbeslag en het voorbereiden van

      loonbeslag;

    • -

      Indien geen loonbeslag mogelijk, afweging maken tot het overgaan tot beslag op (on)roerende

      goederen.

      Overige vorderingen:

    • -

      Vaststelling vordering en aanschrijving;

    • -

      Directe herinnering na uitbetalen betaling;

    • -

      Indien van toepassing direct aanmanen, met aankondiging nadere acties (zoals telefonisch contact)

      bij uitblijven betaling;

    • -

      Loonbeslag indien mogelijk, anders inschakeling deurwaarder.

  • 6.

    Inschakeling incassobureau en deurwaarder

    Er zijn 3 momenten waarop overwogen wordt tot inschakeling van incassobureau of deurwaarder:

    bij fraudevorderingen bij aanvang i.v.m. het in beslag nemen van goederen;

    bij het uitblijven van betaling (na de aanmaningsperiode) en derdebeslag niet mogelijk blijkt te zijn;

    bij ontstaan van zodanige werkbelasting binnen team (vorm van uitbesteden).

  • 7.

    Kosten van invordering.

    Alle kosten die gemaakt worden voor het invorderen komen ten laste van de debiteur.

  • 8.

    Onderzoek.

    Onderzoek naar de debiteur vindt plaats bij:

    • -

      Vaststellen van een betalingsregeling;

    • -

      Niet reageren op aanmaning;

    • -

      Uitblijven van betaling en overgaan tot beslag/inschakelen deurwaarder/incassobureau;

    • -

      Detentie, onbekend adres; schuldsanering;

    • -

      Terugbetalingsregeling > maximale aflossingsduur beleidsregels;.

    • -

      Bij bereiken maximale aflossingstermijn;

    • -

      Overig (onvoorzien).

  • 9.

    Vermogensoverschrijding en terugvordering

    Wanneer de toepasselijke vermogensgrens wordt overschreden, bestaat er geen recht op een

    inkomensvoorziening. Het bedrag waarmee de vermogensgrens wordt overschreden zal “ingeteerd”

    moeten worden. In de praktijk doet zich regelmatig de situatie voor dat een vermogensoverschot als

    gevolg van fraude pas achteraf wordt geconstateerd.

    De jurisprudentie ingevolge de WWB leert dat het College kan volstaan met de constatering dat de

    belanghebbende gedurende de gehele periode beschikte over meer vermogen dan de toepasselijke

    vermogensgrens en de kosten van de bijstand over deze periode terugvorderen

    (zie CRvB 20-05-2003, nr. 00/2535 NABW en CRvB 06-04-2004, nr. 01/4801 NABW). Daarbij komt de

    vraag hoelang belanghebbende van dit vermogen zou kunnen hebben interen niet meer aan de orde

    (zie CRvB 16-03-2004, nr. 01/4802 NABW). Bovendien hoeft bij de terugvordering de zogenoemde

    interingsnorm van 1,5 maal de geldende bijstandsnorm niet te worden gehanteerd.

    Soms echter kan het bedrag van de vermogensoverschrijding dusdanig laag zijn, dat niet gesteld kan

    worden dat de vermogensoverschrijding zodanig is dat over de gehele periode de inkomensvoorziening

    ten onrechte is verleend, m.a.w. het bedrag van de vermogensoverschrijding kan het terugvorderen van

    de over de gehele periode verstrekte inkomensvoorziening niet rechtvaardigen.

    Terugvordering is een bevoegdheid van het college, welke bevoegdheid nader uitgewerkt is in de

    Beleidsregels opschorting, herziening, intrekking, terugvordering en invordering Wet investeren in

    jongeren (WIJ) zoals bovenstaand opgenomen.

    Uitgangspunt van het terugvorderingsbeleid is dat in voorkomende gevallen de teveel of ten onrechte

    verleende inkomensvoorziening wordt teruggevorderd.

    Het college dient echter bij haar terugvorderingsbevoegdheid de rechtsreeks bij het

    terugvorderingsbesluit betrokken belangen af te wegen en te beoordelen of er individuele

    omstandigheden zijn die aanleiding geven om van de beleidsregel af te wijken (art. 3:4 en 4:84 Awb).

    Met name dient beoordeeld te worden of het handelen volgens de beleidsregels, door bijzondere

    omstandigheden, onevenredig zou zijn in verhouding tot de met die regels te dienen doelen.

    Wanneer er sprake is van een relatief lage vermogensoverschrijding gedurende een langere periode

    kan er afgeweken worden van de heersende jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, om bij

    vermogensoverschrijding de kosten van de inkomensvoorziening terug te vorderen over de gehele

    periode waarin de jongere beschikte over meer vermogen dan de toepasselijke vermogensgrens,

    ongeacht de hoogte van de feitelijke vermogensoverschrijding.

    Dit echter alleen in die gevallen, waarin de vermogenssituatie helder is en het bedrag van de

    vermogensoverschrijding kan worden vastgesteld. Er wordt dan louter het bedrag van de

    vermogensoverschrijding teruggevorderd.

Artikel II

Deze gewijzigde beleidsregels treden in werking op de eerste dag na de bekendmaking daarvan in het Gemeenteblad.

Met ingang van deze datum worden de eerder op 16 maart 2010 vastgestelde beleidsregels ingetrokken.