Regeling vervallen per 01-03-2009

VERORDENING houdende regels betreffende de verdeling en het gebruik van woonruimte

Geldend van 01-03-2005 t/m 28-02-2009

Intitulé

VERORDENING houdende regels betreffende de verdeling en het gebruik van woonruimte

De raad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 november 2012, nr. 896207

Vast te stellen de verordening tot wijziging van het huisvestingsverordening gemeente Hendrik-Ido-Ambacht (5e wijziging)

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Huisvestingswet;

  • b.

    vervallen;

  • c.

    woonruimte: het daaromtrent in artikel 1, lid 1, sub b van de wet bepaalde;

  • d.

    huurprijs: het daaromtrent in artikel 1, lid 1, sub j van de wet bepaalde;

  • e.

    huurprijsgrens: het daaromtrent in artikel 6, lid 3, van de wet bepaalde;

  • f.

    aftoppingsgrens: de grens als bedoeld in artikel 20, lid 2 van de Wet op de huurtoeslag;

  • g.

    regio: gebied bestaande uit het grondgebied van de gemeenten Hendrik-Ido-Ambacht, Alblasserdam, Dordrecht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht;

  • h.

    huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren;

  • i.

    inkomen: het rekeninkomen zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet op de huurtoeslag;

  • j.

    huisvestingsvergunning: de vergunning, bedoeld in artikel 7 van de wet;

  • k.

    eigenaar: het daaromtrent in artikel 1, lid 2, van de wet bepaalde;

  • l.

    onzelfstandige woonruimte: woonruimte, niet zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, die geen eigen toegang heeft en die niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

  • m.

    inwoning: het bewonen van een woonruimte die onderdeel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen;

  • n.

    voorrangsverklaring: verklaring op grond waarvan een woningzoekende met een ernstig huisvestingsprobleem met voorrang in aanmerking kan komen voor de toewijzing van een woonruimte;

  • o.

    huisvestingsprofiel: de omschrijving van het type huisvesting dat voor een woningzoekende met een voorrangsverklaring van toepassing is;

  • p.

    dienstwoning: woonruimte bestemd voor bewoning in het kader van de uitoefening van een functie bij een instelling of bedrijf;

  • q.

    ambtswoning: woonruimte bestemd voor bewoning in het kader van de uitoefening van een ambt;

  • r.

    onttrekkingvergunning: de vergunning, bedoeld in artikel 30 van de wet;

  • s.

    splitsingsvergunning: de vergunning, bedoeld in artikel 33 van de wet;

  • t.

    verblijfsruimte: verblijfsruimte conform het Bouwbesluit.

HOOFDSTUK 2 Verdeling van woonruimte

Paragraaf 2.1 Werkingsgebied

Artikel 2.1.1 Vergunningplichtige woonruimten

Het bepaalde in dit hoofdstuk is van toepassing op voor verhuur vrijkomende woonruimten in beheer of in eigendom van een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet met een huurprijs beneden de huurprijsgrens.

Artikel 2.1.2 Afperking vergunningplicht

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.1 is dit hoofdstuk niet van toepassing op:

  • a.

    woonruimten als bedoeld in artikel 6, lid 1, van de wet;

  • b.

    onzelfstandige woonruimten.

Paragraaf 2.2 Huisvestingsvergunning

Artikel 2.2.1 Vereiste huisvestingsvergunning

  • 1. Het is verboden zonder een huisvestingsvergunning een woonruimte als bedoeld in artikel 2.1.1 in gebruik te nemen voor bewoning.

  • 2. Het is verboden een woonruimte als bedoeld in artikel 2.1.1 voor bewoning in gebruik te geven aan een huishouden dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning.

  • 3. De verboden, bedoeld in het eerste en tweede lid, gelden niet voor een woonruimte van een eigenaar met wie het college van burgemeester en wethouders een overeenkomst als bedoeld in artikel 2.4.1, lid 1 heeft gesloten.

Artikel 2.2.2 Aanvragen van een huisvestingsvergunning

Een huisvestingsvergunning wordt aangevraagd bij burgemeester en wethouders, via een daartoe door hen beschikbaar te stellen aanvraagformulier. Op of bij het aanvraagformulier geven burgemeester en wethouders aan welke gegevens de aanvrager moet verstrekken en welke bewijsstukken hij moet overleggen.

Artikel 2.2.3 Verlenen van de huisvestingsvergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders verlenen de huisvestingsvergunning indien:

    • a.

      de aanvrager van de vergunning 18 jaar of ouder is, en;

    • b.

      de aanvrager de Nederlandse nationaliteit bezit, of op grond van een wettelijke bepaling alsNederlander wordt behandeld, of beschikt over een geldige verblijfstitel, en;

    • c.

      het inkomen van het huishouden in redelijke verhouding staat tot de huur van de woonruimte, in de zin dat bij het verlenen van een huisvestingsvergunning voor een woonruimte met een rekenhuur als bedoeld in artikel 5, lid 1 van de Wet op de huurtoeslag, die gelijk is aan of lager dan de aftoppingsgrens, zoveel mogelijk voorrang wordt verleend aan woningzoekenden die een zodanig inkomen genieten, dat zij een beroep kunnen doen op huurtoeslag. Bij de bepaling van het inkomen kunnen burgemeester en wethouders gebruikmaken van de meest recente inkomensgegevens van de woningzoekende.

  • 2. Indien de aanvraag voor een huisvestingsvergunning betrekking heeft op een dienstwoning wordtde huisvestingsvergunning verleend aan degene aan wie die woonruimte door de bevoegde instelling of het bevoegde bedrijf in verband met zijn functie bij die instelling of dat bedrijf is toegewezen. Het bepaalde in lid 1, onder c blijft in dat geval buiten toepassing.

  • 3. Indien de aanvraag voor een huisvestingsvergunning betrekking heeft op een ambtswoning wordt de huisvestingsvergunning verleend aan degene aan wie die woonruimte in verband met zijn ambt is toegewezen. Het bepaalde in lid 1, onder c blijft in dat geval buiten toepassing.

  • 4. In de huisvestingsvergunning vermelden burgemeester en wethouders in ieder geval:

    • a.

      de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

    • b.

      de naam van de vergunninghouder;

    • c.

      het aantal personen dat zich in de woonruimte zal vestigen;

    • d.

      de termijn waarbinnen van de vergunning gebruik kan worden gemaakt.

  • 5. Burgemeester en wethouders zenden de eigenaar van de woonruimte een afschrift van de huisvestingsvergunning.

Artikel 2.2.4 Vruchteloze aanbieding

  • 1.

    In afwijking van het in artikel 2.2.3 bepaalde wordt de vergunning verleend, indien de woonruimte door de eigenaar overeenkomstig de in lid 2 weergegeven procedure gedurende twee maanden vruchteloos is aangeboden aan woningzoekenden die op grond van artikel 2.2.3, lid 1 een huisvestingsvergunning voor die woning kunnen verkrijgen.

  • 2.

    De eigenaar moet de woonruimte gedurende de in lid 1 genoemde termijn tenminste twee maal te huur hebben aangeboden door middel van een advertentie in een in de gemeente verschijnend dag of weekblad. Deze advertentie moet in ieder geval bevatten:

    • a.

      het adres van de woonruimte;

    • b.

      de overeenkomstig artikel 26, lid 2, van de wet bepaalde huurprijs van de woonruimte;

    • c.

      de mededeling dat degenen die voldoen aan het bepaalde in artikel 2.2.3, lid 1, sub c de voorkeur genieten.

De in het vorige lid genoemde termijn begint te lopen op de datum van plaatsing van de eerste advertentie die voldoet aan het hier bepaalde.

Artikel 2.2.5 Intrekken van de huisvestingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen een huisvestingsvergunning intrekken, indien:

  • a.

    de vergunninghouder de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft niet binnen de door burgemeester en wethouders gestelde termijn in gebruik heeft genomen;

  • b.

    de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens, waarvan deze wist of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Artikel 2.2.6 Niet verlenen van de huisvestingsvergunning

De huisvestingsvergunning wordt niet verleend indien de aanvrager voor de door hem te betrekken woonruimte aanspraken op huurtoeslag maakt of zal maken voor een woonruimte met een huurprijs die de aftoppingsgrens te boven gaat, tenzij burgemeester en wethouders daar positief over hebben geadviseerd.

Artikel 2.2.7 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de in artikel 2.2.3, lid 1, sub c genoemde voorwaarde:

  • a.

    voor door hen aan te wijzen groepen woningen of woningcomplexen;

  • b.

    ter bevordering van de doorstroming.

Paragraaf 2.3 Voorrang bij woningtoewijzing

Artikel 2.3.1 Voorrangsverklaring

Burgemeester en wethouders kunnen een voorrangsverklaring verlenen op grond waarvan een woningzoekende met een ernstig huisvestingsprobleem met voorrang in aanmerking kan komen voor de toewijzing van een woonruimte.

Artikel 2.3.2 Toegang tot de voorrangsregeling

  • 1. Toegang tot de voorrangsregeling heeft de woningzoekende die:

    • a.

      een maatschappelijke binding heeft met de regio in de zin dat hij op het moment van de aanvraag blijkens de Gemeentelijke Basisadministratie minstens twee jaar onafgebroken ingezetene is van de regio, dan wel daar gedurende de voorafgaande tien jaar minstens zes jaar onafgebroken ingezetene van is geweest, en;

    • b.

      op grond van de normen als geformuleerd in de Wet op de huurtoeslag wat het inkomen én het vermogen betreft, hoort tot de doelgroep van het volkshuisvestingsbeleid.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in lid 1, onder a genoemde vereiste van maatschappelijke binding met de regio.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in lid 1, onder a en b hebben geen toegang tot de voorrangsregeling woningzoekenden die inwonend zijn en bewoners van onzelfstandige woonruimte, anders dan in een opvanginstelling in de regio.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 1, onder b, na voorafgaande afstemming met het Drechtstedenbestuur andere normen stellen wat het inkomen en het vermogen betreft indien de situatie op de woningmarkt in de regio Drechtsteden daar aanleiding voor geeft.

  • 5. Het vereiste van maatschappelijk binding met de regio zoals genoemd in lid 1, onder a geldt voor de duur van één jaar, gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening en kan na verkregen toestemming van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland telkens met één jaar worden verlengd.

Artikel 2.3.3 Aanvragen van een voorrangsverklaring

  • 1. Een aanvraag voor een voorrangsverklaring wordt ingediend bij burgemeester en wethouders, via een daartoe door hen beschikbaar te stellen aanvraagformulier.

  • 2. De woningzoekende die een voorrangsverklaring aanvraagt, is verplicht de gegevens te verstrekken die naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen.

  • 3. Op of bij de het aanvraagformulier geven burgemeester en wethouders aan welke gegevens de aanvrager moet verstrekken en welke bewijsstukken.

Artikel 2.3.4 Inhoud van de voorrangsverklaring

Burgemeester en wethouder vermelden in een voorrangsverklaring de volgende zaken:

  • a.

    de erkenning dat de woningzoekende aan wie de voorrangsverklaring is verleend dringend behoefte heeft aan woonruimte binnen de door burgemeester en wethouders aangegeven termijn;

  • b.

    het huisvestingsprofiel dat voor de desbetreffende woningzoekende van toepassing is, onder de mededeling dat de voorrang beperkt is tot woonruimte die past binnen het huisvestingsprofiel;

  • c.

    de termijn waarbinnen van de voorrangsverklaring gebruik kan worden gemaakt;

  • d.

    of de voorrangsverklaring lokaal of regionaal geldt.

Artikel 2.3.5 Uitvoering

Burgemeester en wethouders leggen in beleidsregels vast welke uitgangspunten gelden voor de uitvoering van de voorrangsregeling.

Artikel 2.3.6 Bemiddeling

  • 1. Burgemeester en wethouders bemiddelen bij eigenaren van woonruimte om te bewerkstelligen dat woningzoekenden met een voorrangsverklaring een woonruimte verkrijgen overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.3.4, onder b, c en d.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen deze bemiddeling nader vorm geven in de in artikel 2.4.1 bedoelde overeenkomsten.

Artikel 2.3.7 Wijziging, intrekking, vervallen voorrangsverklaring

  • 1. Bij gewijzigde omstandigheden kunnen burgemeester en wethouders, al dan niet op verzoek van de woningzoekende, besluiten de inhoud van een voorrangsverklaring te wijzigen. De woningzoekende ontvangt in dat geval een nieuwe voorrangsverklaring onder intrekking van de eerder afgegeven verklaring.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen een voorrangsverklaring intrekken, indien:

      • a.

        aan de vereisten voor het verkrijgen van een voorrangsverklaring niet meer wordt voldaan;

      • b.

        de voorrangsverklaring is afgegeven op grond van gegevens waarvan de woningzoekende wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

  • 3. De voorrangsverklaring vervalt van rechtswege:

      • a.

        na het verstrijken van de termijn genoemd in artikel 2.3.4, onder c;

      • b.

        indien de woningzoekende een hem aangeboden woning die past binnen het in artikel 2.3.4, onder b genoemde huisvestingsprofiel heeft geweigerd.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten tot verlenging van de in artikel 2.3.4, onder c genoemde termijn, indien daar naar hun oordeel gegronde redenen voor zijn.

Paragraaf 2.4 Overeenkomst en klachtenregeling

Artikel 2.4.1 Overeenkomst

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen met een eigenaar van woonruimte een overeenkomst sluiten over het in gebruik geven daarvan. De overeenkomst is een aanvulling op de verordening en dient een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte te bevorderen. De inhoud van de overeenkomst wordt bekend gemaakt aan de inwoners van de gemeente en aan andere belanghebbenden.

  • 2. De overeenkomst regelt de instelling van een commissie ex artikel 4, lid 2 van de wet.

Paragraaf 2.5 Lokaal maatwerk

Artikel 2.5.1 Lokaal maatwerk

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het oplossen van specifieke knelpunten op de lokale woningmarkt besluiten in uitzonderlijke gevallen, voor een beperkte tijdsduur en na voorafgaande afstemming met het Drechtstedenbestuur lokaal maatwerk toe te passen bij de verdeling van woonruimte.

  • 2. In een besluit als bedoeld in het eerste lid geven burgemeester en wethouders tenminste aan:

    • a.

      Welke motivering aan het lokale maatwerk ten grondslag ligt;

    • b.

      Op welke categorie(en) woonruimte en zo mogelijk op welk aantal de maatregel betrekking heeft;

    • c.

      Op welke categorie(en) woningzoekende de maatregel betrekking heeft;

    • d.

      Voor welke tijdsduur het lokale maatwerk van toepassing is.

  • 3. Indien een besluit als bedoeld in het eerste lid strekt tot het stellen van bindingseisen als bedoeld in artikel 13b van de Huisvestingswet is hiervoor voorafgaande toestemming nodig van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland.

HOOFDSTUK 3 Wijziging van de samenstelling van de woonruimtevoorraad

Paragraaf 3.1 Onttrekking, samenvoeging en omzetting

Artikel 3.1.1 Werkingsgebied

Het bepaalde in deze paragraaf is van toepassing op:

  • a.

    alle woonruimte;

  • b.

    in geval van onttrekking aan de bestemming tot bewoning: woonruimten, gelegen in de gehele gemeente;

  • c.

    in geval van samenvoeging of omzetting van woonruimte: woonruimten met een huurprijs beneden de huurprijsgrens.

Artikel 3.1.2 Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder een onttrekkingvergunning een woonruimte, aangewezen in artikel 3.1.1:

  • a.

    geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot bewoning te onttrekken. Onder het onttrekken aan de bestemming tot bewoning wordt in deze verordening verstaan het slopen of het gebruiken voor een ander doel dan permanente bewoning door een huishouden;

  • b.

    met andere woonruimte samen te voegen;

  • c.

    van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.

Artikel 3.1.3 Aanvragen van een onttrekkingvergunning

  • 1. De aanvraag voor een onttrekkingvergunning wordt ingediend bij burgemeester en wethouders, via een daartoe door hen beschikbaar te stellen formulier. Bij de aanvraag moeten in ieder geval de volgende gegevens worden verstrekt:

    • a.

      Naam en adres van de eigenaar;

    • b.

      Gegevens over de huidige situatie:

      • -

        huur- of koopprijs;

      • -

        aantal kamers;

      • -

        woonoppervlak;

      • -

        woonlaag;

      • -

        staat van onderhoud.

    • c.

      Gegevens over de beoogde situatie:

      • -

        bestemming;

      • -

        bouwtekening/bouwvergunning;

      • -

        compensatievoorstel.

    • d.

      Gegevens bij voorgenomen samenvoeging:

      • -

        Verwachte huur- of koopprijs;

      • -

        Naam van de toekomstige bewoner;

      • -

        Omvang van het huishouden van de toekomstige bewoner;

      • -

        Schriftelijke toestemming van de huurder.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen bij de beoordeling van aanvragen tot onttrekking ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf advies inwinnen bij de Kamer van Koophandel.

  • 3. Bij de beoordeling van aanvragen tot onttrekking ten behoeve van de praktijkuitoefening door officieel erkende medici of paramedici winnen burgemeester en wethouders steeds het advies in van de Adviescommissie Huisvesting Beoefenaars van medische en paramedische beroepen.

  • 4. In de onttrekkingvergunning vermelden burgemeester en wethouders in ieder geval:

    • a.

      dat binnen één jaar van de onttrekkingvergunning gebruik moet worden gemaakt;

    • b.

      de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

    • c.

      de opgelegde compensatie.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen voor tijdelijke onttrekking, indien de onttrekking voorziet in een tijdelijke behoefte.

Artikel 3.1.4 Criteria voor vergunningverlening

  • 1. Burgemeester en wethouders verlenen de onttrekkingvergunning, indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders het met de onttrekking, samenvoeging of omzetting gediende belang groter is dan het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad.

  • 2. Indien de aanvraag betrekking heeft op samenvoeging of omzetting van woonruimte en één of meer van de betrokken woonruimten een huur heeft beneden de huurprijsgrens en er, ongeacht de nieuwe huurprijs, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende compensatie als bedoeld in artikel 3.1.5 wordt geboden, wordt de onttrekkingvergunning in ieder geval verleend, indien de samenvoeging of omzetting een woonruimte oplevert met een huurprijs beneden de huurprijsgrens.

  • 3. Voor maximaal 5 % van de in een straat aanwezige woonruimten kan een onttrekkingssvergunning worden verleend als bedoeld in artikel 3.1.2. sub c

  • 4. Voor maximaal 5% van de in een woongebouw aanwezige woonruimten en per woonlaag kan een onttrekkingsvergunning worden verleend als bedoeld in artikel 3.1.2. sub c.

  • 5. Voor de toepassing van de 5%-norm als bedoeld in artikel 3.1.4, derde en vierde lid , worden de woonruimten en/of woongebouwen in eigendom van corporaties buiten beschouwing gelaten.

  • 6. Voor de toepassing van de 5%-norm geldt dat in een straat en/of woongebouw met minder dan 20 woonruimten, dat een onttrekkingsvergunning kan worden verleend voor tenminste één woonruimte. In overige gevallen vindt voor de berekening van het toegestane maximum aantal per straat en/of woongebouw te vertrekken onttrekkingvergunningen een afronding naar beneden plaats op een geheel getal.

  • 7. Clustering van kamerverhuurpanden is niet toegestaan en er kan slechts een onttrekkingvergunning worden verleend, indien geen onttrekkingsvergunning voor kamerverhuur is afgegeven voor een woonruimte van een aangrenzende woonruimte op een aangrenzend perceel.

  • 8. In verband met te vrezen aantasting van de woonkwaliteit en het leefmilieu kan voor een zelfstandige woonruimte een onttrekkingsvergunning worden verstrekt voor de tijdelijke huisvesting van maximaal 4 personen (kamerhuurders). Een zelfstandige woonruimte moet minimaal kunnen beschikken over een (gezamenlijke) verblijfsruimte om te wonen, koken en eten en een eigen verblijfsruimte om te slapen voor elke tijdelijk te huisvesten persoon (kamerhuurder).

  • 9. Indien de woningruimte meer verblijfsruimtes biedt dan voor de maximale 4 personen dan kan het college van Burgemeester en wethouders afwijken van artikel 3.1.4 lid 8 en een groter aantal personen toegestaan

  • 10. De omzetting van een zelfstandige naar een onzelfstandige woonruimte mag niet strijdig zijn met het bestemmingsplan. Bij strijdigheid met het bestemmingsplan kan alleen een onttrekkingsvergunning worden verleend, indien deze strijdigheid kan worden weggenomen middels een omgevingsvergunning of herziening van het bestemmingsplan

  • 11. De omzetting van een zelfstandige naar een onzelfstandige woonruimte mag niet strijdig zijn met het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken en de bij dan wel krachtens de Woningwet gegeven regels.

  • 12. Burgemeester en wethouders weigeren de vergunning voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte in een onzelfstandige woonruimte voor kamerverhuur, indien:

    • a.

      de gevraagde omzetting strijdig is met de criteria genoemd in het eerste tot met het tiende lid gegeven;

    • b.

      vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het verlenen van de vergunning leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op het geordende woon- en leefklimaat in de straat, het woongebouw of de omgeving van de woonruimte ,waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 13. De vergunning voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte in een onzelfstandige woonruimte te behoeve van kamerverhuur is persoonsgebonden en niet overdraagbaar zolang de onzelfstandige huisvesting voortduurt, met een maximum van 5 jaar.

Artikel 3.1.5 Compensatie

  • 1. Compensatie kan worden geboden door het toevoegen aan de woningvoorraad van andere, vervangende woonruimte, die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gelijkwaardig is aan de te onttrekken woonruimte.

  • 2. Compensatie kan worden geboden door betaling van een compensatiebedrag. Daarbij gelden de volgende bedragen:

    • -

      in het geval van onttrekking aan de woonbestemming: € 34,03 per m² tot een maximum van € 4.537,80;

    • -

      in geval van samenvoeging of omzetting van woonruimte: € 22,69 per m² tot een maximum van € 4.537,80.

    • -

      in geval van het omzetten van een zelfstandige woning naar een onzelfstandige woning ten behoeve van kamerverhuur geldt een compensatie van €1000 per jaar van de onttrekkingvergunning met een maximum van 5 jaar.

  • 3. De ontvangen compensatiegelden kunnen uitsluitend binnen het kader van de volkshuisvesting worden aangewend.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen beslissen tot gehele of gedeeltelijke vrijstelling van compensatie:

    • a.

      bij samenvoeging, indien de eigenaar-bewoner een eigen investering doet ten behoeve van noodzakelijk bouwkundig herstel. Daarbij geldt dat de vrijstelling afhangt van de hoogte van de investering in relatie tot de economische marktwaarde van de woning;

    • b.

      in geval van onttrekking of omzetting van woonruimte ten behoeve van niet-commerciële doeleinden.

Artikel 3.1.6 Intrekking

Burgemeester en wethouders dienen een onttrekkingvergunning in te trekken, indien:

  • a.

    niet binnen één jaar, nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot onttrekking, samenvoeging of omzetting;

  • b.

    de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Paragraaf 3.2 Splitsing in appartementsrechten

Artikel 3.2.1 Werkingsgebied

Het bepaalde in deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op gebouwen die woonruimte bevatten.

Artikel 3.2.2 Vergunningvereiste

  • 1. Het is verboden om zonder splitsingsvergunning een recht op een gebouw, aangewezen in artikel 3.2.1 te splitsen in appartementsrechten als bedoeld in artikel 106, eerste en derde lid, van Boek 5van het Burgerlijk Wetboek, indien een of meer appartementsrechten de bevoegdheid omvatten tot het gebruik van een of meer gedeelten van het gebouw als woonruimte.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten of het aangaan van een verbintenis daartoe door een rechtspersoon met betrekking tot een gebouw als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.2.3 Aanvragen van een splitsingsvergunning

  • 1. De aanvraag van een splitsingsvergunning wordt ingediend bij burgemeester en wethouders, via een daartoe door hen beschikbaar te stellen formulier en gaat vergezeld van de volgende stukken:

    • a.

      een splitsingsplan dat voldoet aan de vereisten als neergelegd in artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek en het krachtens dat artikel vastgestelde Besluit betreffende splitsing in appartementsrechten, en

    • b.

      een taxatierapport betreffende het gebouw en de tot afzonderlijke woonruimte bestemde gedeelten van het gebouw, opgemaakt door een beëdigd makelaar. Dit rapport bevat in elk geval mede een beschrijving en een beoordeling van de onderhoudstoestand van het gebouw.

  • 2. In de splitsingsvergunning vermelden burgemeester en wethouders in ieder geval:

    • a.

      dat binnen één jaar van de splitsingsvergunning gebruik moet worden gemaakt;

    • b.

      het gebouwd onroerend goed waarop de splitsing betrekking heeft.

Artikel 3.2.4 Gronden tot weigering van een splitsingsvergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders weigeren een splitsingsvergunning, indien:

    • a.

      het gebouw of het gedeelte van het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, één of meer woonruimten bevat die verhuurd worden of die laatstelijk verhuurd zijn geweest, dan wel indien het gebouw of het gedeelte van het gebouw, voor zover dit geheel of gedeeltelijk verhuurd is geweest voor bewoning, in strijd is met de voorschriften van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of met enig wettelijk voorschrift, geheel of gedeeltelijk voor een ander doel dan voor bewoning in gebruik wordt genomen;

    • b.

      de huurprijs van één of meer van die woonruimten of voormalige woonruimten lager is dan de huurprijsgrens;

    • c.

      de aanvrager niet kan waarborgen, dat de woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing bestemd blijft of blijven voor verhuur ter bewoning.

    • d.

      het belang dat de vergunningvrager bij splitsing heeft niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad, voor zover die voor de verhuur is bestemd. Hierbij wordt mede de ligging en de te verwachten vraag naar de in het betreffende gebouw of een gedeelte van het gebouw opgenomen woonruimten betrokken.

  • 2. Burgemeester en wethouders weigeren een splitsingsvergunning ook indien:

    • a.

      voor het gebied waarin het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft is gelegen, een stadsvernieuwingsplan als bedoeld in artikel 31 van de Wet op de Stads- en dorpsvernieuwing of leefmilieuverordening als bedoeld in artikel 9 van die wet van kracht is, dan wel een ontwerp voor zodanig plan of zodanige verordening of voor een herziening daarvan in procedure is;

    • b.

      het ontwerp voor dat plan of voor die verordening, dan wel voor de herziening daarvan ter inzage is gelegd voordat de aanvraag van de splitsingsvergunning is ingediend, dan wel, indien de aanvraag krachtens artikel 3.2.5 is aangehouden, voordat die aanhouding is geëindigd;

    • c.

      de voorgenomen splitsing naar het oordeel van burgemeester en wethouders nadelige gevolgen heeft voor de met het plan of de verordening nagestreefde of na te streven doeleinden en d. het belang dat de vergunningaanvrager bij de splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van belemmering van de stadsvernieuwing.

  • 3. Burgemeester en wethouders weigeren tenslotte een splitsingsvergunning, indien:

    • a.

      de toestand van het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft zich uit een oogpunt van indeling of staat van onderhoud geheel of ten dele tegen splitsing verzet en

    • b.

      de desbetreffende gebreken niet door het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen kunnen worden opgeheven, dan wel onvoldoende is verzekerd dat die gebreken zullen worden opgeheven.

  • 4. Van gebreken als bedoeld in het vorige lid is in ieder geval sprake indien:

    • a.

      burgemeester en wethouders ingevolge de Woningwet een aanschrijving hebben gedaan en deze aanschrijving nog niet is uitgevoerd;

    • b.

      het gebouw, waarop de aanvraag om een splitsingsvergunning betrekking heeft, één of meer woonruimten bevat, die ingevolge de Woningwet onbewoonbaar zijn verklaard.

Artikel 3.2.5 Aanhouding van de splitsingsaanvraag

  • 1. Burgemeester en wethouders houden de beslissing op de aanvraag van een splitsingsvergunning aan, indien:

    • a.

      voor het gebied waarin het gebouw is gelegen waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van kracht is met het oog op de voorbereiding van een stadsvernieuwingsplan of van een herziening daarvan;

    • b.

      redelijkerwijs verwacht mag worden dat de in het stadsvernieuwingsplan op te nemen maatregelen nadelig kunnen worden beïnvloed door de voorgenomen splitsing.

  • 2. De aanhouding als bedoeld in het vorige lid duurt tot het moment dat het voorbereidingsbesluit ingevolge artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is vervallen.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing op een aanvraag om een splitsingsvergunning aanhouden, indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij binnen een daarvoor redelijke termijn de gebreken als bedoeld in artikel 3.2.4, lid 3 met het oog op de voorgenomen splitsing zal opheffen.

  • 4. Indien burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om een splitsingsvergunning overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid aanhouden, vermelden zij in het besluit tot aanhouding welke gebreken met het oog op de voorgenomen splitsing moeten worden hersteld en binnen welke termijn zij dit redelijk achten. Indien de in het besluit tot aanhouding vermelde gebreken zijn hersteld binnen de in datzelfde besluit aangegeven termijn, wordt de vergunning verleend.

Artikel 3.2.6 Intrekking

Burgemeester en wethouders kunnen een splitsingsvergunning intrekken, indien:

  • a.

    niet binnen één jaar nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot overschrijving in de openbare registers van de akte van splitsing in appartementsrechten, bedoeld in artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of tot het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten;

  • b.

    de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Paragraaf 3.3 Bevoegdheden

Artikel 3.3.1 Mandatering

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de uitoefening van de bevoegdheden krachtens dit hoofdstuk te mandateren aan een door hen aan te wijzen ambtenaar.

HOOFDSTUK 4 Verdere bepalingen

Artikel 4.1 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2.2.1, 3.1.2 of 3.2.2 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie. De genoemde strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 4.2Handhaving

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen personen.

  • 2. De opsporing van de in artikel 3.1 strafbaar gestelde feiten is, behalve aan de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren en de in artikel 75, lid 2 van de wet aangewezen ambtenaren opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met het toezicht op de naleving zijn belast, voor zover zij tevens buitengewoon opsporingsambtenaar zijn.

Artikel 4.3 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders beslissen naar eigen, redelijk oordeel in gevallen waarin deze verordening niet voorziet en in gevallen waarin de toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 4.4 Overleg bij wijziging

Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van deze verordening overleggen burgemeester en wethouders met de in de gemeente werkzame, ingevolge artikel 70, eerste lid, of artikel 72, eerste lid, van de Woningwet (Stb 1991, 439) toegelaten instellingen en met andere daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komende organisaties die binnen de gemeente op het gebied van de woonruimteverdeling werkzaam zijn.

HOOFDSTUK 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsbepaling

Een aanvraag om een huisvestingsvergunning, een voorrangsverklaring, een onttrekkingvergunning of een splitsingsaanvraag, die vóór of op de dag van inwerkingtreding van deze verordening is ingediend, wordt behandeld volgens het voordien geldende recht, indien dit voor de aanvrager gunstiger is.

Artikel 5.2 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Huisvestingsverordening gemeente Hendrik-Ido-Ambacht 2005, 3e wijziging.

Artikel 5.3 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2005.

  • 2.

    Op de dag van de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Huisvestingsverordening gemeente Hendrik-Ido-Ambacht 2000 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad der gemeente Hendrik-Ido-Ambacht in zijn openbare vergadering van 07-02-2005
De Griffier, De Voorzitter,

TOELICHTING op de Huisvestingsverordening gemeente Hendrik-Ido-Ambacht 2005

Artikel 1.1

Bevat de begripsbepalingen.

Artikel 2.1.1

De woonruimteverdeling is alleen van toepassing voor huurwoningen van toegelaten instellingen die vallen binnen de normen van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 2.1.2

Alleen zelfstandige woonruimten vallen onder het stelsel van de huisvestingsvergunning. Voor het betrekken van onzelfstandige woonruimten, woonwagens en woonschepen is geen huisvestingsvergunning nodig. Ook iemand die gaat inwonen heeft daarvoor geen huisvestingsvergunning nodig.

Artikel 2.2.1

Regelt dat voor het in gebruik nemen van een huurwoning van een toegelaten instemming met wie geen overeenkomst is gesloten een huisvestingsvergunning nodig is. En bevat tevens een verbod richting verhuurder om een huurwoning in gebruik te geven aan iemand die niet over een huisvestingsvergunning beschikt.

Artikel 2.2.2

Regelt bij wie en hoe een huisvestingsvergunning kan worden aangevraagd.

Artikel 2.2.3

Regelt wie in aanmerking kan komen voor een huisvestingsvergunning. Het bepaalde in lid 1, onder c is de uitwerking van een wettelijke bepaling die beoogt er voor te zorgen dat betaalbare huurwoningen zoveel mogelijk bij de doelgroep van het volkshuisvestingsbeleid terechtkomen.

Artikel 2.2.4

Dit artikel biedt een woningeigenaar die er niet in slaagt een huurder te vinden die aan de voorwaarden van de huisvestingsverordening voldoet de mogelijkheid de woning aan iemand anders te verhuren.

Artikel 2.2.5

Regelt wanneer een huisvestingsvergunning kan worden ingetrokken.

Artikel 2.2.6

In het kader van de prestatienormering huurtoeslag is de gemeente het Rijk een financiële bijdrage verschuldigd als het aantal verhuizingen naar een woning met een rekenhuur boven de aftoppingsgrens van de Wet op de huurtoeslag meer dan 4% van het totale aantal verhuizingen met huursubsidie bedraagt. Dit artikel beoogt vanuit de woonruimteverdeling grip te krijgen op het aantal mensen dat met huursubsidie naar een dure woning verhuist.

Artikel 2.2.7

Dit artikel maakt het mogelijk om meer differentiatie aan te brengen in de inkomensopbouw in een bepaald complex, buurt of wijk. Ook geeft het de mogelijkheid de doorstroming te bevorderen door het achterwege laten van inkomenseisen bij de toewijzing.

 

Artikel 2.3.1

Dit artikel vormt de basis voor de voorrangsregeling. Deze regeling is bedoeld om een passende oplossing te bieden aan mensen met een ernstig individueel huisvestingsprobleem, dat ze niet zelf kunnen oplossen.

 

Artikel 2.3.2

Alleen mensen met een maatschappelijke binding aan de regio hebben toegang tot de voorrangsregeling en dan alleen nog als ze binnen de normen van de Wet op de huurtoeslag vallen.

 

Artikel 2.3.3.

Bevat de bepalingen die gelden voor het aanvragen van een voorrangsverklaring.

 

Artikel 2.3.4

Een voorrangsverklaring is bedoeld om een passende oplossing te bieden voor een ernstig, individueel huisvestingsprobleem. In het huisvestingsprofiel dat in de voorrangsverklaring wordt vermeld, wordt aangegeven welk type huisvesting voor de desbetreffende woningzoekende van toepassing is om het huisvestingsprobleem op te lossen. In beginsel is dat een flatwoning.

De geldigheidsduur van een voorrangsverklaring varieert. De termijn waarbinnen iemand moet worden gehuisvest wordt van geval tot geval bekeken. Hierdoor is het mogelijk om maatwerk te leveren.

 

Artikel 2.3.5

Om snel(ler) en adequaat te kunnen inspelen op ontwikkelingen rond de voorrangsregeling, is burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om beleidsregels vast te stellen voor de uitvoering van de regeling. De verordening bevat de kaderregeling, de uitwerking van het beleid gebeurt in beleidsregels / overeenkomsten met verhuurders.

 

Artikel 2.3.6

De bemiddeling van burgemeester en wethouders bestaat uit het maken van afspraken met verhuurders – al dan niet vast te leggen in overeenkomsten - over het huisvesten van woningzoekenden met een voorrangsverklaring.

 

Artikel 2.3.7

Regelt in welke gevallen een voorrangsverklaring kan worden gewijzigd, ingetrokken, of vervalt.

 

Artikel 2.4.1

De Huisvestingsverordening vormt het kader voor de woonruimteverdeling. De uitvoering van het woonruimteverdelingbeleid wordt via overeenkomsten ‘uitbesteed’ aan eigenaren van woonruimte, lees verhuurders . In de overeenkomsten worden onder andere het verdelingsmodel vastgelegd en de bevoegdheden en verantwoordelijkheden over en weer.

Indien de gemeente met een eigenaar van woonruimte een overeenkomst op het gebied van de woonruimteverdeling sluit, is zij wettelijk verplicht om een klachtencommissie in te stellen, bij wie iedere woningzoekende die zich door een besluit of handelen ter uitvoering van de overeenkomst in zijn persoonlijk belang geschaad acht een klacht kan indienen. De klachtencommissie functioneert onafhankelijk van de gemeente en de desbetreffende woningeigenaar. De adviezen van de commissie zijn bindend.

 

Artikel 2.5.1

Dit artikel maakt het mogelijk voor burgemeester en wethouders om lokaal maatwerk toe te passen voor het oplossen van specifieke knelpunten op de woningmarkt.

 

Artikel 3.1.1

Het werkingsgebied voor het stelsel van onttrekkingvergunningen kan geheel worden toegesneden op de lokale situatie. De wet biedt de mogelijkheid om voor alle woningen bij onttrekking, samenvoeging en/of omzetting een vergunningsplicht in te stellen. In tegenstelling tot de artikelen over de huisvestingsvergunning is men in deze paragraaf niet gebonden aan huurprijsgrenzen.

 

Artikel 3.1.2

Met het vervallen van artikel 56 van de Woningwet is van rechtswege de vergunningsplicht bij onttrekking in verband met sloop komen de vervallen. In de Huisvestingswet wordt sloop niet meer expliciet als vorm van onttrekking genoemd, maar kan wel als zodanig worden beschouwd. In deze verordening wordt ervan uitgegaan dat bij sloop van woonruimte of een gedeelte daarvan naast een sloopvergunning ook een onttrekkingvergunning nodig is.

Onder bestemming tot bewoning wordt niet verstaan de bestemming volgens het bestemmingsplan, maar de functie, waarvoor het bouwwerk naar aard en constructie geschikt is. Door te spreken over permanente bewoning is, in geval van het niet houden van het hoofdverblijf in de onderhavige woonruimte, een onttrekkingvergunning vereist. Hiermee is het mogelijk om het gebruik van woonruimte als tweede woning te reguleren.

 

Artikel 3.1.3

Lid 2: Dit is een mogelijkheid om aanvullende informatie te kunnen verkrijgen, waarmee de belangenafweging beter kan plaatsvinden.

 

Artikel 3.1.4

In dit artikel zijn de criteria voor vergunningverlening vastgelegd.

 

Artikel 3.1.5

Lid 1: Bijvoorbeeld vervangende nieuwbouw bij sloop.

Lid 2: Voor het onttrekken, samenvoegen of omzetten van woonruimte kan compensatie worden gevraagd in de vorm van vervanging door gelijkwaardige woonruimte of door betaling van compensatiegeld. De hoogte van het bedrag is afhankelijk van het feit of de woonruimte onttrokken wordt (dus verloren raakt voor de woonruimtevoorraad) dan wel van samenstelling verandert (samenvoeging, omzetting).

 

Artikel 3.1.6

De tekst van dit artikel is ontleend aan artikel 38 van de wet.

 

Artikel 3.2.1

Het werkingsgebied voor het stelsel van splitsingsvergunningen kan geheel worden toegesneden op de plaatselijke situatie. Het staat de gemeente vrij om alle gebouwen die zich daarvoor lenen onder de werking van de verordening te brengen. In tegenstelling tot de artikelen over de huisvestingsvergunning is men in deze paragraaf niet gebonden aan prijsgrenzen.

 

Artikel 3.2.3

Vanzelfsprekend kunnen hier ook nog andere bewijsstukken worden verlangd.

 

Artikel 3.2.4

Dit artikel bevat bepalingen die betrekking hebben op de verschillende afwijzingsgronden, namelijk de samenstelling van de woningvoorraad, belemmering van de stadsvernieuwing en bepalingen uit oogpunt van indeling of staat van onderhoud.

 

Artikel 3.2.5

Dit artikel bevat de mogelijkheid om, op grond van dreigende belemmering van de stadsvernieuwing, een aanvraag voor een splitsingsvergunning aan te houden indien voor het gebied waarin het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, is gelegen, al een voorbereidingsbesluit als bedoeld in de Wet Ruimtelijke Ordening geldt.

 

Artikel 3.2.6

De tekst van dit artikel is ontleend aan artikel 38 van de wet.

 

Artikel 4.1

Dit artikel regelt de strafmaat van een overtreding.

 

Artikel 4.2

Regelt wie er belast is met de handhaving van de Huisvestingsverordening.

 

Artikel 4.3

Regelt de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om te beslissen in gevallen waarin de verordening niet voorziet en/of de toepassing van de verordening tot grote onbillijkheden leidt.

 

Artikel 4.4

Regelt het overleg met woningcorporaties en belangenorganisaties ingeval van wijziging van de verordening.

 

Artikel 5.1

Stelt de rechtspositie veilig van degenen die een aanvraag om een huisvestingsvergunning, een voorrangsverklaring, een onttrekkingvergunning of een splitsingsvergunning hebben ingediend op grond van de eerder geldende verordening en waarop nog geen beslissing is genomen.

 

Artikel 5.2

Spreekt voor zichzelf.

 

Artikel 5.3

Spreekt voor zichzelf.