Regeling vervallen per 01-01-2012

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren

Geldend van 01-07-2010 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren

De Raad der gemeente Hilvarenbeek

Gezien het voorstel van het college van burgermeester en wethouders van 27 april 2010:

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en de artikelen 12. eerste lid, onderdeel b en 41, eerste lid van de Wet investeren in jongeren;

overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van een inkomensvoorziening aan jongeren van 18 jaar en ouder maar jonger dan 27 jaar bij wijze van sanctie bij verordening te regelen:

 

besluit:

vast te stellen de volgende;

MaatregelenverordeningWet investeren in jongeren

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    de wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

  • c.

    WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

  • d.

    maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening als bedoeld in artikel 41, eerste lid WIJ;

  • e.

    benadelingsbedrag: het bruto bedrag van de verleende WIJ-norm en/of de kosten van het werkleeraanbod dat door het niet of niet behoorlijk nakomen van de in artikel 41 genoemde verplichtingen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Artikel 2 Maatwerk

  • 1 De WIJ-norm wordt verlaagd met een percentage van die norm en met een minimum van 5% oplopend tot maximaal 75%. Per verwijtbare gedraging bedraagt de afstand (bandbreedte) tussen minimum- en maximumverlaging 25%.

  • 2 De WIJ-norm wordt niet verlaagd als:

    • a.

      de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten,

    • b.

      door het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen een eerder toegekende inkomensverstrekking is of wordt opgeschort, herzien of ingetrokken, omdat het recht daarop niet (langer) kan worden vastgesteld of

    • c.

      het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen niet heeft geleid tot een ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende inkomensvoorziening.

  • 3 De WIJ-norm wordt verlaagd voor de duur van een maand, tenzij sprake is van:

    • a.

      samenloop van het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen, waarbij de hoogte en duur van de maatregel wordt vastgesteld op het zwaarst verwijtbare gedrag;

    • b.

      recidive (het binnen 12 maanden opnieuw niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen), waarbij de duur van de maatregel wordt verdubbeld;

    • c.

      verwijtbaar gedrag waarvoor in deze verordening een afwijkende duur is vastgesteld.

  • 4 De maatregel gaat in op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de maand waarin het besluit bekend is gemaakt, maar niet als het betreft:

    • a.

      een besluit op een aanvraag of

    • b.

      het niet of onvoldoende nakomen van de informatieverplichting en de jongere redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte of tot een te hoog bedrag een inkomensvoorziening op grond van de WIJ ontving.In dit situatie onder a en b genoemd, werkt de maatregel terug tot en met de datum van aanvraag dan wel de dag waarop het verzuim betrekking heeft.

  • 5 1.Het besluit waarbij de maatregel wordt opgelegd vermeldt in ieder geval de reden, duur en hoogte van de verlaging en de redenen om af te wijken van de minimumverlaging binnen de gestelde bandbreedte.

  • 6 Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, maar niet als:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet,

    • b.

      de jongere zijn zienswijze al eerder kenbaar heeft gemaakt en er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden,

    • c.

      binnen de gestelde termijn niet is voldaan aan de inlichtingenverplichting of

    • d.

      het horen niet nodig is voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 3 Maatregel bij schenden inlichtingenverplichting met benadeling gemeente

  • 1 1.Bij het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen op grond van artikel 44, lid 1 van de WIJ, waardoor ten onrechte of tot een te hoog bedrag inkomensvoorziening is verleend, wordt de WIJ-norm verlaagd met 10% van de benadeling. De duur van deze benadeling wordt vastgesteld op het aantal maanden dat gelijk is aan de boven op hele maanden af te ronden uitkomst van de som: benadeling gedeeld door de WIJ-norm die van toepassing is.

  • 2 Het percentage van de maatregel in het eerste lid wordt verdubbeld bij misbruik of oneigenlijk gebruik van de inkomensvoorziening waarbij gebruik is gemaakt van een vernuftige constructie van misleiden of van het verzwijgen van inkomsten uit criminele activiteiten.

Artikel 4 Maatregelen bij het zich zeer ernstig misdragen

  • 1 Bij het zich jegens het college, hun ambtenaren, medewerkers van het UWV WERKbedrijf of medewerkers van een ingeschakeld re-integratie of diagnosebedrijf, zeer ernstig misdragen met betrekking tot het uitvoeren van de wet verlaagt het college het bedrag van de inkomensvoorziening met 50% voor de duur van 2 maanden.

  • 2 Van een verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt afgezien indien iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 3 Het onder lid 1 genoemde besluit tot verlaging wordt door het college heroverwogen binnen een termijn van drie maanden.

Artikel 5 Maatregelen bij het schenden van de medewerkingsverplichting gericht op het recht op een werkleeraanbod en op de inschakeling in de arbeid

  • 1 Bij het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen op grond van artikel 45 van de Wij, wordt de WIJ-norm als volgt verlaagd:

    • a.

      bij een werkleeraanbod gericht op de basis- en middaglaag van de participatiepiramide en gericht op:1e het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid – regulier dan wel gesubsidieerd betaalde arbeid – met 100% voor 1 maand;2e het aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (het uiteindelijk kunnen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, regulier of gesubsidieerd) waaronder begrepen de met dit doel aangeboden scholing, opleiding en ondersteuning, met 50 tot 70% voor 1 maand;3e het aanbieden van onbeloonde arbeid gericht op arbeidsinschakeling (het uiteindelijk kunnen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, regulier of gesubsidieerd):- met 25 tot 50% voor 1 maand bij hoog uitzicht op het verkrijgen van die arbeid;- met 5 tot 25% voor 1 maand bij laag uitzicht op het verkrijgen van die arbeid;- tot 10% voor 1 maand bij weinig uitzicht op het verkrijgen van die arbeid.

    • b.

      bij een werkleeraanbod gericht op de toplaag van de participatiepiramide met 5 tot 10% voor 1 maand.

  • 2 Als uit huiding en gedrag van de jongere ondubbelzinnig blijkt dat deze de verplichtingen uit het eerste lid niet wil nakomen geldt het maximum van de aangegeven verlaging. 

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de kalendermaand volgend op de dag van publicatie en werkt terug tot en met 1 oktober 2009.

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren, gemeente Hilvarenbeek

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 3 juni 2010
 
De raad voornoemd:de griffier, de voorzitter,
 
drs. G.J. de Ruiter drs. R.F.I. Palmen
 

1 Toelichting maatregelenverordening WIJ

De Wet investeren in jongeren en de inkomensvoorzieningOp 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (afgekort: WIJ) in werking getreden. De doelstelling van deze wet is het realiseren van duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om die duurzame arbeidsparticipatie te bereiken is in de wet een recht op een werkleeraanbod vastgelegd. Dat werkleeraanbod berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

De WIJ verplicht gemeenten te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren tot de leeftijd van 27 jaar. Om dat te bereiken moeten gemeenten jongeren in principe een werkleeraanbod doen. Een afgeleide van dat werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf de leeftijd van 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Die inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet , van haar of zijn kant, verwijtbare omstandigheden geen optie is, dat werkleeraanbod onvoldoende inkomsten oplevert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. Die samenhang tussen dat werkleeraanbod aan de ene kant en de inkomensvoorziening aan de andere kant is een bepalend element in de WIJ.

De relatie tussen werken/ leren aan de ene kant en een uitkering aan de andere kant is fundamenteel anders dan in de Wet werk en bijstand (WWB). In de WWB staat namelijk het recht op bijstand voorop en de plicht tot arbeidsparticipatie is daarvan een afgeleide. Met de WIJ wordt bedoeld een zogenaamde “paradigmawisseling” tot stand te brengen. Het uitgangspunt van de WWB is: een uitkering, mits. In de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangspunt: geen uitkering, tenzij.Deze uitkering, inkomensvoorziening genoemd, volgt in grote lijnen de WWB voor wat betreft de voorwaarden die aan het recht zijn verbonden en de normering die geldt voor de hoogte van deze inkomensvoorziening.

Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is verplicht een werkleeraanbod te doen en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden. De jongere is daartegenover verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan moet de inkomensvoorziening verlaagd worden (artikel 41, eerste lid WIJ). Die verlaging gebeurt overeenkomstig de regels die in een gemeentelijke verordening moet zijn vastgelegd (zoals bepaald in 12, eerste lid, onderdeel b, WIJ). Dat is de maatregelverordening.Reikwijdte Maatregelverordening WIJHoewel het uitgangspunt van de wetgever is geweest om de WIJ zoveel mogelijk overeenkomstig de WWB in te richten, is de reikwijdte die in de WIJ is vastgelegd van de gemeentelijke Maatregelverordening beperkter van aard dan die in de WWB. Aan het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening kunnen minder uiteeenlopende verplichtingen worden vastgesteld dan aan de bijstand. De verplichtingen die op grond van artikel 41 kunnen worden opgelegd betreffen de inlichtingen- medewerkingss- en identificatieplicht (artikel 44 WIJ) en een aantal concreet benoemde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van een werkleeraanbod (artikel 45 WIJ).

Anders dan in de WWB kan de inkomensvoorziening op grond van de WIJ niet verlaagd worden bij onverantwoord interen van vermogen en bij verwijtbare werkloosheid indien deze gedragingen leiden tot het indienen van een aanvraag voor een werkleeraanbod.

Verlagen is maatwerkHoewel door de gemeenteraad regels worden gesteld over het verlagen van de inkomensvoorziening is het verlagen een vorm van maatwerk waarmee het college is belast. Net als bij de WWB moet die maatregel worden afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere. Het uitgangspunt wordt gevormd door de regels die door de gemeenteraad bij verordening zijn gesteld. Zowel in de ernst van de gedraging als in de mate van verwijtbaarheid of in de omstandigheden van de jongere kan aanleiding worden gevonden van de standaardmaatregel af te wijken. Indien iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt dan moet het college zonder meer van verlaging afzien.

Verlaging of intrekking inkomensvoorzieningAan het werkleeraanbod en aan de inkomensvoorziening zijn voor de jongere verplichtingen verbonden. Tegenover het recht op werkleeraanbod en eventuele inkomensvoorziening staat de verplichting van de jongere om mee te werken aan de tostandkoming daarvan. Een voorbeeld hiervan is dat moet worden meegewerkt aan een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden. Ook moet de jongere naar beste vermogen meewerken aan het werkleeraanbod zodra dat is vastgesteld. Bovendien geldt een inlichtingen-, medewerkings-, en identificatieplicht.Komt een jongere een verplichting niet na die aan het werkleeraanbod is verbonden dan staat de gemeente diverse verplichtingen ter beschikking. Verschillende fasen waarop de verplichtingen betrekking hebben, kunnen worden onderscheiden:

AanvraagfaseAls een jongere in het geheel niet meewerkt aan het opstellen van een plan voor zijn arbeidsinschakeling en zo zijn arbeidsinschakeling belemmert, dan doet het college de jongere geen werkleeraanbod. Als gevolg daarvan heeft de jongere, zolang hij niet wenst te voldoen aan die verplichting, geen recht op inkomensvoorziening. Dit geldt ook voor andere gedragingen van de jongere waaruit kan worden afgeleid dat deze in het geheel niet de verplichtingen die verbonden zijn aan het werkleeraanbod wil nakomen. Is er sprake van een minder ernstige schending van de verplichtingen met betrekking tot de totstandkoming van het werkleeraanbod dan kan na toekenning van een werkleeraanbod de eventuele inkomensvoorziening verlaagd worden volgens de maatregelverordening. Denkbaar in dit verband is, dat de jongere wel wil meewerken maar dat de medewerking onvoldoende is. In dat geval zou een maatregel aan de orde kunnen komen.

Van toekenning tot tenuitvoerleggingAls de jongere wel meewerkt aan de totstandkoming van een werkleeraanbod maar hij die aanbod weigert na ontvangst van de toekenningsbeschikking dan kan het werkleeraanbod worden ingetrokken. Door die weigering bestaat geen recht op een inkomensvoorziening. Dat recht bestaat ook niet als uit houding en gedrag van de jongere ondubbelzinnig kan worden afgeleid dat hij de verplichtingen die verbonden zijn aan het werkleeraanbod in het geheel niet wil nakomen. Daarnaast kan het werkleeraanbod ook worden herzien of ingetrokken als de jongere één of diverse verplichtingen schendt die specifiek betrekking hebben op de voorbereiding op en uitvoering van het werkleeraanbod. Een voorbeeld van dat laatste is het nalaten een behandeling van medisch aard te ondergaan of het stellen van onredelijke eisen met betrekking tot de te verrichten werkzaamheden. Met de intrekking van het werkleeraanbod vervalt ook van rechtswege het recht op een inkomensvoorziening. Bij een herziening blijft de inkomensvoorziening in stand.

Een dergelijk gedrag kan er ook toe leiden dat het werkleeraanbod wel in stand blijft maar de inkomensvoorziening overeenkomstig de maatregelverordening verlaagd wordt. Het past in het systeem van de WIJ om bij minder ernstige gedragingen tot verlaging van de inkomensvoorziening te besluiten en bij ernstiger gedrag, bij voorbeeld waar sprake is van schending van diverse verplichtingen of van herhaald gedrag, het werkleeraanbod in te trekken. Het is in de geest van de regeling, met het oog op duurzame arbeidsparticipatie, een werkleeraanbod niet te snel in te trekken. In de wetgeving is dat tot uitdrukking gebracht doordat verlaging van de inkomensvoorziening bij schending van de verplichtingen imperatief is voorgeschreven. Intrekking van het werkleeraanbod is daarentegen een bevoegdheid, juist vanwege de verstrekkende gevolgen van een intrekking.

Vanaf de tenuitvoerleggingIndien de jongere onvoldoende meewerkt aan de feitelijke uitvoering van het werkleeraanbod, dan kan de eventuele inkomensvoorziening worden verlaagd overeenkomstig de maatregelverordening. Het recht op inkomensvoorziening daarentegen vervalt als uit de houding en gedragingen van de jongere ondubbelzinnig kan worden afgeleid dat deze de verplichtingen die aan het werkleeraanbod zijn verbonden in het geheel niet wil nakomen. Verder kan het werkleeraanbod worden herzien of ingetrokken als de jongere één van die verplichtingen niet nakomt. Vindt intrekking plaats dan vervalt daarmee, zoals eerder opgemerkt, het recht op een inkomensvoorziening.

Relatie met Verordening WerkleeraanbodDe verordening Werkleeraanbod en de Maatregelverordening vormen twee kanten van dezelfde medaille. De WIJ legt namelijk het college de plicht op jongeren een werkleeraanbod te doen. Daar staat tegenover dat de jongere verplicht is het aanbod te aanvaarden en de verplichtingen die gekoppeld zijn aan het werkleeraanbod na te leven. Komt de jongere die verplichtingen niet na, dan vormt de maatregelverordening het kader voor verlaging van de inkomensvoorziening.

Zeer ernstige misdragingen Afzonderlijke aandacht verdient de verplichting de inkomensvoorziening te verlagen als de jongere zich zeer ernstig misdraagt. Overeenkomstig jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep hierover kan een maatregel in verband met dat gedrag alleen worden toegepast als er sprake is van het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen voortvloeiende uit de WWB dan wel de artikelen 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen met als verzwarende omstandigheid dat sprake is van agressief, aan de belanghebbende toe te rekenen, gedrag jegens het college en de bij de uitvoering van de wet betrokken personen dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Op het college rust de bewijslast voldoende aannemelijk te maken dat er sprake is van agressie in de zin van die genoemde bepaling.

Als de jongere herhaaldelijk zich zeer ernstig misdraagt, dan kan het college de jongere tijdelijk uitsluiten van het recht op een werkleeraanbod. Dat besluit moet binnen een maand heroverwogen worden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1In deze verordening wordt de term “WIJ-norm” genoemd. Het betreft hier het de van toepassing zijnde norm inclusief toeslag of verlaging. In artikel 41 WIJ is opgenomen dat het bedrag van de inkomensvoorziening word verlaagd; hiermee wordt niet iets anders dan de norm bedoeld.

Een omschrijving van het begrip “benadelingsbedrag” is gegeven omdat dit begrip uitgangspunt is bij het bepalen van de hoogte van de maatregel die verbonden is aan de schending van de inlichtingenplicht. Aangesloten is bij de omschrijving van het begrip in het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. In artikel 1 onderdeel s van dat besluit is dat benadelingsbedrag gedefinieerd voor het opleggen van een aantal boetes. In de toelichting op dat artikel wordt onder bruto benadelingsbedrag ook begrepen de inmiddels afgedragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en de vergoeding als bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Als er ten tijde van het maatregelbesluit nog geen sprake is geweest van afdrachten van belastingen e.d. – bijvoorbeeld omdat de teveel verstrekte inkomensvoorziening is terugbetaald in hetzelfde kalenderjaar als waarover ten onrechte de inkomensvoorziening teveel is verstrekt, blijft het bedrag netto.Onder benadeling wordt niet alleen begrepen de ten onrechte verstrekte inkomensvoorziening maar ook het werkleeraanbod voor zover de kosten daarvan te bepalen zijn.

Artikel 2Het verlagen van de inkomensvoorziening is maatwerk. Die bepaling van het moeten leveren van maatwerk komt tegemoet aan de in de Algemene wet bestuursrecht opgenomen beginsel van behoorlijk bestuur. In de WIJ is al vastgelegd (artikel 41 lid 2 WIJ) dat geen maatregel wordt opgelegd indien iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. In het derde lid van dat artikel 41 is opgenomen de bepaling dat een besluit tot het heroverwegen van een verlaging van de inkomensvoorziening binnen een door het college te bepalen termijn gebeurt. Deze termijn bedraagt ten hoogste drie maanden. Omdat de maatregel in beginsel beperkt is tot een maand zal die heroverweging in praktische zin niet uitgevoerd hoeven worden. Een heroverweging moet overigens los worden gezien van een onderzoek dat wordt ingesteld na de beschikking waarin de maatregel is opgelegd om te bezien of er sprake is van een verbeterd gedrag ten aanzien van die eerdere verwijtbare gedraging of dat er wederom sprake is van een verwijtbare gedraging.De heroverweging kan worden gezien als een waarborg dat het effect van een langdurige maatregel op een inkomensvoorziening nader wordt bezien waarbij dat aanleiding kan zijn tot herziening van het besluit tot oplegging van een maatregel.

Evenals in het maatregelenbeleid voor de WWB is het maatregelenbeleid voor de WIJ gekoppeld aan de WIJ-norm die in het concrete geval voor de jongere geldt. De duur van de maatregel is in beginsel beperkt tot een maand tenzij op grond van de verordening aanleiding bestaat een andere duur vast te stellen. Voorbeelden van een lagere periode van een maatregel dan een maand zijn: recidive of het schenden van de inlichtingenplicht waarbij de gemeente is benadeeld.Evenals in het maatregelenbeleid voor de WWB is ervoor gekozen af te zien van het afgeven van een schriftelijke waarschuwing en daarmee af te zien van het opleggen van een maatregel. De voorlichting en de dienstverlening aan de jongere bieden daarvoor voldoende aanleiding.

Het werken met een zogenaamde bandbreedte biedt in het uitvoeren van het maatregelenbeleid WIJ ruimte voor het leveren van maatwerk. De maatregel is hiermee adequaat af te stemmen op de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin de jongere verkeert.

In lid 2 van dit artikel wordt onder sub a en sub b duidelijk gemaakt dat indien geen inkomensvoorziening wordt verstrekt hierop ook geen maatregel kan worden toegepast. De maatregel betreft namelijk een verlaging van de norm hetgeen in zich moeten houden dat deze wel verstrekt moet worden om een dergelijke verlaging toe te passen.In sub c van dat genoemde artikellid wordt gesteld dat als er sprake is van schending van de verplichtingen maar er heeft geen benadeling plaats gevonden door de gemeente dat er dan ook geen maatregel wordt opgelegd. Artikel 3 bepaalt dat er wel een maatregel wordt opgelegd indien er wel een benadeling door de gemeente heeft plaatsgevonden.

Lid 3 van artikel 2 stelt dat als er sprake is van samenloop (diverse verwijtbare gedragingen waarvoor een maatregel moet worden opgelegd tegelijk te besluiten) de maatregel wordt opgelegd naar de gedraging die tot de hoogste maatregelpercentage zou leiden. Dat heeft in praktische zin tot gevolg dat de gedraging die tot een lagere maatregel zou leidenm, dan die voor de hogere maatregel, niet wordt opgelegd.

Is er sprake van recidive (waarbij dus nadat de eerdere beschikking waarbij een maatregel is opgelegd, wederom een verwijtbare gedraging wordt gepleegd waarvoor een maatregel opgelegd moet worden) dan wordt de duur van de maatregel verdubbeld. Uitgaande van een eerder opgelegde maatregel voor de duur van een maand betekent dat dat een nieuw op te leggen maatregel twee maanden zal duren.

Lid 4 van dit artikel 2 bepaalt dat het uitgangspunt is dat de maatregel ingaat op de maand die volgt op die waarop het besluit kenbaar wordt gemaakt. Indien het echter een aanvraag betreft (waarbij een inkomensvoorziening ambtshalve wordt toegekend) dan wordt de ingangsdatum van de maatregel gesteld op die van de ingangsdatum van de inkomensvoorziening. Indien het een verwijtbare gedraging betreft waarbij de jongere teveel inkomensvoorziening heeft ontvangen dan gaat de maatregel in per de dag waarop dat verzuim heeft plaatsgevonden.

Artikel 3De schending van de inlichtingenplicht kan betrekking hebben op zowel de inkomensvoorziening als op het werkleeraanbod. Overeenkomstig het maatregelenbeleid WWB is de hoogte van de op te leggen maatregel gekoppeld aan het bedrag van de benadeling door de gemeente.Is er sprake van een dergelijke benadeling dat aangifte plaatsvindt bij het Openbaar Ministerie van een strafbaar feit dan is bij strafvervolging op grond van het Una- viabeginsel geen maatregel op te leggen.

Een nadere invulling van het begrip “ onverwijld” is nodig ter vaststelling of tijdig is voldaan aan het verstrekken van noodzakelijke feiten en omstandigheden. In dit verband is te stellen dat de jongere nalatig is in zijn verplichting tot het onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn, dat die van invloed kunnen zijn op zijn recht op een werkleeraanbod of zijn recht op een inkomensvoorziening, indien die mededeling niet wordt gedaan voor het eind van de kalendermaand die volgt op die waarop ze betrekking hebben. Het gaat hier om feiten en omstandigheden die niet vallen onder de gegevens die volgens de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen niet meer van belanghebbende mogen worden opgevraagd.

Artikel 4 Zoals hierboven al opgemerkt is de jongere op grond van de WIJ (artikel 22, lid 1) uitgesloten van het recht op een werkleeraanbod en bijgevolg ook voor de inkomensvoorziening indien deze zich herhaaldelijk zeer ernstig misdraagt en hem dit te verwijten is.

Van een zeer ernstige gedraging is sprake, bij agressief aan de jongere toe te rekenen gedrag, tegenover het college en de bij de uitvoering van de WIJ betrokken personen, dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Het beleid voor het aanpakken van een dergelijke gedraging verloopt via het toepassen van het agressieprotocol en is gelijk aan dat in het kader van het verlenen van bijstand volgens de Wet werk en bijstand.

Het streng te achten beleid op dit onderdeel is ingegeven uit een oogpunt van het voorkomen en bestrijden van agressie en het verhogen van de veiligheid, gezondheid en welbevinden van de dienstverleners.

Artikel 5 Het beleid voor het op grond van dit artikel verlagen van de inkomensvoorziening is afgestemd op het lokale model van de participatiepiramide. Dit is overeenkomstig het sanctiebeleid voor de WWB. Daarbij is de urgentie, dat jongeren werken of leren, niet aangegrepen om te kiezen voor een hogere verlaging/sanctie/maatregel dan die opgelegd in het kader van de WWB. Hierbij speelt het minimum karakter van de inkomensvoorziening WIJ een rol.De participatiepiramide is een model waarin het lokale beleid voor arbeidsmarkt en werkgelegenheid is uitgewerkt naar het beginsel "iedereen participeert (doet mee)". De piramide bevestigd beter het beeld, dat werkloze werkzoekenden worden toegeleid naar werk –bij voorkeur door werk-- en dat een uitkering of inkomensvoorziening tijdelijk van aard is. De lat ligt hoog, maar is niet voor iedereen even hoog. Er is sprake van participatie "naar vermogen": de werkloze werkzoekende stappen in op de laag die men aankan.De participatiepiramide is opgebouwd uit de lagen regulier werk, gesubsidieerd werk en maatschappelijke deelname. De basislaag drukt de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan uit. Het op eigen benen kunnen staan is daarbij belangrijk, los van de overheid, door het verrichten van betaald regulier werk, werk als zelfstandig ondernemer, door tijdelijk gesubsidieerde arbeid of door sociale activering gericht op inschakeling in onbeloonde (additionele) arbeid.

Binnen dit model is de toplaag bestemd voor personen met zodanige belemmeringen richting betaalde of gesubsidieerde arbeid of daarop gerichte onbeloonde werkvormen dat het perspectief op betaalde arbeid vooralsnog niet aanwezig is. Ook deze doelgroep moet kunnen participeren in de samenleving op een manier die past bij hun capaciteiten, vaardigheden en mogelijkheden. Zij zijn als tussendoel aangewezen op sociale activering in de vorm van maatschappelijke participatie.Voor het indelen van de WIJ-jongeren naar de gelaagdheid van de piramide zijn bepalend: de inspanningsverplichting om zelf in het bestaan te voorzien en de belastbaarheid. Hiermee is de positie van jongere op de participatiepiramide tevens redelijkerwijs bepalend voor ook het vaststellen van de hoogte van een sanctie. De veelheid aan mogelijkheden tot participatie naar en door werk vereisen een sanctiebeleid dat daarop makkelijk inspeelt. Dit is temeer zo omdat de WIJ (in artikel 45) gedetailleerd vastlegt welke verplichtingen aan de jongeren kunnen worden opgelegd m.b.t. de inschakeling in de arbeid, het tot stand komen of ten uitvoer leggen van een werkleeraanbod. De verplichtingen gelden van rechtswege vanaf het moment dat de aanvraag voor een werkleeraanbod wordt ingediend. Schending van één van deze verplichtingen leidt in beginsel tot verlaging van de eventuele inkomensvoorziening. Bij het ontbreken van verwijtbaarheid wordt geen sanctie opgelegd.

Voor het toepassen van een maatregel op grond van deze bepaling wordt niet gedifferentieerd naar de verplichtingen. Het schending van één van de genoemde verplichtingen, ongeacht welke, leidt er steeds toe dat de kansen op werk of het uitzicht op werk worden belemmerd. Het gedrag dat schending van één van de in artikel 45 WIJ benoemde verplichtingen oplevert, wordt steeds aangemerkt als gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren. Met "inschakeling in de arbeid" komt overeen:

- het aanbieden van een werkleeraanbod,- het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling,- het opstellen van een plan met betrekking tot arbeidsinschakeling,- een onderzoek naar de mogelijkheid tot het verkrijgen van scholing, gesubsidieerd werk of sociale activering als (eerste) opstap naar arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie,- het belemmeren van een bemiddelingspoging door afwijkend gedrag, het stellen van irreële eisen of ongebruikelijke werktijden,- het geen gehoor geven aan oproepen of het niet gaande houden van de gesprekken m.b.t. inschakeling in de arbeid en het werkleeraanbod en- het zich m.b.t. inschakeling in de arbeid en het werkleeraanbod op advies van een arts onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

Binnen het sanctiebeleid wordt maatwerk geleverd. Dit is gerealiseerd door te werken met bandbreedtes waarbinnen een maatregel kan worden opgelegd. Binnen een gegeven bandbreedte geldt het minimumpercentage als uitgangspunt. Hiervan is gemotiveerd af te wijken. Zo komt het maximum van de verlaging binnen de gegeven bandbreedte meer in zicht naar de mate waarin de jongere een werkleeraanbod "frusteert". In dit verband wordt opgemerkt, dat de WIJ-jongeren verplicht zijn zich constructief op te stellen ten aanzien van hun participatie.

Bij het aanbieden van een werkleeraanbod wordt rekening gehouden met hun wensen en mogelijkheden, voor zover dit de kortste weg naar werk niet onredelijk belemmert. Deze aanpak moet voorkomen, dat de jongeren bij het aanbieden van een werkleeraanbod afhaken.

Bij het weigeren van een werkleeraanbod waarbij algemeen geaccepteerde (betaalde) arbeid wordt aangeboden, geldt een sanctie van 100% voor een maand. Bij recidive is de duur van deze sanctie te verdubbelen. Deze sanctie komt overeen met die in de WWB voor het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid.

Hetzelfde geldt voor het afstemmen van een sanctie op het vooruitzicht op het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid. De daarin aangebrachte gradaties zijn te herleiden uit de aard en het aanbod van de voorziening van het opgestelde plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling.Zo is het vooruitzicht op het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid hoog te noemen bij bijvoorbeeld een voorziening waaraan een garantiebaan is gekoppeld of het deelnemen aan een traject met een hoog percentage uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid. Bij het niet nakomen van een aanbod tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten is een gradatie aan te brengen naar de gerichtheid van het aanbod: gericht op arbeidsinschakeling (dat is de basislaag van de piramide) of op zelfstandige maatschappelijke participatie (de toplaag van de piramide). De sancties die zijn gekoppeld aan de toplaag van de piramide zijn meer gematigd, omdat het verlies aan inkomensvoorziening welhaast niet voor de belanghebbende ongedaan is te maken door daar inkomen uit werk tegenover te stellen.

Bij het bepalen van de hoogte van de sanctie is ook bepalend de plaats/positie van de jongere in het opgestelde (traject-)plan met betrekking tot zijn arbeidsinschakeling. Bij de aanvang van dat plan geldt meestal eerder het minimum van de bandbreedte dan bij activiteiten aan het eind ervan. In dat geval is het perspectief op doorstroom naar een vervolgtraject of uitstroom uit de WIJ mede bepalend voor de hoogte van de sanctie binnen de gestelde bandbreedte. Daarbij geldt: hoe verder op weg naar uitstroom: hoe zwaarder de sanctie. Het naar boven afwijken van het minimumpercentage binnen een gegeven bandbreedte moet overigens steeds voldoende worden gemotiveerd.