Regeling vervallen per 05-07-2019

Financiële beheersverordening 2014

Geldend van 01-12-2014 t/m 04-07-2019

Intitulé

Financiële beheersverordening 2014

De raad van de gemeente Hillegom,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders voorstelnummer 5058;

gelet op artikel 212, Gemeentewet

besluit:

vast te stellen de:

Financiële beheersverordening 2014

Financiële beheersverordening 2014

1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

-team:

iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen verantwoordelijkheid aan het college.

-prestatieveld:

onderdeel van een programma bestaande uit een samenstel van een aantal samenhangende activiteiten.

2 Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2. De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode de onderverdeling van de programma’s in prestatievelden vast.

  • 3. De raad stelt op voorstel van het college per prestatieveld relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid.

  • 4. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen in de begroting en rekening kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting worden onder elk van de programma’s de lasten en baten per prestatieveld weergegeven en bij de jaarstukken worden onder elk van de programma’s de gerealiseerde lasten en baten per prestatieveld weergegeven.

  • 2. De raad stelt per prestatieveld vast:

    • a.

      de beoogde maatschappelijke effecten (wat willen we bereiken);

    • b.

      de te leveren prestatie (wat gaan we daarvoor doen);

    • c.

      de baten en lasten (wat mag het kosten).

  • 3. In de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven.

  • 4. In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

Artikel 4. Kaders begroting

1.Het college biedt voor 1 juni aan de raad een nota (kadernota) aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota vóór het zomerreces vast.

Artikel 5. Autorisatie begroting, investeringskredieten en begrotingswijzigingen

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per prestatieveld.

  • 2. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3. Als het college voorziet dat een geautoriseerd prestatieveldbudget of investeringskrediet dreigt te worden overschreden met meer dan 10% of meer dan € 50.000, wordt dit door het college in ieder geval in de eerstvolgende bestuursrapportage of gemeenterekening aan de raad gemeld. Het college voegt hierbij een voorstel voor wijziging van het budget of het investeringskrediet of een voorstel voor bijstelling van het beleid.

  • 4. Bij de behandeling van de bestuursrapportage in de raad doet het college voorstellen voor wijziging van de geautoriseerde budgetten en investeringskredieten en bijstelling van het beleid.

  • 5. Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar, die niet in de begroting zijn opgenomen, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel en een voorstel voor het autoriseren van een investeringskrediet aan de raad voor. Dit geldt voor investeringen groter dan € 50.000, voor investeringen kleiner dan € 50.000 wordt dit door het college in ieder geval in de eerstvolgende bestuursrapportage of in de gemeenterekening aan de raad gemeld.

  • 6. Uitgangspunt bij het uitvoeren van investeringskredieten is dat deze binnen twee jaar na autorisatie afgewikkeld dienen te zijn. In de bestuursrapportage en jaarrekening worden alle lopende investeringskredieten in een bijlage opgenomen.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad door middel van één tussentijdse rapportage, de bestuursrapportage (berap), over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste vijf maanden van het begrotingsjaar.

  • 2. De tussenrapportage bevat een uiteenzetting over de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en lasten per programma uitgesplitst naar prestatieveld;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen uitgesplitst naar prestatieveld;

    • c.

      het resultaat voor bestemming volgend uit de onderdelen a en b;

    • d.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • e.

      het resultaat na bestemming, volgend uit de onderdelen c en d, alsmede de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten.

  • 3. In de tussenrapportage worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten van prestatieveldbudgetten en investeringskredieten in de begroting groter dan € 50.000 toegelicht.

Artikel 7. Informatieplicht

  • 1. Het college informeert in ieder geval vooraf de raad en neemt pas een besluit, nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen van:

    • a.

      aankoop en verkoop van goederen en diensten waarvoor Europese aanbesteding vereist is;

    • b.

      het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 100.000;

    • c.

      het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen.

  • 2. Als het college voorziet dat een geautoriseerd budget of investeringskrediet dreigt te worden overschreden met of de baten de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden met meer dan 10% of meer dan € 50.000, wordt dit door het college in de eerstvolgende raadsvergadering aan de raad gemeld.

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

3 Financieel beleid

Artikel 9. Waardering & afschrijving vaste activa

  • 1. Aankoop en vervaardiging van activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden onder aftrek van bijdragen van derden ten laste van de exploitatie gebracht tenzij hiervan bij raadsbesluit wordt afgeweken.

  • 2. Materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en termijnen zoals vermeld in bijlage 1 Afschrijvingsbeleid vaste activa bij deze verordening.

  • 3. Kosten voor het afsluiten van geldleningen en het saldo agio en disagio worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1.

    Voor openstaande vorderingen betreffende:

    • a.

      onroerende zaakbelasting gebruikers;

    • b.

      onroerende zaakbelasting eigenaren;

    • c.

      precariobelasting;

    • d.

      rioolrechten;

    • e.

      en afvalstoffenheffing,

wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid.

2.Voor de overige vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

  • 1. In de begroting en de jaarrekening wordt in een apart onderdeel behandeld de reserves en voorzieningen. Voor elke reserve en voorziening wordt toegelicht:

    • a.

      de vorming en besteding;

    • b.

      de toerekening en verwerking van rente.

  • 2. Per bestemmingsreserve wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de maximale hoogte van de reserve;

    • d.

      de maximale looptijd.

Artikel 12. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten van de gemeente, die worden geleverd aan overheidsbedrijven, wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2. Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolrechten en afvalstoffenheffing de compensabele BTW en de kosten van het kwijtscheldingsbeleid.

  • 3. De omslagrente voor de rentetoerekening aan de activa wordt bepaald door het rentetotaal van de uitstaande leningen en de bij begroting vastgestelde gecalculeerde rente over het eigen vermogen en de voorzieningen.

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

  • 1. Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met welke bijbehorende activiteiten de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen of garanties aan overheidsbedrijven en derden brengt de gemeente de geraamde integrale kosten in rekening. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of garantie wordt gemotiveerd.

  • 3. Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van tenminste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4. Raadbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het college doet de raad in de kadernota een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven.

Artikel 15. Financieringsfunctie

  • 1. Het college biedt de raad ter kennisname een treasurystatuut aan. Het college stelt het statuut vast. Het statuut behandelt:

    • a.

      het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;

    • b.

      het uitzetten van overtollige geldmiddelen;

    • c.

      het aantrekken van kort- en langlopende financieringen.

4 Paragrafen

Artikel 16. Lokale heffingen

In de paragraaf lokale heffingen bij de begroting en de programmarekening neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de mate van kostendekkendheid van de rioolrechten en de afvalstoffenheffing;

  • b.

    het volume en bedrag aan kwijtscheldingen.

Artikel 17. Financiering

In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de schulden met een looptijd korter dan een jaar en het verschuldigde rentepercentage;

  • b.

    de schulden met een looptijd langer dan een jaar en het verschuldigde rentepercentage;

  • c.

    de liquiditeitsplanning en de financieringsbehoefte voor de komende vier jaar.

Artikel 18. Weerstandsvermogen

  • 1. In de paragraaf weerstandsvermogen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 2. Voor het in beeld brengen van de weerstandscapaciteit van de gemeente wordt beoordeeld of de gemeente bij een risicoscenario de schuldverplichtingen in de toekomst kan blijven nakomen zonder dat de uitgaven aan en de investeringen in noodzakelijke publieke voorzieningen in de knel komen.

Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de voortgang van het geplande onderhoud;

    • b.

      de omvang van het achterstallig onderhoud.

  • 2. Het college biedt de raad onderhoudsplannen openbare ruimte aan. De plannen geven het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud. De periodiciteit voor de onderhoudsplannen openbare ruimte worden vastgesteld in de desbetreffende plannen. Genoemd kunnen worden openbare verlichting, openbaar groen, wegen, kunstwerken, straatmeubilair enz. De onderhoudsplannen worden genoemd in de paragraaf Onderhoud kapitaalgoederen. De raad stelt de plannen vast.

  • 3. Het college biedt de raad tenminste eens in de vijf jaar een rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 4. Het college biedt de raad tenminste eens in de vijf jaar een onderhoudsplan gebouwen aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 20. Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

  • b.

    de kosten van inhuur derden;

  • c.

    de huisvestingskosten;

  • d.

    de automatiseringskosten.

Artikel 21. Verbonden partijen

In de paragraaf verbonden partijen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval van elke verbonden partij op:

  • a.

    de naam en vestigingsplaats;

  • b.

    het financieel belang van de gemeente;

  • c.

    de zeggenschap van de gemeente;

  • d.

    het publiek belang dat wordt gediend met de deelname.

Artikel 22. Grondbeleid

  • 1. In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      het verloop van de grondvoorraad;

    • b.

      de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten.

  • 2. Het college stelt periodiek een (bijgestelde) nota grondbeleid op. De raad stelt de kaderstellende onderdelen van deze nota vast. In de nota wordt aandacht besteed aan:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      het verloop van de grondvoorraad;

    • d.

      de uitgangspunten voor prijsstelling van de verkoop van gronden.

5 Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 23. Administratie

  • 1. De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de teams;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden, contracten, etc.;

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d.

      het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

    • e.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

    • f.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

  • 2. Onder administratie wordt verstaan het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

Artikel 24. Financiële organisatie

  • 1. Het college draagt zorgt voor:

    • a.

      een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de teams;

    • b.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

    • c.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

    • d.

      de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

    • e.

      de te maken afspraken met de teams over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

    • f.

      de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productenraming en de productenrealisatie;

    • g.

      het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

    • h.

      het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

    • i.

      het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 25. Interne controle

  • 1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen tenminste eenmaal in de vijf jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

6 Slotbepalingen

Artikel 26. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

De financiële beheerverordening artikel 212 Gemeentewet (GW) gemeente Hillegom en de Nota waarderings-, rente en afschrijvingsbeleid worden ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening met bijlagen treedt in werking op 1 december 2014.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Financiële beheersverordening 2014’.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad 13 november 2014.

drs. P.M. Hulspas-Jordaan

griffier

J. Broekhuis

voorzitter

BIJLAGE 1 - Afschrijvingsbeleid vaste activa

1.Inleiding

In het afschrijvingsbeleid het vastleggen van uniforme regels voor het afschrijven van vaste activa met economisch nut.

1.1 Definities

BBV

Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten

Activa

De bezittingen van de gemeente. Deze worden ingedeeld in vlottende activa en vaste activa.

Vlottende activa

De bezittingen van de gemeente waarvan het daarvoor benodigde vermogen voor een periode korter dan een jaar is vastgelegd. Binnen een jaar moeten de vlottende activa zijn omgezet in geld. Voorbeelden hiervan zijn voorraden, debiteuren en liquide middelen (bank en kas).

Vaste activa

De bezittingen van de gemeente waarvan het daarvoor benodigde vermogen voor een periode langer dan een jaar is vastgelegd. Voorbeelden hiervan zijn gronden, gebouwen en inventaris. De vaste activa worden verder verdeeld in: Immateriële vaste activa, materiële vaste activa en financiële vaste activa.

Materiële vaste activa

Dit zijn investeringsuitgaven waar bezittingen tegenover staan van stoffelijke aard, waarvan de gebruiksduur gedurende meer jaren kan worden toegepast.

Immatriële vaste activa

Dit zijn investeringsuitgaven waar geen gemeentelijke bezittingen tegenover staan. Dit zijn die activa die niet stoffelijk van aard zijn en die niet onder de financiële vaste activa worden begrepen (bijvoorbeeld kosten sluiten geldleningen).

Financiële vaste activa

Is een groep van activa die een financiële waarde of bezit vertegenwoordigen (bijvoorbeeld deelnemingen en aandelen).

Activeren

Het opnemen van investeringen op de balans. De waarde van de activa wordt bij het vermogen van de gemeente geteld. De jaarlijkse kosten worden in de toekomst ten laste van de exploitatie gebracht.

Kapitaallasten

Dit zijn de jaarlijks terugkerende lasten die samenhangen met de investeringen. De kapitaallasten bestaan uit rente en afschrijvingen.

Rente

Een vergoeding voor het beslag dat de boekwaarde van een investering legt op de financieringsmiddelen van de gemeente. De rente is onderdeel van de kapitaallasten.

Afschrijving

Een boekhoudkundige weergave van de waardevermindering van activa wegens technische slijtage en economische veroudering. Het af te schijven bedrag hangt af van de economische levensduur van de investering. De meest voorkomende afschrijvingsmethoden zijn lineaire afschrijving en annuïtaire afschrijving.

Technische levensduur

Het aantal jaren dat een actief daadwerkelijk meegaat, voordat het technisch versleten is.

Economische levensduur

Slijtage van de activa door veroudering. Er komen nieuwe machines op de markt waarin de jongste technische kennis is verwerkt. De economische levensduur wordt bepaald door rationeel en doelmatig gebruik rekening houdend met technologische ontwikkelingen.

Investeren

Het aanschaffen of zelf produceren van activa. Hierbij is het de bedoeling de activa meer jaren te gebruiken.

Investering

Een uitgave van enige omvang, waarvan het nut zich over meer jaren uitstrekt. Onderscheid wordt gemaakt tussen investeringen met een economisch nut en investeringen met een maatschappelijk nut.

Investering met economisch nut

Activa die kunnen bijdragen aan het genereren van middelen, bijvoorbeeld door het vragen van rechten, heffingen, leges of prijzen of die verhandelbaar zijn, zoals gebouwen. Deze investeringen moeten worden geactiveerd.

Investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut

Activa die geen mogelijkheid hebben middelen te genereren maar wel duidelijk een publieke taak vervullen zoals wegen, groenvoorziening, bruggen e.d. Deze investeringen mogen volgens de BBV worden geactiveerd.

Investeringskrediet

Bedrag dat door de gemeenteraad is beschikbaar gesteld voor het doen van een investering.

2.Activeren

2.1Soorten Activa

Investeringen worden verantwoord op de balans onder de post vaste activa. Onder deze post worden conform het BBV de volgende vaste activa onderscheiden:

  • ·

    immateriële vaste activa;

  • ·

    materiële vaste activa;

  • ·

    financiële vaste activa.

    2.1.1Immateriële vaste activa

In overeenstemming met het BBV (artikel 34) worden onder de immateriële vaste activa

afzonderlijk opgenomen:

  • ·

    kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio;

  • ·

    kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief

2.1.2 Materiële vaste activa

Het BBV (artikel 35) kent twee soorten materiële vaste activa, te weten:

  • ·

    Investeringen met een economisch nut;

  • ·

    Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut.

Investeringen met een economisch nut

In artikel 59 van het BBV is opgenomen dat activa met een meerjarig economisch nut geactiveerd moeten worden. Ten aanzien van het activeren van investeringen met een economisch nut vormen kunstvoorwerpen met een cultuurhistorische waarde een uitzondering. Het gaat hier bijvoorbeeld om schilderijen van beroemde schilders in eigendom, ongeacht de plek waar de schilderijen te bezichtigen zijn. Deze worden niet geactiveerd.

Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut

In artikel 59 lid 4 van het BBV is bepaald dat investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut mogen worden geactiveerd. Voorbeelden van dergelijke activa zijn wegen, bruggen en openbaar groen.

2.1.2Financiële vaste activa

Onder Financiële vaste activa worden volgens het BBV (artikel 36) verstaan:

·Kapitaalverstrekkingen aan:

* deelnemingen;

* gemeenschappelijke regelingen;

* overige verbonden partijen;

·Leningen aan:

* woningbouwcorporaties;

* deelnemingen;

* overige verbonden partijen;

  • ·

    Overige langlopende leningen;

  • ·

    Overige uitzettingen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

  • ·

    Bijdragen aan activa in eigendom van derden.

Bijdragen aan activa in eigendom van derden

Deze kunnen worden geactiveerd indien aan de volgende voorwaarden van het BBV (artikel 61) is voldaan:

  • ·

    er is spraken van een investering door een derde;

  • ·

    de investering bijdraagt aan de publieke taak;

  • ·

    de derde zich heeft verplicht tot het daadwerkelijk investeren, op een wijze zoals is overeengekomen en;

  • ·

    de bijdrage kan worden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft of de gemeente anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.

Als vast staat dat aan alle voorwaarden wordt voldaan moet de gemeente de bijdrage behandelen als was het actief in kwestie in bezit van de gemeente.

2.2Criteria voor het activeren van vaste activa

Om praktische redenen verdient het niet de voorkeur om de investeringen die in aanmerking komen voor activeren (investeringen met economisch nut en het saldo van agio of disagio) in alle gevallen te activeren. Er gelden de volgende minimumeisen:

  • ·

    er dient sprake te zijn van een meerjarig nut;

  • ·

    activa met een levensduur van twee jaar of minder worden direct ten laste van de exploitatie gebracht;

  • ·

    activa met een aanschafwaarde van minder dan € 10.000, worden niet geactiveerd, met uitzondering van:

gronden en terreinen, deze worden altijd geactiveerd;

3.Waarderen

3.1 Waarderingsgrondslagen

De waardering van activa is van belang omdat het de basis vormt voor het vaststellen van de financiële consequenties van activa, vooral door waardevermindering. Anders geformuleerd: de gekozen systematiek voor de waardering van activa in het stelsel van baten en lasten is van invloed op de exploitatie van de gemeente en daarmee op de financiële resultaten die behaald worden.

Hiervoor zijn in het BBV bepalingen opgenomen voor de waardering van activa. Hiermee wordt enerzijds voorkomen dat organisaties met de waardering van activa hun financiële resultaten kunnen beïnvloeden en anderzijds wordt bereikt dat de financiële gegevens van organisaties in de loop van de tijd vergelijkbaar blijven. De waarderingsgrondslag voor vaste activa wordt bepaald door de aanschaffings- of vervaardigingsprijs (artikel 63 BBV). Van activa waarvan de bestemming verandert, wordt de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans opgenomen.

3.2Vaststelling financiële waarde

In artikel 62 van het BBV is bepaald dat alle vaste activa worden geactiveerd voor het bedrag van de investering. In lid 2 wordt echter een uitzondering gemaakt, namelijk:

·bijdragen van derden die in directe relatie staan met een actief mogen bij de waardering in mindering worden gebracht.

Dit kan bijvoorbeeld een subsidie zijn die specifiek voor een bepaalde investering wordt verstrekt.

3.3 BTW

Met de invoering van het BTW-compensatiefonds per 1 januari 2003 is bepaald dat in principe geen BTW geactiveerd wordt voor zover deze compensabel is (dat is het geval als het een overheidstaak betreft). Voorbeelden zijn o.a.: investeringen in wegen, riolering, verlichting en groenonderhoud.

3.4 Afwaarderen activa

Artikel 65 van het BBV geeft de voorschriften weer voor afwaardering van activa:

  • ·

    Naar verwachting duurzame waardeverminderingen van vaste activa worden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking genomen;

  • ·

    Voorraden en deelnemingen worden tegen de marktwaarde gewaardeerd indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs;

  • ·

    Een actief dat buiten gebruik wordt gesteld wordt afgewaardeerd op het moment van buitengebruikstelling, indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde.

Het eerste en tweede lid van artikel 65 BBV hebben betrekking op waardeverminderingen die naar verwachting duurzaam zijn. Het is niet voorzienbaar dat de waardevermindering zal ophouden te bestaan. Gedacht kan worden aan nieuwe inzichten in de technische en/of de economische levensduur van activa of de aantasting van het vermogen van deelnemingen.

In het derde lid wordt voorgeschreven dat van een actief dat buiten gebruik wordt gesteld, waarvan de restwaarde lager is dan de boekwaarde, wordt afgeschreven tot de restwaarde. Bij een volledige buitengebruikstelling dient het actief uiteraard te worden afgewaardeerd tot hetzij nul, hetzij tot de restwaarde, indien die redelijkerwijs verwacht kan worden. Wanneer een actief gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld, dient het actief proportioneel te worden afgewaardeerd. Duurzame waardevermindering van vaste activa wordt onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking genomen.

3.5 Desinvesteren

Op het moment dat een desinvestering (verkoop van het actief) plaatsvindt wordt de boekwinst/het -verlies ten gunste/laste van het resultaat van het betreffende jaar gebracht. De mogelijke boekwinst wordt niet in mindering gebracht op een nieuwe investering. Dat is niet toegestaan op grond van het BBV (notitie verkrijging/vervaardiging en onderhoud van kapitaalgoederen).

3.6 Componentenbenadering

De componentenbenadering houdt in dat verschillende samenstellende delen van een materieel vast actief, afzonderlijk worden gewaardeerd en afgeschreven op basis van het waardeverloop van die individuele delen. Per samenstellend deel kan de economische gebruiksduur namelijk verschillen. Bij toepassen van deze benadering, worden afzonderlijke vervangingen opnieuw geactiveerd. De toepassing van de componentenbenadering kan worden geïllustreerd aan de hand van het verkrijgen van een kantoorpand:

  • ·

    Grond _ niet afschrijven;

  • ·

    Gebouw _ afschrijving in 40 jaar;

  • ·

    Installaties (bijvoorbeeld verwarming) _ afschrijving in 15 jaar;

  • ·

    Inventaris _ afschrijving in 10 jaar.

De kosten voor de te onderscheiden samenstellende delen worden op basis van boven-staande opdeling afzonderlijk verwerkt en afgeschreven. In het voorbeeld kan na 15 jaar de vervanging van een cv-ketel opnieuw worden geactiveerd. Met het toepassen van de componentenbenadering wordt bewerkstelligd dat activa die naar aard en gebruik gelijksoortig zijn op dezelfde grondslag worden gewaardeerd en behandeld.

4.Kapitaallasten

4.1 Kapitaallasten

In het vorige hoofdstuk is aangegeven welke investeringen (kunnen) worden geactiveerd en welke niet. en tegen welke bedrag. In dit hoofdstuk komen de lasten van de investeringen die geactiveerd worden aan bod.

4.2 Afschrijven

4.2.1 Afschrijvingstermijnen

Het BBV kent geen regels voor een sluitend systeem waaraan afschrijvingen moeten

voldoen, wel zijn kaders gesteld. De belangrijkste zijn:

  • ·

    De methoden volgens welke de afschrijvingen zijn berekend worden in de toelichting op de balans uiteengezet. Ook wordt aangegeven welke investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut worden geactiveerd, welke afschrijvingstermijn hiervoor wordt voorzien en welke reserves hiervoor naar verwachting beschikbaar zullen zijn (artikel 51);

  • ·

    Afschrijvingen vinden plaats onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar (artikel 64 lid 1);

  • ·

    Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur (artikel 64, lid 3);

  • ·

    De afschrijvingstermijn voor kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio is gelijk aan de looptijd van de lening (artikel 64 lid 5);

De afschrijvingstermijn van een actief is afhankelijk van de gebruiksduur en wordt bepaald door de economische en technische levensduur. Omdat de economische levensduur gebaseerd is op een schatting zullen hiervoor richtlijnen moeten worden opgesteld voor de diverse activa. In bijlage 1.1 Afschrijvingstermijnen voor geactiveerde investeringen is een overzicht opgenomen waarin per activasoort de levensduur wordt weergegeven waarover wordt afgeschreven.

4.2.2 Afschrijving op gronden

Het afschrijven op gronden neemt een bijzondere plaats in omdat gronden duurzame goederen zijn die niet aan slijtage onderhevig zijn, er vindt geen duurzame waardevermindering plaats. Er bestaat dan ook geen noodzaak tot afschrijven, een en ander behoudens gronden met maatschappelijk nut, deze worden in een keer afgeschreven.

4.2.3 Methoden van afschrijving

Er zijn verschillende methoden om op basis van de afschrijvingsduur te komen tot de afschrijving per periode waarvan de lasten worden toegerekend. De belangrijkste methoden zijn:

  • ·

    vast percentage van de aanschafwaarde (lineaire afschrijvingsmethode);

  • ·

    vast percentage van de boekwaarde (degressief afschrijven, niet gebruikelijk bij de

overheid);

·jaarlijks gelijkblijvende rente- en afschrijvingslasten (annuïtaire

afschrijvingsmethode).

In de praktijk van de gemeente Hillegom wordt de lineaire methode gebruikt.

4.2.4 Wijziging van methode van afschrijving

In het BBV is artikel 64 lid 2 gewijd aan de wijziging van de afschrijvingsmethode. Hierin staat dat slechts om gegronde redenen de afschrijvingswijze mag gewijzigd worden. De reden en de financiële consequenties van de verandering worden in de toelichting op de balans uiteengezet. Ook wordt inzicht gegeven in de consequenties hiervan voor de financiële positie en voor de baten en lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of het voorafgaande begrotingsjaar (artikel 64, lid 2);

Daarnaast heeft de commissie BBV in juli 2011 de notitie het BBV en stelsel- /schattingswijzigingen uitgebracht. Hierin wordt een schattingswijziging omschreven als een wijziging van een verwachte toekomstige gebruiksduur c.q. gebruiksintensiteit dan wel de “naar verwachting” duurzaam lagere gebruikswaarde. Een bestaande (rest)boekwaarde wordt niet herrekend, maar over de langere, dan wel kortere, dan wel gelijkblijvende verwachte toekomstige gebruiksduur afgeschreven.

Een wijziging van de afschrijvingsmethode valt hiermee onder schattingswijziging, er hoeft daarom geen herrekening of herwaardering over de al afgeschreven waarden plaats te vinden.

4.2.5 Extra afschrijven

Extra afschrijven is alleen toegestaan (en zelfs verplicht) als de boekwaarde van het actief hoger is dan het verwachte toekomstige economische nut. Zie hiervoor hoofdstuk 3.4 Afwaarderen activa. Daarnaast wordt om praktische redenen een grens van € 10.000 voor de boekwaarde aangehouden.

4.2.6 Restwaarde

De restwaarde van de meeste investeringen is van tevoren veelal moeilijk in te schatten. Op grond van het voorzichtigheidsprincipe wordt er dan ook vanuit gegaan dat de restwaarde nihil is. Indien bij inruil van een productiemiddel sprake is van een restwaarde levert dit in de regel een boekwinst op. In overeenstemming met de wetgeving wordt de boekwinst ten gunste van de exploitatie gebracht. Hierdoor wordt een inzichtelijk beeld verschaft in de waardering van de vervangende investering.

4.3 Rente

Aan alle geactiveerde kapitaaluitgaven wordt rente toegerekend. Dit zijn de lasten die voortkomen uit de financiering van de investering. Voor de toerekening van de rentelasten aan investeringen geeft de wet een tweetal mogelijkheden, te weten:

  • ·

    een vooraf bepaald vast percentage;

  • ·

    een omslagpercentage.

De vaste rente wordt toegepast bij investeringen die worden afgeschreven. Het toegepaste rentepercentage wordt jaarlijks door de raad vastgesteld in de Kadernota.

4.4 Aanvang kapitaallasten

De commissie BBV doet de aanbeveling om in de financiële verordening/nota activabeleid op grond van artikel 212 van de Gemeentewet op te nemen wanneer met het afschrijven van een nieuw kapitaalgoed wordt begonnen. Mogelijke keuzes hierbij zijn:

  • ·

    in het jaar waarin het kapitaalgoed gereed komt/verworven wordt en vanaf het moment dat het door de gemeente in gebruik kan worden genomen;

  • ·

    medio het begrotingsjaar waarin het gereed komt/verworven wordt;

  • ·

    in het begrotingsjaar dat volgt op het jaar waarin het gereed komt/verworven wordt.

Om praktische redenen starten we met het toerekenen van afschrijving op 1 januari van het begrotingsjaar dat volgt op het jaar waarin het actief gereed komt dan wel verworven wordt. Op investeringen die op 1 januari van het begrotingsjaar nog niet gereed zijn wordt wel al rente toegerekend.

BIJLAGE 1.1 - Afschrijvingstermijnen voor geactiveerde investeringen

Geactiveerde investeringen

Afschrijvingstermijnin jaren

Gronden en terreinen

Niet afschrijven

Woningen

40

Bedrijfsgebouwen:

Gebouwen grotendeels van steen (nieuw)

40

Levensduurverlengende renovatie gebouw grotendeels van steen

25

Tijdelijke gebouwen/ noodlokalen/ loodsen/ opslagplaatsen

15

Grond-, weg- en waterbouwkundige werken:

Speelvoorzieningen

15

Inrichting sportterreinen

30

Sportvoorzieningen

20

Sportvelden – toplaag

10

Sportvelden - onderbouw

15

Begraafplaats:

Begraafplaats

40

Uitbreiding begraafplaats

25

Riolering:

Vrijvervalriolering

40

Mechanische riolering

15

Huisaansluitingen

25

Overige rioleringsobjecten

40

Vervoermiddelen/Tractiemiddelen

Technische levensduur

Machines, apparaten en installaties:

Installaties sportterreinen

15

Installaties scholen

15

Installaties, airco, verlichting gemeentekantoor

15

Overige machines, apparaten en installaties

5

Overige materiële vaste activa:

Hardware (maximaal)

5

Software (maximaal)

5

Inventaris

15

Inrichting schoollokaal

15

Mini- en verzamelcontainers

5

(Ondergrondse) wijkcontainers

5

BIJLAGE 1.2 - Samenvatting van de uitgangspunten afschrijvingsbeleid

Activeren

  • ·

    Bijdragen aan activa in eigendom van derden, indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 61 BBV, te activeren.

  • ·

    Investeringen met een levensduur van twee jaar of minder en/of een aanschafwaarde lager dan € 10.000, niet te activeren maar ineens ten laste van de exploitatie te brengen.

  • ·

    Hiervoor geldt één uitzondering; Gronden en terreinen, behoudens gronden en terreinen bestemd voor de openbare ruimte, worden altijd geactiveerd;

Waarderen

  • ·

    Bij investeringen worden de bijdragen van derden in mindering gebracht op de investering.

  • ·

    Bij de vervaardigingsprijs van investeringen wordt geen rekening gehouden met een redelijk deel van de indirecte kosten en rente over het tijdvak dat aan vervaardiging van het actief kan worden toegerekend. Een uitzondering hierop zijn de bouwgronden in exploitatie waar indirecte kosten en rente wel worden geactiveerd.

  • ·

    De componentenbenadering wordt toegepast.

Kapitaallasten

  • ·

    De afschrijvingstermijnen te hanteren zoals beschreven in bijlage 1.1.

  • ·

    Op gronden behoudens bestemd voor de openbare ruimte, niet af te schrijven.

  • ·

    De lineaire methode toe te passen voor de afschrijvingen van activa.

  • ·

    Bij afschrijvingen op investeringen wordt geen restwaarde meegenomen.

  • ·

    De rente wordt berekend op basis van een vooraf bepaald vast percentage en wordt jaarlijks door de raad vastgesteld in de kadernota.

  • ·

    De afschrijving en renteberekening start op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin het actief gereed komt dan wel verworven wordt.