Regeling vervallen per 16-10-2019

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond houdende regels omtrent middelentoets Beleidsregels Middelentoets Helmond 2018

Geldend van 19-09-2018 t/m 15-10-2019

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond houdende regels omtrent middelentoets Beleidsregels Middelentoets Helmond 2018

Het college van burgemeester en wethouders,

Collegevoorstel: 33771840

Gelet op de artikelen 31, 32, 33 en 34 van de Participatiewet en artikel 8 van de IOAW of IOAZ:

Besluit

  • I.

    In te trekken de beleidsregels zoals opgenomen in richtlijnen B018, B019, B020, B021, B022, B023, B024, B025, B026, B027, B028, B147 en B149 en opgenomen in Verzamelbesluit.

  • II.

    Vast te stellen de Beleidsregels Middelentoets Helmond 2018

De beleidsregels worden als volgt ingevuld:

Artikel 1 Wijze van korten inkomsten i.v.m. kamerhuurders/kostgangers

Het college houdt, als bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de Participatiewet, op twee manieren rekening met de inkomsten i.v.m. kamerhuurders/kostgangers:

  • 1.

    Is de kostendelersnorm van toepassing dan worden de inkomsten uit kamerverhuur en/of kostgangerschap gekort waarmee nog geen rekening is gehouden bij de kostendelersnorm. Op het meerdere dat wordt gekort als inkomsten vindt geen forfaitaire verlaging plaats omdat er geen sprake is van een commerciële prijs.

  • 2.

    In het geval de kostendelersnorm niet onverkort geldt, kan uitsluitend rekening worden gehouden met de inkomsten door deze als inkomsten in aanmerking te nemen:

    • a.

      het college brengt bij inkomsten uit kamerverhuur maandelijks het normbedrag voor kostgangers voor de kosten van de nutsvoorzieningen omgerekend naar een maandbedrag per persoon in mindering op de inkomsten, zoals genoemd in de ‘bijlage normbedragen van de Recofa-richtlijnen’;

    • b.

      het college brengt bij inkomsten uit kostgangerschap maandelijks het normbedrag voor kostgangers voor de kosten van de nutsvoorzieningen en voor de maaltijden omgerekend naar een maandbedrag per persoon in mindering op de inkomsten, zoals genoemd in de ‘bijlage normbedragen van de Recofa-richtlijnen’.

Artikel 2 Saldo lopende rekening bij vermogensvaststelling

  • 1. De saldi op lopende rekeningen van een belanghebbende, zijn eventuele echtgenoot of partner en zijn eventuele minderjarige kinderen behoren tot het vermogen. Dit geldt ook voor tegoeden op spaarrekeningen.

  • 2. Het college laat bij de vaststelling van het vermogen bij aanvang van de uitkering maximaal één x de van toepassing zijnde norm per kalendermaand vrij van het positieve saldo van de lopende rekening.

  • 3. De lopende rekening betreft de rekening waarop de inkomsten binnenkomen en waarvan de vaste lasten worden betaald.

  • 4. Bij meerdere lopende rekeningen wordt over de totale saldi de vrijlating bepaald.

  • 5. De peildatum voor de vermogensvaststelling is de datum van aanvang van de uitkering of de datum waarop een wijziging plaatsvindt waardoor het vermogen opnieuw vastgesteld moet worden.

Artikel 3 Moment vermogensvaststelling bij echtscheiding/verlating

  • 1. Het college is verplicht om bij aanvang van de bijstandsverlening het vermogen vast te stellen. Bij een echtscheiding bestaat het vermogen van een belanghebbende, naast eventuele eigen middelen die niet in de boedel vielen, uit het aandeel van belanghebbende in de boedel. Zolang een belanghebbende echter niet (redelijkerwijs) kan beschikken over zijn aandeel in de boedel, kan de waarde van dit aandeel niet als vermogen in aanmerking worden genomen.

  • 2. Belanghebbende krijgt de verplichting opgelegd om binnen een redelijke termijn te kunnen beschikken over zijn aandeel in de boedel waarna door het college tot een definitieve vermogensvaststelling kan worden overgegaan.

  • 3. Zodra belanghebbende kan beschikken over zijn aandeel in de boedel, kan dit een reden zijn om over te gaan tot terugvordering indien belanghebbende hierdoor achteraf voldoende middelen had over de periode van bijstandsverlening.

Artikel 4 Vaststellen vermogen bij overname cliënt uit andere gemeente

Als er geen relevante feiten en omstandigheden zijn gewijzigd, bijvoorbeeld een normwijziging of een onderbreking van het recht van meer dan 30 dagen, dan neemt het college de vermogensvaststelling uit de vertrekgemeente over. Zijn er wel relevante feiten en omstandigheden gewijzigd, dan moet het vermogen en vrij te laten vermogen opnieuw worden vastgesteld.

Artikel 5 Vaststellen vermogen bij wijziging in de gezinssamenstelling

Het college stelt het vermogen vast bij de aanvraag. Het vermogen dat het college op dat moment vaststelt blijft gelden gedurende de hele periode van bijstandsverlening. Is de uitkering voor meer dan 30 dagen onderbroken, dan moet een nieuwe aanvraag gedaan worden. Het vermogen wordt dan ook opnieuw vastgesteld. Dit geldt ook als er tijdens de bijstandsperiode in feite een nieuwe bijstandsperiode begint, bijvoorbeeld omdat er een normwijziging plaatsvindt waarbij een andere vermogensgrens geldt. Is dat het geval, dan wordt het vermogen opnieuw vastgesteld.

Artikel 6 Beleid inzake korten voorlopige teruggave

Gezien het feit dat artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet niet alleen ziet op middelen waarover daadwerkelijk wordt beschikt, maar ook op middelen waarover redelijkerwijs beschikt kan worden, betekent dit dat indien belanghebbende geen (voorlopige) teruggave aanvraagt het college de daardoor niet ontvangen heffingskorting, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder a, van de Participatiewet toch als inkomen in aanmerking neemt.

Artikel 7 Vrijlaten giften

  • 1. Het college laat een gift vrij als het verantwoord is in het kader van de uitkering. Om dat te kunnen beoordelen kijkt het college naar de bestemming en de hoogte van de gift. Daarnaast is het noodzakelijk dat de gift een onverplicht karakter draagt.

  • 2. Een gift (ook in natura), eenmalig of periodiek, die betrekking heeft op kosten waarin de uitkering al voorziet wordt als inkomen in aanmerking genomen over de maand waarin de gift is ontvangen. Overstijgt de gift de van toepassing zijnde norm per kalendermaand dan wordt het meerdere als vermogen aangemerkt.

  • 3. Een gift (ook in natura), eenmalig of periodiek, die bestemd is voor specifieke kosten die niet in de uitkering zijn begrepen wordt tot een bedrag van de van toepassing zijnde norm per kalendermaand per kalenderjaar vrijgelaten. Overstijgt de gift dit bedrag dan wordt het meerdere als inkomen in aanmerking genomen over de maand waarin de gift is ontvangen en eventueel het meerdere wordt als vermogen aangemerkt.

Artikel 8 Immateriële schadevergoeding

Het college laat 1/3 van de toegekende immateriële schadevergoeding vrij.

Artikel 9 Materiële schadevergoeding

  • 1. Een materiële schadevergoeding kan bestaan uit:

    • 1.

      Extra kosten voor persoonlijke verzorging en extra slijtage kleding;

    • 2.

      Gederfde inkomsten;

    • 3.

      Noodzakelijke verhuiskosten;

    • 4.

      Noodzakelijk aanpassingen van uw woning en/of auto;

    • 5.

      Medische kosten zoals eigenrisico zorgverzekering en kosten verblijf ziekenhuis;

    • 6.

      Extra vervoerskosten;

    • 7.

      Eventueel verschuldigde hogere verzekeringspremies;

    • 8.

      Kosten van noodzakelijke hulp in huis, tuin of voor onderhoud huis;

    • 9.

      Kosten van het verhalen van de schade en wettelijke rente;

  • 2. Het college laat de vergoeding voor gederfde inkomsten niet vrij voor zover hier een aanspraak op uitkering wordt gedaan.

  • 3. De overige vergoedingen laat het college vrij indien de belanghebbende aantoont dat hij ook feitelijk de vergoeding gebruikt voor de kosten waarvoor een vergoeding is verstrekt. Als de belanghebbende niets of slechts een deel van de vergoeding aanwent voor het wegnemen van de schade wordt het niet benutte deel als middel in aanmerking genomen.

Artikel 10 Woonkosten worden door een ander voldaan

Indien een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, wordt hiermee, op grond van artikel 33, eerste lid van de Participatiewet, bij de inkomstentoets geen rekening gehouden. Op grond van artikel 27 van de Participatiewet en het gemeentelijk beleid inzake verlaging algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten wordt hiermee al rekening gehouden en de norm lager vastgesteld.

Artikel 11 Vaststelling middelen bij co-ouderschap

Co-ouderschap betekent dat ouders die niet meer bij elkaar zijn, wel samen voor de kinderen zorgen. In de praktijk is co-ouderschap een ouderschapsregeling waarbij ouders de kosten en zorg- en opvoedingstaken gelijk verdelen. Dit houdt in dat de kinderen ongeveer even vaak bij de moeder als bij de vader zijn. De manier waarop dit wordt ingedeeld staat vrij. Artikel 34, derde lid, van de Participatiewet kent verschillende vermogensgrenzen voor een alleenstaande, een alleenstaande ouder en een gezin. Mocht sprake zijn van een meerderjarig kind dat inwoont bij de co-ouder, dan zal gewoon de vermogensgrens voor een gezin kunnen worden toegepast. De onduidelijkheid speelt echter met name in de situatie dat de co-ouder zelfstandig woont, zonder andere rechthebbende gezinsleden. Hij kan dan noch als een alleenstaande, noch als een alleenstaande ouder worden aangemerkt. Bovendien moet bepaald worden in hoeverre eventueel inkomen of vermogen van het kind in aanmerking wordt genomen als vermogen van de ouder. Het is mogelijk om naar evenredigheid van de verzorgingstaak het verschil tussen de vermogensgrens voor een alleenstaande en de vermogensgrens voor een alleenstaande ouder toe te voegen aan de vermogensgrens voor een alleenstaande. Evenzo wat betreft eventuele inkomsten en vermogen van het kind of de kinderen. Dat ziet er als volgt uit:

De vermogensgrens voor de ouder wordt berekend door de vermogensgrens voor een alleenstaande te vermeerderen met x/7 maal het verschil tussen de vermogensgrens voor een alleenstaande ouder - de vermogensgrens voor een alleenstaande.

Eventueel inkomen en vermogen van het kind of de kinderen worden voor x/7 toegerekend aan de ouder.

Hierbij staat x voor het gemiddelde aantal dagen per week dat de co-ouder voor het kind zorgt.

Artikel 12 Waarde bezittingen in natura bij vermogensvaststelling

  • 1. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn. Deze zijn dan in principe ook uitgesloten van de inlichtingenplicht tenzij er bijvoorbeeld sprake is van handelsactiviteiten.

  • 2. Het college vindt één auto of snor,- brom- of motorfiets met een dagwaarde tot € 3.000,- algemeen gebruikelijk. Indien de dagwaarde meer bedraagt dan € 3.000,- wordt het meerdere meegenomen in de vermogensvaststelling.

  • 3. Van auto’s of snor,- brom- of motorfietsen die 12 jaar of ouder zijn wordt verondersteld dat deze een dagwaarde vertegenwoordigen tot € 3000,- behalve indien door de exclusiviteit anders blijkt.

  • 4. Indien de belanghebbende de beschikking krijgt over een auto, snor,- brom- of motorfiets door middel van een gift dan geldt artikel 7 van deze beleidsregels, ook als de dagwaarde minder dan € 3000,- bedraagt.

  • 5. Caravans, campers, vouwwagens, aanhangers, vaartuigen, 2e auto, 2e snor,- 2e brom- of 2e motorfiets of meer zijn naar hun aard en waarde niet algemeen gebruikelijk. De volledige dagwaarde wordt daarom meegenomen in de vermogensvaststelling. Dit geldt ook voor overige bezittingen in natura die naar hun aard en waarde niet algemeen gebruikelijk zijn. Deze zijn dan ook niet uitgesloten van de inlichtingenplicht.

  • 6. Bij aanvang van de uitkering wordt de vrijlating, zoals bedoeld in het tweede lid, toegepast op de duurste auto of snor,- brom- of motorfiets indien het vijfde lid van toepassing is.

  • 7. De dagwaarde bepaling van een auto vindt plaats via de ANWB koerslijst. Op basis van kenteken, actuele kilometerstand (verificatie kilometerstand ter plekke of inzage laatste RDW-keuringsrapport), uitvoering en extra opties. De inruilprijs bij autobedrijf vormt de dagwaarde waarmee het college rekening houdt. Staat een auto niet opgenomen in de ANWB koerslijst dan dient op een andere objectieve wijze, bijvoorbeeld via een merkdealer, verzekeringsmaatschappij, internet of een onafhankelijke taxateur, een dagwaarde bepaling plaats te vinden op basis van merk, actuele kilometerstand (verificatie kilometerstand ter plekke of inzage laatste RDW-keuringsrapport), uitvoering en extra opties.

  • 8. De dagwaarde bepaling van een caravan vindt plaats via https://www.caravankoopwijzer.nl/koerslijst. Op basis van merk, serie, bouwjaar en uitvoering. De inruilprijs bij caravanbedrijf vormt de dagwaarde waarmee het college rekening houdt.

    Staat een caravan niet opgenomen in de koerslijst dan dient op een andere objectieve wijze, bijvoorbeeld via een merkdealer, verzekeringsmaatschappij, internet of een onafhankelijke taxateur, een dagwaarde bepaling plaats te vinden op basis van merk, serie, bouwjaar en uitvoering.

  • 9. De dagwaarde van een snor-, brom- of motorfiets, camper, aanhanger en vaartuig dient op een objectieve wijze, bijvoorbeeld via een merkdealer, verzekeringsmaatschappij, internet of een onafhankelijke taxateur plaats te vinden waarbij de huidige staat van de bezitting in acht wordt genomen.

  • 10. Dagwaarden bepalingen van overige bezittingen in natura die naar hun aard en waarde niet algemeen gebruikelijk zijn dienen op een objectieve wijze, bijvoorbeeld via een merkdealer, verzekeringsmaatschappij, internet of een onafhankelijke taxateur plaats te vinden waarbij de huidige staat van de bezitting in acht wordt genomen.

  • 11. Dagwaarden bepalingen worden in principe kosteloos gerealiseerd. Indien dit niet mogelijk is, zijn in beginsel de kosten voor de belanghebbende indien hij niet op andere objectieve wijze de dagwaarde van zijn bezitting in natura kan aantonen.

Artikel 13 Reservering uitvaartkosten bij vermogensvaststelling

  • 1. Er is geen juridische grondslag waarop het college de vermogensgrens voor belanghebbende kan verhogen met een bedrag aan reserveringen voor begrafenis- of crematiekosten. Het college houdt hier dan ook geen rekening mee, behalve in de volgende situaties:

    • a.

      Indien de uitvaartverzekering of uitvaartreservering echter zodanig van vorm is dat gesteld moet worden dat belanghebbende hier niet over kan beschikken, dan neemt het college deze op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet niet als middel in aanmerking. Dit zal zich met name voordoen bij uitvaartverzekeringen welke in natura uitkeren. Het vrijlaten van de waarde van de verzekering in natura is dus niet gelegen in de bestemming van de uitkering maar in het feit er niet over beschikt kan worden.

    • b.

      Indien de uitvaartverzekering echter zodanig van vorm is dat gesteld moet worden dat belanghebbende hier wel over kan beschikken, dan neemt het college deze vanaf € 4500,- op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet als middel in aanmerking. Dit geldt per in de uitkering begrepen gezinslid.

  • 2. In het geval belanghebbende wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat hij op korte termijn aangewezen zou raken op een uitkering en hij vermogen steekt in een uitvaartverzekering of een afkoopbare uitvaartverzekering omzet in een niet-afkoopbare zal hem een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening van het bestaan worden verweten.

Artikel 14 Wanneer wordt toepassing gegeven aan de inkomstenvrijlating

  • 1. Het college stelt ambtshalve of op aanvraag van belanghebbende vast of toepassing wordt gegeven aan de inkomstenvrijlating als bedoeld in de artikel 31 tweede lid onder n, r en y van de Participatiewet of artikel 8 van de IOAW of IOAZ.

  • 2. Het college stelt dat de vrijlating altijd bijdraagt aan de arbeidsinschakeling behalve indien er sprake is van verzwegen inkomsten door schending van de inlichtingenplicht.

  • 3. De inkomstenvrijlating kan slechts één keer toegepast worden binnen een aangesloten uitkeringsperiode.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na publicatie in het Gemeenteblad.

Artikel 16 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘ Beleidsregels Middelentoets Helmond 2018’.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van burgemeester en wethouders van 28 augustus 2018

Burgemeester en wethouders van Helmond,

De burgemeester,

mevr. P.J.M.G. Blanksma - van den Heuvel

De secretaris,

mr. drs. A.P.M. ter Voert