Regeling vervallen per 31-12-2010

Verordening baatbelasting verharde landwegen, nr. 24

Geldend van 01-01-1994 t/m 30-12-2010

Intitulé

Verordening baatbelasting verharde landwegen, nr. 24

De raad van de gemeente Hilvarenbeek;overwegende, dat een gedeelte van de Roovertsedijk is verhard;dat door deze verharding de aangrenzende en in de direkte nabijheid gelegen gebouwde en ongebouwde onroerende goederen zijn gebaat;gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 februari 1980;gelet op de bepalingen in de artikelen 272 onder b en 273a van de gemeentewet;mede gelet op de desbetreffende bepalingen in de Algemene Wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet;b e s l u i t :vast te stellen de navolgende‘VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN EEN BAATBELASTING VERHARDE LANDWEGEN NUMMER 24 IN DE GEMEENTE HILVARENBEEK’.

Artikel 1

Onder de naam van ‘Baatbelasting verharde landwegen nummer 24’ wordt ter verkrijging van een billijke bijdrage in de ten laste van de gemeente komende kosten van het tot stand brengen van een verharding van die weg een belasting geheven van de gebouwde en ongebouwde onroerende goederen, welke gehele of gedeeltelijk zijn gelegen binnen de op de bij deze verordening behorende en gewaarmerkte kaart met zwarte kleur omlijnde gedeelten van de gemeente, welke door verharding van die weg zijn gebaat en met name zijn gelegen aan de: Roovertsedijk.

Artikel 2

  • 1 De belasting wordt geheven van degene, die van het onroerend goed als bedoeld in artikel 1 het genot heeft krachtens zakelijk recht.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens zakelijk recht aangemerkt hij die bij het begin van het belastingjaar als zodanig bij het kadaster bekend staat, tenzij blijkt dat op dat tijdstip een ander de genothebbende krachtens zakelijk recht was.

  • 3 Indien met betrekking tot het onroerend goed meer dan één genothebbende krachtens zakelijk recht kan worden aangewezen, wordt de aanslag gesteld ten name van één van hen met de toevoeging van de afkorting ‘c.s.’.

Artikel 3

De grondslag, waarnaar de in artikel 1 bedoelde belasting wordt geheven, is het aantal gebouwde en ongebouwde onroerende goederen, het aantal strekkende meters belending langs de weg en het aantal ha. oppervlakte.

Artikel 4 Tarief

De belasting bedraagt jaarlijks:

  • 1.

    a. voor een gebouwd onroerend goed, welke geheel of gedeeltelijk is gelegen in de in artikel 1 genoemde gebieden langs de in dat artikel genoemde weg: f. 80,00b.voor een gebouwd of ongebouwd onroerend goed grenzend aan de in artikel 1 genoemde weg: per strekkende meter belending langs die weg: f. 1,00c.voor de gebouwde en ongebouwde onroerende goederen geheel ofgedeeltelijk gelegen binnen de in artikel 1 bedoelde gebieden langsde in dat artikel vermelde weg:per ha: f. 36,80

  • 2.

    Voor de berekening van de belasting wordt de totale oppervlakte van de gebouwde en ongebouwde onroerende goederen van een belastingplichtige in hele hectaren naar boven afgerond.

  • 3.

    Belastingaanslagen van minder dan f. 10,00 worden niet opgelegd.

Artikel 5

  • 1 Op aanvraag van de belastingplichtige wordt de belasting ineens geheven naar een bedrag, dat gelijk is aan de contante waarde van de belastingbedragen, welke geheven zouden zijn – beoordeeld naar de omstandigheden bij het begin van het belastingjaar, waarin de aanvraag wordt gedaan – voor elk van de nog aan te vangen belastingjaren.

  • 2 De contante waarde, bedoeld in het vorige lid, wordt berekend naar de rente van 9% per jaar.

  • 3 Een aanvraag, als in het eerste lid bedoeld, moet vóór 1 mei van het belastingjaar schriftelijk bij Burgemeester en Wethouders worden ingediend.

Artikel 6

  • 1 Het belastingjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.

  • 2 De belasting wordt geheven gedurende de belastingjaren 1981 tot en met 2010.

Artikel 7

De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

Artikel 8

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het verlenen van schriftelijke toestemming met betrekking tot het verdagen van de beschikking op het bezwaarschrift voor ten hoogste een jaar.

  • 2 Het college van burgemeester en wethouders kan een of meer gemeenteambtenaren aanwijzen die in zijn plaats treden met betrekking tot de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing en de invordering van de belastingen.

Artikel 9

Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat voor de toezending of uitreiking van aanslagbiljetten ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (Stb. 221) voor de betrokken in artikel 212, tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaren, een andere gemeenteambtenaar in de plaats treedt.

Artikel 10

De verplichtingen bedoeld in de artikelen 47, 50 en 51 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301) en in de artikelen 58 en 61 van de Invorderingswet 1990 gelden mede jegens de door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren der gemeentelijke belastingen.

Artikel 11

Ingeval op de voet van artikel 25 van de Invorderingswet 1990 uitstel van betaling is verleend, wordt geen invorderingsrente in rekening gebracht, indien deze voor alle op één aanslagbiljet vermelde aanslagen, gerekend over de volledige looptijd van het genoten uitstel, in totaal een bedrag van f. 50,00 niet te boven gaat.

Artikel 12

  • 1 Deze verordening treedt in werking op de eerst dag volgend op die waarop de kennisgeving van de Koninklijke goedkeuring is ontvangen met dien verstande dat de belasting wordt geheven met ingang van het op 1 januari 1981 aanvangende belastingjaar.

  • 2 Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening Baatbelasting verharde landwegen nummer 24’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 27 maart 1980.
 
De raad voornoemd,de secretaris,                             de voorzitter,