Regeling vervallen per 21-09-2017

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE HENGELO 2015, 2e WIJZIGING

Geldend van 17-10-2016 t/m 20-09-2017

Intitulé

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE HENGELO 2015, 2e WIJZIGING

De raad van de gemeente Hengelo;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 juli 2016;

gelet op:

de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.3.6, 2.6.6, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 149 gemeentewet;

het Beleidsplan Met respect… op weg naar een nieuw stelsel voor maatschappelijke ondersteuning;

Overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

Besluit

vast te stellen:

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hengelo 2015, 2e wijziging

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten.

  • b.

    Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • c.

    Bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet.

  • d.

    CVV: Collectief Vraagafhankelijk Vervoer, voor een ieder openstaand personenvervoer per auto niet volgens een dienstregeling als bedoeld in het Bp 2000.

  • e.

    College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo.

  • f.

    Gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

  • g.

    Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

  • h.

    Melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

  • i.

    Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet.

  • j.

    Vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

  • k.

    Voorzieningen (met onderscheid in soort):

    • maatwerkvoorziening: aangesloten wordt bij de begripsbepaling zoals vermeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de wet;

    • algemene voorziening: aangesloten wordt bij de begripsbepaling zoals vermeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de wet;

    • wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 waarmee aan de hulpvraag tegemoet wordt gekomen;

    • niet-wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening waarop aanspraak kan worden gemaakt anders dan op grond van een wettelijke regeling en waarmee aan de hulpvraag tegemoet wordt gekomen.

  • l.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 1.2. Vertegenwoordiger cliënt

Waar in deze verordening gesproken wordt over cliënt, kan in voorkomende gevallen ook worden bedoeld de vertegenwoordiger van cliënt.

Artikel 1.3. Nadere regels

Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van deze verordening.

HOOFDSTUK 2 PROCEDURELE BEPALINGEN

Artikel 2.1. Melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Een melding kan schriftelijk, elektronisch of mondeling- al dan niet telefonisch- worden gedaan.

  • 3.

    Een melding wordt door het college geregistreerd zodra cliënt zijn zorgvraag helder heeft gemaakt, met in achtneming van lid 4.

  • 4.

    Niet als melding wordt aangemerkt de hulpvraag die meteen kan worden beantwoord en geen nader onderzoek behoeft.

  • 5.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 6.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 2.2. Legitimatie

Het college kan cliënt alsmede zijn gemachtigde of vertegenwoordiger verplichten zich te legitimeren door middel van een identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 2.3. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

  • 3.

    Het college waarborgt de onafhankelijkheid van de cliëntondersteuning.

Artikel 2.4. Onderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek, maar uiterlijk binnen 6 weken.

  • 2.

    De cliënt verstrekt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een onderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 2.5. Gesprek

  • 1.

    Voor zover noodzakelijk onderzoekt het college zo spoedig mogelijk in een gesprek, bedoeld in artikel 2.4. eerste lid, met deskundigen, de cliënt of zijn vertegenwoordiger en waar mogelijk de mantelzorger(s) en desgewenst familie:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals bedoeld in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringwet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 2.6. Verslag

  • 1.

    Het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.4., wordt afgerond binnen zes weken na registratie van de melding, tenzij cliënt heeft ingestemd met verlenging van deze termijn.

  • 2.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek en stuurt dit verslag aan cliënt.

  • 3.

    De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen 10 werkdagen wordt geretourneerd aan het college.

  • 4.

    Als de cliënt tekent voor gezien, geeft hij daarbij tevens aan waarom hij niet akkoord is.

  • 5.

    Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, geeft hij dit aan op het door hem ondertekende verslag.

Artikel 2.7. Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Het college merkt een ondertekend verslag van het gesprek aan als aanvraag indien de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

Artikel 2.8. Extern deskundigenonderzoek

  • 1.

    Het college is bevoegd om ten behoeve van het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.4., de cliënt op een aangegeven plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en onderzoeken.

  • 2.

    Het college vraagt de door haar aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    • er onvoldoende duidelijkheid bestaat over de beperkingen dan wel de oorzaak hiervan;

    • het college dat om een andere reden gewenst vindt.

Artikel 2.9. Beslistermijnen

De termijn waarbinnen na ontvangst van de aanvraag een besluit wordt genomen bedraagt twee weken.

Artikel 2.10. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing, en

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE VOORZIENINGEN

Artikel 3.1. Voorliggend op maatwerkvoorziening

Een algemene voorziening is voorliggend op een maatwerkvoorziening voor zover cliënt zijn beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie –naar het oordeel van het college- met deze voorziening kan verminderen of wegnemen.

Artikel 3.2 Eigen bijdrage

Een cliënt is een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van de algemene voorziening ‘dienstenbon ondersteuning bij het huishouden’. Deze eigen bijdrage bedraagt € 5,- per uur.

HOOFDSTUK 4 MAATWERKVOORZIENINGEN

Paragraaf 4.1. Criteria maatwerkvoorzieningen

Artikel 4.1.1. Criteria maatwerkvoorzieningen beperking zelfredzaamheid of participatie

  • 1.

    Het college neemt het verslag van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.4 en 2.6 als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking ter compensatie van de beperkingen in zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperkingen - naar het oordeel van het college - niet kan wegnemen of verminderen:

    • a.

      op eigen kracht, of;

    • b.

      met gebruikelijke hulp, of;

    • c.

      met mantelzorg, of

    • d.

      met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, of

    • e.

      met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen, of

    • f.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen.De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.4. bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 3.

    Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot de zelfredzaamheid of participatie.

Artikel 4.1.2. Criteria maatwerkvoorzieningen psychische en psychosociale problemen

  • 1.

    Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, komt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, voor zover de cliënt deze problemen - naar het oordeel van het college - niet kan wegnemen of verminderen:

    • a.

      op eigen kracht, of;

    • b.

      met gebruikelijke hulp, of;

    • c.

      met mantelzorg, of;

    • d.

      met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

    • e.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.4. bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Artikel 4.1.3. Aanvullende criteria

  • 1.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven:

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning en dit niet te voorzien was.

  • 2.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate ingekochte voorziening in natura.

  • 3.

    Nadat is vastgesteld dat een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan de cliënt vrij kiezen uit de gecontracteerde zorgaanbieders die de betreffende voorziening leveren.

  • 4.

    Een maatwerkvoorziening wordt niet toegekend:

    • a.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst adequate voorziening aan te merken valt;

    • b.

      indien cliënt niet de medewerking heeft verleend die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet;

    • c.

      voor zover er aan de zijde van cliënt geen sprake is van aantoonbare extra kosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen;

    • d.

      indien de maatwerkvoorziening onveilig is.

Paragraaf 4.2. Persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 4.2.1. Criteria voor een pgb

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een door het college te verstrekken pgb, dient de cliënt daartoe volgens een door het college ter beschikking gesteld format een gemotiveerde aanvraag in, samen met een ondersteunings- en budgetplan, waarbij de cliënt aangeeft:

    • a.

      wat hij met het pgb wenst in te kopen;

    • b.

      waarom hij de ondersteuning in de vorm van een pgb wenst te ontvangen;

    • c.

      indien van toepassing: wie hij heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het pgb te behartigen en de aan het pgb verbonden taken uit te voeren;

    • d.

      hoe hij de ondersteuning wenst te organiseren;

    • e.

      op welke wijze de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd;

    • f.

      een onderbouwde begroting.

  • 2.

    Een pgb wordt verstrekt in overeenstemming met artikel 2.3.6. van de wet.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 4.

    Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren te verstrekken:

    • a.

      voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening of;

    • b.

      indien het college voorafgaand aan de aanvraag van de cliënt een beslissing ten aanzien van die cliënt heeft herzien of ingetrokken, omdat:

      • I.

        de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

      • II.

        de cliënt niet heeft voldaan aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden;

      • III.

        de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel heeft gebruikt.

  • 5.

    Een pgb kan niet worden verstrekt:

    • a.

      als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;

    • b.

      voor zover het pgb is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij hiervoor expliciet vooraf toestemming is gegeven door het college, al dan niet op basis van het in het eerste lid bedoelde ondersteunings- en budgetplan;

    • c.

      als uit het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.4. blijkt dat de cliënt in deze behoefte kan voorzien door gebruik te maken van het CVV;

    • d.

      voor zover deze is bedoeld voor begeleidings- of administratiekosten in verband met het pgb.

Artikel 4.2.2. Professionele ondersteuning

Er is sprake van professionele ondersteuning als er sprake is van één van de in dit artikel genoemde situaties en de hulpverlener beschikt over een Verklaring omtrent gedrag (VOG) die na of kort voor indiensttreding bij zijn werkgever of de start van de ondersteuning is afgegeven:

  • a.

    De organisatie die de ondersteuning levert voldoet aan alle volgende, cumulatieve, criteria:

    • I.

      staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en waarvan de activiteiten blijkens deze inschrijving bestaan uit het verlenen van ondersteuning die past binnen de kaders van de resultaatgebieden ondersteuning bij het huishouden, ondersteuning bij zelfstandig leven, ondersteuning bij maatschappelijke deelname, ondersteuning in de vorm van begeleid wonen, ondersteuning in de vorm van kortdurend verblijf, ondersteuning gericht op het wonen, ondersteuning gericht op het zich verplaatsen binnen de leefomgeving, ondersteuning in de vorm van beschermd wonen en ondersteuning in de vorm van (maatschappelijke) opvang.;

    • II.

      biedt een dienstverband aan minimaal twee medewerkers;

    • III.

      de organisatie en de medewerkers voldoen aan de kwaliteitseisen die voor de betreffende ondersteuning worden gesteld aan de aanbieders en ontvangen een salaris dat daarmee overeenkomstig is;

    • IV.

      de eigenaren en de medewerkers zijn geen eerste- of tweede graads bloed-of aanverwant van degene aan wie ze ondersteuning bieden;

    • V.

      beschikt voor de resultaatsgebieden OMD, begeleid wonen plus, beschermd wonen en kortdurend verblijf over een locatie waar meerdere cliënten tegelijk kunnen verblijven.

  • b.

    Een zelfstandig werkende hulpverlener voldoet aan alle volgende, cumulatieve criteria:

    • I.

      staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en waarvan de activiteiten blijkens deze inschrijving bestaan uit het verlenen van ondersteuning die past binnen de kaders van de resultaatgebieden ondersteuning bij het huishouden, ondersteuning bij zelfstandig leven, ondersteuning bij maatschappelijke deelname, ondersteuning in de vorm van begeleid wonen basis, ondersteuning in de vorm van kortdurend verblijf, ondersteuning gericht op het wonen en ondersteuning gericht op het zich verplaatsen binnen de leefomgeving;

    • II.

      de belastingdienst beschouwt de hulpverlener in het kader van de hulpverlening aan de cliënt als ondernemer;

    • III.

      de medewerker voldoet aan de kwaliteitseisen die aan een hulpverlener van een aanbieder worden gesteld en berekent een tarief dat marktconform is;

    • IV.

      de hulpverlener is geen eerste- of tweede graads bloed-of aanverwant van degene aan wie hij ondersteuning biedt;

    • V.

      beschikt voor de resultaatsgebieden OMD en kortdurend verblijf over een locatie waar meerdere cliënten tegelijk kunnen verblijven.

Artikel 4.2.3. Tarief Pgb

  • 1.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt bepaald aan de hand van het onder 4.2.1 lid 1 bedoelde ondersteunings- en budgetplan voor zover dit het maximale tarief niet overschrijdt zoals genoemd in lid 4;

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura.

  • 2.

    Het college houdt bij de vaststelling van de hoogte van het pgb rekening met het feit of er sprake is van professionele ondersteuning of informele ondersteuning.

  • 3.

    Voor zover de cliënt door de verstrekking van een pgb kosten bespaart voor een in zijn situatie algemeen gebruikelijk te achten product, kan het college besluiten die kosten in mindering te brengen op het pgb.

  • 4.

    De hoogte van een pgb voor:

    • a.

      een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening zou betreffen, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening zou betreffen, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting;

    • b.

      dienstverlening bedraagt bij:

      • professionele ondersteuning ten hoogste 80 % van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, of de goedkoopste adequate oplossing via de leverancier of de aanbieder waarmee de gemeente een contract heeft gesloten.

      • informele ondersteuning, met uitzondering van ondersteuning bij het huishouden:

        • voor ondersteuning zelfstandig leven maximaal € 20,- per uur ;

        • voor ondersteuning maatschappelijke deelname € 20,- per dagdeel;

        • voor ondersteuning bij begeleid wonen maximaal € 20,- per uur;

        • voor ondersteuning kortdurend verblijf € 30,- per etmaal.

      • informele ondersteuning bij ondersteuning bij het huishouden ten hoogste 80% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, of de goedkoopst adequate oplossing via de leverancier of de aanbieder waarmee de gemeente een contract heeft gesloten. Het tarief is een all-in tarief. Dat wil zeggen dat alle kosten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekering(en) en reiskosten zijn opgenomen in dit tarief.

    • c.

      vervoer van en naar de dagbesteding 100% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, of de goedkoopste adequate oplossing via de leverancier of de aanbieder waarmee de gemeente een contract heeft gesloten.

    • d.

      vervoersvoorzieningen wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld ondersteunings- en budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden en tot het maximum tarief zoals opgenomen in bijlage 1 van deze verordening;

    • e.

      sportvoorzieningen wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld ondersteunings- en budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden en tot het maximum tarief zoals opgenomen in bijlage 1 van deze verordening;

    • f.

      verhuis- en inrichtingskosten wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld ondersteunings- en budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden en tot het maximum tarief zoals opgenomen in bijlage 1 van deze verordening;

    • g.

      bezoekbaar maken van de woning vervoersvoorzieningen wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld ondersteunings- en budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden en tot het maximum tarief zoals opgenomen in bijlage 1 van deze verordening;

    • h.

      woningaanpassing in de vorm van uitbreiding wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld ondersteunings- en budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden en tot het maximum tarief zoals opgenomen in bijlage 1 van deze verordening;

    • i.

      aanpassingen woonwagens en woonschepen wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld ondersteunings- en budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden en tot het maximum tarief zoals opgenomen in bijlage 1 van deze verordening;

    • j.

      woningsanering wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld ondersteunings- en budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden en tot het maximum tarief zoals opgenomen in bijlage 1 van deze verordening.

Paragraaf 4.3. Bijdrage voor gebruik maatwerkvoorzieningen

Artikel 4.3.1. Inkomensafhankelijke eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt. De bijdrage is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot. De bedragen per bijdrageperiode, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdrage zijn gelijk aan die genoemd in artikel 3.8, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, waarbij het de bedoeling is dat de maximale bijdrage wordt geheven die de wetgever beoogd heeft.

  • 2.

    Als de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3.

    Geen eigen bijdrage wordt geheven voor:

    • a.

      rolstoelen;

    • b.

      voorzieningen ten behoeve van cliënten onder de 18 jaar, met uitzondering van woningaanpassingen.

  • 4.

    Het college brengt de eigen bijdrage in rekening:

    • a.

      voor dienstverlening: zolang de toekenning voor de dienstverlening niet is ingetrokken en er in de bijdrageperiode enige ondersteuning is gegeven;

    • b.

      voor een voorziening in natura, anders dan onder a: zolang de cliënt gebruik maakt van of in het bezit is van de voorziening, en indien van toepassing: tot maximaal de kostprijs van een eenmalig verstrekte voorziening;

    • c.

      bij een periodieke verstrekking van een persoonsgebonden budget: over iedere bijdrageperiode waarover een persoonsgebonden budget is verstrekt;

    • d.

      voor een eenmalig verstrekte voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget: tot de hoogte van het verstrekte persoonsgebonden budget is voldaan.

  • 5.

    Als een persoon over een bijdrageperiode voor meerdere voorzieningen een eigen bijdrage is verschuldigd, dan komt de betaalde eigen bijdrage allereerst ten goede van de voorziening die eenmalig is verstrekt en waarvoor het college geen huur verschuldigd is.

  • 6.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening is gelijk aan de prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening afneemt of aanschaft van (gecontracteerde) aanbieder, inclusief de bijkomende kosten.

  • 7.

    De kostprijs van een pgb is gelijk aan het bedrag van het pgb.

  • 8.

    De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het CAK.

Artikel 4.3.2 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen psychische en psychosociale problemen

  • 1.

    Een cliënt is een eigen bijdrage verschuldigd in de kosten voor verblijf in een opvang of beschermd wonen. De bedragen per maand, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdrage zijn gelijk aan die genoemd in artikel 3.11 tot en met 3.20 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, waarbij het de bedoeling is dat de maximale bijdrage wordt geheven die de wetgever beoogd heeft.

  • 2.

    Als de cliënt afwezig is uit de opvang of beschermd wonen, anders dan in verband met beëindiging van de opvang of beschermd wonen, wordt de eigen bijdrage wel in rekening gebracht.

  • 3.

    De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het CAK.

Paragraaf 4.4. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Artikel 4.4.1. Waardering mantelzorgers

  • 1.

    De ondersteuning en waardering van mantelzorgers wordt vorm gegeven door middel van maatwerk. Samen met de mantelzorger wordt gekeken welke ondersteuning nodig is en hoe dit bijdraagt tot ontlasting van de mantelzorger.

  • 2.

    Het college voorziet niet in een vaste financiële tegemoetkoming of standaard waardering voor alle mantelzorgers.

Hoofdstuk 5. Kwaliteit, klachten en inspraak

Paragraaf 5.1. Kwaliteitseisen

Artikel 5.1.1. Kwaliteitseisen

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen conform artikel 3.1 van de wet, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Om na te gaan of de kwaliteit van de ondersteuning voldoende geborgd is, wordt onder meer gekeken naar de volgende punten:

    • a.

      de professional beschikt over de juiste kwalificaties om de ondersteuning te kunnen leveren, d.w.z. relevante opleiding, kennis en ervaring. Indien van toepassing registratie in een relevant beroepsregister;

    • b.

      het type zorg sluit aan bij de ondersteuningsbehoefte;

    • c.

      de professional beschikt over relevante keurmerken of certificeringen;

    • d.

      de professional beschikt over een actuele VOG, ook als het een informele zorgaanbieder betreft. Een VOG is niet nodig bij zorg door familie (eerste en tweedegraads) of partner.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 5.1.2. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • c.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • instructie over het gebruik van de voorziening;

      • onderhoud van de voorziening, en

      • verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Paragraaf 5.2. Klachten, medezeggenschap en meldingen

Artikel 5.2.1. Klachtregeling en medezeggenschapsregeling

  • 1.

    Het college behandelt klachten van cliënten - dan wel hun gemachtigden, vertegenwoordigers of mantelzorgers- die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de Procedureregeling Klachtbehandeling gemeente Hengelo.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 4.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 5.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 5.2.2. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regels bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Paragraaf 5.3. Betrekken ingezetenen bij beleid

Artikel 5.3.1. Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3.

    Het uitvoering geven aan de lokale medezeggenschap wordt in handen gelegd van een adviesraad.

  • 4.

    De adviesraad adviseert over alle drie de beleidsvelden (jeugd, Wmo en werk en inkomen).

  • 5.

    Het doel van de adviesraad is om, vanuit een onafhankelijke positie, een optimale betrokkenheid te bewerkstelligen van burgers bij het voorbereiden, vaststellen, uitvoeren en evalueren van het beleid ten aanzien van alle drie de beleidsvelden.

Hoofdstuk 6 Bestrijding, misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet

Artikel 6.1. Nieuwe feiten en omstandigheden

Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

Artikel 6.2. Herziening of intrekking

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing betreffende een maatwerkvoorziening of pgb intrekken dan wel herzien als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden;

    • d.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt, of

    • e.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten.

  • 2.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling nog niet is aangewend voor bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 6.3. Terugvordering

  • 1.

    Als het college een beslissing op grond van artikel 6.2., eerste lid 1, onder a, heeft ingetrokken dan wel herzien en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk door de cliënt heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 2.

    Het college kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.

  • 3.

    Ingeval het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd dan wel teruggehaald.

Artikel 6.4. Onderzoek naar besteding van pgb

Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7.1. Intrekking oude verordening

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hengelo 2015 1e wijziging wordt ingetrokken.

Artikel 7.2. Overgangsbepalingen

  • 1.

    Besluiten op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hengelo 2015 1e wijziging worden aangemerkt als besluiten op grond van deze Verordening.

  • 2.

    Aanvragen, die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hengelo 2015 1e wijziging en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hengelo 1e wijziging wordt beslist met inachtneming van deze verordening.

Artikel 7.3. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking de dag na de bekendmaking.

Artikel 7.4. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hengelo 2015, 2e wijziging.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 20 september 2016

De griffier, De voorzitter,

BIJLAGE

I. Verhuis- en inrichtingskosten en primaat verhuizen

1.1

De hoogte van een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten bedraagt maximaal

€ 2.500,-

1.2

De hoogte van een vergoeding voor verhuiskosten voor het vrijmaken van een woning bedraagt maximaal

€ 5.265,-.

1.3

De hoogte van een vergoeding voor het bezoekbaar maken van een woning bedraagt maximaal

€ 1.500,-

II. Vergoeding voor woningaanpassing in de vorm van uitbreiding

2.1

Wanneer de aanpassing van een woning bestaat uit het aanbouwen bij een bestaande woning of groter bouwen van een nieuwe woning dan wanneer er geen aanpassingen nodig zouden zijn geweest, is de vergoeding maximaal gelijk aan het bedrag voor het aantal meters zoals is aangegeven in de tabel onder 2.2 en een gedeelte van de buitenruimte bij een woning zoals vermeld onder 2.3.

2.2

Aantal m² waarvoor een vergoeding kan worden verleend, aangegeven per vertrek.

Soort vertrek

Aantal m² waarvoor ten hoogste een vergoeding wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrek

aantal m² waarvoor ten hoogste een vergoeding wordt verleend in geval van uitbreiding

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

Eenpersoons slaapkamer

10

4

Tweepersoons slaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer

- wastafelruimte

2

1

- doucheruimte

3

2

Entree/gang/hal

5

2

Berging

6

4

2.3

Het aantal m² verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor een persoonsgebonden budget in aanmerking komt bedraagt 20 m².

2.4

Een persoonsgebonden budget gericht op extra te verwerven grond wordt verleend voor de aankoop van ten hoogste het aantal vierkante meters dat gelijk is aan de vloeroppervlakte van de op te richten aanbouw of bijgebouw of de extra meters in verband met de aanpassingen bij een nieuw te bouwen woning.

2.5

De hoogte van de vergoeding bedraagt

€ 400,- per m³

2.6

De hoogte van de vergoeding voor bergingen bedraagt

€ 300,- per m³

III. Aanpassingen woonwagens en woonschepen

3.1

De maximale vergoeding voor aanpassingen van woonwagens en woonschepen bedraagt

€ 2.500,-

IV. Hoogte vergoeding voor woningsanering

4.1.

Wanneer de aanpassing van de woning het saneren van vloerbedekking en vervanging van gordijnen betreft, bedraagt het persoonsgebonden budget maximaal:

a.

voor vervanging van de vloerbedekking in de slaapkamer

€ 265,-

b.

voor vervanging van de gordijnen in de slaapkamer

€ 105,-

4.2

Indien er in het gezin kinderen zijn jonger dan 4 jaar kan tevens een persoonsgebonden budget worden verstrekt in de kosten van sanering als bedoeld in 4.1, voor de woonkamer. De hoogte hiervan bedraagt maximaal:

a.

voor vervanging van de vloerbedekking in de woonkamer

€ 525,-

b.

voor vervanging van de gordijnen in de woonkamer

€ 210,-

4.3

De hoogte van het persoonsgebonden budget is mede afhankelijk van de leeftijd van de te vervangen middelen. Als een voorziening is afgeschreven (termijn: 7 jaar) wordt geen persoonsgebonden budget verleend.

V. Maximale bedragen voor vergoedingen van vervoersvoorzieningen

5.1

De hoogte van een vergoeding in de vorm van een pgb voor een maatwerkvoorziening gericht op het verplaatsen in de leefomgeving bedraagt ten hoogste per jaar voor:

a.

gebruik van eigen auto

€ 955,-

b.

gebruik van een bruikleenauto voor vervoer

€ 330,-

Bij de combinatie van een aanvullende vervoersvoorziening en een vergoeding voor de kosten voor vervoer wordt een korting van 25 % op de hoogte van de vergoeding toegepast.

5.2

De hoogte van een vergoeding voor het gebruik van het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer bedraagt per jaar maximaal:

a.

voor gebruik individuele taxi voor vervoer

€ 2.100,-

b.

voor gebruik individuele rolstoeltaxi voor vervoer

€ 2.500,-

5.3

De hoogte van een vergoeding voor het aanpassen van een auto wordt vastgesteld op basis van de leeftijd van de auto en de werkelijke kosten van de autoaanpassing en bedraagt maximaal

€ 4.000,-

Hierbij wordt uitgegaan van een levensduur van de auto van 10 jaar.

5.4

Een uitzondering op 5.3 geldt voor autostoelen die overplaatsbaar zijn. De berekening van deze vergoeding wordt niet gebaseerd op de leeftijd van de auto. De aanpassing (autostoel en andere autoaanpassingen samen) wordt volledig vergoed tot een maximum van

€ 4.000,-

De kosten van overplaatsing van de autostoel in een nieuwe auto zijn voor kosten van cliënt.

VI. Maximale bedragen voor vergoeding sportvoorzieningen

6.1

De hoogte van de vergoeding voor de aanschaf en het onderhoud van een sportvoorziening maximaal

€ 2.800,-

6.2

Het in 6.1 genoemde bedrag wordt niet vaker dan eens in de drie jaar verstrekt.

TOELICHTING VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Een algemeen gebruikelijke voorziening is bijvoorbeeld een elektrische fiets.

Het gesprek is het mondeling contact na een melding waarin het college met degene die maatschappelijke ondersteuning vraagt zijn gehele situatie inventariseert. Tijdens het gesprek wordt geïnventariseerd wat de mogelijkheden zijn van een cliënt om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk dan wel met gebruikmaking van voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen om zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorkomen dat hij gebruik moet maken van beschermd wonen of opvang.

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.

  • aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

  • algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;

  • cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

  • cliёntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • maatschappelijke ondersteuning:

    • 1.

      bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

    • 2.

      ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psycho-sociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

    • 3.

      bieden van beschermd wonen en opvang;

  • maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • 1.

      ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

    • 2.

      ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

    • 3.

      ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

  • mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

  • persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

  • sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

  • zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals:

  • aanvraag (artikel 1:3, derde lid Awb): een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen;

  • beschikking (artikel 1:3 tweede lid Awb): een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.

Artikel 1.2. Vertegenwoordiger cliënt

In de wet (artikel 1.1.1) is de vertegenwoordiger gedefinieerd als “persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake”. Als een cliënt niet zelfstandig in staat zijn tot het behartigen van zijn belangen, bijvoorbeeld als gevolg van een verstandelijke of psycho-geriatrische beperking, of omdat het om een kind gaat, kan deze vertegenwoordiger zijn plaats innemen bij het doen van de melding en het indienen van de aanvraag. Het college zal er op toezien dat de vertegenwoordiger ook werkelijk de belangen van de cliënt vertegenwoordigt.

Op grond van artikel 2:2 Awb kan het college een gemachtigde (waarmee de vertegenwoordiger feitelijk gelijk gesteld kan worden) weigeren als tegen die gemachtigde ernstige bezwaren bestaan.

Artikel 1.3. Nadere regels

Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van deze verordening.

Artikel 2.1 Melding

In artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet wordt al bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. Deze bepaling verankert ook in de verordening dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.

De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

In het eerste lid is met gebruik van de in artikel 1 gedefinieerde term ‘hulpvraag’ een afbakeningsbepaling gegeven. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet. Zie ook de tekst en toelichting van artikel 8, tweede lid.

Het derde lid geeft aan dat het college de melding registreert zodra de cliënt zijn zorgvraag helder heeft gemaakt. Onder zorgvraag wordt verstaan: door de cliënt zelf of door zijn omgeving geuite behoefte aan maatschappelijke ondersteuning.

In het vierde lid staat aangegeven dat niet als melding wordt aangemerkt de hulpvraag die meteen kan worden beantwoord en geen nader onderzoek behoeft. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan dat uit het eerste contact kan blijken dat de burger eenvoudig kan worden verwezen naar een andere instantie, zoals Loes, of dat de burger een voorlichting wenst over het gevoerde beleid.

In het vijfde lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd (artikel 2.3.2, eerste lid, slotzin, van de wet). Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen. Dat kan dan – en ligt voor de hand – ook elektronisch. Indien de melding mondeling of telefonisch is gedaan, zou dit ook kunnen worden afgesproken.

Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (zie artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet), is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.

In het zesde lid is overeenkomstig artikel 2.3.3 van de wet een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.

Artikel 2.2. Legitimatie

In het kader van de rechtmatigheid is het op grond van artikel 2.3.4 van de wet in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling op grond van artikel 2.4 eerste en tweede lid zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.

Artikel 2.3. Cliëntondersteuning

Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de wet. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen.

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.

Met de waarborg geformuleerd in lid 3 kunnen cliënten vertrouwen op de onafhankelijkheid van de clientondersteuning.

Artikel 2.4. Onderzoek

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het onderzoek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn.

De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het tweede lid, is opgenomen overeenkomstig artikel 2.3.2, zevende lid, van de wet.

Op grond van het derde lid kan worden afgezien van het onderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.

In het vierde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen.

Artikel 2.5. Gesprek

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij onder meer is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen.

De onderdelen van het eerste lid zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2 van de wet opgenomen. In artikel 2.3.2, eerste lid van de wet, wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”. De memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 143) verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. Met betrokkene wordt in ieder geval bedoeld de cliënt of zijn vertegenwoordiger ,waar mogelijk de mantelzorger(s) en desgewenst familie De vorm van het onderzoek is vrij.

Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die voor de inwoners vrij toegankelijk zijn. Dat wil zeggen dat ze geen toestemming van de gemeente nodig hebben om er gebruik van te maken. Algemene voorzieningen kunnen collectief (soms doelgroep gericht) en individueel zijn en zijn voorliggend dan wel aanvullend. Voorbeelden van collectieve algemene voorzieningen die door de gemeente worden gefinancierd zijn de jongerensoos, ouderensociëteiten, vrijetijdsbesteding voor verstandelijk gehandicapten, prenatale voorlichting, taallessen en sociale vaardigheidstrainingen. Individuele algemene voorzieningen die wij financieren zijn bijvoorbeeld maatschappelijk werk, ouderenadviseur, jeugdgezondheidszorg, budget alert en begeleide omgangsregeling (voor ouders in scheiding).

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet verankerd dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.

Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.

Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

Artikel 2.6. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2, achtste lid, van de wet opgenomen. Het verslag kan worden gezien als een onderdeel van het ondersteuningsplan.

Het tweede lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt.

Artikel 2.7. Aanvraag

Ook deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

In artikel 2.7. is bepaald dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (zie voor een definitie van vertegenwoordiger de toelichting onder artikel 1) een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

Artikel 2.8. Extern deskundigenonderzoek

In lid 1 is bepaald het college bevoegd is om de cliënt op te roepen in persoon te verschijnen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van het onderzoek. Het college mag dus geen gegevens (doen) opvragen waarin hij uit andere hoofde geïnteresseerd is. Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.

In artikel 2.3.8, derde lid, van de wet is een medewerkingsplicht opgenomen. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 2.9. Beslistermijnen

Het gaat hier om een wettelijke termijn. In artikel 2.3.5 tweede lid van de wet staat vermeld dat het college de beschikking geeft binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 2.10. Inhoud beschikking

Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de cliënt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een budget.

Tweede lid, onder a, en derde lid, onder a: het beoogde resultaat is bijvoorbeeld ‘mobiliteit’ en niet ‘een scootmobiel’.

Tweede, onder b, en derde lid, onder d: onder ‘duur’ valt ook de termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven.

Het vierde lid dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. Zie artikel 12 en artikel 2.14, zesde lid, van de wet, waarin is bepaald dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.

Artikel 3.1 Voorliggend op maatwerkvoorziening

Een algemene voorziening kan in de daarvoor geschikte situaties een voorliggend en volwaardig alternatief zijn voor een maatwerkvoorziening. Of dit in een individueel geval ook zo is, onderzoekt de gemeente indien door of namens een betrokkene een melding is gedaan dat deze maatschappelijke ondersteuning nodig heeft. Een cliënt die naar het oordeel van het college voor een specifieke vorm van ondersteuning gebruik kan maken van een algemene voorziening waarbij deze ondersteuning als een passende ondersteuning wordt aangemerkt, komt dus niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening voor die ondersteuning.

Artikel 3.2. Eigen bijdrage

Voor een algemene voorziening kan eventueel een bijdrage van de cliёnt in de kosten worden gevraagd (m.u.v. cliëntondersteuning), maar deze bijdrage mag, anders dan die voor een maatwerkvoorziening, niet inkomensafhankelijk zijn. De eigen bijdrage voor de algemene voorziening dienstenbon ondersteuning bij het huishouden bedraagt € 5,- per uur.

Artikel 4.1.1. Criteria maatwerkvoorzieningen beperking zelfredzaamheid of participatie

Het verstrekken van een maatwerkvoorziening heeft als doel een beperking in de zelfredzaamheid en participatie te compenseren, zodanig dat de cliënt in de eigen leefomgeving kan blijven. Omdat de behoeften en passende oplossingen kunnen verschillen is het niet wenselijk en mogelijk een limitatieve opsomming in de verordening op te nemen.

Het derde lid betreft een ‘kan’-bepaling en weet eveneens zijn grondslag in artikel 2.1.3, (eerste lid en) tweede lid, aanhef en onder a, van de wet. In de memorie van toelichting is bij artikel 2.3.5, derde lid, van de wet (Kamerstukken II 2013-14, 33 841, nr. 3, p. 148) opgemerkt dat de maatwerkvoorziening nadrukkelijk een hekkensluiter is:

“Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst biedt, is er een rol voor het college. Dat is niet het geval wanneer het gaat om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard gebruikelijk zijn (fiets, schoonmaakmiddelen, wandelstok, eenvoudige rollator). Wanneer iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met zijn beperking of problemen niet meer afdoende zijn, kan aanleiding bestaan om een voorziening te treffen. Dat is ook niet het geval als de aanvrager zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, bijvoorbeeld: indien iemand is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de aanvrager in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen.”

Deze passage in het bijzonder – maar gelezen in samenhang met de verdere parlementaire geschiedenis – biedt een onderbouwing om het begrip ‘voorzienbaarheid’ in individuele gevallen een rol te laten spelen bij de afwijzing van een maatwerkvoorziening. Zoveel volgt ook uit de passages in de parlementaire geschiedenis waaruit blijkt dat de wetgever aan heeft willen sluiten bij de huidige rechtspraak op dit punt (zie in het bijzonder de nadere memorie van antwoord, Kamerstukken I 2013-14, 33841, nr. J, p. 18). Hieruit volgt verder dat met artikel 4.1.1., tweede lid, nadrukkelijk geen (verkapte) inkomenstoets is – of kan worden – beoogd. Ook op grond van de wettekst en blijkens de parlementaire geschiedenis is hiervoor namelijk uitdrukkelijk geen ruimte gelaten (zie verder de nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2013-14, 33 841, nr. 34, p. 24).

Gelet op artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a, van de wet, de genoemde wetsgeschiedenis en de huidige jurisprudentie is het van belang een expliciete grondslag te hebben voor afwijzing van een maatwerkvoorziening waarbij de ‘voorzienbaarheid’ een rol speelt. Het derde lid voorziet in een dergelijke grondslag. Gelet op de noodzaak tot een individuele beoordeling is de weigeringsgrond als ‘kan-bepaling’ vormgegeven; het college van burgemeester en wethouders is daarmee altijd gegeven een inhoudelijke afweging te maken bij iedere individuele aanvraag.

Artikel 4.1.2. Criteria maatwerkvoorzieningen psychische en psychosociale problemen

Zie toelichting bij artikel 4.1.1.

Artikel 4.1.3. Aanvullende criteria

Lid 1: Als er al eerder een maatwerkvoorziening (of individuele voorziening, zoals dat heette onder de oude Wet maatschappelijke ondersteuning) is verstrekt en deze voorziening biedt nog voldoende ondersteuning en is nog niet technisch afgeschreven, dan komt de cliënt niet opnieuw in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. De noodzaak is dan niet aanwezig:

  • tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan cliënt zijn toe te rekenen;

  • als de eerder verstrekte voorziening niet langer de oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning en dit niet te voorzien was.

Lid 2: Als het college vaststelt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, zal het college kiezen

voor de goedkoopst doelmatige voorziening in natura die zij ingekocht heeft. Voorop staat dat de voorziening adequaat (doelmatig) is om bij te dragen aan de ondersteuningsbehoefte. Als er echter meerdere varianten mogelijk zijn, kiest het college voor de goedkoopste variant in natura. Als de individuele situatie daar om vraagt kan onder voorwaarden ook een pgb verstrekt worden.

Lid 3: Als een cliënt op grond van de criteria zoals genoemd in artikel 4.1.1 in aanmerking komt voor een bepaalde maatwerkvoorziening, kan de cliënt zelf kiezen bij welke, door de gemeente voor die voorziening gecontracteerde zorgaanbieder, hij zijn zorg af wil nemen.

Lid 4 sub a: Het is voor het college belangrijk dat het objectief kan vaststellen of de voorziening

noodzakelijk is. Als een cliënt zich op een zodanig moment meldt dat dit niet meer mogelijk is,

dan komt dat voor rekening en risico van de cliënt. Bovendien blijkt hier dan ook uit dat de

cliënt in staat is gebleken zelf met oplossingen te komen voor zijn probleem, zodat

ondersteuning door het college niet aan de orde is.

Lid 4 sub b: De inzet van maatwerkvoorzieningen kan onderdeel uitmaken van een ondersteuningsplan, waar behalve de maatwerkvoorziening ook inzet van de cliënt wordt verwacht, gebruik van algemene voorzieningen of deelname aan bepaalde activiteiten. Als een cliënt weigert om aan een dergelijk ondersteuningsplan mee te werken die het college noodzakelijk vindt voor het bereiken van de resultaatgebieden, of niet meewerkt aan de uitvoering daarvan, kan dit tot

gevolg hebben dat ook de maatwerkvoorziening wordt geweigerd.

Lid 4 sub c: In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren door hen zelf bekostigde voorzieningen en melden zich voor een aanspraak op een maatwerkvoorziening na het optreden van een beperking. In voorkomende gevallen kan dat leiden tot de conclusie dat het optreden van die beperking geen meerkosten met zich meebrengt.

Lid 4 sub d: Een voorziening moet veilig zijn en geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengen voor hemzelf of een ander. Zo zal bijvoorbeeld iemand die geen verkeersinzicht heeft niet in

aanmerking kunnen komen voor een aangepaste auto of een snelle scootmobiel.

Artikel 4.2.1. Criteria voor pgb

Op grond van artikel 2.3.6 van de wet moet de cliënt voldoen aan een aantal voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb. Deze zijn:

  • hij moet, al dan niet met ondersteuning, in staat zijn om een pgb te beheren. Dat wil zeggen dat hij de administratieve verantwoordelijkheden aankan, maar ook kan bepalen wat hij nodig heeft en door hem ingeschakelde personen kan aansturen;

  • hij kan motiveren waarom hij de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wenst te ontvangen;

  • de diensten, hulpmiddelen e.d. die hij met het pgb wenst in te kopen worden veilig, doeltreffend en cliëntgericht verstrekt en dragen bij aan het behalen van het beoogde resultaat.

Om te kunnen vaststellen of de cliënt aan deze voorwaarden voldoet, wordt van de cliënt verwacht dat hij een gemotiveerd verzoek indient als hij voor een pgb in aanmerking wil komen. Aan dit verzoek wordt een aantal eisen verbonden, dat is opgenomen in het eerste lid.

Het tweede lid geeft aan dat het college op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb kan verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken.

Het derde lid bepaalt dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.

Lid 4:

  • a.

    Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.

  • b.

    Tevens is in vierde lid bepaald dat het college een pgb kan weigeren indien het college eerder een beslissing voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening of pgb heeft herzien in verband met het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens, het niet voldoen aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de maatwerkvoorziening of pgb of een onjuiste besteding van een pgb.

In het vijfde lid is bepaald dat een pgb niet mogelijk is:

  • a.

    Als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet is er nog geen sprake van geïndiceerde ondersteuning. In zo’n geval is de ondersteuning niet mogelijk via een pgb. Zodra het reguliere onderzoek is afgerond en een maatwerkvoorziening blijkt aan de orde, dan kan de cliënt uiteraard wel een verzoek indienen voor een pgb.

  • b.

    Besteding van een pgb in het buitenland is alleen mogelijk als hiervoor expliciet vooraf toestemming is gegeven. Het college zal hierbij toetsen of de besteding van het pgb past binnen het ondersteuningsplan en de te behalen resultaatgebieden.

  • c.

    Als een CVV als maatwerkvoorziening voor een cliënt passend wordt geacht, is een pgb in principe niet mogelijk.

  • d.

    Een pgb is niet mogelijk voor de betaling van een persoon die hem begeleidt met het beheer van het pgb. Ook mogen er van het pgb geen administratiekosten worden betaald.

  • e.

Artikel 4.2.2. Professionele ondersteuning

In artikel 4.2.3 van de Verordening is opgenomen dat voor de vaststelling van de hoogte van het pgb ook bepalend is of de ondersteuning wordt geleverd op professionele basis of in het informele circuit. In dit artikel is uitgewerkt wat onder professionele ondersteuning wordt verstaan. Alle vormen van ondersteuning die niet aan deze criteria voldoen, vallen onder de informele ondersteuning.

Onder a gaat het om een aanbieder die niet gecontracteerd is door de gemeente. Deze organisatie kan desondanks als professionele organisatie worden aangemerkt als deze aan de onder a genoemde cumulatieve criteria voldoet.

Onder de kwaliteitseisen vallen bijvoorbeeld:

  • inzet van voldoende gekwalificeerd personeel;

  • een adequate klachtenregeling;

  • beschikt over een agressieprotocol;

  • ingeschreven in BIG-register, als dat voor de betreffende dienstverlening vereist is.

Onder b wordt dit uitgewerkt voor een zelfstandig werkende hulpverlener (zelfstandige zonder personeel of freelancer). Deze moet ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel voor de betreffende werkzaamheden en ook door de belastingdienst worden aangemerkt als ondernemer. Daarnaast is een aantal, cumulatieve kwaliteitseisen genoemd, die vergelijkbaar zijn met de kwaliteitseisen die aan een organisatie worden gesteld.

Er mag geen sprake zijn van eerste- of tweedegraads bloed- of aanverwantschap met de cliënt en er moeten marktconforme tarieven in rekening worden gebracht.

Voor het resultaatgebied begeleid wonen plus, beschermd wonen en maatschappelijke opvang is in dat geval geen professioneel tarief mogelijk, omdat het als zelfstandige zonder personeel/freelancer niet mogelijk is dit resultaatgebied te bieden.

Om aan te tonen dat een freelancer of zelfstandige zonder personeel (ZZP-er) door de belastingdienst wordt aangemerkt als ondernemer, kan hij een zogenaamde VAR-wuo-verklaring bij de belastingdienst aanvragen. Hij is dit echter niet verplicht, maar dit brengt zowel voor de cliënt als voor de hulpverlener risico’s met zich mee.

Artikel 4.2.3. Tarief pgb

In artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.

Lid 1: De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van het ingediende ondersteunings- en budgetplan en aan de hand van vastgestelde maximale pgb-tarieven. Sub b is gebaseerd op artikel 2.1.3. lid 2 onder b van de wet. Hierin staat dat het pgb toereikend moet zijn.

Lid 2: Voor de hoogte van het pgb is ook bepalend of de ondersteuning wordt ingekocht bij een professionele hulpverlener/zorgorganisatie (professionele ondersteuning) of bij iemand uit de eigen familie of sociale netwerk (informele ondersteuning).

Lid 3: Als door de verstrekking van een pgb geen algemeen gebruikelijke voorziening meer hoeft te worden gekocht of gebruikt, dan treedt een financiële besparing op voor de cliënt. De hoogte van die besparing kan in mindering worden gebracht op het pgb.

Lid 4: Het vierde geeft regels voor de wijze van berekening van de hoogte van de bedragen voor pgb’s voor afzonderlijke maatwerkvoorzieningen.

Het maximum budget voor professionele dienstverlening is afgeleid van de kostprijs voor de voorziening in natura, die het college is verschuldigd voor de maatwerkvoorziening. Het budget is hieraan niet gelijk, omdat aan gecontracteerde aanbieders zware eisen worden gesteld onder andere met betrekking tot zorgcontinuïteit, regeling klachtrecht en medezeggenschap en inzet competent personeel die kostprijsverhogend werken. Daarnaast zijn de overheadkosten van kleine aanbieders en zzp’ers in het algemeen lager dan die van aanbieders, omdat de aanbieders aan allerlei eisen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een contract.

Bij ondersteuning in het informele circuit wordt uitgegaan van lagere tarieven, omdat in dat geval sprake is van het ontbreken van kosten die professionele dienstverleners wel hebben. Te denken valt aan overheadkosten, verzekeringen en pensioenvoorzieningen.

De hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.

Artikel 4.3.1. Inkomensafhankelijke eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

Deze bepaling geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste tot en met derde en zevende lid, en 2.1.5, eerste lid van de wet. De gemeente mag van cliënten een bijdrage in de kosten vragen voor maatwerkvoorzieningen in natura en in de vorm van een persoonsgebonden budget alsmede voor algemene voorzieningen. In dit artikel wordt de bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening geregeld. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening (artikel 2.1.4, derde lid, eerste zin, van de wet) en in het Uitvoeringsbesluit Wmo worden regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen (artikel 2.1.4, vierde lid, van de wet). De bijdrage is gelijk aan de maximale eigen bijdrage zoals genoemd in het Uitvoeringsbesluit Wmo.

In het tweede lid is de mogelijkheid van artikel 2.1.5, om de bijdrage ook aan de ouders van minderjarige cliënten op te leggen, benut.

Lid 3: In het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat voor rolstoelen geen eigen bijdrage is verschuldigd. Voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van de cliënt die jonger is dan 18 jaar mag het college geen bijdrage in de kosten opleggen. Er is een uitzondering in geval een woningaanpassing wordt verleend.

Lid 4: Bij dienstverlening geldt dat de eigen bijdrage verschuldigd is over iedere periode waarin dienstverlening is geboden. Ook als bijvoorbeeld een week geen dienstverlening is geboden, maar de andere weken wel, is een cliënt een eigen bijdrage verschuldigd. In hoeverre de kostprijs van de dienstverlening hierdoor wijzigt, is afhankelijk van het contract dat de gemeente met de dienstverlener heeft afgesloten. Zodra de indicatie voor de dienstverlening wordt ingetrokken, vervalt ook de verschuldigdheid van de eigen bijdrage.

Er is een bijdrage verschuldigd zolang de maatwerkvoorziening wordt gebruikt of kan worden gebruikt. Als cliënt de beschikking heeft over een maatwerkvoorziening in natura, maar deze niet daadwerkelijk gebruikt, moet hij dus wel een eigen bijdrage betalen. Hierbij geldt dat de eigen bijdrage nooit hoger kan zijn dan de kostprijs van de voorziening.

Bij een periodieke pgb-verstrekking is de cliënt een eigen bijdrage verschuldigd over iedere periode waarin een pgb is verstrekt.

Lid 5: Als een persoon over een periode voor meerdere voorzieningen een eigen bijdrage is

verschuldigd, dan komt de betaalde eigen bijdrage allereerst ten goede van de voorziening die

incidenteel is verstrekt en waarvoor het college geen huur verschuldigd is. Op deze manier

worden de kosten van deze voorziening als eerste “afbetaald”.

In het zesde lid is bepaald wat onder de kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura en een pgb wordt verstaan. De kostprijs is bepalend voor de hoogte van de bijdrage in de kosten die de cliënt moet betalen. De bijdrage in kosten voor een maatwerkvoorziening mag niet hoger zijn dan de kostprijs. De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente zelf verschuldigd is voor de maatwerkvoorziening. Indien aan een cliënt een pgb verstrekt is, is de kostprijs gelijk aan de hoogte van dat budget (lid 7)

In lid 8 staat vermeld dat de bijdrage in de kosten wordt opgelegd en geïnd door het CAK volgens de regels van het Uitvoeringsbesluit.

Artikel 4.3.2. Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen psychische en psychosociale problemen

Lid 1: De bijdrage voor verblijf in de opvang of beschermd wonen wordt vastgesteld op het toegestane maximumbedrag in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, met dien verstande dat de bijdrage niet meer bedraagt dan de kostprijs.

In lid 2 is geregeld dat de eigen bijdrage voor de opvang met verblijf of beschermd wonen ook blijft doorlopen bij tijdelijke afwezigheid van de cliënt. Immers, de cliënt houdt de beschikking over de plek/woonruimte binnen de opvang en ook de overige kosten voor de opvang blijven gewoon doorlopen, al maakt de cliënt er feitelijk geen gebruik van. Dit is vergelijkbaar met de situatie waarin een persoon een huis huurt: ook dan zal hij de huur door moeten blijven betalen als hij op vakantie gaat of in een ziekenhuis wordt opgenomen.

Lid 3: De vaststelling en inning van eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen is centraal belegd bij het CAK. Met één organisatie bestaat zicht op de eigen bijdragen die een cliënt of één huishouden moet betalen en wordt het mogelijk om die, waar nodig, te beperken en kan cumulatie worden voorkomen.

Artikel 4.4.1. Waardering mantelzorgers

Artikel 2.1.6 van de wet stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.

Lid 1: De gemeente Hengelo houdt de waardering voor mantelzorgers in stand, maar dan wel in de vorm van ondersteuning op maat. Dit houdt in dat ook de mantelzorger bij het onderzoek aan de “keukentafel” betrokken dient te worden. Niet alleen om te horen wat die mantelzorger bijdraagt aan de zorg, maar ook wat die daarbij zelf aan ondersteuning nodig heeft om die rol te (kunnen) blijven vervullen. Hiermee worden de mantelzorgers beter ondersteund en wordt voorkomen dat zij uitvallen.

Lid 2: Het college ziet daarom af van een vaste financiële tegemoetkoming of standaard waardering voor alle mantelzorgers.

Artikel 5.1.1. Kwaliteitseisen

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. In lid 2 is bepaald welke verdere eisen er zijn gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Het in het derde lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 5.1.2. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 5.2.1. Klachtregeling en medezeggenschapsregeling

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In het eerste lid is een bepaling opgenomen over het gemeentelijke klachtrecht. Deze bepaling is niet verplicht op grond van deze wet en is hier opgenomen in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met de eenvoudige bepaling van het eerste lid worden volstaan.

In het tweede lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet).

In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).

Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

In het derde lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot de afhandeling van klachten door aanbieders goed wordt uitgevoerd

Vanaf lid vier gaat het artikel over medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

In het vierde lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de wet).

In het vijfde lid zijn instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 5.2.2. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.

In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 5.2.2. dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regels bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 5.3.1. Inspraak en medezeggenschap

Lid 1 en 2 geven uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet.

Lid 3: Het college betrekt een adviesraad bij de uitvoering van het beleid maatschappelijke ondersteuning.

Lid 4: De adviesraad adviseert over 3 beleidsvelden, namelijk jeugd, Wmo en Werk en inkomen.

Lid 5: Het doel van de adviesraad is om inwoners op een gestructureerde manier te betrekken bij de beleidsontwikkeling, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie van de Wmo om zo bij te dragen aan de totstandkoming of verbetering van dit beleid.

Artikel 6.1. Nieuwe feiten en omstandigheden

Dit artikel is een herhaling van hetgeen vermeld staat in artikel 2.3.8 van de wet.

Artikel 6.2. Herziening of intrekking

Lid 1 is een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen (artikel 2.3.10).

Lid 2 is een ‘kan’ bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het lid 1, onder d (dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet).

Artikel 6.3. Terugvordering

Dit artikel is een herhaling van artikel 2.4.1 van de wet.

In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’

In het derde lid is dan ook een bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geeft geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.

De artikelen 6.1., 6.2. en 6.3. betreffen een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Met opname van de wettekst in de artikelen 6.1., 6.2. en 6.3. van de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 6.4. Onderzoek naar besteding van pgb

Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van de pgb’s.

Artikel 7.1. Intrekking oude verordening

In dit artikel wordt de oude verordening ingetrokken.

Artikel 7.2. Overgangsbepalingen

In het eerste lid is bepaald dat besluiten die berusten op bepaalde artikelen van de in te trekken verordening, voortaan berusten op de overeenkomstige artikelen van de nieuwe verordening. Dit wordt omhangen genoemd. De besluiten hangen voortaan aan de nieuwe verordening.

In het tweede lid is bepaald dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de nieuwe verordening.

In het derde lid is voor lopende bezwaarschriften bepaald dat deze volgens de nieuwe verordening worden afgedaan.

Artikel 7.3. Inwerkingtreding

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 7.4. Citeertitel

Dit artikel legt vast hoe de verordening moet worden aangehaald.

Ondertekening