Regeling vervallen per 01-01-2023

Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Hilvarenbeek 2019

Geldend van 01-04-2019 t/m 31-12-2022

Intitulé

Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Hilvarenbeek 2019

De gemeenteraad van de gemeente Hilvarenbeek;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 februari 2019

gelet op de artikelen 2.9, 2.12, 8.1.1 vierde lid en 12.4 tweede lid van de Jeugdwet, de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat:

de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

de wet maatschappelijke ondersteuning 2015 het noodzakelijk maakt regels te stellen tot het verlenen van maatschappelijke ondersteuning;

inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn, onvoldoende in staat zijn tot participatie, of niet in staat zijn zich zelfstandig te handhaven in de samenleving in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

onze inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

van onze inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de ondersteuning kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Gemeente Hilvarenbeek 2019.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 28 maart 2019.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    aanbieder: natuurlijke personen of rechtspersonen die jegens het college verplicht zijn een algemene of maatwerkvoorziening te leveren.

  • b.

    algemene voorziening: vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015;

  • c.

    arrangement: een op een cliënt gericht aanbod van jeugdhulp binnen één of meer resultaatsgebieden;

  • d.

    CVV: Collectief Vraagafhankelijk Vervoer, voor het lokaal vervoer van personen met een participatieprobleem als gevolg van een beperking;

  • e.

    cliënt: cliënt als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid Wmo 2015 of de jeugdige of ouder die aanspraak maakt op jeugdhulp, als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

  • f.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek;

  • g.

    dienstverlening: ondersteuning die een persoon, instantie of onderneming biedt aan een ingezetene, anders dan in de vorm van vervoer, woonvoorzieningen of hulpmiddelen;

  • h.

    dorpsnetwerk: het netwerk van inwoners, professionals en vrijwilligers binnen de lokale ondersteuningsstructuur, in de omgeving van de cliënt.

  • i.

    eigen bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4 van de Wmo 2015;

  • j.

    individuele voorziening (= maatwerkvoorziening jeugd): de via een verleningsbeschikking toegankelijke, op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening, die door het college in natura of bij pgb wordt verstrekt;

  • k.

    instelling: elk in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin maatschappelijke ondersteuning wordt verleend in de vorm van dienstverlening;

  • l.

    intensiteiten: de zwaarte van de in te zetten ondersteuning;

  • m.

    maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen als bedoeld in de Wmo 2015;

  • n.

    medewerker: persoon die namens de gemeente een melding of aanvraag in behandeling neemt;

  • o.

    melding: de mededeling aan het college, bedoeld in artikel 2.3.2., eerste lid, van de Wmo 2015; of melding van een behoefte aan jeugdhulp;

  • p.

    (integraal) plan van aanpak: de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die met de cliënt zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding;

  • q.

    onderzoek: het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, van de Wmo 2015;

  • r.

    overige voorzieningen: overige voorzieningen als bedoeld in artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet, waarvoor geen verleningsbeschikking van het college vereist is;

  • s.

    periode: periode van vier weken die het CAK hanteert voor de vaststelling van de door de cliënt te betalen eigen bijdrage;

  • t.

    Persoonlijk Passend Pakket (P.P.P): een voorziening, niet zijnde een overige voorziening, voorliggende voorziening of algemene voorziening, die naast de reguliere maatwerkvoorziening en/of individuele voorziening kan worden ingezet ter ondersteuning.

  • u.

    plan: zijnde een beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wmo 2015 en artikel 2.2 Jeugdwet

  • v.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wmo 2015 en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet;

  • w.

    producten: producten binnen de jeugdhulp die niet binnen een arrangement vallen;

  • x.

    Quickscan: een instrument met als doel het vormen van een toestandsbeeld van de inwoner;

  • y.

    resultaatgebied: leefdomein waarbinnen de zelfredzaamheid moet worden ondersteund door middel van gebruikmaking van een voorziening met eventueel ondersteuningselementen;

  • z.

    verblijf: opvang in een instelling of beschermd wonen met samenhangende ondersteuning;

  • aa.

    vergoeding: persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming die is verstrekt op grond van de Jeugdwet of de Wmo 2015;

  • bb.

    Vraaganalyse (integraal): Een instrument om zicht te krijgen op en vaststellen van de ondersteuningsbehoefte, zelfredzaamheid en gewenste resultaten;

  • cc.

    ZZP: Zelfstandige Zonder Personeel.

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening

  • 1.

    Deze verordening heeft betrekking op de maatschappelijke ondersteuning ten behoeve van ingezetenen van de gemeente Hilvarenbeek.

  • 2.

    Deze verordening heeft betrekking op jeugdhulp voor jeugdigen als bedoeld in artikel 1.1, van de Jeugdwet van wie minimaal een gezaghebbende ouder zijn woonplaats heeft in Hilvarenbeek of die volgens toepasselijk Nederlands recht onder verantwoordelijkheid van de gemeente Hilvarenbeek valt.

  • 3.

    In afwijking van de voorgaande leden kan deze verordening ten aanzien van opvang en beschermd wonen, al dan niet in verband met risico’s voor veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, betrekking hebben op een ieder die zich voor deze ondersteuning tot het college wendt.

Artikel 1.3 Vertegenwoordiger

Waar in deze verordening gesproken wordt over cliënt, kan in voorkomende gevallen ook worden bedoeld de vertegenwoordiger van cliënt.

Hoofdstuk 2 Toegang tot voorzieningen

Artikel 2.1. Toegang tot algemene voorzieningen of overige voorzieningen

  • 1.

    Ingezetenen die een beroep wensen te doen op een algemene voorziening of een overige voorziening, kunnen zich rechtstreeks wenden tot een aanbieder van deze vrij toegankelijke voorziening.

  • 2.

    Er is een breed scala van algemene en overige voorzieningen beschikbaar. Enkele voorbeelden zijn:

  • a.

    Advies en informatie;

  • b.

    Enkelvoudige ambulante opgroei- en opvoedondersteuning;

  • c.

    Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling;

  • d.

    Vertrouwenspersoon;

  • e.

    Kindertelefoon.

  • 3.

    Het college kan voorwaarden en verplichtingen verbinden aan het gebruik van algemene en overige voorzieningen.

Artikel 2.2 Clientondersteuning

  • a. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • b. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger vóór het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 2.3. Melding hulpvraag in de gemeente

  • 1.

    Een melding kan door of namens een cliënt worden gedaan:

  • a.

    bij de door het college vastgestelde professionals uit het lokale dorpsnetwerk, in de buurt waar de persoon woont;

  • b.

    digitaal via het daarvoor door de gemeente ter beschikking gestelde digitale loket;

  • c.

    telefonisch via het centrale informatienummer van de gemeente;

  • d.

    schriftelijk;

  • e.

    via een andere, door het college geopende mogelijkheid.

  • 2.

    De medewerker bevestigt de melding schriftelijk. De medewerker informeert de cliënt of degene namens wie de melding is gedaan over de mogelijkheid om zelf een (familiegroeps)plan te overleggen en gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning. De schriftelijke bevestiging van de melding kan achterwege blijven als door of namens de cliënt wordt aangegeven op basis van de verstrekte informatie naar aanleiding van de melding geen behoefte meer te hebben aan een verdere behandeling van zijn melding.

  • 3.

    Als de in het tweede lid, tweede volzin, genoemde situatie niet van toepassing is, stelt de medewerker een onderzoek in volgens een door het college vast te stellen procedure.

  • 4.

    Als de situatie van de cliënt bij de medewerker voldoende bekend is, kan het onderzoek in overleg met de cliënt worden beperkt tot de onderdelen die volgens de medewerker en de cliënt of zijn vertegenwoordiger van belang zijn in relatie tot de melding.

Artikel 2.4. Onderzoek en weergave naar aanleiding van de melding

  • 1. De medewerker voert op basis van de melding zo spoedig mogelijk een onderzoek uit ter verheldering van de hulpvraag.

  • 2. De medewerker vult op basis van een onderzoeksgesprek een Quickscan dan wel een (integrale) vraaganalyse in, waarin hij de bevindingen van zowel de medewerker als de jeugdige of de ouders weergeeft. Als de cliënt zelf een (familiegroeps-)plan heeft opgesteld, wordt dit in het gesprek als uitgangspunt gehanteerd.

  • 3. Als daarvoor reden bestaat wordt er in samenspraak met cliënt een (integraal) plan van aanpak opgesteld waarin de gemaakte afspraken met de cliënt worden vastgelegd.

  • 4. De medewerker verstrekt de Quickscan en / of de (integrale) vraaganalyse zo spoedig mogelijk na afronding van het onderzoek, maar binnen maximaal 6 weken na melding, aan de cliënt. Als er een (integraal) plan van aanpak wordt opgesteld, wordt dit ook gelijktijdig verstrekt.

Artikel 2.5. Toegang jeugdhulp via het medische domein

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en zover genoemde jeugdhulpaanbieder in overleg met de cliënt van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking of op een andere door het college vastgestelde wijze.

Artikel 2.6. Toegang jeugdhulp via justitieel kader

Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van de jeugdreclassering.

Artikel 2.7. Spoedeisende ondersteuning

Het college kan in spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, na een melding besluiten om onverwijld en zo nodig ambtshalve, een tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.4 of de aanvraag van cliënt. Indien er sprake is van spoedeisende jeugdhulp, treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke voorziening en vraagt het college zo nodig een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.3, juncto artikel 6.1.8, van de Jeugdwet.

Artikel 2.8. Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening en of individuele voorziening

Artikel 2.9. Aanvraag individuele voorziening of maatwerkvoorziening

  • 1.

    De aanvraag voor een individuele voorziening of maatwerkvoorziening wordt schriftelijk ingediend.

  • 2.

    Het college kan in nadere regels bepalen of en in welke situaties voor het indienen van een aanvraag een door het college vastgesteld aanvraagformulier verplicht is;

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid, kan het college in het dringende belang van de cliënt besluiten om een maatwerkvoorziening ambtshalve te verstrekken indien en zolang het niet mogelijk is dat hiervoor door of namens de cliënt een aanvraag wordt ingediend.

Artikel 2.10. Beschikking

  • 1. De cliënt ontvangt een beschikking op een aanvraag voor een maatwerkvoorziening of individuele voorziening waaruit concreet blijkt welke voorziening aan de cliënt wordt verstrekt; of op welke gronden deze wordt geweigerd.

  • 2. In de beschikking wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe de cliënt bezwaar tegen de beschikking kan maken.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

b. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

c. wat de motivatie is voor de toekenning van verstrekte voorziening;

d. hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

e. welke andere voorzieningen binnen het plan van aanpak relevant zijn of kunnen zijn.

  • 4. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt daarnaast in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

c. wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

d. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

e. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 5. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen en maatwerkvoorzieningen

Paragraaf 3.1. inzet individuele en maatwerkvoorzieningen

Artikel 3.1.1. Inzet voorzieningen

1. Het college kan voor de maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp maatwerkvoorzieningen dan wel individuele voorzieningen beschikbaar stellen.

2. Het college kan nadere voorwaarden en verplichtingen verbinden aan het gebruik van maatwerkvoorzieningen en individuele voorzieningen.

1. De voorwaarden en verplichtingen kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

a. de medewerking aan de verduidelijking van de ondersteuningsbehoefte;

b. de medewerking aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het ondersteuningsarrangement, gericht op de daarin geformuleerde resultaten;

c. het naleven van leef- en gedragsregels bij gebruikmaking van een voorziening;

3. De verstrekking van maatwerkvoorzieningen en individuele voorzieningen geschiedt binnen de kaders van de Wmo 2015 en Jeugdwet en het plan is gericht op het behalen van een of meer door het college, in overleg met de cliënt, vastgestelde resultaatgebieden.

Artikel 3.1.2. Individuele voorzieningen

  • 1.

    De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

  • a.

    zonder verblijf:

  • i.

    persoonlijke verzorging;

  • ii.

    begeleiding;

  • iii.

    specialistische ambulante jeugdhulp (inclusief psychologische hulp/specialistische jeugd-geestelijke gezondheidszorg);

  • iv.

    onderzoek en diagnostiek.

  • b.

    met verblijf:

  • i.

    pleegzorg;

  • ii.

    gezinshuizen;

  • iii.

    residentieel (inclusief specialistische jeugd-geestelijke gezondheidszorg);

  • iv.

    kortdurend verblijf, respijtzorg;

  • v.

    gedwongen verblijf;

  • vi.

    bovenregionale gespecialiseerde voorzieningen;

  • vii.

    landelijke gespecialiseerde voorzieningen.

  • 2.

    Naast genoemde individuele voorzieningen in lid 1 en 2 zijn er ook andere voorzieningen mogelijk als dit naar de mening van het college aan een adequate en/of goedkopere oplossing van de hulpvraag bijdraagt.

Artikel 3.1.3. Ondersteuning binnen de Jeugdwet

  • 1.

    De ondersteuning kan bestaan uit door het college vast te stellen arrangementen en producten.

  • 2.

    Het college stelt de omvang van de ondersteuning vast in de intensiteiten, afhankelijk van de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de zorgzwaarte van de cliënt.

  • 3.

    Het college kan de jeugdige tevens in aanmerking laten komen voor vervoer van en naar een locatie waar jeugdhulp wordt geboden. Dit moet noodzakelijk zijn in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid en het sociale netwerk niet in staat is de jeugdige te vervoeren.

Artikel 3.1.4. Ondersteuning Maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De maatwerkvoorzieningen kunnen bestaan uit door het college vast te stellen resultaatgebieden, materiele en immateriële maatwerkvoorzieningen.

  • 2.

    Naast genoemde voorzieningen in lid 1 zijn er ook voorzieningen in de vorm van maatwerk mogelijk als dit naar de mening van het college een adequate en/of goedkopere oplossing van de hulpvraag is, het zogenaamde ppp.

  • 3.

    Het college kan als onderdeel van de resultaatgebieden de cliënt tevens in aanmerking laten komen voor vervoer van en naar de plaats van de inzet van het resultaatgebied Indien dit noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid.

  • 4.

    Het college stelt de omvang van de ondersteuning vast in de intensiteiten, afhankelijk van de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de zorgzwaarte van de cliënt.

Paragraaf 3.2. Criteria voor verstrekking van een individuele en een maatwerkvoorziening

Artikel 3.2.1. Algemene criteria voor een individuele voorziening en een maatwerkvoorziening.

  • 1.

    Een cliënt kan alleen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening indien naar het oordeel van het college bij de cliënt de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk, of met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere voorzieningen afwezig of ontoereikend zijn om:

  • a)

    de beperkingen die de cliënt ondervindt in de zelfredzaamheid of participatie te verminderen of weg te nemen en de cliënt met een, al dan niet aanvullende, maatwerkvoorziening in staat te stellen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven functioneren; of

  • b)

    de problemen die de cliënt ondervindt bij het zich handhaven in de samenleving, als sprake is van een cliënt met psychische of psychosociale problemen of die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te verminderen of weg te nemen en de cliënt met de, al dan niet aanvullende, maatwerkvoorziening in staat wordt gesteld om zich uiteindelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een individuele voorziening voor zover het college heeft vastgesteld dat de jeugdige geen of slechts ten dele een oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden:

  • a)

    op eigen kracht, al dan niet met zijn ouders of andere personen uit zijn netwerk;

  • b)

    door gebruik te maken van een overige voorziening;

  • c)

    of door gebruik te maken van de mogelijkheden in het kader van andere voorliggende voorzieningen of regelgeving.

  • 3.

    Het college kent eveneens een individuele voorziening toe in de gevallen als bedoeld in artikel 2.5 en 2.6.

  • 4.

    Het college besluit, indien de cliënt op een individuele voorziening of een maatwerkvoorziening is aangewezen, tot de goedkoopst adequate voorziening.

  • 5.

    Het college kan een maatwerkvoorziening, anders dan in de vorm van dienstverlening, in bruikleen of in eigendom toekennen.

Artikel 3.2.2. Algemene aanvullende criteria Maatwerkvoorziening

In aanvulling op artikel 3.2.1 hanteert het college voor een maatwerkvoorziening, gericht op het versterken of behoud van de zelfredzaamheid of participatie de volgende criteria:

  • a.

    de cliënt heeft adequaat, binnen de eigen mogelijkheden, geanticipeerd op de aanwezige beperkingen of op de gevolgen van de diverse levensfases waar een ieder mee te maken krijgt of kan krijgen;

  • b.

    de maatwerkvoorziening is, gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving en brengt geen gezondheidsrisico’s met zich mee;

  • c.

    het is geen verzoek tot vervanging van een eerder verstrekte voorziening terwijl deze nog in voldoende mate ondersteuning biedt bij de belemmeringen van de cliënt en de voorziening nog niet technisch is afgeschreven;

  • d.

    de melding is gedaan op een zodanig moment, dat een objectieve beoordeling van de noodzaak voor of de wijze van ondersteuning kan plaatsvinden;

  • e.

    de cliënt verleent medewerking aan het opstellen en nakomen van het ondersteuningsplan dat naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor het bereiken van de doelen binnen de resultaatgebieden;

  • f.

    de noodzaak tot het opnieuw verstrekken van een voorziening valt niet aan de cliënt te verwijten;

  • g.

    de noodzakelijke maatwerkvoorziening leidt tot meerkosten voor de cliënt ten opzichte van de situatie waarin een vergelijkbare persoon zonder dergelijke belemmeringen verkeert.

Artikel 3.2.3. Aanvullende criteria maatwerkvoorziening mantelzorgondersteuning met verblijf

Voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van mantelzorgondersteuning, gepaard gaand met verblijf, gelden de volgende aanvullende criteria:

  • a.

    ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg levert is naar het oordeel van het college noodzakelijk;

  • b.

    de cliënt is gedurende maximaal 3 etmalen per week aangewezen op deze maatwerkvoorziening.

Artikel 3.2.4. Aanvullende criteria voor maatwerkvoorziening doventolk

Voor een maatwerkvoorziening voor het inschakelen van een doventolk gelden de volgende aanvullende criteria:

  • a.

    de cliënt is doof, doof blind of zwaar slechthorend;

  • b.

    de doventolk is noodzakelijk voor zijn zelfredzaamheid in de privé-situatie.

Artikel 3.2.5. Aanvullende criteria maatwerkvoorziening sociaal-recreatief vervoer

  • 1.

    Het college kan regels stellen waarbij het reisbereik per jaar gemaximeerd wordt bij de verstrekking van een vervoersvoorziening voor sociaal recreatiefvervoer. Het college legt het primaat bij het gebruik van het CVV, als het CVV de cliënt naar het oordeel van het college in voldoende mate in staat stelt tot participatie.

  • 2.

    Als het college van oordeel is dat het primaat van het CVV op de cliënt van toepassing is, doch deze wenst hier geen gebruik van te maken, dan kan de cliënt in aanmerking komen voor een pgb, mits de cliënt voldoet aan de door het college te stellen voorwaarden.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels voor het gebruik van het CVV.

Artikel 3.2.6. Aanvullende criteria maatwerk woonvoorzieningen

  • 1.

    Het college kan een maatwerk woonvoorziening verstrekken voor de aanpassing van de eigen woning als een verhuizing geen adequate oplossing biedt voor cliënt. Ook kan het college een maatwerkvoorziening verstrekken aan de cliënt die in een instelling woont, voor het bezoekbaar maken van een woning waarin hij regelmatig komt, in de zin dat de woonkamer en het toilet door hem bereikt en gebruikt kunnen worden, voor zover de woning in de gemeente Hilvarenbeek staat.

  • 2.

    Een woonvoorziening voor de aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte in een wooncomplex is niet mogelijk als het wooncomplex specifiek is bestemd voor de huisvesting van ouderen of personen met een beperking.

  • 3.

    Het college weigert een voorziening indien de belemmeringen ondervonden in de woning te wijten zijn aan achterstallig onderhoud dan wel het gevolg zijn van de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de daaromtrent geldende wettelijke eisen.

  • 4.

    Het college verstrekt geen woonvoorziening als de cliënt woont in een hotel, pension, trekkerswoonwagen, vakantiewoning welke niet voor permanente bewoning is bestemd, tweede woning of opvang met verblijf.

Artikel 3.2.7. Aanvullende criteria voor beschermd wonen:

  • 1.

    In aanvulling op artikel 3.2.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor opvang als hij

  • a)

    feitelijk of residentieel dakloos is, al dan niet voorgaand aan opname in een (psychiatrische) kliniek, of aan detentie, en

  • b)

    beperkt zelfredzaam is op meerdere door het college aan te wijzen leefgebieden, en

  • c)

    niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiele dakloosheid op kunnen heffen.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 3.2.1 kan een slachtoffer van huiselijk geweld in aanmerking komen voor opvang als deze

  • a)

    slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is, en

  • b)

    18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en

  • c)

    geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 3.2.1. kan een cliënt in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

  • a)

    hij een psychiatrische aandoening heeft, en

  • b)

    er voor hem sprake is van een noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de psychiatrische aandoening, en

  • c)

    hij niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

  • 4.

    Beschermd wonen wordt verstrekt overeenkomstig de geldende raadsverordening van de centrumgemeente Tilburg en de hierop gestoelde nadere regels en/of beleidsregels van de centrumgemeente Tilburg.

Paragraaf 3.3. Een gezin, een plan een aanspreekpunt

Artikel 3.3.1. Verstrekking binnen een gezin

  • 1.

    Als er binnen een gezin sprake is van een behoefte aan zowel maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, verleent het college deze waar mogelijk op basis van een integraal plan van aanpak.

Paragraaf 3.4. Waardering mantelzorgers

Artikel 3.4.1. Blijk van waardering voor mantelzorgers

Het college draagt op passende wijze zorg voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de

mantelzorgers van cliënten.

Paragraaf 3.5. Tegemoetkoming meerkosten

Artikel 3.5.1. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

  • 1.

    Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. Het college zal hierover nadere regels stellen.

  • 2.

    Deze tegemoetkoming kan inkomensafhankelijk zijn.

Hoofdstuk 4 Ondersteuning in de vorm van een pgb

Artikel 4.1. Mogelijkheden tot het kiezen voor een pgb

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en/of individuele voorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een door het college te verstrekken pgb, dient de cliënt daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De cliënt maakt hierbij gebruik van een door het college ter beschikking gesteld format, samen met een zorg- en budgetplan, waarbij de cliënt aangeeft:

  • a.

    wat hij met het pgb wenst in te kopen;

  • b.

    waarom hij, in het kader van de Jeugdwet, de ondersteuning in natura niet passend acht;

  • c.

    waarom hij de ondersteuning in de vorm van een pgb wenst te ontvangen;

  • d.

    indien van toepassing: wie hij heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het pgb te behartigen en de aan het pgb verbonden taken uit te voeren;

  • e.

    hoe hij de ondersteuning wenst te organiseren;

  • f.

    op welke wijze de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd;

  • g.

    een onderbouwde begroting.

  • 2.

    Een pgb is alleen mogelijk als:

  • naar het oordeel van het college is voldaan aan voorwaarden gesteld in artikel 8.1.1 eerste, tweede en derde lid Jeugdwet en artikel 2.3.6, eerste, tweede en derde lid Wmo 2015 en de weigeringsgronden van artikel 8.1.1 vierde lid Jeugdwet en 2.3.6 vijfde lid Wmo 2015 niet van toepassing zijn.

  • 3.

    Een pgb is niet mogelijk:

  • a.

    als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.7;

  • b.

    voor zover het pgb is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij hiervoor expliciet vooraf toestemming is gegeven door het college, al dan niet op basis van het in het eerste lid bedoelde zorg- en budgetplan;

  • c.

    voor sociaal-recreatief vervoer als de cliënt in deze behoefte kan voorzien door gebruik te maken van het CVV, tenzij de cliënt gebruik maakt van de in artikel 3.2.5, tweede lid genoemde mogelijkheid;

  • d.

    voor zover deze is bedoeld voor begeleidings- of administratiekosten in verband met het pgb.

  • 4.

    Een cliënt heeft de mogelijkheid om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het informele circuit indien:

  • a)

    hij daarvoor blijkens het ingediende zorg- en budgetplan aan die persoon een vergoeding verstrekt die past binnen de kaders van het maximale pgb-tarief dat het college ter beschikking stelt voor informele zorg;

  • b)

    deze zorg voldoet aan het door het college te stellen kwaliteitseisen;

  • c)

    de persoon heeft aangegeven dat het leveren van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelingen voor hem niet tot een overbelasting leidt.

  • 5.

    De ondersteuning in de vorm van dienstverlening binnen het geheel van resultaatgebied kan òf in de vorm van een maatwerkvoorziening/ individuele voorziening in natura òf in de vorm van een pgb worden verstrekt. Een uitzondering hierop is een pgb inzet vanuit informele zorg. Dit is mogelijk naast de zorg in natura.

Artikel 4.2. Hoogte van het pgb en begroting

  • 1.

    Het college stelt de hoogte van het pgb vast op basis van de door de cliënt ingediende begroting voor de benodigde ondersteuning, voor zover dit blijft binnen de grenzen van de maximale pgb-tarieven, zoals genoemd in deze paragraaf voor de betreffende vorm van ondersteuning.

  • 2.

    Het college houdt bij de vaststelling van de hoogte van het pgb rekening met de omstandigheid of er sprake is van professionele ondersteuning of ondersteuning in het informele circuit. De kostprijs van een persoonsgebonden budget voor een individuele voorziening en een niet-materiële maatwerkvoorziening (dienstverlening) richt zich naar de kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura waarbij de volgende differentiatie wordt toegepast:

  • a.

    Een geregistreerde (zorg)organisatie/instelling en zzp 90%

  • b.

    Informele zorg 50%

  • 3.

    Het college stelt nadere criteria op om te bepalen of er sprake is van professionele ondersteuning door een organisatie of zelfstandige zonder personeel, waarbij het college waar mogelijk aansluit bij de kwaliteitscriteria die worden gesteld aan aanbieders.

  • 4.

    Voor zover de cliënt door de verstrekking van een pgb kosten bespaart voor een in zijn situatie algemeen gebruikelijk te achten product, kan het college besluiten die kosten in mindering te brengen op het pgb.

  • 5.

    Het college kan regels stellen, omtrent de mogelijkheid om per jaar in de begroting een bedrag op te nemen dat niet bestemd is voor salariskosten, maar voor andersoortige kosten in relatie tot de dienstverlener. Dit kan dan alleen bij een pgb voor dienstverlening.

Artikel 4.3. Pgb overige maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Het college stelt het pgb voor overige immateriële en materiele maatwerkvoorzieningen vast op maximaal de kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura, waarbij het college er zorg voor draagt dat de cliënt met het pgb in staat is kwalitatief goede ondersteuning in te kopen.

  • 2.

    Het college kan het pgb in ieder geval lager vaststellen dan de kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura, als in de kostprijs salariskosten zijn begrepen en de cliënt gebruik maakt van ondersteuning in het informele circuit.

Artikel 4.4. Besteding en verantwoording van het pgb

Het college kan in nadere regels criteria stellen aan:

  • a.

    de periode waarbinnen een pgb moet zijn besteed;

  • b.

    de verantwoording van het pgb.

Hoofdstuk 5 Bijdragen voor het gebruik van maatwerkvoorzieningen

Artikel 5.1 Compensatie algemeen gebruikelijke kosten

  • 1.

    De aanbieder van een algemene of maatwerkvoorziening kan aan de cliënt een bijdrage vragen ter gehele of gedeeltelijke compensatie van de algemeen gebruikelijke kosten die de cliënt uitspaart doordat deze onderdeel uitmaken van de algemene of maatwerkvoorziening, voor zover dat tussen college en aanbieder is afgesproken. Het gaat hierbij in ieder geval om algemeen gebruikelijke kosten:

  • a.

    voor het gebruik van consumpties en maaltijden bij dag- en nachtopvang;

  • b.

    voor het gebruik van materialen bij dagbesteding;

  • c.

    voor het gebruik van woonruimte;

  • d.

    voor het gebruik van Vervoer op Maat;

  • e.

    voor het doen van een was;

  • f.

    voor uitstapjes.

  • 2.

    De compensatie, bedoeld in het vorige lid, wordt door het college vastgesteld op basis van objectieve Criteria.

  • 3.

    De aanbieder informeert de cliënt over de verschuldigdheid en hoogte van de bijdrage.

Artikel 5.2 Algemene voorziening

  • 1.

    De cliënt is voor een gebruik van de huishoudelijke hulp toelage een bijdrage verschuldigd van € 10,00 per uur.

  • 2.

    De cliënt is de bijdrage in principe verschuldigd aan de aanbieder.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels voor het gebruik van de huishoudelijke hulp toelage.

Artikel 5.3 Eigen bijdrage maatwerkvoorziening en pgb

  • 1.

    Een cliënt is voor een maatwerkvoorziening of pgb een inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    Indien de maatwerkvoorziening of pgb is verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing van een minderjarig kind, is de eigen bijdrage verschuldigd door de in artikel 2.1.5, eerste lid, van de wet, bedoelde persoon of personen. De eigen bijdrage is alleen verschuldigd op de meerwaarde welke optreedt als gevolg van de woningaanpassing.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is geen eigen inkomens- en vermogensafhankelijke bijdrage verschuldigd voor:

  • a.

    het gebruik van Collectief Vraagafhankelijk Vervoer voor sociaal-recreatief vervoer;

  • b.

    het gebruik van een doventolk;

  • c.

    de aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte in een wooncomplex.

Artikel 5.4. Berekening eigen bijdrage maatwerkvoorziening en pgb

  • 1.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb is gelijk aan de maximale eigen bijdrage die mogelijk is op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2.

    Het college brengt de eigen bijdrage in rekening:

  • a.

    voor dienstverlening: zolang de indicatie voor de dienstverlening niet is ingetrokken en er in een periode ondersteuning is geboden;

  • b.

    voor een voorziening in natura, anders dan onder a: zolang de cliënt gebruik maakt van of in het bezit is van de voorziening of, als dat korter is, totdat de niet per periode vastgestelde kostprijs van de eenmalig verstrekte voorziening is voldaan;

  • c.

    voor eenmalig verstrekte voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget: tot de hoogte van het verstrekte persoonsgebonden budget is voldaan;

  • d.

    bij een periodieke pgb-verstrekking: over iedere periode waarover een pgb wordt verstrekt.

  • 3.

    Het college kan regels stellen om de periode waarover de eigen bijdrage betaald moet worden te maximeren. Hierbij kan per voorziening een andere periode aangehouden worden.

Artikel 5.5. Eigen bijdrage verblijf

  • 1.

    Een cliënt kan voor verblijf in een opvang of beschermd wonen een eigen bijdrage verschuldigd zijn.

  • 2.

    Het college bepaalt bij nadere regeling:

  • a.

    of en zo ja, de hoogte van deze eigen bijdrage, met inachtneming van het gestelde in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • b.

    op welke wijze de kostprijs van opvang en verblijf wordt bepaald;

  • c.

    door welke instantie in de gevallen artikel bedoeld in 2.1.4 zevende lid de eigen bijdrage voor verblijf wordt vastgesteld en geïnd.

  • 3.

    Het college kan aanvullende regels stellen ten aanzien van deze eigen bijdrage, dit met inachtneming van de het gestelde in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Hoofdstuk 6 Vaststelling kostprijs maatwerkvoorziening en pgb Wmo 2015

Artikel 6.1. Vaststelling kostprijs pgb

  • 1.

    De kostprijs van een eenmalig pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb dat is verstrekt.

  • 2.

    De kostprijs van een periodiek verstrekt pgb is per periode gelijk aan de hoogte van het pgb dat over deze periode is verstrekt.

Artikel 6.2. Vaststelling kostprijs maatwerkvoorziening in natura

  • 1.

    De kostprijs van een eenmalig verstrekte maatwerkvoorziening in natura, anders dan voor dienstverlening, opvang of beschermd wonen, wordt als volgt vastgesteld:

  • a.

    als er sprake is van een maatwerkvoorziening in natura die door de gemeente wordt gehuurd, wordt de kostprijs per periode vastgesteld en is gelijk aan de huur die de gemeente voor de voorziening over die periode verschuldigd is aan de verhuurder van de voorziening;

  • b.

    als er sprake is van een maatwerkvoorziening in natura die door de gemeente wordt of zou worden ingekocht, wordt de kostprijs vastgesteld op de vergoeding die de gemeente hiervoor verschuldigd is of zou zijn als hij deze had ingekocht.

  • 2.

    De kostprijs van een arrangement voor dienstverlening, opvang of beschermd wonen in natura wordt per periode vastgesteld en is gelijk aan de vergoeding die de gemeente voor de dienstverlening, opvang of beschermd wonen over die periode verschuldigd is.

Hoofdstuk 7 Kwaliteit, klachten en inspraak

Artikel 7.1. Kwaliteitseisen

  • 1.

    Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 2.

    Het college draagt er zorg voor dat de kwaliteitseisen, genoemd in artikel 4.1.1 Jeugdwet en artikel 3.1 van de Wmo 2015, worden opgenomen in de contracten met de aanbieders. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van medewerkers daaronder begrepen door:

  • a.

    het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • b.

    het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

  • c.

    erop toe te zien dat beroepskrachten en vrijwilligers tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 3.

    Als een aanbieder gebruik maakt van een onderaannemer, is de hoofdaanbieder er verantwoordelijk voor dat de onderaannemer voldoet aan de kwaliteitseisen die het college aan de ondersteuning stelt.

  • 4.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 5.

    Het college stelt nadere regels omtrent de kwaliteit waaraan een maatwerkvoorziening welke met een pgb wordt ingekocht moet voldoen.

Artikel 7.2. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wmo 2015 en artikel 11 van de Jeugdwet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      1°. een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wmo 2015, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wmo 2015, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op onder andere de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen;

  • 4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 7.3. Melding calamiteiten en geweld

  • 1.

    Door het college aangewezen medewerkers waar inwoners zich kunnen melden alsmede de aanbieders van maatwerkvoorzieningen in de vorm van dienstverlening en aanbieders binnen de jeugdhulp dienen te handelen conform de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

  • 2.

    Aanbieders melden calamiteiten en geweld bij het aanbieden van een maatwerkvoorziening actief aan de daarvoor door het college aangewezen toezichthouder.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, Wmo 2015, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college zal ter uitvoering van dit artikel nadere regels vaststellen.

Artikel 7.4. Klachten tegen medewerkers

De Klachtenregeling gemeente Hilvarenbeek is van toepassing voor de afhandeling van klachten (qua bejegening) van de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen (niet zorg-inhoudelijk) als bedoeld in deze verordening.

Artikel 7.5. klachten aanbieders

  • 1.

    Iedere aanbieder stelt een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle dienstverlening.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en indien gewenst een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en indien gewenst in overleg met de cliëntenraden.

Artikel 7.6. Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van maatschappelijke ondersteuning

  • 2.

    Een jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 4.2.4, van de Jeugdwet is verplicht een regeling te treffen voor medezeggenschap conform paragraaf 4.2.b van de Jeugdwet.

  • 3.

    De aanbieder draagt er zorg voor dat de informatie over de medezeggenschap en klachtbehandeling voldoende kenbaar zijn voor de cliënten van zijn organisatie.

  • 4.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en indien gewenst in overleg met de cliëntenraden.

Artikel 7.7. Betrokkenheid ingezetenen bij de uitvoering van de wet

  • 1. Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste lid.

Hoofdstuk 8 Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik van de maatwerkvoorzieningen / individuele voorzieningen en herziening, intrekking en tergvordering

Artikel 8.1. Tegengaan oneigenlijk gebruik

  • Het college treft de nodige maatregelen om het oneigenlijk gebruik van individuele voorzieningen en maatwerkvoorzieningen te voorkomen en fraude te bestrijden. Tot deze maatregelen behoren in ieder geval:

  • a.

    samenwerking zoeken met organisaties die zich ook bezighouden met het tegengaan van oneigenlijk gebruik en fraude op het terrein van de zorg of aanverwante terreinen;

  • b.

    het aanwijzen van toezichthouders;

  • c.

    aanbieders worden verplicht gesteld kosteloos hun medewerking te verlenen aan onderzoeken door of namens het college;

  • d.

    het college maakt afspraken met aanbieders van voorzieningen over de facturatie, resultaatsturing en accountantscontroles, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties.

  • e.

    beperking van de looptijd van de toekenning van een maatwerkvoorziening, zodat periodiek kan worden bezien of de toekenning aan de cliënt, alsmede zijn pgb-budget, nog past bij zijn individuele situatie;

  • f.

    een grondige toets bij de toegang tot individuele en maatschappelijke ondersteuning:

    • a.

      op de regiemogelijkheden van de cliënt of degene die de cliënt daarvoor wenst in te schakelen;

    • b.

      op de kwaliteit van de invulling van het door de cliënt te overleggen zorg- en budgetplan, mede met het oog op de te bereiken resultaten;

  • g.

    monitoring van het gebruik van het pgb en de behaalde resultaten;

  • h.

    het opstellen van een pgb-vergoedingenlijst waarin opgenomen is welke kosten wel en niet uit het pgb betaald mogen worden.

Artikel 8.2. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Een ontvanger van een maatwerkvoorziening of een individuele voorziening of de ouder van een betrokken jeugdige doet onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening of individuele voorziening.

  • 2.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening herzien of intrekken indien het college vaststelt dat:

  • a.

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening, individuele voorziening of het pgb is aangewezen;

  • c.

    de maatwerkvoorziening, individuele voorziening of pgb niet meer toereikend is te achten;

  • d.

    de cliënt niet voldoet aan de maatwerkvoorziening, individuele voorziening of pgb verbonden voorwaarden; of

  • e.

    de cliënt de maatwerkvoorziening, individuele voorziening of pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Indien het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens, en in geval van een maatwerkvoorziening opzettelijk, heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die deze onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft:

  • a.

    geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte verstrekte individuele voorziening of maatwerkvoorziening; of

  • b.

    de cliënt verplichten de maatwerkvoorziening in te leveren;

  • c.

    het ten onrechte ontvangen pgb terugvorderen.

  • 5.

    Een pgb wordt geacht niet te zijn besteed voor het doel waarvoor het is bestemd, als blijkt dat het pgb niet binnen een redelijke termijn na het beschikbaar zijn van het budget is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 6.

    Het genoemde in lid 1 tot en met 5 is overeenkomstig van toepassing op voorzieningen verstrekt op basis van artikel 3.1.2 lid 3 en artikel 3.1.4 lid 2 van deze verordening.

Artikel 8.3. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, derde lid, onder d.

  • 3.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 9 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 9.1 Evaluatie

Het college rapporteert jaarlijks aan de gemeenteraad welke resultaten in het betreffende jaar zijn behaald.

Artikel 9.2 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en door het college vastgestelde bedragen verhogen of verlagen. Het college kan per voorziening bepalen welke prijsindex hierbij wordt gehanteerd.

Artikel 9.3 Nadere regels en beleidsregels

Het college kan nadere regels en beleidsregels vaststellen ter uitvoering van deze verordening.

Artikel 9.4 Onvoorzien en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9.5 Intrekking oude verordening

De Verordening jeugdhulp gemeente Hilvarenbeek 2017 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Hilvarenbeek 2017 worden ingetrokken.

Artikel 9.6 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Aanvragen voor ondersteuning die bij het college zijn ingediend voor 1 april 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens onderhavige verordening.

  • 2.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening jeugdhulp 2017 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2017 wordt beslist met inachtneming van de verordening waarop het besluit is gebaseerd.

  • 3.

    Het college heeft de bevoegdheid een besluit op grond van de Verordening jeugdhulp 2017 en de verordening maatschappelijke ondersteuning 2017 te herzien met toepassing van onderhavige verordening:

  • a.

    op de gronden, vermeld in de toepasselijke Vj&mo 2019;

  • b.

    indien er wijzigingen plaatsvinden in de omstandigheden waarop het besluit is gebaseerd;

  • c.

    indien uit een door het college uitgevoerd heronderzoek blijkt dat er met toepassing van deze verordening een afwijkend besluit zou zijn genomen;

  • 7.

    Het college heeft de bevoegdheid om een onterecht verstrekt/genoten pgb terug te vorderen o.b.v. van toepassing zijnde wet en regelgeving.

Artikel 9.7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 april 2019.

Artikel 9.8 Citeertitel

Ondertekening

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Hilvarenbeek 2019 of Vj&mo 2019.

Aldus vastgesteld te Hilvarenbeek op 28 maart 2019

Toelichting Verordening Jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Gemeente Hilvarenbeek 2019

Algemeen

Op 1 januari 2015 zijn de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in werking getreden. Op basis van deze wetten zijn veel taken welke voorheen bij de provincie of het rijk waren belegd naar de gemeente overgeheveld. Dit heeft geresulteerd in twee gemeentelijke verordeningen:

- Verordening Jeugdhulp gemeente Hilvarenbeek 2015;

- Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Hilvarenbeek 2015

Met ingang van 1 januari 2017 zijn binnen deze verordeningen voornamelijk technische wijzigingen doorgevoerd.

De verordeningen jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuningen waren daar waar mogelijk op elkaar afgestemd.

De afgelopen jaren heeft er een doorontwikkeling plaatsgevonden van beide wetten. Mede als gevolg van eigen opgedane ervaringen, gewijzigde inkoop en de ontwikkelingen binnen de rechtspraak heeft er de afgelopen jaren een doorontwikkeling plaatsgevonden.

Op 21 december 2017 heeft de gemeenteraad van Hilvarenbeek het ‘Koersdocument Sociaal Domein’ vastgesteld, dat de basis vormt voor een verdere doorontwikkeling van onder andere de Jeugdhulp en de maatschappelijke ondersteuning.

In het ‘Koersdocument Sociaal Domein’ komt tot uitdrukking dat we als gemeente verdere stappen willen zetten in de samenwerking, ook op het gebied van de jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. Dit is onder andere zichtbaar in de ‘Ambitie Samen’. Het opstellen van een gezamenlijke verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning past hierbij.

Naast dat twee verordeningen zijn samengevoegd en dit een aantal technische wijzigingen met zich meebrengt zijn er binnen deze verordening ook een aantal wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van voorgaande verordeningen. De belangrijkste zijn:

De bijdrage voor een algemene voorziening wordt in de verordening opgenomen:

Op basis van jurisprudentie moet de hoogte van de bijdrage voor een algemene voorziening waarbij de voorwaarden door de gemeente worden vastgesteld door de raad worden vastgesteld. Dit kan niet meer door het college gebeuren op basis van een nadere regel.

De AMvB inzake nadere eisen ten aanzien van verhouding kwaliteit en kostprijs:

De gemeente dient uitvoering te geven aan een nieuw artikel dat aan het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is toegevoegd. Dit artikel heeft tot doel dat de gemeente een reële prijs betaalt voor Wmo-diensten, waarmee de aanbieder kan voldoen aan de gemeentelijke eisen van kwaliteit en continuïteit van deze dienst en de arbeidsrechtelijke verplichtingen aan de beroepskracht die de dienst verleent. Daarmee is het een onderwerp van de onderhandeling tussen instelling en gemeente. De AMvB is van toepassing op alle vormen van Wmo-dienstverlening, uitgezonderd de verstrekking van hulpmiddelen, individuele vervoersvoorzieningen en woningaanpassingen. De strekking van uitwerking en vertaling van deze AMvB is opgenomen in artikel 7.2 van de Verordening.

Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing in het kader van de Jeugdwet.

De differentiatie in de hoogte van het pgb wordt in de verordening opgenomen:

Op basis van rechtspraak behoort het aanbrengen van een differentiatie in de tarieven van de pgb tot de bevoegdheid van de Raad en niet meer ter regeling van het college. Dit is nu verder geregeld in artikel 4.2 van de verordening.

In de verordening wordt de juridische basis gelegd voor het toepassen van ‘maatwerk’:

In enkele gevallen is de ondersteuning welke geboden wordt op basis van een individuele voorziening dan wel maatwerkvoorziening onvoldoende om de beperkingen, welke de cliënt in de zelfredzaamheid ondervindt, op te heffen dan wel te verminderen. Om hier toch de juiste ondersteuning in te kunnen zetten is er de mogelijkheid gecreëerd om hier een andere vorm van maatwerk in te zetten, het Persoonlijk Passend Pakket (P.P.P.) De juridische basis hiervoor wordt verankerd in artikel 3.1.2 lid 3 en artikel 3.1.4 lid 2 van deze verordening.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Definities

Definities die zijn opgenomen in de Jeugdwet en de Wmo 2015 en het daarop gebaseerde uitvoeringsbesluit WMO 2015 zijn, op enkele uitzonderingen na, niet opgenomen in de definities. Alleen waar het opnemen in de definities iets toevoegt zijn ze opgenomen.

Dorpsnetwerk

We gaan ervanuit dat de inwoner zoveel als mogelijk binnen het eigen dorpsnetwerk een oplossing vindt om zijn zelfredzaamheid en participatie te bevorderen of te behouden. Daar waar een inwoner daar zelfstandig niet toe in staat is kan hij bij een professional binnen het dorpsnetwerk een vraag stellen of een melding doen voor maatschappelijke ondersteuning.

Individuele voorziening en maatwerkvoorziening

De Jeugdwet en de Wmo 2015 hanteren verschillende termen voor de voorzieningen op basis waarvan ondersteuning wordt ingezet. Dit leidt tot verwarring.

Als het een ondersteuning betreft in het kader van de Jeugdwet dan spreken we over een ‘individuele voorziening’. Binnen onze gemeente noemen we dit ook ‘maatwerkvoorziening jeugd’. Binnen de Wmo hebben we het over een ‘maatwerkvoorziening’.

Ook voorzieningen in het voorliggende veld worden binnen de Wmo en de Jeugdwet anders genoemd. Binnen de Jeugdwet wordt dit overige voorziening genoemd terwijl binnen de Wmo dit een voorliggende voorziening wordt genoemd.

De terminologie die de onderscheidende wetten hanteren wordt in deze verordening aangehouden.

Persoonlijk Passend Pakket (P.P.P.)

Binnen de regio Hart van Brabant is een budget beschikbaar om out of de box ondersteuning in te kunnen zetten. Dit maakt ondersteuning naast de individuele en maatwerkvoorzieningen mogelijk.

M elding

De melding is in de wet niet gedefinieerd, terwijl het wel een belangrijk moment markeert in de toegang. Om die reden is hier een definitie van het begrip opgenomen. Vanaf de melding start de onderzoeksperiode, afgesloten door een verslag.

QuickScan

De QuickScan is een instrument met als doel het vormen van een toestandsbeeld van een cliënt/burger door een medewerker of een professional uit het dorpsnetwerk, op basis van een snelle scan, waarbij de problematiek op (meerdere) leefgebieden en de zelfredzaamheid in kaart wordt gebracht. Daarnaast heeft de QuickScan als doel te bepalen of en zo ja welke vervolgstappen nodig zijn.

Vraaganalyse

In de wet wordt gesproken over een verslag. Binnen de gemeente Hilvarenbeek wordt dit verslag in een ( integrale) vraaganalyse weergegeven. Het doel van de (integrale) vraaganalyse is, samen met de cliënt, zicht te krijgen op en vaststellen van de ondersteuningsbehoefte, zelfredzaamheid en de gewenste resultaten. Dit is vervolgens de inbreng voor het (integrale) plan van aanpak. Een Quickscan kan in de plaats van een verslag komen indien de hulpvraag geen verdere verduidelijking behoeft.

Artikel 1.2. Reikwijdte verordening

Om in aanmerking te kunnen komen voor maatschappelijke ondersteuning op grond van deze verordening moet iemand ingezetene zijn van de gemeente Hilvarenbeek. Iemand is ingezetene als hij staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie als inwoner van de gemeente. Wie als ingezetene van de gemeente wordt beschouwd vanuit de Jeugdwet wordt bepaald door toepassing van het woonplaatsbeginsel. Dit kan voor de jeugdigen heel ingewikkeld liggen, bijvoorbeeld bij gescheiden ouders, voogdij kind en instelling.

Artikel 1.3. Vertegenwoordiger

In de Wmo 2015 is de vertegenwoordiger gedefinieerd als “persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake”. In de Jeugdwet is dit begrip meer gericht op cliënten die vanwege hun leeftijd of om andere redenen een andere persoon, vaak een van de ouders, namens hen moeten laten optreden.

Het begrip vertegenwoordiger wordt in deze verordening echter gebruikt als overkoepelend begrip en is bedoeld om aan te geven dat het hier degene betreft die een aanvraag namens de cliënt mag indienen of namens hem mag handelen in relatie tot het persoonsgebonden budget. Als een cliënt niet zelfstandig in staat is tot het behartigen van zijn belangen, bijvoorbeeld als gevolg van een verstandelijke of psychogeriatrische beperking, of omdat het om een kind gaat, kan deze vertegenwoordiger zijn plaats innemen bij het doen van de melding en het indienen van de aanvraag.

Het college zal er op toezien dat de vertegenwoordiger ook werkelijk de belangen van de cliënt vertegenwoordigt. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan het college een gemachtigde (waarmee de vertegenwoordiger feitelijk gelijk gesteld kan worden) worden geweigerd als tegen die gemachtigde ernstige bezwaren bestaan.

Hoofdstuk 2 Toegang tot voorzieningen

Artikel 2.1. Toegang tot algemene voorzieningen of overige voorzieningen

Inherent aan algemene voorzieningen (Wmo 2015) en overige voorzieningen (Jeugdwet) is, dat deze zonder of met slechts een geringe toetsing zoals bijvoorbeeld een leeftijdsgrens, vrij toegankelijk zijn. Daarom kan de cliënt zich rechtstreeks tot deze voorzieningen wenden.

De voorwaarden die het college aan het gebruik van algemene voorzieningen verbindt gaan om algemene criteria en voorwaarden die niet afhankelijk zijn van de persoonlijke situatie van de cliënt.

Ook personen die op grond van de Wet langdurige zorg in een instelling verblijven kunnen gebruik maken van een algemene voorziening.

Artikel 2.2. Clientondersteuning

Binnen de door de gemeente vastgestelde ondersteuningsstructuur wordt cliëntondersteuning geboden. Professionals bieden onafhankelijk informatie, advies en ondersteuning.

In het geval een inwoner behoefte heeft aan onafhankelijke ondersteuning door een professional die geen deel uitmaakt van de lokale ondersteuningsstructuur is cliëntondersteuning beschikbaar door een door de gemeente aangewezen instantie. De inwoner kan ook andere instanties of personen hiervoor benaderen.

Het staat de cliënt vrij om zich bij te laten staan door iemand van zijn/haar keuze (vrijwillig of professioneel) uit zijn/haar sociale netwerk dan wel dorpsnetwerk.

Het verstrekken van informatie over onafhankelijke cliëntondersteuning vindt plaats na melding dan wel tijdens het eerste gesprek dat met inwoners in het kader van het onderzoek wordt gevoerd. Daarnaast communiceren we dit via de gemeentelijke communicatiekanalen.

Artikel 2.3. Melding hulpvraag in de gemeente

Voor deze verordening is het begrip “melding” van toepassing voor zowel op maatschappelijke ondersteuning als op jeugdhulp.

Met de melding maakt een persoon, of iemand namens deze persoon, zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp kenbaar bij het college. Een melding die geen betrekking heeft op de definitie van maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp, is dus niet een melding in de zin van deze verordening.

Een melding kan gedaan worden in persoon bij een door het college vastgestelde professional uit het dorpsnetwerk van de inwoner. Als de inwoner zich daarbij niet prettig voelt, staan er ook andere mogelijkheden open om zich te melden, waaronder digitaal, schriftelijk of telefonisch.

Artikel 2.4 Onderzoek en weergave naar aanleiding van de melding

Een melding zal gevolgd worden door een gesprek met een door het college aangewezen medewerker. Wie dat is, is afhankelijk van de gestelde hulpvraag en of iemand al bekend is. Dit kan ook via het SamenZorgTeam (SZT) als er sprake is van complexe, op meerdere leefgebieden, specialistische problematiek en onvoldoende zelfredzaamheid van de cliënt.

Als de situatie van de cliënt bij de medewerker voldoende bekend is, kan het onderzoek in overleg met de cliënt worden beperkt tot de onderdelen die volgens de medewerker en de cliënt of zijn vertegenwoordiger of mantelzorger van belang zijn in relatie tot de melding. Dit mag echter niet ten koste gaan van de integraliteit. Het onderzoek bestaat uit een QuickScan en/of een (integrale) vraaganalyse.

Heeft de melding betrekking op beschermd wonen, dan geldt hiervoor dat deze landelijk toegankelijk is. Dit betekent dat een inwoner overal terecht moet kunnen voor opvang en beschermd wonen (woonplaatsbeginsel).

Vervolgens is zorgvuldig dossiervorming en zorgvuldige procedure van belang. Het doel van het opstellen van een onderzoek (in Hilvarenbeek de middelen QuickScan en (Integrale) vraaganalyse) is, samen met de cliënt, zicht te krijgen op en vaststellen van de ondersteuningsbehoefte, zelfredzaamheid en de gewenste resultaten en arrangementen. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt.

In Hilvarenbeek wordt gewerkt met de QuickScan en de eventueel daaropvolgende (integrale) vraaganalyse, deze zijn een weergave van het onderzoek. Indien er behoefte bestaat aan een ondersteuningsarrangement zal er een (integraal) plan van aanpak worden opgesteld, waarin, zoveel als mogelijk, samen met de cliënt de afspraken worden vastgelegd over de inzet van eigen kracht, het sociale netwerk en/of professionals, die nodig zijn om de gewenste resultaten te bereiken.

Artikel 2.5. Toegang jeugdhulp via het medisch domein

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus in overleg feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2).

Het college maakt afspraken met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, plaatsvindt, onverminderd de daarbij te hanteren professionele standaard als bedoeld in artikel 453 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek

Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, eventueel vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders.

Artikel 2.6. Toegang jeugdhulp via justitieel kader

Een verzoek ten aanzien van een machtiging gesloten jeugdzorg wordt, conform artikel 6.1.8 eerste lid Jeugdwet, door het college van de gemeente waar de jongere woont ingediend.

De uitzondering op deze regel wordt verwoord in het tweede lid van dat artikel. Als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel, dan is het de GI die het genoemde verzoek indient en niet het college. In de Memorie van Toelichting bij de Veegwet VWS 2015 (Kamerstukken II, 2014/15, 34 191, nr. 3) geeft de wetgever eveneens aan dat artikel 2.11 er toe strekt “de kwaliteit van de voorzieningen op grond van de Jeugdwet te waarborgen alsmede de goede verhouding tussen de prijs en de kwaliteit ervan”. Er wordt vervolgens duidelijk aangegeven dat er in “de parlementaire behandeling diverse malen is aangegeven dat het college de mogelijkheid heeft om jeugdhulpaanbieders te mandateren om namens het college te besluiten welke jeugdhulp jeugdigen of ouders nodig hebben.”

Door deze voorgenomen wijziging in de Jeugdwet is daarmee artikel 2.11 eerste lid Jeugdwet verduidelijkt; het college heeft, na inwerkingtreding van de Veegwet VWS 2015, de mogelijkheid om de vaststelling van rechten en plichten, als bedoeld in een verleningsbesluit, te mandateren.

Artikel 2.7. Spoedeisende ondersteuning

Indien er een melding plaatsvindt voor spoedeisende hulp, is het college op grond van artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 gehouden een tijdelijke voorziening te treffen, totdat het onderzoek is afgerond en er een aanvraag is ingediend op basis waarvan een reguliere maatwerkvoorziening kan worden verstrekt. Het college kan derhalve in het dringende belang van de cliënt besluiten om een maatwerkvoorziening ambtshalve te verstrekken indien en zolang het niet mogelijk is dat hiervoor door of namens de cliënt een aanvraag wordt ingediend. Het college kan voorts in het dringende belang van de cliënt een al dan niet ambtshalve ingediende aanvraag in behandeling nemen zonder ondertekende (integrale) vraaganalyse , indienen zolang de cliënt niet in staat of bereid is de (integrale) vraaganalyse te ondertekenen. Een besluit tot spoedeisende ondersteuning wordt door het college in de beschikking duidelijk gemotiveerd, zodat het voor de cliënt inzichtelijk is waarom tot ambtshalve verstrekking is overgegaan.

Crisisopvang kan plaats vinden in het geval van huiselijk geweld, maar kan ook in andere situaties noodzakelijk zijn. Als het spoedeisende jeugdhulp betreft, kan het college zo nodig een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.3 juncto artikel 6.1.8 van de Jeugdwet aanvragen. Dit betreft een nieuwe collegebevoegdheid binnen het vrijwillig kader.

Artikel 2.8. Advisering

Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs een voorwaarde. Onder adviserende instantie kan ook begrepen worden een regionaal expertiseteam.

Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.

In artikel 2.3.8, derde lid Wmo 2015 en artikel 8.1.2 Jeugdwet van de wet is een medewerkingsplicht opgenomen. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Het adviesverzoek zal veelal plaatsvinden in de onderzoeksfase. Dit is na melding en voorafgaande aan de aanvraag. Het zal dan deel uitmaken van het onderzoek waartoe de gemeente verplicht is. Het advies zal, indien het tot een aanvraag komt, meegenomen worden in de afhandeling van die aanvraag. Indien nodig kan een advies ook plaatsvinden in de aanvraagfase.

Artikel 2.9. Aanvraag individuele voorziening of maatwerkvoorziening

Als de cliënt besluit een aanvraag in te dienen voor een individuele voorziening of een maatwerkvoorziening, moet dit schriftelijk gebeuren.

In nadere regels kan het college vastleggen op welke wijze een aanvraag gedaan moet worden. Dit kan een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier zijn, maar het college kan hiertoe andere mogelijkheden openstellen.

Artikel 2.10. Beschikking

Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een individuele voorziening of een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de cliënt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een persoonsgebonden budget.

Derde lid, onder a, en vierde lid, onder a: het beoogde resultaat is bijvoorbeeld ‘mobiliteit’ en niet ‘een scootmobiel’.

De in het derde lid onder c genoemde motivatie moet in het besluit worden opgenomen. De motivering moet namelijk een besluit dragen. Het college stelt regels waarop dit plaats zal vinden.

Het vijfde lid dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. Zie artikel 12 en artikel 2.14, zesde lid, van de Wmo, waarin is bepaald datde bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.

Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen en maatwerkvoorzieningen

Paragraaf 3.1. inzet individuele en maatwerkvoorzieningen

Artikel 3.1.1. Inzet voorzieningen

De wetgever waagt zich binnen de Jeugdwet niet aan een definitie voor voorziening, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

Een maatwerkvoorziening is in de Wmo 2015 gedefinieerd als een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen. Het gaat hierbij om ondersteuning op maat, waarvoor een beschikking wordt afgegeven.

Het college kan voorwaarden of verplichtingen verbinden aan individuele voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Dat kunnen algemene voorwaarden en verplichtingen zijn.

Bijvoorbeeld dat een scootmobiel overdekt moet worden gestald, dat iemand in de opvang mee moet werken aan het opstellen en nakomen van een ondersteuningsplan of dat iemand zich in een instelling voor beschermd wonen houdt aan de leefregels die daar gelden.

Lid 3 geeft voorwaarden en verplichtingen welke gesteld kunnen worden. Daaronder valt onder andere de medewerking verlenen aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het ondersteuningsarrangement. Met het evalueren wordt beoogd een monitoring toe te passen op de bij de cliënt ingezette ondersteuning. Het is belangrijk dat zichtbaar is of met het ingezette ondersteuningsarrangement ook de beoogde resultaten behaald gaan worden. En zo niet dat er bijgestuurd kan worden.

Artikel 3.1.2. Individuele voorzieningen

Lid 3 biedt de mogelijkheid om maatwerk in de vorm van Persoonlijk Passend Pakket(P.P.P.) in te zetten. Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om ‘out of the box’ oplossingen te zoeken. In enkele gevallen namelijk is de ondersteuning welke geboden wordt op basis van een individuele voorziening, overige voorziening of andere voorziening onvoldoende om de beperkingen, welke de cliënt in de zelfredzaamheid ondervindt, op te heffen dan wel te verminderen. Om hier toch de juiste ondersteuning in te kunnen zetten is er de mogelijkheid gecreëerd om hier een andere vorm van maatwerk in te zetten.

Artikel 3.1.3 Ondersteuning binnen de Jeugdwet

Individuele voorzieningen worden in Hilvarenbeek verstrekt in de vorm van arrangementen, waarbij een op de jeugdige gericht aanbod van jeugdhulp binnen een of meer resultaatgebieden wordt geboden. Niet alle ondersteuning is mogelijk in de vorm van een arrangement. Daarom kent de gemeente ook nog een aantal producten als individuele voorzieningen.

Artikel 3.1.4 Ondersteuning Maatwerkvoorzieningen

Maatschappelijke ondersteuning wordt binnen de gemeente onder andere verstrekt in de vorm van ondersteuning binnen een of meerdere resultaatgebieden. Daarnaast is er de mogelijkheid tot ondersteuning in de vorm van materiële en immateriële maatwerkvoorzieningen. Bij materiële kan men denken aan een hulpmiddel zoals een rolstoel of een woningaanpassing, bij een immateriële voorziening bv collectief vraagafhankelijk vervoer.

Lid 2 biedt vergelijkbaar met het hierboven genoemde artikel 3.1.2 lid 3 de mogelijkheid om maatwerk in de vorm van Persoonlijk Passend Pakket in te zetten.

Zelfzorg en gezondheid bij personen met een somatische, lichamelijke of psychogeriatrische grondslag valt onder de zorgverzekeringswet en valt daarom voor deze doelgroep niet onder de Wmo 2015.

Paragraaf 3.2 Criteria voor verstrekking van een individuele en een maatwerkvoorziening

Artikel 3.2.1. Algemene criteria voor een individuele voorziening en een maatwerkvoorziening

In het eerste lid wordt verwezen naar de algemene criteria die zijn opgenomen in de artikelen 1.2.1 en 1.3.5 van de wet Wmo 2015.

In dit artikel wordt verwoord dat er sprake moet zijn van:

- Beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen;

- Problemen in de zelfredzaamheid, participatie of het zelfstandig functioneren;

- Een onvermogen om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende oplossingen te vinden voor deze problemen;

Daarnaast dragen algemene voorzieningen onvoldoende bij aan een oplossing.

Eerst wordt derhalve gekeken naar de eigen kracht en andere mogelijkheden om de cliënt te helpen met zijn problemen met betrekking tot zijn zelfredzaamheid, participatie of zelfstandig functioneren. Dat kan bijvoorbeeld simpelweg een verwijzing zijn naar een voorliggende voorziening, het helpen bij het inzetten van zijn eigen netwerk, kortdurende, lichte ondersteuning door een professional uit het dorpsnetwerk of een verwijzing naar een algemene voorziening, zoals een huiskamer binnen het dorp voor dagbesteding

De maatwerkvoorziening of individuele voorziening vormt het (aanvullende) sluitstuk, als voorliggende opties niet voldoende zijn.

Voor opvang voor een persoon die de thuissituatie heeft verlaten in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, geldt niet dat er sprake moet zijn van beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen.

Als het college vaststelt dat een maatwerkvoorziening of individuele voorziening noodzakelijk is, zal het college kiezen voor de goedkoopst doelmatige voorziening. Voorop staat dat de voorziening adequaat (doelmatig) is om bij te dragen aan de ondersteuningsbehoefte. Als er echter meerdere varianten mogelijk zijn, kiest het college voor de goedkoopste variant.

Een cliënt heeft het recht een eigen keuze te maken uit de gecontracteerde partijen voor het resultaatgebied waarop ondersteuning wordt geboden. Wil of kan de cliënt geen keuze maken dan zal de gemeente deze keuze maken.

Maatwerkvoorzieningen kunnen in bruikleen of in eigendom worden verstrekt. Als een maatwerkvoorziening in bruikleen wordt verstrekt, kan het college met de cliënt een bruikleenovereenkomst afsluiten.

Uiteraard bestaat voor een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening deze keuzemogelijkheid niet.

In het tweede lid wordt verwezen naar artikel 2.3 van de Jeugdwet waar een algemene kader is opgenomen waarbinnen het college gehouden is overige voorzieningen of individuele voorzieningen te treffen.

Er moet sprake zijn van opgroei- en opvoedingsproblemen of psychische problemen en stoornissen.

Daarnaast moet er sprake zijn van ontoereikende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen. Ook kan er onder in de wet genoemde voorwaarden jeugdhulp aan de orde zijn om de ouders in staat te stellen hun rol als verzorgers en opvoeders te blijven vervullen als er sprake is van een jeugdige tot 18 jaar.

Deze voorzieningen kunnen worden verstrekt in de vorm van overige voorzieningen of individuele voorzieningen. In het tweede lid is benoemd wanneer een jeugdige in aanmerking kan komen voor een individuele voorziening. Deze criteria sluiten aan bij hetgeen hierover in de Jeugdwet is opgenomen. De verwijzing in het derde lid heeft betrekking op kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclasseringswerkzaamheden en spoedeisende jeugdhulp.

Artikel 3.2.2. Algemene aanvullende criteria maatwerkvoorziening

In dit artikel zijn algemene aanvullende criteria geformuleerd voor een maatwerkvoorziening, gericht op zelfredzaamheid of participatie. Als een cliënt niet voldoet aan deze criteria, komt hij in principe niet in aanmerking voor de betreffende maatwerkvoorziening. De Wmo 2015 betekent echter maatwerk, zodat ook bij de toepassing van deze criteria maatwerk wordt toegepast.

De Wmo 2015 legt de nadruk op de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid van de burger voor zijn eigen leven, zijn zelfredzaamheid en participatie.

Die eigen verantwoordelijkheid heeft meerdere kanten:

- Het college kijkt naar de mogelijkheden van de cliënt, de mogelijkheden van gebruikelijke hulp, van het netwerk rond de cliënt of om een vrijwilliger in te zetten, de beschikbaarheid van voorliggende voorzieningen, de mogelijkheid om gebruik te maken van voorzieningen in zijn buurt, zoals een maaltijdservice, een boodschappendienst of klussendienst of van algemene voorzieningen die het college ter beschikking stelt.

- Een burger zal zich rekenschap moeten geven van en anticiperen op wat vaak inherent is aan de beperkingen die hij heeft en aan nieuwe levensfases. Bij iedere levensfase horen bijvoorbeeld andere wensen ten aanzien van de toegankelijkheid van de woning. Dat betekent dat een cliënt tijdig maatregelen moet nemen om ervoor te zorgen dat hij kan verhuizen naar een meer geschikte woning, die past bij zijn levensfase en omstandigheden.

- Verantwoordelijkheid nemen voor je eigen leven betekent eveneens dat de burger ervoor zal moeten zorgen dat hij voldoende is verzekerd en eventueel gebruik kan maken van de faciliteiten van een thuiszorgorganisatie voor de situatie dat hij tijdelijk ondersteuning nodig heeft, zoals tijdelijk gebruik van hulpmiddelen of waar gebruik maakt van hij hand- en spandiensten.

- Ook zal hij bereid moeten zijn zelf te investeren in bepaalde hulpmiddelen die hij kan kopen in een gewone winkel of bijvoorbeeld een thuiszorgwinkel, zoals een sta-op stoel, een wandelstok of een rollator. Dit zijn hulpmiddelen die de Rijksoverheid in het verleden bewust uit het hulpmiddelenpakket van de Zorgverzekeringswet heeft gehaald, omdat zij betaalbaar zijn, veel gebruikt worden of passen binnen een bepaalde levensfase, net als een kinderwagen bij jonge mensen. Feitelijk hebben deze hulpmiddelen hiermee een algemeen gebruikelijk karakter gekregen.

- Het kan ook betekenen dat rollen in huis anders verdeeld moeten worden of dat een kind dat toch op bezoek komt, meteen wat boodschappen meeneemt.

- Waar een burger niet meer in staat is om zelf te voorzien in zijn zelfredzaamheid en participatie, kan hij een beroep doen op ondersteuning door het college.

Als dit alles onvoldoende is om de cliënt voldoende te ondersteunen in zijn zelfredzaamheid en participatie, kan de cliënt een aanvraag indienen voor een (aanvullende) maatwerkvoorziening.

Een voorziening moet veilig zijn en geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengen voor de cliënt of een ander. Zo zal bijvoorbeeld iemand die geen verkeersinzicht heeft, niet in aanmerking komen voor een aangepaste fiets of een snelle scootmobiel.

Als er al eerder een maatwerkvoorziening is verstrekt en deze voorziening biedt nog voldoende ondersteuning en is nog niet technisch afgeschreven, dan komt de cliënt niet opnieuw in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. De noodzaak is dan niet aanwezig.

Het is voor het college belangrijk dat het objectief kan vaststellen of de voorziening noodzakelijk is. Als een cliënt zich op een zodanig moment meldt dat een objectieve beoordeling niet meer mogelijk is, dan komt dat voor rekening en risico van de cliënt. Bovendien blijkt hier dan ook uit dat de cliënt in staat is gebleken zelf met oplossingen te komen voor zijn probleem, zodat ondersteuning door het college niet aan de orde is.

De Wmo 2015 en ook deze verordening zijn gericht op het bereiken van resultaten: versterking of behoud van zelfredzaamheid en participatie staan daarbij centraal. Een en ander is verder uitgewerkt in de resultaatgebieden die in deze verordening staan opgenomen. De inzet van maatwerkvoorzieningen kan onderdeel uitmaken van een (integraal) plan van aanpak, waar behalve de maatwerkvoorziening ook inzet van de cliënt wordt verwacht, gebruik van algemene voorzieningen of deelname aan bepaalde activiteiten. Als een cliënt weigert om aan een dergelijk (integraal) plan van aanpak mee te werken die het college noodzakelijk vindt voor het bereiken van de resultaatgebieden, of niet meewerkt aan de uitvoering daarvan, kan dit tot gevolg hebben dat ook de maatwerkvoorziening wordt geweigerd.

Als de noodzaak tot het opnieuw verstrekken van een voorziening aan de cliënt te verwijten is, bijvoorbeeld omdat de voorziening niet op de juiste manier is onderhouden, of de cliënt zijn eerder verstrekte pgb niet op de juiste wijze heeft besteed, kan dit aanleiding zijn om een om een maatwerkvoorziening niet toe te kennen.

Als er sprake is van een maatwerkvoorziening, maar deze maatwerkvoorziening leidt niet tot meerkosten ten opzichte van een algemeen gebruikelijke voorziening, dan kan een maatwerkvoorziening worden afgewezen. Iemand wordt dan in staat geacht hier zelf in te voorzien.

Artikel 3.2.3. Aanvullende criteria maatwerkvoorziening mantelzorgondersteuning met verblijf

Mantelzorgondersteuning met verblijf is slechts gedurende maximaal 3 etmalen per week mogelijk. Als er behoefte is aan meer etmalen per week, dan moet de cliënt een beroep doen op de Wet langdurige zorg.

Daarnaast moet duidelijk zijn dat ontlasting van de mantelzorger noodzakelijk is. Daarbij is het verhaal van de mantelzorger leidend.

Artikel 3.2.4. Aanvullende criteria voor maatwerkvoorziening doventolk

De doventolk is bestemd voor ondersteuning in de dagelijkse privésituatie. Als een doventolk noodzakelijk is voor het werk of het volgen van een opleiding, dan kan een beroep worden gedaan op een voorliggende voorziening via het UWV.

Het college kan het aantal uren dat het beschikbaar stelt maximeren.

Artikel 3.2.5. Aanvullende criteria maatwerkvoorziening sociaal-recreatief vervoer

Het sociaal recreatief vervoer is bestemd voor lokaal vervoer.

Op grond van bestaande jurisprudentie wordt er vanuit gegaan dat een cliënt met een gemaximeerd aantal kilometers met een taxi of collectief aanvullend vervoer kan voldoen in zijn behoefte aan maatschappelijke participatie. Het college zal regels stellen omtrent het maximaal aantal kilometers. In individuele gevallen kan hiervan, op basis van een gemotiveerd verzoek van de cliënt, worden afgeweken.

Het primaat ligt bij het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV). Dat wil zeggen dat als het CVV naar het oordeel van het college volstaat om te voldoen in de behoefte aan participatie van de cliënt, de cliënt een pasje voor het CVV ontvangt. Als betrokkene is aangewezen op het CVV, dan kan hij in aanmerking komen voor een pgb ten behoeve van het sociaal-recreatief vervoer. Dat is geregeld in artikel 3.1, tweede lid, onder b, van deze verordening. In het derde lid is geregeld dat van deze algemene bepaling kan worden afgeweken in door het college te stelen regels. Het primaat van het CVV laat onverlet dat een cliënt wel in aanmerking kan komen voor een vervoermiddel voor de korte afstand, zoals een scootmobiel of een aanpassing aan de fiets.

Het College zal verdere invulling geven aan de aan de wijze waarop gebruik gemaakt kan worden van het collectief vraagafhankelijk vervoer. Bij het stellen van nadere regels zal rekening gehouden worden met de nieuwe doelgroepen en taken welke onder de WMO 2015 vallen.

Artikel 3.2.6. Aanvullende criteria maatwerk woonvoorzieningen

Om te kunnen blijven wonen in de eigen woning kan het noodzakelijk zijn daarin de noodzakelijke voorzieningen te treffen, zodat de cliënt voldoende zelfredzaam blijft. Het college doet dit pas als het de afweging heeft gemaakt dat een verhuizing voor de cliënt niet een meer aangewezen oplossing is. De term eigen woning impliceert dat de voorzieningen alleen aangebracht kunnen worden op het adres waar de cliënt woont. De aanpassing kan derhalve geen betrekking hebben op verblijfplaatsen die niet geschikt of bestemd zijn om het gehele jaar door te worden bewoond.

Als betrokkene in een instelling verblijft op grond van de Wet langdurige zorg, is een woonvoorziening niet aan de orde. Er is immers geen sprake van verbetering of handhaving van de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt en bovendien is de Wet langdurige zorg in dat geval voorliggend. Als een cliënt in de opvang verblijft, kan een woonvoorziening wel aan de orde zijn. Een instelling voor beschermd wonen wordt geacht toegerust zijn op bewoners met een beperking.

Een woonvoorziening kan ook betrekking hebben op het bezoekbaar maken van een woning. Dit gebeurt in principe slechts bij één woning. Slechts in uitzonderingssituaties is het mogelijk nog een andere woning aan te passen. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als de ouders van een kind gescheiden zijn en het kind hierdoor één van de ouders niet thuis kan bezoeken.

De eigenaar van de woning is er voor verantwoordelijk dat de woning bewoonbaar is. Problemen zoals lekkages, schimmelvorming etc. kunnen tot een voor de cliënt ongezonde situatie leiden, doch behoren in principe niet tot de verantwoordelijkheid van de gemeente.

Paragraaf 3.3 Een gezin, een plan een aanspreekpunt

Artikel 3.3.1. Verstrekking binnen een gezin

Binnen de gemeente Hilvarenbeek is ‘een gezin, een plan, een aanspraakpunt’ een belangrijk uitgangspunt. In dit kader wordt er naar gestreefd dat als er ondersteuningsbehoefte bestaat zowel met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning als met betrekking tot de Jeugdhulp hier te komen tot een integraal plan van aanpak. Dat wordt in dit artikel onderstreept.

Paragraaf 3.4 Waardering mantelzorgers

Artikel 3.4.1. Blijk van waardering voor mantelzorgers

Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 is het mantelzorgcompliment van de rijksoverheid vervallen. In plaats daarvan moet het college zorgdragen voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van haar cliënten.

De wijze waarop is vrij. Het college zal zorgdragen voor passende invulling. Waarbij op voorhand niet wordt gekozen voor één soort compliment, maar voor flexibiliteit en aansluitend op de behoefte van de mantelzorgers. De waardering wordt op maat ingevuld (waarbij geen onderscheid gemaakt wordt op basis van inkomen, intensiteit van de mantelzorg of de afstand tot de cliënt). Het compliment wordt toegekend aan de mantelzorger.

Paragraaf 3.5 Tegemoetkoming meerkosten

Artikel 3.5.1. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

De centrale overheid heeft de landelijke regelingen Wtcg en CER afgeschaft. De gemeente heeft beleidsvrijheid in de besteding van deze middelen. De intentie van de gemeente is om inwoner met een beperking of een chronisch probleem te compenseren voor de meerkosten. Hoe hier verder invulling aangegeven wordt is aan het college. Te denken valt aan minimaregelingen.

Een tegemoetkoming kan hierbij wel inkomensafhankelijk zijn.

Hoofdstuk 4 Ondersteuning in de vorm van een pgb

Artikel 4.1. Mogelijkheden tot het kiezen voor een pgb

Op grond van artikel 8.1.1. van de Jeugdwet en artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 moet de cliënt voldoen aan een aantal voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb. Deze zijn:

- hij moet, al dan niet met ondersteuning, in staat zijn om een pgb te beheren. Dat wil zeggen dat hij de administratieve verantwoordelijkheden aankan, maar ook kan bepalen wat hij nodig heeft en door hem ingeschakelde personen kan aansturen;

- hij kan motiveren waarom hij de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wenst te ontvangen; de jeugdige of zijn ouders moeten zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door de aanbieder niet passend acht;

- de diensten, hulpmiddelen e.d. die hij met het pgb wenst in te kopen worden veilig, doeltreffend en cliëntgericht verstrekt en dragen bij aan het behalen van het beoogde resultaat.

Ook bepaalt de wet dat het college een pgb kan weigeren:

- voor zover de kosten van de met het pgb in te kopen ondersteuning hoger zijn dan de kosten van de individuele dan wel maatwerkvoorziening; of

- indien het college eerder een beslissing voor het verstrekken van een individuele voorziening dan wel maatwerkvoorziening of pgb heeft herzien in verband met het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens, het niet voldoen aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de individuele voorziening dan wel maatwerkvoorziening of pgb of bij een onjuiste besteding van een pgb.

Om te kunnen vaststellen of de cliënt aan deze voorwaarden voldoet, wordt van de cliënt verwacht dat hij een gemotiveerd verzoek indient als hij voor een pgb in aanmerking wil komen. Aan dit verzoek wordt een aantal eisen verbonden, dat is opgenomen in het eerste lid.

In het tweede lid zijn aanvullende eisen voor een pgb opgenomen.

Uitgangspunt is dat de cliënt naar het oordeel van het college voldoet aan alle in artikel 8.1.1. Jeugdwet en artikel 2.3.6, tweede lid Wmo 2015 genoemde voorwaarden en dat op de cliënt ook niet de in dat artikel genoemde weigeringsgronden van toepassing zijn.

Als een cliënt niet zelf tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat is, moet zijn gewaarborgd dat een derde die de cliënt daarbij ondersteunt hiertoe wel in staat is en er ook geen ongewenste belangenverstrengeling aan de orde is. Om die reden moet een aantal voorwaarden door het college gesteld worden aan deze begeleiding.

In het derde lid is een aantal aanvullende weigeringsgronden opgenomen:

Als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.7 is er nog geen sprake van geïndiceerde ondersteuning. In zo’n geval is de ondersteuning niet mogelijk via een pgb. Zodra het reguliere onderzoek is afgerond en een maatwerkvoorziening blijkt aan de orde, dan kan de cliënt uiteraard wel een verzoek indienen voor een pgb.

Besteding van een pgb in het buitenland is alleen mogelijk als hiervoor expliciet vooraf toestemming is gegeven. Het college zal hierbij toetsen of de besteding van het pgb past binnen het ondersteuningsplan en de te behalen resultaatgebieden.

Als Collectief Vraagafhankelijk Vervoer als maatwerkvoorziening voor een cliënt passend wordt geacht, is een pgb in principe niet mogelijk. Het college kan daarop een uitzondering maken als het pgb wordt bestemd voor de aanschaf van een gehandicaptenvoertuig of de aanpassing van de eigen personenauto of brommobiel. Voorwaarde is wel, dat hij voor 5 jaar afziet van het gebruik van Collectief Vraagafhankelijk Vervoer op Maat. Dit is opgenomen in artikel 2.3.6, derde lid.

Een pgb is niet mogelijk voor de betaling van een persoon die hem begeleidt met het beheer van het pgb. Ook mogen er van het pgb geen administratiekosten worden betaald. Ook de eigen bijdrage mag niet uit het pgb betaald worden.

Binnen een geheel van resultaatgebieden (arrangement) moet de cliënt kiezen om deze òf in natura òf in de vorm van een pgb te ontvangen. Hierop bestaat een uitzondering, nl. indien er ook een pgb ingezet wordt vanuit informele zorg, dit moet naast de zorg in natura mogelijkheid blijven.

Voor aanvullende voorzieningen die binnen een resultaatgebied nodig zijn, anders dan voor dienstverlening, behoudt de cliënt de vrije keuze. Dus als een cliënt binnen een bepaald resultaatgebied de dienstverlening in de vorm van een pgb wenst te ontvangen, maar voor dit resultaatgebied ook een vervoersvoorziening nodig heeft, kan hij deze vervoersvoorziening in natura ontvangen.

Artikel 4.2. Hoogte van het pgb en begroting

De basis voor de vaststelling van de hoogte van het pgb is de door de cliënt ingediende begroting. De pgb bedragen worden hierbij begrensd. Voor het vaststellen van het Pgb tarief worden tarieven gehanteerd welke gerelateerd zijn aan de kostprijs voor de ondersteuning in natura.

Bij een pgb voor dienstverlening wordt er bij de toekenning van een pgb een differentiatie toegepast afhankelijk of de ondersteuning ingezet wordt door een geregistreerde (zorg) organisatie / instelling een ZZP of door informele zorg.

Bij de ondersteuning door een (zorg)organisatie/instelling en ZZP wordt voor de vaststelling van de hoogte van het Pgb een percentage van 90% van de ondersteuning in natura. Dat komt omdat aan gecontracteerde aanbieders een aantal aanvullende eisen wordt gesteld met betrekking tot de administratie (declaratie via vastgestelde systemen en registratie van kwaliteitsindicatoren die zowel landelijk als regionaal uitgevraagd worden), klachtenregeling, leveren van overbruggingszorg en social return on investment. Formele hulpaanbieders die op basis van een pgb ondersteuning leveren, hoeven hier niet aan te voldoen. Het pgb-tarief is daarom voor een formele hulpverlener lager vastgesteld dan het zorg in natura-tarief. In eerdere jurisprudentie (ECLI:NL:RBOVE:2017:2773) is bepaalt dat het hanteren van een pgb-tarief dat 10% lager ligt dan vergelijkbare zorg in natura, in beginsel redelijk is. Wel moet vaststaan dat met het verstrekte budget de benodigde zorg daadwerkelijk kan worden ingekocht.

Bij ondersteuning vanuit het informele circuit zullen deze kosten nog lager zijn. Bij informele zorg is men inmiddels ook gehouden om, ingeval van een arbeidsovereenkomst, het Wettelijk minimum loon uit te betalen. Binnen de gemeente Hilvarenbeek zal op basis van de vastgestelde tarieven de cliënt een pgb verstrekt krijgen waarmee het minimum loon uitbetaald kan worden. Blijkt in een individueel geval dit toch tot problemen te leiden dan zal er op basis van maatwerk gekeken worden of er reden is om het pgb aan te passen.

Indien er meerdere aanbieders zijn die een vergelijkbare maatwerkvoorziening of individuele voorziening leveren, wordt het laagste tarief als uitgangspunt gehanteerd. Ook de marktprijs wordt gebaseerd op de laagste prijs.

In lid 5 wordt het college de mogelijkheid gegeven om rekening te houden met kosten die geen betrekking hebben op specifieke salariskosten.

Artikel 4.3. Pgb overige maatwerkvoorzieningen

Voor overige maatwerkvoorzieningen, zoals woonvoorzieningen, rolstoelen en vervoersvoorzieningen wordt het maximale pgb-tarief afgeleid van de kostprijs van de voorziening in natura.

Het college kan daarbij wel rekening houden met verlaging van de kostprijs als er bijvoorbeeld geen sprake is van arbeidsloon door een aannemer, omdat de werkzaamheden worden uitgevoerd binnen het informele circuit.

Artikel 4.4. Besteding en verantwoording van het pgb

De Sociale Verzekeringsbank beheert het pgb van de cliënt en keert het pgb uit aan de leverancier of dienstverlener, op basis van de facturen die de cliënt bij de Sociale Verzekeringsbank indient.

Het college zal in nadere regels vastleggen welke regels er voor de cliënt gelden ten aanzien van de besteding en verantwoording van het pgb. Daarbij staat voorop dat het pgb zal moeten worden besteed voor het bereiken van de vastgestelde resultaten.

Ook zal het niet mogelijk zijn om een pgb onbeperkt op te sparen.

Hoofdstuk 5 Bijdragen voor het gebruik van maatwerkvoorzieningen

Artikel 5.1. Compensatie algemeen gebruikelijke kosten

Als een cliënt gebruik maakt van een algemene of maatwerkvoorziening, dan kan de aanbieder van deze voorziening een bijdrage vragen voor de kosten die onderdeel uitmaken van de voorziening maar feitelijk algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat daarbij om kosten van bijvoorbeeld maaltijden, het doen van de was, kosten van vervoer die niet hoger zijn dan de kosten van het openbaar vervoer, een reguliere toegangs- of lidmaatschapsprijs of bijdrage aan materiaalkosten bij een creatieve activiteit.

Het college maakt hierover afspraken met de aanbieder van de voorziening.

De aanbieder moet transparant zijn over de kosten die hij in rekening brengt en dit op een duidelijke en begrijpelijke manier kenbaar maken aan de cliënt die gebruik maakt van de voorziening. Dit kan op een bord in de instelling, op een website, met een brief of op een andere duidelijke wijze.

De gemeente zal bij het uitvoeren van het onderzoek en het opstellen van een plan van aanpak zoveel als mogelijk de kosten, welke verbonden zijn aan de in het plan van aanpak opgenomen voorzieningen, inzichtelijk maken voor de cliënt.

Artikel 5.2. Algemene voorziening

De gemeente kent nu de algemene voorziening ‘Huishoudelijke Hulp Toelage’.

De gemeente heeft met zorgaanbieders afspraken gemaakt omtrent de uitvoer van deze algemene voorziening en de gemeente draagt een gedeelte van de kosten van de ondersteuning die op basis van deze voorziening. Van de inwoner die gebruik maakt van deze voorziening wordt een bijdrage gevraagd van € 10,00 per uur. Hij kan daarbij maximaal 8 uren per vier weken inzetten.

Artikel 5.3. Eigen bijdrage maatwerkvoorziening en pgb

De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb is deels inkomens- en vermogensafhankelijk. De voorwaarden waaronder en de hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015.

Voor een woningaanpassing van een minderjarig kind is een eigen bijdrage verschuldigd indien er door de woningaanpassing een waardevermeerdering heeft plaatsgevonden. De eigen bijdrage wordt dan in rekening gebracht op de waardevermeerdering van de woning. Om te bepalen of hier sprake van is zal er door het college nadere regels gesteld worden. Deze eigen bijdrage wordt in rekening gebracht bij de onderhoudsplichtige ouders, waaronder ook wordt verstaan de stiefouders en anderen die de jeugdige als behorend tot hun gezin verzorgen en opvoeden. Ook wordt tot de ouders gerekend de verwekker van een kind tegen wie een vaderschapsactie is toegewezen. Daarnaast kan de eigen bijdrage in rekening worden gebracht bij degene die samen met de ouder het gezag uitoefent over een jeugdige.

In de wet is opgenomen dat geen bijdrage is verschuldigd indien de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet.

In de wet is tevens opgenomen dat als ouders gescheiden wonen en er geen alimentatie is bepaald, alleen die ouder bijdrageplichtig is die onmiddellijk voorafgaand aan de verstrekking van de woningaanpassing of het persoonsgebonden budget recht op kinderbijslag heeft.

In het derde lid is opgenomen dat voor een aantal voorzieningen geen eigen bijdrage verschuldigd is.

Voor het gebruik van Collectief Vraagafhankelijk Vervoer voor sociaal-recreatief is alleen een bijdrage verschuldigd die door het college nader wordt vast gesteld.

In de wet is geregeld dat voor cliëntondersteuning geen eigen bijdrage verschuldigd is. Aangezien een doventolk in het verlengde hiervan ligt, is ook voor de doventolk geen eigen bijdrage verschuldigd.

Artikel 5.4. Berekening eigen bijdrage maatwerkvoorziening en pgb

Met ingang van 1 januari 2019 geldt het Abonnementstarief, waarbij het tarief dat een cliënt moet betalen gemaximeerd is. De berekening van de eigen bijdrage is in het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 opgenomen. Als gemeente volgen we deze systematiek.

In het tweede en derde lid is opgenomen hoe lang iemand een eigen bijdrage verschuldigd is.

Bij dienstverlening geldt dat de eigen bijdrage verschuldigd is over iedere periode waarin dienstverlening is geboden. Ook als bijvoorbeeld een week geen dienstverlening is geboden, maar de andere weken wel, is een cliënt een eigen bijdrage verschuldigd. In hoeverre de kostprijs van de dienstverlening hierdoor wijzigt, is afhankelijk van het contract dat de gemeente met de dienstverlener heeft afgesloten.

Zodra de indicatie voor de dienstverlening wordt ingetrokken, vervalt ook de verschuldigdheid van de eigen bijdrage. Voor een voorziening in natura is de eigen bijdrage verschuldigd zolang de cliënt in het bezit is van de voorziening. Als de kostprijs eerder is voldaan, eindigt de verplichting tot het betalen van de eigen bijdrage zodra de kostprijs is voldaan. Ditzelfde geldt voor de eigen bijdrage overeen eenmalig pgb.

Bij een periodieke pgb-verstrekking is de cliënt een eigen bijdrage verschuldigd over iedereperiode waarin een pgb is verstrekt.

Uitgangspunt is dat iedereen een financiële bijdrage levert voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb. Echter om te voorkomen dat iemand zijn hele leven een eigen bijdrage moet betalen voor een dure maatwerkvoorziening dan wel pgb wordt de duur van de eigen bijdrage gemaximeerd door het college. Hierbij kan er per voorziening een andere periode gehanteerd worden. Dit is geregeld in het derde lid.

Als een persoon over een periode voor meerdere voorzieningen een eigen bijdrage is verschuldigd, dan komt de betaalde eigen bijdrage allereerst ten goede van de voorziening die incidenteel is verstrekt en waarvoor het college geen huur verschuldigd is. Op deze manier worden de kosten van deze voorziening als eerste “afbetaald”.

De gemeente informeert een cliënt omtrent de te betalen eigen bijdrage.

Hoofdstuk 6 Vaststelling kostprijs maatwerkvoorziening en pgb Wmo 2015

Artikel 6.1. Vaststelling kostprijs pgb

De kostprijs van een pgb is altijd gelijk aan de hoogte van het pgb.

Artikel 6.2. Vaststelling kostprijs maatwerkvoorziening in natura

Bij een maatwerkvoorziening in natura zijn diverse situaties mogelijk:

- Er is sprake van een eenmalig verstrekte maatwerkvoorziening, anders dan voor dienstverlening, opvang of beschermd wonen. Bijvoorbeeld voor een woonvoorziening, rolstoel of scootmobiel. Als de gemeente de maatwerkvoorziening inkoopt, dan is de kostprijs gelijk aan de inkoopprijs die de gemeente verschuldigd zou zijn. Hier kunnen ook de onderhoudskosten bij inbegrepen zijn. In dat geval wordt de kostprijs derhalve afgeleid van de contracten die de gemeente heeft met leveranciers of wordt vastgesteld op basis van marktonderzoek of het opvragen van offertes. Als de gemeente de maatwerkvoorziening huurt, dan wordt de kostprijs per periode vastgesteld en is deze gelijk aan de huurprijs die de gemeente per periode betaalt.

- Er is sprake van een voorziening voor dienstverlening, opvang of beschermd wonen. Een dergelijke voorziening wordt over meerdere periodes verstrekt, waardoor er geen eenmalig bedrag aan is op te hangen. De kostprijs wordt daarom per periode vastgesteld op de kosten die de gemeente op grond van een subsidierelatie of contract met de aanbieder verschuldigd is voor de dienstverlening, opvang of beschermd wonen.

Hoofdstuk 7 Kwaliteit, klachten en inspraak

Artikel 7.1. Kwaliteitseisen

In artikel 3.1 Wmo 2015 staat dat de aanbieder van een voorziening er zorg voor moet dragen dat een voorziening van goede kwaliteit is. De voorziening wordt in ieder geval:

a. veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt;

b. afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;

c. verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard;

d. verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt.

In dit artikel worden de wettelijk vastgestelde kwaliteitseisen die worden gesteld aan de aanbieder verder uitgebreid. Zo worden er eisen gesteld aan de kwaliteit van de voorziening en de deskundigheid van het ingezette personeel.

In de Jeugdwet worden in paragraaf 4.1 vergelijkbare kwaliteitseisen gesteld aan de hulp die de jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling aanbiedt. In dit artikel worden deze wettelijk vastgestelde kwaliteitseisen die worden gesteld aan de aanbieder, verder uitgebreid. Zo zal het college een keurmerk of vergelijkbare kwaliteit eisen van een aanbieder, als er voor zijn branche een keurmerk bestaat. Daarnaast worden er eisen gesteld aan het ingezette personeel. Ook wordt er op gewezen dat de hoofdaannemer er zorg voor draagt dat de door hem ingezette onderaannemers aan de gestelde kwaliteitseisen voldoen. De kwaliteitseisen worden opgenomen in de contracten die met de aanbieders worden afgesloten.

De kwaliteitseisen hebben tevens betrekking op de kwaliteit van de voorziening die een cliënt met een pgb inkoopt. Welke kwaliteitseisen de cliënt wil stellen, is in eerste instantie aan de pgb-houder. Echter, slechts voor professionele dienstverlening wordt het formele tarief verstrekt. Het college kan de kwaliteit van de aanbieder toetsen in relatie tot het bereiken van de in het pgb-plan gestelde doelen en resultaten, de doelmatigheid en de veiligheid. Het college weegt bij de beoordeling mee of de diensten, hulpmiddelen woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. De gemeente vraagt hiervoor de cliënt dit inzichtelijk te maken. Het college stelt hier nadere regels voor.

Het college ziet toe op de naleving van de gestelde kwaliteitseisen onder andere door het instellen van een periodiek cliëntervaringsonderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat een cliënt in staat moet zijn om te beoordelen of een resultaat behaald wordt en daarmee ook de nodige kwaliteit.

Artikel 7.2. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door aanbieders

Op 1 juni 2017 trad het gewijzigde uitvoeringsbesluit Wmo 2015 in werking. Er is een nieuw artikel 5.4 toegevoegd aan het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dat tot doel heeft dat een gemeente een reële prijs betaalt voor een Wmo dienst, waarmee de aanbieder kan voldoen aan de gemeentelijke eisen van kwaliteit en continuïteit van deze dienst en de arbeidsrechtelijke verplichtingen aan de beroepskracht die deze dienst verleent aan de cliënt. Naar aanleiding hiervan wordt de verordening aangepast. De AMvB is van toepassing op alle vormen van Wmo-dienstverlening, uitgezonderd de verstrekking van (vervoer)hulpmiddelen en woningaanpassingen.

De Nota van Toelichting bij dit gewijzigde Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 verbreedt de nieuwe regels ook tot het beleidsdomein Jeugdhulp. Want gemeenten en aanbieders werken aan nieuwe vormen van dienstverlening aan cliënten over de grenzen van de afzonderlijke wetten voor het sociaal domein. Hoewel het nieuwe artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit alleen ziet op diensten in het kader van de Wmo 2015, levert dat geen beperking op voor het verlenen van sociaal domein brede opdrachten. Artikel 2.12 van de Jeugdwet bevat immers eenzelfde inhoudelijke strekking als artikel 2.6.6 van de Wmo 2015 en vraagt op vergelijkbare wijze van de gemeenteraad bij verordening regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs en de kwaliteit van een voorziening.

In het eerste lid wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4. Wmo 2015, of een vaste prijs vaststelt of een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Indien het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.

Lid 2. Bij het vaststellen van de prijs dient het college rekening te houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, Wmo 2015 en met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, Wmo 2015, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt indien de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.

Het derde lid stelt dat het college de vaste prijs of de reële prijs minimaal moet baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen. De opsomming in dit lid is niet uitputtend. De gemeente kan er elementen aan toevoegen.

Het vierde lid biedt het college de mogelijkheid om geen vaste of reële prijs te bepalen op basis van de genoemde kostprijselementen maar de bepaling van de hoogte van een reële prijs over te laten aan de inschrijvende partijen. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

Het vijfde lid stelt dat het college bepaalt met welke derde hij een overeenkomst aangaat. Hieronder wordt verstaan een aanbieder, te weten een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die jegens het college gehouden is een voorziening te leveren (zie artikel 1.1.1 Wmo 2015). Het overeenkomen van contracten is het primaat van het college. Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 treedt dan ook niet in de contractvrijheid van het gemeentebestuur. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

Artikel 7.3. Melding calamiteiten en geweld

De aanbieder van een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening en aanbieders van de Jeughulp dient te handelen conform de regels en afspraken die gelden voor Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Dit geldt ook voor het door het college aangewezen medewerkers en beroepskrachten in het dorpsnetwerk waar inwoners zich kunnen melden.

De aanbieder en de medewerker heeft op grond van de wet een meldingsplicht bij de gemeentelijke toezichthouder.

Artikel 7.4. Klachten tegen medewerkers

De cliënt heeft de mogelijkheid om bij de gemeentelijke organisatie een klacht in te dienen over de wijze waarop hij bejegend wordt dan wel de wijze waarop de afhandeling van melding en aanvraag heeft plaats gevonden door een door het college aangewezen medewerkers.

Artikel 7.5. Klachten aanbieders

Iedere aanbieder van een maatwerkvoorziening en iedere aanbieder van Jeugdhulp is verplicht te beschikken over een klachtenprocedure. Tot deze klachtenregeling kan ook behoren een cliënt ervaringsonderzoek.

Artikel 7.6. Medezeggenschap

Voor aanbieders van maatwerkvoorzieningen voor dienstverlening en aanbieders jeugdhulp is het verplicht om een regeling te treffen voor medezeggenschap. Dit zal in veel gevallen een cliëntenraad zijn. Op deze manier kunnen cliënten invloed uitoefenen op besluiten die voor hen van belang zijn. Paragraaf 4.2.b Jeugdwet en artikel 3.2 Wmo 2015. De aanbieders zijn verplicht helder te maken hoe de medezeggenschap en klachtenregeling bij hun organisatie is geregeld.

Artikel 7.7. Betrokkenheid ingezetenen bij de uitvoering van de wet

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, Wmo 2015. Het wordt aan het college overgelaten hoe invulling te geven aan de medezeggenschap van burgers. Hier is deels invulling aangegeven middels de Verordening Participatieraad Sociaal Domein gemeente Hilvarenbeek 2019. Het uitgangspunt van deze verordening is dat de vertegenwoordiging zo breed als mogelijk binnen het sociaal domein moet worden vorm gegeven.

De hierboven genoemde verordening staat er echter niet aan in de weg dat het college ook nog op andere wijze de ingezetenen betrekt bij de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet.

Hoofdstuk 8 Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet

Artikel 8.1. Tegengaan oneigenlijk gebruik

De raad zet in op het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Daartoe is in dit artikel een aantal maatregelen opgenomen die in dit kader in ieder geval van het college worden verwacht.

Het gaat bijvoorbeeld om een goede toegangsprocedure, resultaatsturing, monitoring en het aanwijzen van toezichthouders.

Ten aanzien van pgb-verstrekkingen speelt daarnaast een rol dat er in geval dienstverlening sprake is van een trekkingsrecht: de cliënt krijgt het pgb niet in handen, maar de rekeningen worden gedeclareerd bij het SVB die deze vervolgens na controle uitkeert.

Artikel 8.2. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Het artikel is voor een groot deel een herhaling van wat in de jeugdwet en de Wmo 2015 is opgenomen. Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Het derde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het derde lid, onder d (dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet).

Lid vier maakt een onderscheid tussen de Jeugdwet en de WMO 2015. Binnen de Jeugdwet is terug vordering mogelijk als de verstrekking van de voorziening heeft plaatsgevonden op basis van onjuiste of onvolledige gegevens. Binnen de Wmo 2015 daarbij sprake zijn van opzet. Is er geen sprake van opzet dan kan er ook niet terug gevorderd worden.

Voor beide geldt overigens ook dat er teruggevorderd kan worden als door de cliënt medewerking verleend is aan het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens.

De terugvordering van een maatwerkvoorziening geschiedt op basis van de kostprijs van de maatwerkvoorziening. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat het college de maatwerkvoorziening terug te halen. Ook een met een pgb betaalde voorziening kan het college in voorkomende gevallen terugvragen als het besluit tot verstrekking van het pgb is ingetrokken.

Hoofdstuk 9 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 9.1. Evaluatie

Een evaluatie is van belang om te bepalen wat de werking van de verordening in de praktijk is. Daarom wordt er jaarlijks een evaluatie uitgevoerd van het door het gemeentebestuur gevoerde beleid.

We willen in de beleidsevaluatie in ieder geval betrekken:

a. Bestede middelen (financiën)

b. Het aantal mensen in zorg (producten)

c. Behaalde resultaten op cliënt en aanbieders niveau (resultaten)

d. Ontwikkeling van de participatiemaatschappij (maatschappelijke effecten)

Artikel 7.2 Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk om de bedragen die gebaseerd zijn op deze verordening te indexeren. Of daarvoor bijvoorbeeld de consumentenprijsindex (cpi) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt genomen, of een andere index, kan per voorziening door het college worden bepaald.

Artikel 9.3. Nadere regels en beleidsregels

Het college kan nadere regels en beleidsregels vaststellen ter uitvoering van deze verordening.

Nadere regels zijn slechts mogelijk, voor zover dit past binnen de artikelen 147 en 156 van de Gemeentewet en op basis van de Wmo 2015 en Jeugdwet niet is bepaalt dat de regels bij verordening moeten worden vastgesteld. Bij een aantal artikelen in deze verordening staat expliciet opgenomen dat hierover nadere regels (kunnen) worden opgesteld.

Op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hoeft dit formeel niet in deze verordening te worden opgenomen dat het college ook bevoegd is tot het vaststellen van beleidsregels omdat het college de taak heeft de Wmo 2015 en de Jeugdhulp uit te voeren en daarmee ook de bevoegdheid tot het vaststellen van beleidsregels. Voor de volledigheid is deze bevoegdheid toch in dit artikel opgenomen, zodat hier geen twijfel over kan bestaan.

Onder beleidsregel wordt in de Awb verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.

Artikel 9.4. Onvoorzien en hardheidsclausule

Mocht in bepaalde gevallen niet worden voorzien door de verordening, dan wordt het college alsnog de mogelijkheid geboden hier alsnog in te voorzien.

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening. Afwijken kan enkel ten gunste, niet ten nadelen van de aanvrager. Benadrukt wordt dat slechts in bijzondere gevallen gebruik gemaakt kan worden van de hardheidsclausule. Het college geeft bij toepassing van deze clausule duidelijk aan waarom van de verordening moet worden afgeweken.

Artikel 9.5. Overgangsbepalingen

In dit artikel wordt het overgangsrecht geregeld voor lopende voorzieningen op basis van de oude verordeningen.

De overgangsbepalingen hebben slechts betrekking op de situatie waarin voor inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag voor ondersteuning is ingediend.

In het eerste lid is geregeld dat op een aanvraag die voor 1 april 2019 is ingediend, maar waarop op 1 april 2019 nog niet is beslist, de afhandeling geschiedt op basis van de deze verordening.

In bezwaarprocedures is de regelgeving van toepassing die ten grondslag heeft gelegen aan het besluit waartegen bezwaar is ingediend.

In de verordening zijn eisen opgenomen die betrekking hebben op de werkwijze en organisatie van aanbieders van (maatwerk)voorzieningen. Er kan sprake zijn van een overeenkomst of subsidierelatie met een aanbieder die al voor de inwerkingtreding van deze verordening is ingegaan. In dat geval zullen niet altijd alle eisen zijn opgenomen die nu in de verordening zijn opgenomen. De eisen zullen dan pas kunnen worden opgenomen bij de verlenging van de overeenkomst of subsidierelatie of als er een nieuwe overeenkomst in werking treedt.

Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de ‘Vmo 2017 en de Verordening jeugdhulp 2017 tot het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.