Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening Wmo en jeugdhulp gemeente Heusden 2017

Geldend van 01-01-2017 t/m 31-12-2017

Intitulé

Verordening Wmo en jeugdhulp gemeente Heusden 2017

VERORDENING WMO EN JEUGDHULP GEMEENTE HEUSDEN 2017

De raad van de gemeente Heusden;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 november 2016;

gelet op artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en gelet op artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 vierde lid van de Jeugdwet;

gezien het advies van de Wmo-adviesraad Heusden;

overwegende dat de Wmo en Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke ondersteuning bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven en dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

overwegende dat het noodzakelijk is om burgers te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen over de invulling van de plicht tot ondersteuning;

besluit vast te stellen de navolgende

Verordening Wmo en jeugdhulp gemeente Heusden 2017

Hoofdstuk1Algemene bepalingen

Artikel 1 Toepassing

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en de Jeugdwet.

  • 2. In deze verordening wordt onder de niet-gedefinieerde begrippen verstaan wat daarmee in de Wmo en de Jeugdwet wordt bedoeld.

Artikel 2 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvraag: een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 van de Wmo óf een verzoek om toekenning van een individuele voorziening in het kader van de Jeugdwet;

  • b.

    algemene voorzieningen: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning of een vrij toegankelijke voorziening zoals bedoeld in de Jeugdwet;

  • c.

    algemeen gebruikelijke voorzieningen: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten;

  • d.

    arrangement: een arrangement is de combinatie van alle vormen van ondersteuning die ingezet wordt om het gewenste resultaat te behalen;

  • e.

    beleidsregels: Beleidsregels Wmo en jeugdhulp Gemeente Heusden;

  • f.

    besluit: Besluit Wmo en jeugdhulp Gemeente Heusden;

  • g.

    budgetplan: plan wat door de cliënt wordt opgesteld waarin wordt aangegeven op welke wijze er invulling wordt gegeven aan de afgesproken resultaten, waarin wordt gemotiveerd waarom de cliënt kiest voor een pgb en waarin de cliënt aantoont dat hij of zij een pgb kan beheren;

  • h.

    cliënt:

    • i.

      een cliënt als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo;

    • ii.

      een jeugdige of zijn ouders of pleegouders als bedoeld in artikel 1 van de Jeugdwet, voor zover de jeugdige (conform de Jeugdwet) woonplaats heeft in de gemeente Heusden.

  • i.

    collectieve maatwerkvoorzieningen: een voorziening die niet individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt;

  • j.

    huisgenoot: iedere meerderjarige met hoofdverblijf op hetzelfde adres als de cliënt of het hoofdverblijf op hetzelfde perceel;

  • k.

    maatwerkvoorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo of een individuele voorziening als benoemd in de Jeugdwet;

  • l.

    mantelzorger: iemand die langdurig, structureel en onbetaald zorgt voor iemand die zorg of ondersteuning nodig heeft, en met wie zij een persoonlijke relatie hebben;

  • m.

    melding: een melding als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de Wmo of een verzoek van een cliënt om hulp of toekenning van een individuele voorziening in het kader van de Jeugdwet;

  • n.

    ondersteuningsplan: plan dat door de cliënt en zorgaanbieder wordt opgesteld, waarin wordt aangegeven op welke wijze er invulling wordt gegeven aan de afgesproken resultaten;

  • o.

    onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo of een onderzoek naar aanleiding van een melding in het kader van de Jeugdwet;

  • p.

    persoonlijk plan: plan dat door de cliënt en het college wordt opgesteld, waarin de afgesproken resultaten worden vastgelegd en de ondersteuning die daarvoor wordt ingezet;

  • q.

    pgb: een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo artikel en in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, waarmee cliënten zelf hun (jeugd)hulp of ondersteuning kunnen inkopen;

  • r.

    respijtzorg: tijdelijke voorziening voor belanghebbende of mantelzorger bij dreigende overbelasting van de mantelzorger;

  • s.

    schoon en leefbaar huis: maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, met in het kader van de leefbaarheid gerealiseerde hulp in het huishouden;

  • t.

    voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • u.

    woning: een woning waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen wordt gedeeld.

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wmo, Jeugdwet, het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 (uitvoeringsbesluit) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 3 Beschikbare voorzieningen

  • 1. Er is een breed scala van algemene en voorliggende voorzieningen beschikbaar. Enkele voorbeelden zijn:

    • ·

      advies, voorlichting en trainingen;

    • ·

      opvoed- en opgroeiondersteuning;

    • ·

      jeugdgezondheidszorg;

    • ·

      mantelzorgondersteuning;

    • ·

      onafhankelijke cliëntondersteuning;

    • ·

      algemene daginvulling/daginloop.

  • 2. Het aanbod van algemene en voorliggende voorzieningen wordt aangevuld met maatwerkvoorzieningen, zoals:

    • ·

      pleegzorg en gezinshuizen;

    • ·

      jeugdbescherming, jeugdreclassering;

    • ·

      schoon en leefbaar huis;

    • ·

      hulpmiddelen;

    • ·

      begeleiding;

    • ·

      kortdurend verblijf, respijtzorg;

    • ·

      beschermd wonen.

  • 3. Het aanbod zoals genoemd in artikel 3 lid 1 en 2, is niet uitputtend en is aan verandering onderhevig. Verschuivingen van maatwerkvoorziening naar algemene of voorliggende voorziening is mogelijk.

Artikel 4 Mandaat toekennen voorzieningen

De daartoe gemandateerde professionals nemen namens het college besluiten met betrekking tot maatwerkvoorzieningen.

Hoofdstuk 2 Integrale benadering

Artikel 5 Melding

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt vormvrij bij het college worden gemeld en kan leiden tot een onderzoek.

  • 2. Het college informeert de cliënt voorafgaand aan het onderzoek over de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning en over de mogelijkheid tot het indienen van een eigen plan.

  • 3. Na melding wordt binnen 5 werkdagen een afspraak voor een gesprek gemaakt.

Artikel 6 Ondersteuning in spoedeisende situaties

In spoedeisende situaties treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatwerkondersteuning of maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.

Artikel 7 Onderzoek

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek en vindt waar mogelijk plaats bij de cliënt thuis. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel met zijn of haar vertegenwoordiger. Waar nodig kunnen mensen uit het sociaal netwerk, mantelzorgers en/of cliëntondersteuner betrokken worden bij het gesprek.

  • 2. Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt.

  • 3. Voor het gesprek verschaft de cliënt of zijn of haar vertegenwoordiger aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 4. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 5. Het college onderzoekt samen met de cliënt het gewenste resultaat aan de hand van:

    • a.

      het eigen plan, de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkelingen van de cliënt en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      de leefdomeinen zoals opgenomen in het persoonlijk plan;

    • c.

      het vermogen van de cliënt om zelf of met ondersteuning van het sociaal netwerk een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening, waaronder een algemene of voorliggende voorziening;

    • e.

      de noodzaak om een maatwerkvoorziening toe te kennen;

    • f.

      de wijze waarop verschillende voorzieningen op elkaar afgestemd worden, eventueel in de vorm van een arrangement;

    • g.

      of er, met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de Wmo, een bijdragen in de kosten voor de cliënt van toepassing is;

    • h.

      de mogelijkheid om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoording wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;

  • 6. Als het resultaat genoegzaam bekend is en dit voldoende is voor het onderzoek, kan het college in overleg met de cliënt, afzien van een gesprek.

Artikel 8 Verslag en aanvraag

  • 1. Afhankelijk van de hulpvraag wordt samen met de cliënt een persoonlijk plan opgesteld.

  • 2. In het persoonlijk plan wordt alle relevante informatie uit het onderzoek opgenomen, waaronder in ieder geval:

    • a.

      of er wel of geen noodzaak is voor ondersteuning;

    • b.

      wat de cliënt zelf doet;

    • c.

      welke ondersteuning er toegekend wordt;

    • d.

      wat de te ondernemen stappen zijn;

    • e.

      of er een bijdrage in de kosten verschuldigd is.

  • 3. Het persoonlijk plan wordt door zowel de cliënt als het college ondertekend.

  • 4. Een persoonlijk plan geldt, wanneer dit binnen 2 weken na een gesprek door de cliënt is ondertekend, als aanvraag dan wel als afwijzing voor een maatwerkvoorziening.

  • 5. Indien dit nodig is, wordt het persoonlijk plan aangevuld met het ondersteuningsplan of budgetplan.

  • 6. Een cliënt kan het college verzoeken om een beschikking.

Artikel 9 Advisering

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:

    • a.

      op te roepen te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem vragen te stellen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dat van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 10 Verstrekking

  • 1. Voor het maken van een afweging of een maatwerkvoorziening nodig is, wordt nagegaan of de cliënt naar oordeel van het college:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs had kunnen vermijden;

    • b.

      op eigen kracht of met andere personen uit het sociaal netwerk of in de naaste omgeving het afgesproken resultaat geheel of gedeeltelijk kan bereiken;

    • c.

      met een algemene en/of voorliggende voorziening het afgesproken resultaat geheel of gedeeltelijk kan bereiken;

    • d.

      een maatwerkvoorziening nodig heeft om het afgesproken resultaat geheel of gedeeltelijk te bereiken.

  • 2. Wanneer een maatwerkvoorziening verstrekt wordt, is dit de best passende maatwerkvoorziening voor het bereiken van het afgesproken resultaat.

  • 3. Een maatwerkvoorziening kan onderdeel uitmaken van een arrangement.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekt voorziening technisch is afgeschreven, tenzij:

    • a.

      de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten;

    • c.

      de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt.

  • 5. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval geweigerd als het gewenste resultaat al is gerealiseerd vóór de melding dan wel de aanvraag.

  • 6. Voor de inzet van een maatwerkvoorziening voor een cliënt in de leeftijdscategorie 16-18 jaar zal er bij met name de intramurale jeugdhulp tijdig (minimaal een half jaar voor het bereiken van 18 jaar) gekeken worden naar een vervolgtraject na de 18 verjaardag.

  • 7. Voor bepaalde voorzieningen kunnen nog aparte voorwaarden van kracht zijn, welke genoemd staan in deze verordening, nadere regels of in de betreffende wetten.

Artikel 11 Beschikking

  • 1. In een beschikking wordt aangegeven welke maatwerkvoorziening wordt verstrekt en in welke vorm.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      het beoogde resultaat;

    • b.

      de ingangsdatum;

    • c.

      de duur van de toekenning;

    • d.

      of er sprake is van een bijdrage in de kosten;

    • e.

      of er sprake is van terugvorderingsregels.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt aanvullend op het genoemde in lid 2 in ieder geval vermeld;

    • a.

      de globale hoogte van het pgb;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor besteding van het pgb;

    • c.

      de wijze van verantwoording van het pgb.

  • 4. Als er sprake is van een ondersteuningsplan, dan maakt dit ook onderdeel uit van de beschikking.

Artikel 12 Maatwerkvoorziening via een pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet of artikel 2.3.6 van de Wmo.

  • 2. Een pgb kan verstrekt worden als, op basis van het gesprek en het door de cliënt ingevulde budgetplan, is vastgesteld dat de cliënt, al dan niet met hulp uit het sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen, en in staat is om de rechten en plichten die zijn verbonden aan het pgb op een verantwoorde manier uit te voeren.

  • 3. De hoogte van het pgb bedraagt maximaal de kosten van een vergelijkbare voorziening in natura.

  • 4. Als er een tweedehands voorziening wordt ingezet, wordt de kostprijs op deze tweedehands voorziening gebaseerd en wordt de looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven.

  • 5. Als er een nieuwe voorziening wordt ingezet, wordt de kostprijs op de nieuwe voorziening gebaseerd en wordt er rekening gehouden met een eventueel door de gemeente ontvangen korting.

  • 6. Als het pgb wordt ingezet in het sociaal netwerk (uitgezonderd tussenpersonen of belangenbehartigers), dan wordt hier een lager tarief voor gehanteerd. Dit tarief wordt door het college bepaalt bij nadere regeling.

  • 7. Het college kan een pgb weigeren indien aan de cliënt in de afgelopen toekenningsperiode, voorafgaand aan de datum van het gesprek, een pgb is verleend en waarbij door de cliënt niet is voldaan aan de voorwaarden van het pgb.

  • 8. Het college verstrekt geen pgb voor het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV).

  • 9. Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze de hoogte van het pgb wordt vastgesteld.

Artikel 13 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Een cliënt doet aan het college op verzoek of direct uit eigen beweging, mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing over het gebruik maken van een bepaalde voorziening.

  • 2. In aanvulling op artikel 8.1.4 van de Jeugdwet en op basis van artikel 2.3.10 van de Wmo, kan het college een beslissing over een maatwerkvoorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening niet langer toereikend is;

    • d.

      de cliënt niet langer voldoet aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening;

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het bestemd is.

  • 3. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid onder a heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene(n) die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft/hebben verschaft, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van ten onrechte genoten maatwerkvoorziening.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na uitbetaling, of binnen de termijn waarvoor het is toegekend, niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. In geval het recht op een in eigendom of bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening teruggevorderd worden.

  • 6. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van de pgb’s.

Artikel 14 Controle

  • 1. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2. Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze de controle plaatsvindt.

Hoofdstuk 3 Bijzondere bepalingen Jeugdwet

Artikel 15 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, al en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat de inzet van jeugdhulp nodig is en de jeugdhulpaanbieder voor de jeugdhulp gecontracteerd is.

Artikel 16 Toegang jeugdhulp via justitieel kader

Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van de jeugdreclassering.

Artikel 17 Vertrouwenspersoon jeugd

Het college zorgt ervoor dat de jeugdigen, ouders en pleegouders, een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon en wijst hen op deze mogelijkheid.

Hoofdstuk 4 Bijzondere bepalingen Wmo

Artikel 18 Primaat en kortdurende maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college kan maatschappelijke ondersteuning als collectieve- en individuele maatwerkvoorziening verlenen waarbij een collectieve maatwerkvoorziening voor gaat op een individuele maatwerkvoorziening.

  • 2. Hulpmiddelen en woningaanpassingen worden alleen verstrekt als deze langdurig noodzakelijk zijn.

Artikel 19 Criteria woonvoorziening

Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

  • a.

    voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • b.

    voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

  • c.

    indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

  • d.

    indien de cliënt niet is verhuisd naar de met zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

Artikel 20 Afschrijving woonvoorziening

  • 1. De eigenaar-bewoner die krachtens deze verordening een maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening heeft ontvangen, en die binnen een periode van vijf jaar na de datum van gereed melding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte, burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.

  • 2. Het college kan de eigenaar-bewoner verplichten de kosten van de getroffen maatwerkvoorzieningen terug te storten aan de gemeente.

  • 3. De restitutie als bedoeld in het tweede lid bedraagt:

    • a.

      voor het eerste jaar 80% van de waarde;

    • b.

      voor het tweede jaar 60% van de waarde;

    • c.

      voor het derde jaar 40% van de waarde;

    • d.

      voor het vierde jaar 30% van de waarde;

    • e.

      voor het vijfde jaar 20% van de waarde.

Artikel 21 Bijdrage in de kosten

  • 1. Een cliënt kan een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn:

    • a.

      voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een pgb;

    • b.

      voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 2. De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 3. Het college bepaalt bij nadere regeling:

    • a.

      voor welke maatwerkvoorzieningen de cliënt een bijdrage verschuldigd is;

    • b.

      wat per soort maatwerkvoorziening de hoogte van deze bijdrage is;

    • c.

      op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening en pgb wordt bepaald;

    • d.

      door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid van de Wmo, de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb worden vastgesteld en geïnd.

  • 4. Het college kan bij nadere regeling bepalen:

    • a.

      voor welke algemene voorzieningen de cliënt een bijdrage verschuldigd is;

    • b.

      wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is;

    • c.

      voor welke groep personen op de bijdrage voor een algemene voorziening een korting geldt.

Artikel 22 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen

Artikel 23 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde maatwerkvoorzieningen.

Artikel 24 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs‐kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO‐schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non‐productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en

    • e.

      kosten voor bijscholing van personeel.

  • 2. Het college houdt in het belang van een goede prijs‐kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening; en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • ii.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • iii.

        onderhoud van de voorziening; en

      • iv.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 25 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de Wmo, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 6 Klachten, medezeggenschap, inspraak en waardering

Artikel 26 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd. Het

college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 27 Klachtregeling

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van lid 1 door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 28 Medezeggenschap

  • 1. Aanbieders en cliëntleden van het door hen in leven geroepen medezeggenschapsorgaan, dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van lid 1 door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 29 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste lid.

Hoofdstuk 7 Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 30 Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 31 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Heusden 2015 en de Verordening jeugdhulp gemeente Heusden 2015 worden met ingang van deze verordening ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Heusden 2015 en de Verordening jeugdhulp gemeente Heusden 2015, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen of er een nieuw onderzoek is uitgevoerd.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Heusden 2015 of de Verordening jeugdhulp gemeente Heusden 2015, waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Heusden 2015 of de Verordening jeugdhulp gemeente Heusden 2015.

  • 4. Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Heusden 2015 of de Verordening jeugdhulp gemeente Heusden 2015, geschiedt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Heusden 2015 of de Verordening jeugdhulp gemeente Heusden 2015 die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 5. Van het in lid 3 en lid 4 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 32 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 20 december 2016,

De griffier,

Mw. ing. L.E.P. Walters (plv)

TOELICHTING VERORDENING WMO EN JEUGDHULP GEMEENTE HEUSDEN 2017