Regeling vervallen per 18-04-2024

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond houdende regels omtrent algemeen gebruikelijke voorzieningen (Beleidsregels algemeen gebruikelijke voorzieningen Helmond 2020)

Geldend van 25-08-2020 t/m 17-04-2024

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond houdende regels omtrent algemeen gebruikelijke voorzieningen (Beleidsregels algemeen gebruikelijke voorzieningen Helmond 2020)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond,

Gelet op artikel 4:81 lid 1 awb; de Wet maatschappelijke ondersteuning; de Verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond 2020 versie 2.0 en de nadere regels maatschappelijke ondersteuning Helmond 2020.

Besluiten de volgende beleidsregels vast te stellen:

Beleidsregels algemeen gebruikelijke voorzieningen Helmond 2020

Inleiding

Het college hoeft gelet op artikel 2.3.5 derde lid van de Wmo 2015 geen maatwerkvoorziening te verstrekken wanneer diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard algemeen gebruikelijk zijn, uitkomst kunnen bieden.

In artikel 1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond 2020 versie 2.0 (hierna: de verordening) is het begrip algemeen gebruikelijke voorziening als volgt gedefinieerd:

“voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is, niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten en voor de cliënt ook daadwerkelijk beschikbaar is, financieel gedragen kan worden en adequate compensatie biedt”.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond (hierna: het college) hoeft geen maatwerkvoorziening te verstrekken indien de gevraagde voorziening voor de cliënt als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt. Dit volgt uit artikel 4.3, eerste lid, onder i van de verordening.

In deze beleidsregel geeft het college invulling aan de wijze waarop voornoemde bevoegdheid wordt uitgeoefend.

Criteria algemeen gebruikelijke voorziening

Bij de beoordeling van de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is, dient de voorziening te voldoen aan de navolgende criteria:

  • 1.

    De voorziening is niet specifiek bedoeld voor personen met een beperking;

  • 2.

    De voorziening is daadwerkelijk beschikbaar;

  • 3.

    De voorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;

  • 4.

    De voorziening kan financieel worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

De criteria zijn cumulatief. Dat betekent dat een voorziening pas als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt indien aan alle voornoemde criteria wordt voldaan.

In de navolgende onderdelen wordt ieder criterium toegelicht.

Criterium 1. De voorziening is niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking

Binnen dit criterium moet worden vastgesteld in hoeverre de voorziening specifiek is bedoeld voor mensen met een beperking. Hierbij dient in ogenschouw te worden genomen dat voor veel voorzieningen geldt dat ze ooit zijn ontworpen voor personen met beperkingen, maar nu voor eenieder beschikbaar zijn onder het motto ‘gemak dient de mens’.

Om dit criterium te kunnen toetsen dient ook gekeken te worden of de voorziening niet specifiek wordt aangeboden voor mensen met een beperking. Met andere woorden: ‘Is de voorziening in de reguliere handel verkrijgbaar?’. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een eenhendelmengkraan uit de bouwmarkt en elektrische fiets van de fietsenwinkel.

Criterium 2. De voorziening is daadwerkelijk beschikbaar

Een voorziening kan enkel als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt indien de desbetreffende voorziening ook daadwerkelijk beschikbaar is. Wanneer de voorziening niet daadwerkelijk beschikbaar is voor de aanvrager, dan kan de voorziening niet als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt. Denk hierbij aan een maaltijdservice die niet wordt aangeboden in het buitengebied.

Criterium 3. De voorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid en participatie in staat is

Binnen dit criterium moet worden bekeken of de voorziening een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid en participatie in staat is.

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verstaat het volgende onder zelfredzaamheid en participatie:

  • Zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden;

  • Participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer.

Hieronder vallen bijvoorbeeld bepaalde vervoersvoorzieningen, zoals een fiets of woonvoorzieningen zoals een douchekop en glijstang. Deze voorzieningen stellen de cliënt in staat om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijke verkeer, mensen te ontmoeten, contacten te kunnen onderhouden maar ook om bijvoorbeeld algemene dagelijkse levensverrichtingen uit te kunnen blijven voeren.

Criterium 4. De voorziening kan financieel worden gedragen met een inkomen op minimumniveau

Tot slot gaat het om de vraag of de voorziening financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau. Dit criterium is eind vorig jaar door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uitgewerkt, aangezien het financiële criterium voorheen onduidelijk was. Het betreft nu een algemene toets waarbij de gemeente ‘aan de voorkant’ moet bepalen welke voorzieningen financieel draagbaar worden geacht met een inkomen op minimumniveau. Het betreft een abstracte beoordeling en hierbij is het niet relevant of de aanvrager zelf daadwerkelijk een inkomen op minimumniveau heeft.

Bij het aan de voorkant bepalen van de voorzieningen die financieel draagbaar worden geacht met een inkomen op minimumniveau, gaat het college uit van een inkomen op bijstandsniveau. Dit vloeit overigens ook voort uit een andere recente uitspraak van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2019:3690).

In de jurisprudentie die de CRvB door de jaren heen vormde rondom het inkomen op bijstandsniveau, blijkt dat de CRvB ervan uitgaat dat ook met een inkomen op bijstandsniveau ruimte bestaat voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen (CRvB 11-07-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2358 en CRvB 17-01-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:143). Deze ruimte wordt door de CRvB vastgesteld op ongeveer 10% van de geldende bijstandsnorm (uitspraak van 10 juli 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA9218) en is nog steeds geldende jurisprudentie, althans in het kader van de uitvoering van de Participatiewet.

Vooralsnog ziet het college geen aanleiding om hier wezenlijk anders tegenaan te kijken in het kader van de uitvoering van de Wmo 2015. De bijstandsrechtspraak betreft immers in algemene zin de vraag hoeveel ruimte mensen geacht worden in hun bestedingspatroon te hebben.

Bij de vaststelling van onderstaande lijst is de gemiddelde financiële waarde die elke voorziening vertegenwoordigt afgezet tegen de hiervoor genoemde ruimte binnen een minimuminkomen. Bij de vaststelling van de gemiddelde financiële waarde is niet alleen maar gekeken naar de aanschaf van gloednieuwe voorzieningen in eigendom, maar ook naar de mogelijkheden om sommige voorzieningen tweedehands aan te schaffen of te huren. Hierbij hebben we de tweedehands aanschafprijs en de huurprijs meegenomen in de beoordeling van de vraag in hoeverre deze duurzame gebruiksgoederen kunnen worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

Voorzieningen die door het college als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt

In de Memorie van Toelichting (MvT) van de Wmo 2015 merkte de wetgever de volgende voorzieningen expliciet als algemeen gebruikelijk aan: fiets, schoonmaakmiddelen, wandelstok en eenvoudige rollator.

Het is vrijwel onmogelijk om een limitatief overzicht van alle algemeen gebruikelijke voorzieningen op te stellen. De volgende voorzieningen zijn echter vergelijkbaar met het soort voorzieningen uit de MvT en worden onder meer door het college, gelet op voornoemde vereisten in zijn algemeenheid als algemeen gebruikelijke voorzieningen aangemerkt:

Woonvoorzieningen

  • verhoogd toilet;

  • handgreep;

  • robotstofzuiger;

  • douchekop en glijstang;

  • antislipvloer/coating bij nieuwbouw of renovatie;

  • eenhendelmengkranen;

  • thermostatische kranen;

  • keramische- of inductiekookplaat;

  • luchtbevochtiger en -ontvochtiger;

  • wasdroger;

  • automatische garagedeuren;

  • mobiele airco’s.

Vervoersvoorzieningen

  • tandem;

  • segway;

  • bakfiets;

  • fietskar voor kinderen;

  • aanhangfiets;

  • fiets met hulpmotor;

  • elektrische fiets.

Diversen

  • kreuk-/strijkvrije kleding;

  • glazenwasser;

  • boodschappendienst;

  • maaltijdvoorziening;

  • klussendienst;

  • tuinonderhoud;

  • kinderopvang;

  • gastouder;

  • financieel-administratieve ondersteuning;

  • hondenuitlaatservice.

Beoordeling en bewijslast

Het college beoordeelt een voorziening als algemeen gebruikelijk en of deze financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau. Indien vervolgens blijkt dat deze voorziening als niet algemeen gebruikelijk aangemerkt kan worden, of in het individuele geval niet door de aanvrager financieel gedragen kan worden, dan dient de aanvrager dat zelf aan te tonen. De bewijslast wordt dus omgekeerd. Deze omgekeerde bewijslast volgt uit jurisprudentie van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2019:3690).

Op dat moment zal de aanvrager zijn of haar inhoudelijke onderbouwing geven en/of inzicht moeten geven in de financiële positie en onderbouwing met stukken waarom hij of zij in dat specifieke geval de voorziening financieel niet kan dragen.

Hierbij kun je denken aan acute niet voorzienbare situaties die zich voordoen en waardoor de aanvrager onvoldoende heeft kunnen anticiperen en er in een keer meerdere voorzieningen aangeschaft dienen te worden of aan situaties waarbij de aanvrager in een schuldhulpverleningstraject zit en om die reden geen besteedbaar inkomen heeft. Deze voorbeelden zijn niet limitatief.

Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze regels, indien toepassing van het besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Er zijn individuele situaties denkbaar waarin het college de gevraagde voorziening, gelet op de hiervoor genoemde criteria, als algemeen gebruikelijk mocht en kon aanmerken, maar waarbij dit leidt tot een onwenselijke en ongunstige situatie voor een cliënt. In deze situaties kan het college besluiten van deze beleidsregel af te wijken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van B&W d.d. 7 juli 2020 en in werking getreden op de dag na de elektronische bekendmaking op www.officielebekendmakingen.nl