Regeling vervallen per 21-09-2019

Gemeente Heusden - Verordening op de afvoer van hemelwater en grondwater

Geldend van 04-07-2018 t/m 20-09-2019

Intitulé

Gemeente Heusden - Verordening op de afvoer van hemelwater en grondwater

 

De raad van de gemeente Heusden;

 

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 juni 2018; 

gelet op artikel 10.32a van de Wet milieubeheer;

 

overwegende:

 

dat de gemeenteraad van Heusden het waterplan 2018-2022 heeft vastgesteld waarin beleidsmaatregelen zijn opgenomen om het bestaande capaciteitsprobleem van de gemeentelijke riolering als gevolg van toegenomen verhard oppervlak en de verandering van het klimaat op te lossen.

dat door het bestaande gemengde rioolstelsel hemelwater gezamenlijk met afvalwater wordt afgevoerd naar de zuiveringsinrichting (RWZI);

dat door de interactie met het oppervlaktewatersysteem (verdronken overstorten) wateroverlast en waterhinder ontstaat;

dat bij grote neerslaghoeveelheden de bergende inhoud van de riolering en de afvoercapaciteit naar de RWZI niet toereikend zijn waardoor overstortingen plaatsvinden. Tevens treden overlastsituaties op ten gevolge van te veel water op straat. Hierdoor vinden vuilemissies naar oppervlaktewateren plaats en ontstaat wateroverlast bij derden;

dat vanuit waterkwalitatieve aspecten deze vuilemissies beperkt dienen te blijven;

dat het hemelwater in principe schoon genoeg is om zonder behandeling in het milieu terug te brengen;

dat de perceelseigenaar zoveel mogelijk het hemelwater dient te verwerken op de plaats waar het valt;

dat artikel 10.32a van de Wet milieubeheer de gemeenteraad de bevoegdheid biedt bij verordening regels te stellen voor lozingen van afvloeiend hemelwater of ingezameld grondwater op of in de bodem of in de gemeentelijke riolering (openbaar vuilwaterriool of openbaar gemengd stelsel). Ook kan hierbij worden bepaald dat het lozen van afvloeiend hemelwater en ingezameld grondwater in het gemeentelijk vuilwaterriool na een aangegeven termijn niet meer is toegestaan, mits dit in redelijkheid van de lozer kan worden gevergd (verplicht afkoppelen);

dat in het waterplan 2018-2022 is aangegeven dat het afkoppelen van verhard oppervlak en waterberging op langere termijn de oplossing bieden voor de gesignaleerde problemen. Voor wat betreft het afkoppelen gaat het om afkoppelen van verhard oppervlak van openbare terreinen, particulieren en bedrijven.

dat het daarom gewenst is, als sluitstuk ter uitvoering van het waterplan, gebruik te maken van deze wettelijke bevoegdheid om nadere regels te stellen voor het lozen van afvloeiend hemelwater en ingezameld grondwater in de gemeentelijke riolering.

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de volgende verordening

 

"Verordening op de afvoer van hemelwater en grondwater gemeente Heusden"

   

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • b.

    beheerder van het openbaar riool: het college van burgemeester en wethouders.

  • c.

    nieuwe situatie: nieuwbouw van een bouwwerk en verbouw van een bestaand bouwwerk, toevoeging van een open erf of terrein.

  • d.

    bestaande situatie: bestaand bouwwerk, open erf of terrein.

  • e.

    open erf: onbebouwd deel van een erf.

  • f.

    terrein: bij een bouwwerk behorend onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, niet zijnde een open erf.

Artikel 2. Aansluitverbod in nieuwe situaties

  • 1.

    Het is verboden om in nieuwe situaties een hemelwaterafvoerleiding aan te sluiten of aangesloten te houden op het openbaar riool.

  • 2.

    Voor bouwwerken geldt het verbod als bedoeld in het eerste lid uitsluitend voor de aansluitingen die zich bevinden aan de zijde van de openbare weg.

  • 3.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor de openbare weg.

  • 4.

    Onverminderd het derde lid kan de beheerder ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid indien van de eigenaar van het bouwwerk, open erf of terrein redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater kan worden gevergd. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

 

Artikel 3. Aansluitverbod in bestaande situaties: gebiedsaanwijzing

  • 1.

    De beheerder van het openbaar riool kan een gebied aanwijzen waarbinnen het voor bestaande situaties verboden is een hemelwaterafvoerleiding aan te sluiten of aangesloten te houden op het openbaar riool.

  • 2.

    Een gebiedsaanwijzing heeft geen betrekking op de openbare weg en de gebieden op de in bijlage 1 aangegeven kaart.

 

Artikel 4. Gebiedsaanwijzing: procedure en ontheffing

  • 1.

    Bij het vaststellen van een gebiedsaanwijzing als bedoeld in artikel 3 eerste lid houdt de beheerder van het openbaar riool rekening met het gemeentelijk rioleringsplan.

  • 2.

    De gebiedsaanwijzing treedt in werking met ingang van drie maanden na de dag waarop zij bekend is gemaakt.

  • 3.

    Op de voorbereiding van de gebiedsaanwijzing is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 4.

    De beheerder kan ontheffing verlenen van de verplichting tot afkoppelen die voortvloeit uit de gebiedsaanwijzing, indien van de eigenaar van het bouwwerk, open erf of terrein redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater kan worden gevergd. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

 

Artikel 5. Nadere aanwijzingen

De beheerder kan nadere aanwijzingen geven met betrekking tot de wijze waarop het afkoppelen ten gevolge van de verboden op grond van de artikelen 2 en 3 plaatsvindt.

 

Artikel 6. Bemalingswater

In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2, zevende lid van het Besluit lozen buiten inrichtingen is het lozen van grondwater bij ontwatering ten behoeve van werkzaamheden aan de gemeentelijke voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater in het openbaar riool en de gemeentelijke voorzieningen voor de opvang, infiltratie en verwerking van hemelwater toegestaan tot een geloosde hoeveelheid van ten hoogste 20 kubieke meter per uur.

  

Artikel 7. Vacuüm afvoersystemen voor hemelwater in nieuwe situaties

Het lozen van hemelwater op het openbaar riool waarbij voorafgaand aan de lozing gebruik wordt gemaakt van een vacuüm afvoersysteem of een systeem met een vergelijkbare werking, is in nieuwe situaties verboden, tenzij op het perceel van het betrokken bouwwerk, open erf of terrein een hemelwaterberging aanwezig is ter grootte van de bergingsopgave voor het betrokken perceel in kubieke meter vermenigvuldigd met een factor 2.

 

Artikel 8. Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van de bepalingen bij of krachtens deze verordening gesteld zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen of groep van personen.

 

Artikel 9. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de dag na vaststelling van het waterplan en de verordening.

 

Artikel 10. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening op de afvoer van hemelwater en grondwater gemeente Heusden".

 

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Heusden in zijn openbare vergadering van 3 juli 2018

  

de griffier,

   

mw. drs. F.E.H.M. Backerra

                             

Toelichting

 

Algemeen

 

Met de inwerkingtreding van de Wet Gemeentelijke Watertaken per 1 januari 2008 is artikel 10.32a in de Wet milieubeheer (Wm) opgenomen. Hierin is bepaald dat gemeenteraden in het belang van de bescherming van het milieu bij verordening regels kunnen stellen aan het lozen van hemelwater en/of grondwater op de gemeentelijke riolering. Daarmee hebben gemeenten een instrument gekregen om nadere invulling te geven aan hun gemeentelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater.

De gemeenteraad is op grond van artikel 4.22 Wm verplicht een gemeentelijk rioleringsplan vast te stellen. Dit plan bevat beleid en normering voor het rioleringsstelsel in de gemeente en geeft aan wanneer vernieuwing en onderhoud plaatsvindt. De basis voor de verplichting tot afkoppelen – inclusief de afweging van de redelijkheid en de kosten – ligt in het rioleringsplan. Artikel 10.32a Wm biedt de gemeenteraad de mogelijkheid om ter uitvoering van dit plan specifieke regels te stellen voor lozingen van hemelwater en/of grondwater afkomstig van particuliere percelen. Deze regels kunnen zien op:

a) voorwaarden waaronder het lozen van afvloeiend hemelwater of grondwater op of in de bodem of in het openbaar riool (vuilwater-, hemelwater- en/of ontwateringsstelsel) mag plaatsvinden, en

b) het (binnen een bepaalde termijn) verbieden van het lozen van afvloeiend hemelwater of grondwater op het openbaar vuilwaterriool indien in redelijkheid van degenen bij wie dit water vrijkomt gevergd kan worden om dit zelf te lozen op of in de bodem of op het oppervlaktewater.

In het waterplan 2018-2022 heeft de gemeenteraad haar beleid voor een doelmatige inzameling en verwerking van stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater beschreven. Uit dit plan blijkt dat de gemeentelijke riolering kampt met capaciteitsproblemen. Dit is het gevolg van in de loop der jaren toegenomen verhard oppervlak in combinatie met extremere buien door klimaatsverandering. Ook kampt de gemeente met oppervlaktewater dat bij neerslag snel stijgt, waardoor riooloverstorten snel verdrinken en extra water op straat optreedt. Het vergroten van de afvoercapaciteit van de riolering biedt geen oplossing voor de lange termijn, omdat het oppervlaktewater daardoor nog intensiever belast wordt met afvoer vanuit stedelijk gebied. Een duurzame lange termijn oplossing is het afkoppelen van hemelwater afkomstig van verhard oppervlak en extra waterberging op geschikte locaties buiten de kernen. Tegen deze achtergrond ziet het afkoppelbeleid van de gemeente niet alleen op het afkoppelen van hemelwater van het gemeentelijk vuilwaterriool (gemengd stelsel), maar ook op afkoppelen in situaties waarin wel een gescheiden stelsel (vuilwater/hemelwater) aanwezig is, om zodoende bestaande capaciteitsproblemen terug te dringen.

In het waterplan 2018-2022 is nader invulling gegeven aan het gemeentelijke hemelwater- en grondwaterbeleid, waaronder het afkoppelbeleid voor hemelwater. Daarbij is tevens in algemene zin overwogen en gemotiveerd in welke situaties afkoppelen van hemelwater redelijkerwijs van particulieren en bedrijven gevergd kan worden. Met onderhavige verordening worden de noodzakelijke regels gesteld ter uitvoering van dit beleid.

Deze verordening is niet het enige instrument dat wordt ingezet om het gemeentelijk rioleringsbeleid te effectueren. Voorlichting en communicatie bij nieuwbouw en verbouw is eveneens belangrijk.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Een definitie van het begrip bouwwerk geeft de Wet milieubeheer niet. De VNG houdt in de model bouwverordening (MBV) een in de jurisprudentie aanvaarde definitie aan:

Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. Deze omschrijving is in deze verordening overgenomen.

Aan de hand van de vier elementen van de definitie van het begrip bouwwerk: 1) constructie, 2) van enige omvang, 3) met de grond verbonden, 4) bedoeld om ter plaatse te functioneren, wordt bepaald op een object een bouwwerk is of niet.

Open erf of terrein: beide begrippen zijn gedefinieerd in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012. Deze definities zijn overgenomen.

Beheerder openbaar riool

De in artikel 2 genoemde beheerder van het openbaar riool is het college van burgemeester en wethouders. Onder het openbaar riool worden zowel het openbaar vuilwaterriool als het openbaar hemelwaterstelsel en het openbaar ontwateringsstelsel begrepen. De definities van deze rioleringsstelsels zijn opgenomen in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer. Aangezien deze verordening gebaseerd is op de Wet milieubeheer, is het niet nodig deze definities in de verordening zelf op te nemen.

Nieuwe situaties

Onder “nieuwe situatie” wordt naast nieuwbouw van een bouwwerk ook verbouw van een bestaand bouwwerk, of een toevoeging van een open erf of terrein gerekend. Ook een situatie waarin een perceeleigenaar van de gemeente Heusden grond (een perceel of een gedeelte van een perceel gelegen aan of nabij een tuin en al dan niet als zodanig ingericht, waarvan een verzoek is binnen gekomen om deze te verkopen, niet zijnde landbouwgrond, paardenweiden of percelen welke in het kader van de gemeentelijke taakstelling ten behoeve van afstoten van gemeentelijke eigendommen zijn aangemerkt.)  koopt grenzend aan het eigendom van de aanvrager valt onder de definitie van “nieuwe situatie”.

Voor het begrip “verbouw” wordt aansluiting gezocht bij het Bouwbesluit 2012. Daarin is “verbouw” gedefinieerd als “het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk”. Bij geheel vernieuwen kan worden gedacht aan de situatie dat een gebouw na een calamiteit tot op de fundering gesloopt moet worden en het gebouw daarna op dezelfde fundering wordt herbouwd.

Van gedeeltelijk vernieuwen is bijvoorbeeld sprake als een gebouw tot op het casco gestript wordt en vervolgens wordt herbouwd of als een of meer onderdelen van het gebouw worden vervangen.

Een aanpassing van (een gedeelte van) het bouwwerk waarbij de contouren van het bouwwerk niet worden gewijzigd wordt gezien als een verandering. Denk bijvoorbeeld aan interne verbouwingen of het maken van woningen in een kantoorgebouw. Bij het vergroten van een bouwwerk neemt het bouwwerk in omvang toe en worden de contouren dus wel gewijzigd. Bijvoorbeeld bij het maken van een aan- of uitbouw of het plaatsen van een dakkapel. De verkoop van grond door de gemeente aan een perceelseigenaar grenzend aan het bestaande perceel is opgenomen, omdat deze verkoop veelal leidt tot het verharden van deze grond. Om dit te compenseren en toch niet de verkoop van gronden te blokkeren is opgenomen dat als voorwaarde voor verkoop van deze gronden geldt dat de eigenaar van het perceel en het toegevoegde deel het hemelwater op het eigen perceel moet verwerken en zo nodig moet afkoppelen.

 

Artikel 2. Aansluitverbod in nieuwe situaties

 

Lid 1

Bij nieuwbouw en verbouw van een bestaand bouwwerk wordt in het waterplan 2018-2022 de strategie gehanteerd om alleen hemelwater te ontvangen van particulieren en bedrijven die technisch en/of milieukundig niet in staat zijn dit zelf te verwerken. Hiermee wordt het gemeentelijke rioolstelsel ontlast en worden kostbare (toekomstige) maatregelen voorkomen. Daarnaast is dit erg gunstig voor de zuiveringsefficiency bij de RWZI.

In deze “nieuwe situaties” zal veelal ook sprake zijn van het volledig of gedeeltelijk vernieuwen dan wel het veranderen of vergroten van de bestaande gebouw- en buitenriolering van het te (ver)bouwen bouwwerk. In dat geval zal het in de regel redelijk zijn om te eisen dat de hemelwaterafvoer van het betrokken bouwwerk niet (langer) op de gemeentelijke riolering wordt aangesloten. Het verbod van artikel 1 strekt hiertoe.

Afkoppelen wordt in ieder geval redelijk geacht wanneer de bestaande gebouw- en buitenriolering volledig wordt vernieuwd. Bij gedeeltelijke vernieuwing, verandering of vergroting van de bestaande riolering is afkoppelen in ieder geval redelijk wanneer als gevolg van de betrokken verbouw meer dan 20% verhard oppervlak wordt toegevoegd aan het reeds bestaande verhard oppervlak. Ook mag van de perceeleigenaar die bij verbouw een verandering aanbrengt in de hemelwaterafvoer (bijvoorbeeld het aanbrengen van een pluvia-systeem in een bestaand gebouw) redelijkerwijs verwacht worden dat hij deze niet (langer) aansluit op het gemeentelijke riool.

Het voorgaande wordt ook van toepassing geacht op de verbouw van een open erf of terrein waarbij tevens de erf- of terreinriolering wordt aangepakt.

Het eerste lid geeft de plicht tot afkoppelen van de hemelwaterafvoerleiding van het openbaar riool of voor zover nog geen aansluiting aan het openbaar riool bestaat, deze niet aan te brengen. Het gaat hier zowel om de afvoerleidingen die direct zijn aangesloten op het openbaar riool alsmede leidingen die op het perceel of binnen de woning/het gebouw zijn aangesloten op een gemengde leiding die op het openbaar riool is aangesloten. De plicht tot afkoppelen geldt voor alle eigenaren van nieuw te bouwen en te verbouwen bouwwerken, open erven en terreinen. Met openbaar riool wordt zowel gedoeld op een openbaar vuilwaterriool (gemengd stelsel) als op een gescheiden vuilwater-/schoonwaterriool.

 

Lid 2

Toepassing van het redelijkheidscriterium van artikel 10.32a Wm leidt ertoe dat het aansluitverbod voor wat betreft bouwwerken alleen geldt voor de aansluitingen aan de wegzijde van het bouwwerk en niet voor de achterkant van het bouwwerk.

 

Lid 3

De openbare weg waarin zich normaliter goten en putten voor de afvoer van hemelwater bevinden, is uitgesloten van de plicht tot afkoppelen. Dit komt pas aan de orde wanneer de riolering in de straat wordt gescheiden in een vuilwaterriool en een schoonwaterriool of andere voorziening voor de afvoer en verwerking van hemelwater.

 

Lid 4

De beheerder kan ontheffing verlenen van het aansluitverbod uit het eerste lid wanneer de perceeleigenaar aantoont dat het voor hem om technische en/of milieukundige redenen niet mogelijk is om het afstromend hemelwater zelf te verwerken door hergebruik, infiltratie in de bodem, berging op het eigen perceel en/of afvoer naar oppervlaktewater. In nieuwe situaties waarbij tevens sprake is van het volledig of gedeeltelijk vernieuwen dan wel het veranderen of vergroten van de bestaande gebouw- en buitenriolering zal de afkoppelverplichting veelal redelijk zijn. Alleen wanneer afkoppelen tot onredelijk hoge kosten leidt voor de perceeleigenaar, kan ontheffing aan de orde zijn.

Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Een voorschrift kan betrekking hebben op onder meer een uitstel van de plicht tot afkoppelen en op het treffen van een alternatieve (tijdelijke) voorziening.

 

Artikel 3. Aansluitverbod in bestaande situaties: gebiedsaanwijzing

 

Lid 1

In het waterplan 2018-2022 is aangegeven dat de gemeente in bestaande situaties (particulieren en bedrijven) het hemelwater in beginsel blijft innemen totdat er een wijziging (nieuwbouw of verbouw) optreedt of sprake is van reconstructie van de riolering en/of een straat. Afkoppelen wordt beschouwd als een belangrijke maatregel om op de langere termijn de stedelijke wateropgave op te lossen. Met de gebiedsaanwijzing heeft de beheerder een instrument in handen om eigenaren van bestaande bouwwerken, open erven en terreinen te dwingen om hemelwater af te koppelen wanneer de beheerder dit nodig acht. Dit zal aan de orde kunnen zijn na reconstructie van een straat en/of vernieuwing van de gemeentelijke riolering waarbij een gescheiden stelsel wordt aangelegd. Het is echter ook mogelijk het afkoppelen op te leggen zonder renovatie of vernieuwing van het openbaar rioolstelsel, in geval van wateroverlast als gevolg van een beperkte capaciteit van de riolering. In dat geval kan de afkoppelverplichting zien op bestaande aansluitingen op het gemengde stelsel, maar ook op bestaande aansluitingen op het openbaar hemelwaterstelsel van het bestaande gescheiden stelsel.

Een dergelijke verplichting via gebiedsaanwijzing opleggen voor bestaande bouwwerken is enkel mogelijk indien een andere wijze van afvoeren of verwerken van hemelwater redelijk is. Een afweging tussen de kosten van het afkoppelen en het treffen van voorzieningen die daarmee verband houden in relatie tot de voordelen die hiervan worden verwacht (o.a. het milieurendement en mogelijke reductie van wateroverlast) en de relatie met de ouderdom van het bouwwerk waarin of waaraan de voorzieningen worden getroffen, dient plaats te vinden en inzichtelijk te worden gemaakt bij het effectief maken van de bedoelde verplichting. Deze afweging zal, tegen de achtergrond van het VGRP (zie artikel 4, lid 1), in de betrokken gebiedsaanwijzing nader worden gemotiveerd.

Een gebiedsaanwijzing op grond van het eerste lid geeft de plicht tot afkoppelen van de hemelwaterafvoerleiding van het openbaar riool of voor zover nog geen aansluiting aan het openbaar riool bestaat, deze niet aan te brengen. Het gaat hier zowel om de afvoerleidingen die direct zijn aangesloten op het openbaar riool als om de leidingen die op het perceel of binnen de woning/het gebouw zijn aangesloten op een gemengde leiding die op het openbaar riool is aangesloten. De plicht tot afkoppelen geldt voor alle eigenaren van bestaande bouwwerken, open erven en terreinen, voor zover deze zijn gelegen binnen de gebiedsaanwijzing en het desbetreffende besluit geen uitzondering bevat.

Een gebiedsaanwijzing is een besluit van algemene strekking. Dit is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Bij het vaststellen van de gebiedsaanwijzing houdt de beheerder van het openbaar riool rekening met het gemeentelijk rioleringsplan. De beheerder van het openbaar vuilwaterriool is de gemeente, vertegenwoordigd door het college.

De plicht tot afkoppelen is niet beperkt tot het bouwwerk, maar betreft ook open erf of terrein. Bedoeld is zowel het afvloeiend hemelwater dat afkomstig is van een bouwwerk en via een dakgoot, regenpijp, afvoerbuis enz. het openbaar riool bereikt als het afvloeiend hemelwater dat afkomstig is van een open erf of terrein en via goten, putten, afvoerbuis enz. het openbaar riool bereikt te omvatten. Een open erf of terrein waarin goten en putten zijn aangebracht is onder meer een terras, een oprit, een parkeerterrein, een laad- en losperron.

Het is mogelijk in de gebiedsaanwijzing een onderscheid te maken in het afkoppelen van de aansluiting die zich bevindt aan de voorkant (wegzijde) van het bouwwerk en de achterkant. Dit is een gevolg van het redelijkheidscriterium uit het tweede lid van artikel 10.32a Wm. Dit zal meestal voor een hele straat of een rij woningen hetzelfde zijn.

 

Lid 2

Voor wat betreft de openbare weg, zie toelichting op artikel 2, lid 3.

Een gebiedsaanwijzing kan geen betrekking hebben op bestaande situaties in bepaalde in bijlage 1 aangewezen gebieden. Deze gebieden liggen in het laagste gedeelte van het bemalingsgebied van de gemeente. In het waterplan 2018-2022 is aangegeven dat in dit deel van de gemeente vooralsnog niet ingezet zal worden op het afkoppelen van daken, ook niet als er een reconstructie van het openbaar riool heeft plaatsgevonden. Dit uitgangspunt wordt gehanteerd totdat in het bovenstroomse gedeelte van het bemalingsgebied zoveel is afgekoppeld dat problemen met ontluchting uitgesloten zijn.

 

Artikel 4. Gebiedsaanwijzing: procedure en ontheffing

 

Lid 1

In het eerste lid is een relatie gelegd met het waterplan 2018-2022. Dit plan bezit een wettelijke basis en is in elke gemeente aanwezig, omdat de Wet milieubeheer dit in artikel 4.22 verplicht stelt. Andere plannen, waarin mogelijk ook beleidsvoornemens staan over de riolering, hebben niet deze status, tenzij deze zijn vastgesteld door de gemeenteraad als onderdeel van het gemeentelijk rioleringsplan.

 

Lid 2

Artikel 10.32a Wm geeft aan dat de termijn waarbinnen de lozing van het hemelwater moet zijn beëindigd in de verordening wordt genoemd. Hieraan is in het tweede lid voldaan. De termijn van drie maanden biedt particulieren en bedrijven voldoende tijd om de benodigde werkzaamheden te laten uitvoeren.

  

Lid 3

Op de totstandkoming van de gebiedsaanwijzing is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb van toepassing. Dit biedt belanghebbende particulieren en bedrijven de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen tegen het ontwerp van het gebiedsaanwijzingsbesluit.

 

Lid 4

Er is behoefte aan een ontheffing die kan worden toegepast in uitzonderingssituaties waarin de verplichting tot afkoppeling die uit de gebiedsaanwijzing voortvloeit een bijzondere onbillijkheid met zich brengt die niet behoort tot de normaal beoogde gevolgen van de gebiedsaanwijzing. Enig nadeel is aanvaardbaar. Het verlenen van een ontheffing kan aan de orde zijn wanneer de gebiedsaanwijzing voor een perceeleigenaar tot onredelijk hoge kosten leidt in vergelijking tot andere perceeleigenaren binnen het aangewezen gebied, bijvoorbeeld omdat werkzaamheden moeten worden verricht aan leidingdoorvoeren door de fundering van een bestaand bouwwerk.

Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Een voorschrift kan betrekking hebben op onder meer een uitstel van de plicht tot afkoppelen en op het treffen van een alternatieve (tijdelijke) voorziening.

 

Artikel 5. Nadere aanwijzingen

In het Bouwbesluit 2012 zijn (bouw- en installatietechnische) voorschriften opgenomen voor de aansluiting van gebouw- en buitenriolering via de openbare voorzieningen voor het beheer van afvalwater (artikel 6.15 tot en met 6.18). Op grond van artikel 6.18 kan het bevoegd gezag (gemeente) nadere aanwijzingen geven met betrekking tot de wijze van aansluiting van de gebouw- en buitenriolering op de openbare voorzieningen. Indien na het afkoppelen de hemelwaterafvoerleiding moet worden aangesloten aan het openbaar schoonwaterriool, biedt de bouwverordening de mogelijkheid aan te geven op welke wijze deze aansluiting (technisch) moet plaatsvinden.

 

Onderhavige verordening is gebaseerd op de Wm en regelt dat in bepaalde situaties hemelwater niet langer geloosd mag worden op deze openbare voorzieningen. Dit heeft tot gevolg dat gebouw- en buitenriolering geheel moeten worden afgekoppeld van het openbare rioleringsstelsel. Op grond van artikel 5 kan de beheerder met betrekking tot de wijze van afkoppelen nadere aanwijzingen geven die zien op de wijze van lozen van het afgekoppelde hemelwater.

De perceeleigenaar is in beginsel zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop hij het op zijn terrein vrijkomende hemelwater en/of grondwater verwerkt. Niettemin kan het nodig zijn dat de beheerder, met het oog op het voorkomen van wateroverlast bij derden en/of in openbaar gebied, nadere aanwijzingen geeft bij individueel maatwerkvoorschrift of bij een besluit tot gebiedsaanwijzing. De nadere aanwijzingen hangen samen met de in het VGRP geformuleerde aanvullende beleidsuitgangspunten voor infiltratie van hemelwater in de bodem en voor afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater (p. 22 en 23). Ter uitvoering van dit beleid kunnen voorschriften nodig zijn met betrekking tot de wijze van infiltreren (bij voorkeur oppervlakkige - in plaats van ondergrondse infiltratie) en de dimensionering van een infiltratievoorziening. Ook kunnen voorschriften nodig zijn met het oog op het transport naar de infiltratievoorzieningen, het koppelen van ondergrondse infiltratievoorzieningen aan het gemengde stelsel en het voorzuiveren van hemelwater afkomstig van lichtverontreinigde (dak)vlakken voorafgaand aan infiltratie of lozing op oppervlaktewater.

 

Artikel 6. Bemalingswater

Artikel 3.2, achtste lid, van het Besluit lozen buiten inrichtingen biedt de gemeente de mogelijkheid om bij maatwerkvoorschrift of verordening ex artikel 10.32a van de Wet milieubeheer lozing van grotere hoeveelheden grondwater op het vuilwaterriool toe te staan dan de maximaal aangegeven hoeveelheid van 5 kubieke meter per uur. In het kader van werkzaamheden aan de gemeentelijke riolering bestaat in de praktijk de behoefte om meer kubieke meter per uur te kunnen lozen, tot een maximum van 20 kubieke meter per uur.

Ook voor particulieren kan het onder omstandigheden nodig zijn om meer kubieke meter te lozen bij ontwatering dan 5 kubieke meter per uur. Dit komt in de praktijk minder vaak voor. Vandaar dat gekozen is om dit, op verzoek van de eigenaar, bij individueel maatwerkvoorschrift te blijven regelen.

 

Artikel 7. Vacuüm afvoersystemen voor hemelwater

In het waterplan 2018-2022 is als beleidsuitgangspunt geformuleerd dat vacuüm afvoersystemen voor hemelwater, zoals Pluvia- en andere volvulsystemen, niet zijn toegestaan zonder dat voorzien wordt in een aanvullende bergingsopgave en/of debietbegrenzer. De reden hiervoor is dat dergelijke systemen hoge piekafvoeren veroorzaken naar de openbare riolering en het ontvangende watersysteem. Dat is ongewenst, gelet op de in het stedelijk waterbeleid gehanteerde beleidsuitgangspunten “vasthouden, bergen en gecontroleerd afvoeren”. Artikel 7 legt aan de eigenaren van percelen waarop gebruik gemaakt wordt van deze systemen de verplichting op om aanvullende waterberging op het eigen perceel te realiseren. Artikel 10.32a, lid 1, onder a) Wm biedt hiervoor de grondslag.

Om de hogere piekafvoer te compenseren dient de bergings-/infiltratieopgave die op grond van “Randvoorwaarden voor water bij bouwen in de gemeente Heusden” dan wel de eis(en) vanuit de Keur van het waterschap voor het betrokken perceel bestaat, met een factor 2 vermenigvuldigd te worden.

 

Artikel 8. Toezichthouders

In artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt verstaan: een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Een persoon die aangewezen is als toezichthouder beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden. Op grond van artikel 5:14 van de Awb kunnen deze bevoegdheden bij verordening of bij besluit van het college worden beperkt.

 

Het college wijst in de regel een gemeentelijke afdeling of dienst aan waarvan de ambtenaren zijn belast met het toezicht op de naleving van de verordening. Voorts kan het college ambtenaren aanwijzen van andere afdelingen of diensten. Aanwijzing betekent niet dat zij tevens opsporingsbevoegd zijn.

 

Een bepaling over buitengewone opsporingsambtenaren is overbodig en in strijd met Aanwijzing 92 van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving. Immers, in artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, is onder meer bepaald dat met de opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast de personen die bij verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen, is een nadere regeling niet nodig. De aanwijzing als toezichthouder is de grondslag voor de aanwijzing als buitengewoon opsporingsambtenaar. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn. Zij dienen op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar aan eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid te voldoen en te zijn beëdigd door de procureur-generaal.