Regeling vervallen per 01-07-2013

Verordening langdurigheidstoeslag Helmond 2012

Geldend van 10-03-2012 t/m 30-06-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG HELMOND 2012

De raad van de gemeente Helmond;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 januari 2012gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand;

Besluit:

  • 1.

    in te trekken de Verordening Langdurigheidstoeslag Helmond 2009

  • 2.

    vast te stellen de Verordening Langdurigheidstoeslag Helmond 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      De wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      College: het college van burgemeester en wethouders;

    • c.

      Langdurigheidstoeslag: toeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de wet;

    • d.

      Vermogen: vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet;

    • e.

      Referteperiode: een periode van 60 maanden voorafgaand aan de peildatum;

    • f.

      Peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht oplangdurigheidstoeslag ontstaat;

    • g.

      Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan’ als genoemd onder b van het eerste lid van artikel 32, moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen

      gezien;

    • h.

      Bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;

    • i.

      Belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

    • j.

      Rechthebbende: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezinslid met recht op langdurigheidstoeslag;

    • k.

      Niet-rechthebbende: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezinslid dat op grond van de artikelen 11, of 13, eerste lid, van de wet is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag.

  • 2. In deze verordening wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin.

  • 3. Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 1.2 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2.1 Uitsluitingsgronden

Geen recht op langdurigheidstoeslag hebben belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en:

  • a.

    op de peildatum of in de referteperiode een toelage op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) hebben ontvangen; of

  • b.

    op de peildatum jonger zijn dan 27 jaar, tenzij een belanghebbende een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100 of wanneer een belanghebbende bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand en op grond van medische of psychische redenen volledig ontheven is van de verplichtingen zoals genoemd in artikel 9,

    eerste lid, van de wet.

Artikel 2.2 Langdurig, laag inkomen

Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde voor het hebben van een langdurig en een laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen per maand niet uitkomt boven 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 1.

    Voor de toepassing van het eerste lid blijven tijdens de referteperiode ontvangen netto inkomsten boven 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm tot een bedrag van € 3.820,-- buiten beschouwing.

Artikel 2.3 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. Wanneer de peildatum valt in de periode 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012, bedraagt voor belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben als bedoeld in artikel 2.2 en voldoen aan de overige in de wet gestelde voorwaarden, de langdurigheidstoeslag per jaar:

    • a.

      indien het betreft een alleenstaande zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de wet zoals die luidde op 31 december 2011 € 346,--;

    • b.

      indien het betreft een alleenstaande ouder zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de wet zoals die luidde op 31 december 2011 € 442,--;

    • c.

      indien het betreft een gezin zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, onder 1 en 2, van de wet zoals die luidde op 31 december 2011 € 492,--.

  • 2. Wanneer de peildatum valt in de periode na 1 juli 2012, bedraagt voor belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben als bedoeld in artikel 2.2 en voldoen aan de overige in de wet gestelde voorwaarden, de langdurigheidstoeslag per jaar:

    • a.

      indien het betreft een alleenstaande zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de wet zoals die luidt op 1 januari 2012 € 346,--;

    • b.

      indien het betreft een alleenstaande ouder zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de wet zoals die luidt op 1 januari 2012 € 442,--;

    • c.

      indien het betreft een gezin zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, onder 1 en 2, van de wet zoals die luidt op 1 januari 2012 € 492,--.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4. Indien er sprake is van één of meer niet-rechthebbende gezinsleden en:

    • a.

      nog slecht één gezinslid recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt dit gezinslid in aanmerkingvoor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

    • b.

      twee of meer gezinsleden overblijven die als gezin recht hebben op langdurigheidstoeslag, wordt voor de bepaling van het recht op langdurigheidstoeslag uitsluitend rekening gehouden met deze

      rechthebbende gezinsleden.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 3.1 Hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening indien strikte toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 3.2 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

  • 2.

    Met ingang van de in het eerste lid genoemde datum wordt de “Verordening Langdurigheidstoeslag Helmond 2009” ingetrokken.

Verordening Langdurigheidstoeslag Helmond 2012 – Toelichting

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, dat is bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van de component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering. De wetgever heeft bepaald dat de gemeenteraad nadere invulling dient te geven aan de begrippen 'langdurig' en 'laag inkomen'. De gemeenteraad dient eveneens in de verordening de hoogte van de langdurigheidstoeslag te bepalen. Om recht te hebben op een langdurigheidstoeslag moet  op grond van artikel 36, eerste lid, WWB worden voldaan aan de volgende voorwaarden: 

  • 1.

    de belanghebbende is 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar;

  • 2.

    het inkomen van de belanghebbende moet langdurig laag zijn en hij heeft geen in aanmerking te nemen

    vermogen als bedoeld in artikel 34 WWB;

  • 3.

    de belanghebbende heeft geen uitzicht op inkomensverbetering, en;

  • 4.

    in de voorafgaande twaalf maanden is de belanghebbende niet eerder voor een langdurigheidstoeslag

    in aanmerking gekomen.

In artikel 8, eerste lid, WWB wordt bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 WWB,

In artikel 8, tweede lid, onderdeel b, WWB wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen. In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Eerste lid

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.

De langdurigheidstoeslag wordt toegekend met ingang van de datum waarop aan de voorwaarden is voldaan. Na indiening van een aanvraag dient beoordeeld te worden wat de peildatum is. Onder peildatum wordt verstaan: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat. Uitgangspunt van de regeling is dat het besluit tot toekenning van de langdurigheidstoeslag een zogenaamd rechtsvaststellend besluit is. De aanspraak bestaat reeds op grond van artikel 36 WWB en dat wordt slechts vastgesteld door middel van een toekenningsbesluit. Daarmee hangt samen dat met terugwerkende kracht kan worden aangevraagd en toegekend en dat beoordeeld wordt wat de eerste mogelijke peil- en ingangsdatum van het recht op de langdurigheidstoeslag is. Als men op de peildatum dus bijvoorbeeld gehuwd was en op de aanvraagdatum alleenstaand, dan is de situatie op de peildatum (= gehuwd) leidend.

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de

wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 eerste lid WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 eerste lid WWB, maar wordt de wettechnische imperfectie weggenomen.

Tweede lid

In het tweede lid is vastgelegd dat onder belanghebbende mede wordt verstaan het gezin. Daarmee wordt bereikt dat voor het recht op en de hoogte van de langdurigheidstoeslag de gezinssituatie bepalend is. Alle belanghebbenden binnen het gezin moeten aan de voorwaarden voldoen.

Derde lid

Omdat deze verordening wordt vastgesteld ter uitvoering van een in de WWB als medebewindswet gegeven opdracht, hebben de in deze verordening gebruikte begrippen dezelfde betekenis als in de WWB.

Artikel 1.2 Uitvoering

Lid 1 van artikel 1.2 geeft nog eens ondubbelzinnig aan dat de uitvoering van de verordening wordt opgedragen aan het college.

Lid 2 geeft het college de expliciete opdracht tot het vaststellen van de Nadere regels verordening langdurigheidstoeslag Helmond.

Artikel 2.1 Uitsluitingsgronden

In dit artikel worden de uitsluitingsgronden genoemd, die voortvloeien uit de voorwaarde dat geen uitzicht op inkomensverbetering bestaat. Als sprake is van een gezin dan geldt dat de aanspraak op langdurigheidstoeslag vervalt als op één van de belanghebbenden de uitsluitingsgrond van toepassing is. Alle belanghebbenden moeten immers aan de voorwaarden voldoen.

Onderdeel a

De belanghebbende mag 'geen uitzicht hebben op een inkomensverbetering'. Beschikt men over uitzicht op inkomensverbetering, dan ontbreekt het recht op langdurigheidstoeslag. Daarbij had de wetgever vooral studenten op het oog, maar niet uitsluitend (TK Handelingen 2008-2009, nr. 5-308 en TK 2008-2009, 31 441, nr. 12). De intentie van de wetgever was om met deze voorwaarde in artikel 36 eerste lid WWB vast te leggen dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking zouden kunnen komen voor de langdurigheidstoeslag. Voor studenten geldt dit in het bijzonder. Zij mogen namelijk in staat worden geacht na afronding van hun studie door werkaanvaarding een inkomensstijging te realiseren. Niet van belang wordt daarbij geacht dat de veronderstelde inkomensverbetering eerst na geruime tijd in zicht komt. Evenmin wordt daarbij van belang geacht dat niet voor alle studenten zal gelden dat er daadwerkelijk van een inkomensverbetering sprake zal zijn. Beoogd is om studenten als groep van de langdurigheidstoeslag uit te sluiten. In dit onderdeel a wordt als uitgangpunt gehanteerd dat bij studenten en scholieren, zijnde die belanghebbenden die onderwijs of een beroepsopleiding volgen op grond waarvan recht bestaat op een toelage in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS), in beginsel uitzicht op inkomensverbetering bestaat, waardoor deze belanghebbenden niet in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag. Om te voorkomen dat degene met een baan met een minimuminkomen, die zijn positie middels avondstudie probeert te verbeteren, niet in aanmerking zou komen, is bepalend of de studerende in de referteperiode of op de peildatum studiefinanciering (of uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs heeft gevolgd) heeft ontvangen. Studiefinanciering is immers alleen mogelijk bij een dagstudie en bij studenten beneden een bepaalde leeftijd. Als het gaat om een gezin, waarvan een van de belanghebbenden een toelage op grond van de WSF heeft ontvangen in een periode waarin hij geen deel uitmaakte van het gezin, komt het recht de andere belanghebbende(n) toe, voor zover aan de overige voorwaarden is voldaan.

Onderdeel b

Ook deze groep is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag. Het gaat hier om personen die in principe wel aan de voorwaarden zouden voldoen maar van wie gesteld kan worden dat een recht op langdurigheidstoeslag niet overeen zou komen met de aard en de doelstelling ervan. De beste remedie tegen armoede is werk. Het lokale (arbeidsmarkt)beleid van Helmond is erop gericht mensen – en zeker jonge mensen – zo snel mogelijk toe te leiden naar werk. Het uitsluiten van deze groep wordt acceptabel geacht op basis van de visie van Helmond op het arbeidsmarktbeleid en gelet op de uitgangspunten van de WWB met betrekking tot deze groep, waarbij het accent verlegd is naar werken of leren en waarbij de toegang tot de WWB is aangescherpt. Omdat deze uitgangspunten niet opgaan voor belanghebbenden tot 27 jaar die volledig arbeidsongeschikt zijn en een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen (zoals WAO, WIA, WAZ, Wajong) naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100 of wanneer zij bijstand ontvangen op grond van de WWB en op grond van medische of psychische gronden volledig zijn ontheven van de verplichtingen zoals genoemd in artikel 9, eerste lid, WWB, gaat deze uitsluiting niet voor hen op.

Artikel 2.2 Langdurig, laag inkomen

Een referteperiode van vijf jaar, zoals artikel 36 WWB (tekst tot 1-1-2009) voorschreef, wordt in deze verordening gehandhaafd. Door de wetgever wordt in het per 1 januari 2009 aangepaste artikel 36 WWB impliciet een termijn van langdurig aangegeven, doordat de minimumleeftijd door de wetgever is teruggebracht van 23 naar 21 jaar en een belanghebbende is immers (normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de WWB een zelfstandig subject van bijstand. Zoals in de toelichting bij onderdeel b van artikel 2.1 is gesteld is de beste remedie tegen armoede werk. Het lokale (arbeidsmarkt)beleid van Helmond is erop gericht mensen – en zeker jonge mensen – zo snel mogelijk toe te leiden naar werk. Handhaving van de referteperiode van vijf jaar sluit aan bij dit uitgangspunt. De langdurigheidstoeslag is ook met name bedoeld als steuntje in de rug voor mensen die langdurig van het sociaal minimum afhankelijk zijn en over het algemeen minder mogelijkheden hebben om geld te reserveren voor onverwachte hoge kosten, bijvoorbeeld noodzakelijke vervangingsuitgaven. Een periode van vijf jaar lijkt daarom een reële termijn. Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gedurende de referteperiode niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm. Een uitzondering geldt voor tijdens de referteperiode ontvangen netto inkomsten boven 100% van de bijstandsnorm tot een bedrag van € 3.820,--. Het bedrag van € 3.820,-- vloeit voort uit de vrijlating ingevolge artikel 31 lid 2 aanhef en onder k WWB en artikel 7 onderdeel h van de Regeling WWB, de zgn. lage vrijwilligersvergoeding. Deze kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk bedraagt, peildatum 1 januari 2011, € 764,-- per jaar. De keuze voor deze definitie van ‘langdurig, laag inkomen’ is genomen omdat een belanghebbende met een inkomen op het minimumniveau krachtens een andere regeling dan de WWB toch in aanmerking kan komen voor het recht op langdurigheidstoeslag ook al zou ten gevolge van een iets andere berekeningssystematiek en/of afrondingsverschillen er netto een iets hogere uitkering worden ontvangen dan de bijstandsnorm. Het bedrag van € 3.820,-- boven 100% van de bijstandsnorm gedurende de referteperiode vangt dit soort kleine verschillen op. Een bedrag aan netto inkomsten tot € 3.820,-- boven 100% van de bijstandsnorm gedurende de referteperiode maakt ook dat iemand wegens werkaanvaarding een korte periode een inkomen boven bijstandsniveau heeft gehad, niet zonder meer zijn recht op langdurigheidstoeslag kwijt is. Een dergelijk gevolg zou namelijk een negatieve prikkel zijn bij het aanvaarden van werk. Dat geldt temeer als een belanghebbende geen of maar weinig zekerheid heeft over de duur van het werk.

Artikel 2.3 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. Daarbij is aangegeven dat de langdurigheidstoeslag toekomt aan belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en overigens voldoen aan de andere voorwaarden die de wet stelt. In artikel 36 lid 1 WWB zijn als voorwaarden nog opgenomen dat ten tijde van de referteperiode het vermogen niet de grens van het vrij te laten bescheiden vermogen te boven mag gaan en dat er geen uitzicht mag zijn op inkomensverbetering. Voorts gelden uiteraard de uitsluitingsgronden genoemd in de artikelen 11 en 13 WWB.

Eerste lid

De wijziging van de WWB per 1 januari 2012 houdt onder meer in een aanscherping van de gezinsbijstand en een huishoudinkomenstoets. De inkomenstoets is aangescherpt, doordat niet alleen rekening gehouden wordt met de inkomsten van de aanvrager en partner, maar met de inkomsten van alle gezinsleden.

Onder de nieuwe definitie van gezin wordt verstaan:

  • -

    de gehuwden tezamen;

  • -

    de gehuwden met hun minderjarige en meerderjarige kinderen en kleinkinderen;

  • -

    de alleenstaande ouder met minderjarige en meerderjarige kinderen en kleinkinderen;

  • -

    en de alleenstaande met een of meer meerderjarige kinderen en kleinkinderen;

    die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.

Op deze definitie is een uitzondering gemaakt, wanneer voldaan wordt aan bepaalde criteria, voor een zorgbehoevend gezinslid en voor inwonende meerderjarige studerende kinderen met WSF of WTOS.

Omdat ingevolge artikel 78s WWB voor deze nieuwe definitie van gezin een overgangsregeling geldt tot 1 juli 2012, is in het eerste lid opgenomen dat alleen wanneer de peildatum valt in de periode 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012, de hoogte van de langdurigheidstoeslag voor de verschillende categorieën wordt vastgesteld conform de definitie voor een leefvorm zoals bepaald in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, onderdeel b en onderdeel c, onder 1 en 2, WWB zoals die luidde op 31 december 2011. De hoogte van deze langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de hoogte van de langdurigheidstoeslag zoals bepaald in de Verordening langdurigheidstoeslag Helmond 2009, geïndexeerd per 1 januari 2010.

Tweede lid

In het tweede lid is opgenomen dat, wanneer de peildatum valt in de periode na 1 juli 2012, de hoogte van de langdurigheidstoeslag voor de verschillende categorieën wordt vastgesteld conform de definitie voor een leefvorm zoals bepaald in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, onderdeel b en onderdeel c, onder 1 en 2, WWB zoals die luidt op 1 januari 2012. Bij gezinnen moet in het oog gehouden worden dat het recht op langdurigheidstoeslag het gezin gezamenlijk toekomt. Worden belanghebbenden op de peildatum als gezin aangemerkt, dan moeten alle gezinsleden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor het hele gezin geen recht op langdurigheidstoeslag (vergelijk bijvoorbeeld CRvB 13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, LJN BN2529). Is één van de gezinsleden echter uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, dan komen de rechthebbende gezinsleden wel in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag (zie toelichting bij het vierde lid).

Derde lid

In het derde lid wordt bepaald dat de situatie op de peildatum bepalend is.

De ingangsdatum van het recht op langdurigheidstoeslag is bepalend voor de leefvorm en voor de hoogte van de toeslag. De ingangsdatum is de datum waarop aan de voorwaarden is voldaan, mede rekening houdend met de bepaling dat slechts eenmaal in de twaalf maanden aanspraak bestaat op de langdurigheidstoeslag (artikel 36, derde lid WWB) gelijk aan de peildatum. Wordt de langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht toegekend, dan is de leefvorm op die eerdere peildatum bepalend voor de hoogte van de toeslag.

Vierde lid

In het vierde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin een van de gezinsleden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 eerste lid WWB (bv. omdat een van de gezinsleden op de peildatum geen recht heeft op bijstand wegens detentie of illegaal verblijf in Nederland). De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor het rechthebbende gezinslid, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor een gezin in dergelijke situaties ook niet opportuun is. In de situatie dat nog slechts één gezinslid recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in onderdeel a.

Blijven er meer gezinsleden over die als gezin in aanmerking komen voor landurigheidstoeslag, dan is het aantal rechthebbende gezinsleden bepalend, Dat is geregeld in onderdeel b.

Artikel 3.1 Hardheidsclausule

In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college stelt de gemeenteraad de beleidskaders vast in een verordening. Het college is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de belanghebbende. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.

Artikel 3.2 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 6 maart 2012.
De raad voornoemd,
De voorzitter,
Drs. A.A.M. Jacobs
De griffier,
Mr. J.P.T.M. Jaspers
Bekend gemaakt op:
9 maart 2012
De gemeentesecretaris,
Dhr. A.A.M. Marneffe RA

Verordening Langdurigheidstoeslag Helmond 2012 – Toelichting

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, dat is bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van de component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering. De wetgever heeft bepaald dat de gemeenteraad nadere invulling dient te geven aan de begrippen 'langdurig' en 'laag inkomen'. De gemeenteraad dient eveneens in de verordening de hoogte van de langdurigheidstoeslag te bepalen. Om recht te hebben op een langdurigheidstoeslag moet  op grond van artikel 36, eerste lid, WWB worden voldaan aan de volgende voorwaarden: 

  • 1.

    de belanghebbende is 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar;

  • 2.

    het inkomen van de belanghebbende moet langdurig laag zijn en hij heeft geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 WWB;

  • 3.

    de belanghebbende heeft geen uitzicht op inkomensverbetering, en;

  • 4.

    in de voorafgaande twaalf maanden is de belanghebbende niet eerder voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking gekomen.

 

In artikel 8, eerste lid, WWB wordt bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 WWB,

In artikel 8, tweede lid, onderdeel b, WWB wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen. In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.

Artikelsgewijze toelichting 

Artikel 1.1   Begripsbepalingen

Eerste lid

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.

De langdurigheidstoeslag wordt toegekend met ingang van de datum waarop aan de voorwaarden is voldaan. Na indiening van een aanvraag dient beoordeeld te worden wat de peildatum is. Onder peildatum wordt verstaan: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat. Uitgangspunt van de regeling is dat het besluit tot toekenning van de langdurigheidstoeslag een zogenaamd rechtsvaststellend besluit is. De aanspraak bestaat reeds op grond van artikel 36 WWB en dat wordt slechts vastgesteld door middel van een toekenningsbesluit. Daarmee hangt samen dat met terugwerkende kracht kan worden aangevraagd en toegekend en dat beoordeeld wordt wat de eerste mogelijke peil- en ingangsdatum van het recht op de langdurigheidstoeslag is. Als men op de peildatum dus bijvoorbeeld gehuwd was en op de aanvraagdatum alleenstaand, dan is de situatie op de peildatum (= gehuwd) leidend.

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 eerste lid WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 eerste lid WWB, maar wordt de wettechnische imperfectie weggenomen.

Tweede lid

In het tweede lid is vastgelegd dat onder belanghebbende mede wordt verstaan het gezin. Daarmee wordt bereikt dat voor het recht op en de hoogte van de langdurigheidstoeslag de gezinssituatie bepalend is. Alle belanghebbenden binnen het gezin moeten aan de voorwaarden voldoen.

Derde lid

Omdat deze verordening wordt vastgesteld ter uitvoering van een in de WWB als medebewindswet gegeven opdracht, hebben de in deze verordening gebruikte begrippen dezelfde betekenis als in de WWB.

Artikel 1.2   Uitvoering

Lid 1 van artikel 1.2 geeft nog eens ondubbelzinnig aan dat de uitvoering van de verordening wordt opgedragen aan het college.

Lid 2 geeft het college de expliciete opdracht tot het vaststellen van de Nadere regels verordening langdurigheidstoeslag Helmond.

Artikel 2.1   Uitsluitingsgronden

In dit artikel worden de uitsluitingsgronden genoemd, die voortvloeien uit de voorwaarde dat geen uitzicht op inkomensverbetering bestaat. Als sprake is van een gezin dan geldt dat de aanspraak op langdurigheidstoeslag vervalt als op één van de belanghebbenden de uitsluitingsgrond van toepassing is. Alle belanghebbenden moeten immers aan de voorwaarden voldoen.

Onderdeel a

De belanghebbende mag 'geen uitzicht hebben op een inkomensverbetering'. Beschikt men over uitzicht op inkomensverbetering, dan ontbreekt het recht op langdurigheidstoeslag. Daarbij had de wetgever vooral studenten op het oog, maar niet uitsluitend (TK Handelingen 2008-2009, nr. 5-308 en TK 2008-2009, 31 441, nr. 12). De intentie van de wetgever was om met deze voorwaarde in artikel 36 eerste lid WWB vast te leggen dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking zouden kunnen komen voor de langdurigheidstoeslag. Voor studenten geldt dit in het bijzonder. Zij mogen namelijk in staat worden geacht na afronding van hun studie door werkaanvaarding een inkomensstijging te realiseren. Niet van belang wordt daarbij geacht dat de veronderstelde inkomensverbetering eerst na geruime tijd in zicht komt. Evenmin wordt daarbij van belang geacht dat niet voor alle studenten zal gelden dat er daadwerkelijk van een inkomensverbetering sprake zal zijn. Beoogd is om studenten als groep van de langdurigheidstoeslag uit te sluiten. In dit onderdeel a wordt als uitgangpunt gehanteerd dat bij studenten en scholieren, zijnde die belanghebbenden die onderwijs of een beroepsopleiding volgen op grond waarvan recht bestaat op een toelage in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS), in beginsel uitzicht op inkomensverbetering bestaat, waardoor deze belanghebbenden niet in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag. Om te voorkomen dat degene met een baan met een minimuminkomen, die zijn positie middels avondstudie probeert te verbeteren, niet in aanmerking zou komen, is bepalend of de studerende in de referteperiode of op de peildatum studiefinanciering (of uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs heeft gevolgd) heeft ontvangen. Studiefinanciering is immers alleen mogelijk bij een dagstudie en bij studenten beneden een bepaalde leeftijd. Als het gaat om een gezin, waarvan een van de belanghebbenden een toelage op grond van de WSF heeft ontvangen in een periode waarin hij geen deel uitmaakte van het gezin, komt het recht de andere belanghebbende(n) toe, voor zover aan de overige voorwaarden is voldaan.

Onderdeel b

Ook deze groep is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag. Het gaat hier om personen die in principe wel aan de voorwaarden zouden voldoen maar van wie gesteld kan worden dat een recht op langdurigheidstoeslag niet overeen zou komen met de aard en de doelstelling ervan. De beste remedie tegen armoede is werk. Het lokale (arbeidsmarkt)beleid van Helmond is erop gericht mensen – en zeker jonge mensen – zo snel mogelijk toe te leiden naar werk. Het uitsluiten van deze groep wordt acceptabel geacht op basis van de visie van Helmond op het arbeidsmarktbeleid en gelet op de uitgangspunten van de WWB met betrekking tot deze groep, waarbij het accent verlegd is naar werken of leren en waarbij de toegang tot de WWB is aangescherpt. Omdat deze uitgangspunten niet opgaan voor belanghebbenden tot 27 jaar die volledig arbeidsongeschikt zijn en een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen (zoals WAO, WIA, WAZ, Wajong) naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100 of wanneer zij bijstand ontvangen op grond van de WWB en op grond van medische of psychische gronden volledig zijn ontheven van de verplichtingen zoals genoemd in artikel 9, eerste lid, WWB, gaat deze uitsluiting niet voor hen op.

Artikel 2.2   Langdurig, laag inkomen

Een referteperiode van vijf jaar, zoals artikel 36 WWB (tekst tot 1-1-2009) voorschreef, wordt in deze verordening gehandhaafd. Door de wetgever wordt in het per 1 januari 2009 aangepaste artikel 36 WWB impliciet een termijn van langdurig aangegeven, doordat de minimumleeftijd door de wetgever is teruggebracht van 23 naar 21 jaar en een belanghebbende is immers (normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de WWB een zelfstandig subject van bijstand. Zoals in de toelichting bij onderdeel b van artikel 2.1 is gesteld is de beste remedie tegen armoede werk. Het lokale (arbeidsmarkt)beleid van Helmond is erop gericht mensen – en zeker jonge mensen – zo snel mogelijk toe te leiden naar werk. Handhaving van de referteperiode van vijf jaar sluit aan bij dit uitgangspunt. De langdurigheidstoeslag is ook met name bedoeld als steuntje in de rug voor mensen die langdurig van het sociaal minimum afhankelijk zijn en over het algemeen minder mogelijkheden hebben om geld te reserveren voor onverwachte hoge kosten, bijvoorbeeld noodzakelijke vervangingsuitgaven. Een periode van vijf jaar lijkt daarom een reële termijn. Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gedurende de referteperiode niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm. Een uitzondering geldt voor tijdens de referteperiode ontvangen netto inkomsten boven 100% van de bijstandsnorm tot een bedrag van € 3.820,--. Het bedrag van € 3.820,-- vloeit voort uit de vrijlating ingevolge artikel 31 lid 2 aanhef en onder k WWB en artikel 7 onderdeel h van de Regeling WWB, de zgn. lage vrijwilligersvergoeding. Deze kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk bedraagt, peildatum 1 januari 2011, € 764,-- per jaar. De keuze voor deze definitie van ‘langdurig, laag inkomen’ is genomen omdat een belanghebbende met een inkomen op het minimumniveau krachtens een andere regeling dan de WWB toch in aanmerking kan komen voor het recht op langdurigheidstoeslag ook al zou ten gevolge van een iets andere berekeningssystematiek en/of afrondingsverschillen er netto een iets hogere uitkering worden ontvangen dan de bijstandsnorm. Het bedrag van

€ 3.820,-- boven 100% van de bijstandsnorm gedurende de referteperiode vangt dit soort kleine verschillen op. Een bedrag aan netto inkomsten tot

€ 3.820,-- boven 100% van de bijstandsnorm gedurende de referteperiode maakt ook dat iemand wegens werkaanvaarding een korte periode een inkomen boven bijstandsniveau heeft gehad, niet zonder meer zijn recht op langdurigheidstoeslag kwijt is. Een dergelijk gevolg zou namelijk een negatieve prikkel zijn bij het aanvaarden van werk. Dat geldt temeer als een belanghebbende geen of maar weinig zekerheid heeft over de duur van het werk.

Artikel 2.3   Hoogte van de langdurigheidstoeslag

In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. Daarbij is aangegeven dat de langdurigheidstoeslag toekomt aan belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en overigens voldoen aan de andere voorwaarden die de wet stelt. In artikel 36 lid 1 WWB zijn als voorwaarden nog opgenomen dat ten tijde van de referteperiode het vermogen niet de grens van het vrij te laten bescheiden vermogen te boven mag gaan en dat er geen uitzicht mag zijn op inkomensverbetering. Voorts gelden uiteraard de uitsluitingsgronden genoemd in de artikelen 11 en 13 WWB.Eerste lid

De wijziging van de WWB per 1 januari 2012 houdt onder meer in een aanscherping van de gezinsbijstand en een huishoudinkomenstoets. De inkomenstoets is aangescherpt, doordat niet alleen rekening gehouden wordt met de inkomsten van de aanvrager en partner, maar met de inkomsten van alle gezinsleden.

Onder de nieuwe definitie van gezin wordt verstaan:

  • -

    de gehuwden tezamen;

  • -

    de gehuwden met hun minderjarige en meerderjarige kinderen en kleinkinderen;

  • -

    de alleenstaande ouder met minderjarige en meerderjarige kinderen en kleinkinderen;

  • -

    en de alleenstaande met een of meer meerderjarige kinderen en kleinkinderen;

       die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.

Op deze definitie is een uitzondering gemaakt, wanneer voldaan wordt aan bepaalde criteria, voor een zorgbehoevend gezinslid en voor inwonende meerderjarige studerende kinderen met WSF of WTOS.

Omdat ingevolge artikel 78s WWB voor deze nieuwe definitie van gezin een overgangsregeling geldt tot 1 juli 2012, is in het eerste lid opgenomen dat alleen wanneer de peildatum valt in de periode 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012, de hoogte van de langdurigheidstoeslag voor de verschillende categorieën wordt vastgesteld conform de definitie voor een leefvorm zoals bepaald in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, onderdeel b en onderdeel c, onder 1 en 2, WWB zoals die luidde op 31 december 2011. De hoogte van deze langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de hoogte van de langdurigheidstoeslag zoals bepaald in de Verordening langdurigheidstoeslag Helmond 2009, geïndexeerd per 1 januari 2010.

Tweede lid

In het tweede lid is opgenomen dat, wanneer de peildatum valt in de periode na 1 juli 2012, de hoogte van de langdurigheidstoeslag voor de verschillende categorieën wordt vastgesteld conform de definitie voor een leefvorm zoals bepaald in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, onderdeel b en onderdeel c, onder 1 en 2, WWB zoals die luidt op 1 januari 2012. Bij gezinnen moet in het oog gehouden worden dat het recht op langdurigheidstoeslag het gezin gezamenlijk toekomt. Worden belanghebbenden op de peildatum als gezin aangemerkt, dan moeten alle gezinsleden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor het hele gezin geen recht op langdurigheidstoeslag (vergelijk bijvoorbeeld CRvB 13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, LJN BN2529). Is één van de gezinsleden echter uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, dan komen de rechthebbende gezinsleden wel in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag (zie toelichting bij het vierde lid).

Derde lid

In het derde lid wordt bepaald dat de situatie op de peildatum bepalend is.

De ingangsdatum van het recht op langdurigheidstoeslag is bepalend voor de leefvorm en voor de hoogte van de toeslag. De ingangsdatum is de datum waarop aan de voorwaarden is voldaan, mede rekening houdend met de bepaling dat slechts eenmaal in de twaalf maanden aanspraak bestaat op de langdurigheidstoeslag (artikel 36, derde lid WWB) gelijk aan de peildatum. Wordt de langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht toegekend, dan is de leefvorm op die eerdere peildatum bepalend voor de hoogte van de toeslag.

Vierde lid

In het vierde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin een van de gezinsleden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 eerste lid WWB (bv. omdat een van de gezinsleden op de peildatum geen recht heeft op bijstand wegens detentie of illegaal verblijf in Nederland). De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor het rechthebbende gezinslid, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor een gezin in dergelijke situaties ook niet opportuun is. In de situatie dat nog slechts één gezinslid recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in onderdeel a.

Blijven er meer gezinsleden over die als gezin in aanmerking komen voor landurigheidstoeslag, dan is het aantal rechthebbende gezinsleden bepalend, Dat is geregeld in onderdeel b.

Artikel 3.1   Hardheidsclausule

In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college stelt de gemeenteraad de beleidskaders vast in een verordening. Het college is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de belanghebbende. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.

Artikel 3.2   Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.