Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleid krediethypotheek en pandrecht bijstand 2008

Geldend van 01-07-2008 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleid krediethypotheek en pandrecht bijstand 2008

Beleid krediethypotheek en pandrecht bijstand 2008

Deze beleidsregels geven aan hoe om te gaan me bijstandsklanten die zelf hun eigen woning bewonen en waarbij sprake is van een hogere overwaarde dan het in de WWB genoemde vrijlatingsbedrag.

De beleidsregels over de krediethypotheek zijn gebaseerd op artikel 34 lid 2 sub d en artikel 50 van de Wet werk en bijstand.

1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    belanghebbende: de persoon die recht heeft op algemene bijstand op grond van de wet;

  • d.

    geldlening: geldlening als bedoeld in artikel 50, lid 2 van de wet;

  • e.

    woning: woning als bedoeld in artikel 3, lid 6 van de wet;

  • f.

    in aanmerking te nemen vermogen: de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering (WOZ-waarde) verminderd met de openstaande hypotheek en de vrijlating zoals genoemd in artikel 34 WWB.

2. Hoogte geldlening

De geldlening bedraagt de waarde van de woning in het economische verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en het vrij te laten deel van de waarde in de woning zoals opgenomen in de wet.

3. Krediethypotheek

De bijstand voor de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning, heeft de vorm van een geldlening onder verband van krediethypotheek indien het in aanmerking te nemen vermogen in de woning het bedrag van het vrij te laten vermogen (thans € 44.900,00) met meer dan € 10.000,00 overschrijdt.

Indien er sprake is van een roerende zaak wordt pandrecht gevestigd indien het vermogen het extra vrij te laten bedrag met meer dan € 10.000,00 overschrijdt.

4. Vaststelling waarde woning

De waarde van de woning wordt vastgesteld op de waarde zoals die in de meest recente WOZ-beschikking is vermeld.

De kosten verbonden aan de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, het opmaken van de akte van pandrecht, inschrijving van het pandrecht in de registers van de Inspectie der Registratie en Successie van de Belastingdienst alsmede overige bijkomende kosten, komen ten laste van de belanghebbende. De bijstand voor deze kosten wordt aangemerkt als bijzondere bijstand en opgenomen in de geldlening.

5. Voorwaarden

Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden genoemd in nummer 6 en 7 van deze beleidsregels. De onder nummer 6 bedoelde voorwaarden worden samen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte of akte van pandrecht.

6. Aflossing en rente geldlening

  • a.

    De aflossing van de geldlening vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandverlening en vindt maandelijks plaats.

  • b.

    Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld in overeenstemming met de draagkrachtberekening voor bijzondere bijstand zoals is vastgelegd in het beleid bijzondere bijstand.

  • c.

    Bij een inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, dat niet uitgaat boven de 110% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief de maximale toeslag bedoeld in hoofdstuk 3 van de wet, wordt geen aflossing verlangd.

  • d.

    Belanghebbende is verplicht wijzigingen in de omstandigheden binnen 14 dagen te melden aan de afdeling Sociale Zaken.

  • e.

    Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stelt het college, zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vast.

  • f.

    Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in het vijfde lid wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende, bijzondere bestaanskosten. Deze worden in mindering gebracht op het inkomen.

  • g.

    Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode in verzuim is met het voldoen van de vastgestelde aflossingen, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is tevens rente verschuldigd over de achterstallige aflossingstermijnen gedurende de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest.

  • h.

    De rente, bedoeld onder nummer 6g, is de wettelijke rente.

  • i.

    Over een rentevordering is geen rente verschuldigd.

7. Verkoop woning

  • a.

    Bij verkoop, overdracht of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 6, lid 6 bijgeschreven rente, terstond afgelost. Dit geldt ook na het overlijden van de partner bij vergelijkbare samenlevingsverbanden.

  • b.

    Indien bij verkoop van de woning op basis van de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil buiten invordering gesteld.

8. Opnieuw recht binnen twee jaar

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening in de vorm van een geldlening wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing. Van de laatst gevestigde hypotheek of akte van pandrecht.

9. Opgave stand van de geldlening en rentevorderingen

Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

10. Afwijking en niet voorzien

  • a.

    Het college kan ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze regeling, als de toepassing hiervan leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen.

  • b.

    In gevallen, waarin deze beleidsregels niet voorziet, beslist het college.

11. Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • a.

    Dit beleid treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin dit beleid door het college van Hilversum is vastgesteld.

  • b.

    Dit beleid wordt toegepast met inachtneming van het overgangsrecht, zoals opgenomen in de artikelen 11 en 12 van de Invoeringswet WWB.

12. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleid krediethypotheek en pandrecht bijstand 2008

ALGEMENE TOELICHTING

Inleiding

Bij de beoordeling van het recht op bijstand is het bepalen van het vermogen belangrijk. Bij overschrijding van het bedrag van de vermogensvrijlating is geen bijstand mogelijk. Dat betreft vermogen waarover iemand direct kan beschikken zoals spaargelden, banksaldi enz. Het vrijlatingsbedrag is voor een echtpaar en een eenoudergezin thans € 10.650,00 en voor een alleenstaande € 5.325,00 (stand van zaken per 1 januari 2008).

Er geldt een extra vrijlating als er vermogen is in de vorm van door een aanvrager zelf bewoonde eigen woning. Deze extra vrijlating bedraagt per 1 januari 2008 € 44.900,00.

Als verkoop of (verdere) verzwaring met een hypotheek niet mogelijk is of in redelijkheid niet is te verlangen, moet de gemeente de overwaarde vaststellen. De overwaarde is de taxatiewaarde van de woning in onbewoonde staat minus de schuld die op de woning rust.

Is de overwaarde lager dan het vrij te laten van thans € 44.900,00 dan is de bijstand een gift. Als de overwaarde hoger is dan het vrij te laten bedrag dan heeft de bijstand de vorm van een lening.

Tot 1 januari 2004 was de Algemene bijstandswet (Abw) van kracht. In die periode was de gemeente verplicht om extra zekerheden te stellen voor de aflossing van de als lening verstrekte bijstand. Dat was geregeld in het Besluit krediethypotheek bijstand. Het Besluit krediethypotheek bijstand is ingetrokken en de gemeente heeft volledige beleidsvrijheid gekregen op dit gebied.

Nieuw door de Wet werk en bijstand (WWB) ingegaan op 1 januari 2004

In de WWB is de verplichting tot het verlenen van bijstand onder verband van hypotheek vervallen. Indien het vermogen in de woning de vrijlating overschrijdt, dient de bijstand in de vorm van een geldlening te worden verstrekt (artikel 50 WWB). De gemeente heeft op grond van artikel 48, derde lid WWB de bevoegdheid om extra zekerheden te stellen indien de bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt.

Bij het verstrekken van de bijstand in de vorm van een geldlening is de kans aanwezig dat de verstrekte geldlening niet wordt terugbetaald indien de gemeente geen zekerheden heeft gesteld. De eigenaar kan dan, ook als hij geen bijstand meer ontvangt, de woning verkopen zonder dat de gemeente daar iets van merkt. Het invorderen van de geldlening zal dan in de regel veel inspanning vergen.

Omdat het vaak om grotere bedragen gaat verdient het daarom aanbeveling om zekerheid te stellen. Bij een huis kan zekerheid worden gesteld door middel van hypotheek, bij een woonwagen of kleine woonboot door middel van pandrecht.

Zowel een huis als een woonboot en woonwagen worden in de WWB als woning aangemerkt. De bepalingen in deze regeling hebben zowel betrekking op de verstrekking van een geldlening onder verband van hypotheek of pandrecht als de geldlening die zonder deze zekerheid wordt verstrekt. Een hypotheekrecht kan worden gevestigd op onroerende zaken (registergoederen) en pandrecht kan worden gevestigd op roerende zaken zoals woonwagen en woonboot.

In deze nota doen wij voorstellen voor nieuw beleid op het gebied van bijstandverlening aan personen die zelf hun eigen woning bewonen waarbij sprake is van een hogere overwaarde dan het in artikel 34 lid 2 sub d WWB genoemde vrijlatingsbedrag.

a. Taxatie van de woning

In het verleden werd de woning getaxeerd om de actuele waarde te kunnen vaststellen. Dat bracht extra kosten met zich mee. Met ingang van 1 januari 2007 wordt de waarde van woningen op grond van de Wet Onroerende Zaakbelasting (WOZ) jaarlijks door de gemeente vastgesteld. De WOZ-waarde vertegenwoordigt de economische waarde van de woning bij vrije oplevering. Dat is dezelfde definitie die in het Besluit krediethypotheek bijstand werd gehanteerd.

Wij stellen voor de woning niet opnieuw te laten taxeren maar uit te gaan van de waarde van de woning zoals die in de laatste WOZ-beschikking is aangegeven.

b. Extra zekerheden

Omdat er met name aan het vestigen van een hypotheekrecht aanzienlijke kosten zijn verbonden stellen wij voor om extra zekerheden te stellen indien de overwaarde het vrij te laten bedrag (thans € 44.900,00) met meer dan € 10.000,00 overschrijdt.

c. Aflossing bij beëindiging uitkering

Bij beëindiging van de WWB-uitkering zal belanghebbende doorgaans over een hoger inkomen beschikken. Belanghebbende moet dan beginnen met de aflossing van de geldlening. Het oude Besluit krediethypotheek ging ervan uit dat een deel van het inkomen boven de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm aangewend werd voor aflossing de zgn. draagkracht.

Wij stellen voor om de aflossingscapaciteit van een geldlening onder verband van hypotheek/ pandrecht vast te stellen op basis van de draagkrachtberekening die wij ook voor de bijzondere bijstand hanteren.

Dat betekent op dit moment dat er geen aflossing wordt vastgesteld zolang het inkomen na beëindiging van de WWB-uitkering niet hoger is dan 110% van de geldende bijstandsnorm inclusief de maximale toeslag. Van het inkomen:

  • ·

    tot € 1.361,00 netto op jaarbasis boven 110% van de bijstandsnorm incl. de maximale toeslag is de draagkracht 10% van dat bedrag

  • ·

    tussen € 1.361,00 en € 2.723,00 netto op jaarbasis boven 110% van het bijstandsniveau is dit 35% van dat bedrag

  • ·

    meer dan € 2.723,00 netto op jaarbasis boven 110% bijstandsniveau 50% van dat meerdere.

Hiermee behoudt de belanghebbende vooruitzichten op een financiële verbetering bij werkaanvaarding.

Ook als er geen sprake is van werkaanvaarding maar bijvoorbeeld pensionering, is het niet reëel om mensen langdurig op bijstandsniveau te laten. Zeker omdat in de meeste gevallen zekerheid wordt gesteld en de geldlening op enig moment zal worden afgelost, kan een ruimhartiger aflossingsbeleid gevoerd worden.

In het ingetrokken Besluit krediethypotheek bijstand werd uitgegaan van een aflossingstermijn van maximaal 10 jaar.

Wij zien geen reden om de belanghebbende toe te staan na 10 jaar de aflossingen te staken en stellen voor die 10 jaarstermijn te laten vervallen en geen maximale aflossingstermijn te hanteren.

d. Rente

Alleen indien belanghebbende zijn betalingsverplichtingen niet nakomt, werd op grond van het Besluit krediethypotheek bijstand wettelijke rente berekend vanaf het moment dat en zolang belanghebbende in verzuim is met het betalen van de vastgestelde aflossingen. De rente is vastgesteld op de wettelijke rente (per 1 januari 2007 4%).

Wij stellen voor dit ongewijzigd in de beleidsregels over te nemen.

e. Verhaal op de nalatenschap

Indien bij het overlijden van de klant een deel van de lening nog niet is afgelost, vindt verhaal op de nalatenschap plaats. Als er een echtgeno(o)t e of partner is vindt verhaal van de eventuele restantlening plaats na het overlijden van de langstlevende echtgeno(o)te of partner. Dat is geen wijziging ten opzichte van het oude beleid.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

3. Krediethypotheek

Zekerheid in de vorm van een krediethypotheek c.q. pandrecht wordt alleen gevestigd als er bijstand in de vorm van een geldlening moet worden verstrekt op grond van de wet, omdat de overwaarde van het vermogen in de woning meer dan € 44.900,00 bedraagt (1 januari 2008) en deze overschrijdinig hoger is dan € 10.000,00. De eventueel benodigde bijstand voor de kosten die verband houden met de vestiging wordt aangemerkt als bijzondere bijstand.

Bij de berekening is een vrijlating van toepassing die met ingang van 1 januari 2008 € 44.900,00 bedraagt (art 34, tweede lid onder d WWB).

Het in aanmerking te nemen vermogen is het bedrag waarmee het vermogen in de woning de vrijlating van thans € 44.900,00 overschrijdt. Als de overschrijding meer is dan € 10.000,00 wordt pandrecht gevestigd.

De wijze waarop het vermogen in de woning wordt bepaald, vloeit voort uit de wet. Er moet vastgesteld worden hoe hoog het in aanmerking te nemen vermogen in de woning is, dat in de vorm van een geldlening moet worden verstrekt.

Anders dan in de per 1 januari 2004 ingetrokken Algemene bijstandswet, is in de WWB niet bepaald dat de als lening verstrekte bijstand moet worden gezekerd met een hypotheek- of, waar het niet registergoederen betreft, pandovereenkomst. Blijkens de toelichting op de WWB is de regering van oordeel dat de betreffende bepalingen uit het civiele recht voldoende soelaas bieden. Voor de vrijlating van het vermogen gebonden in de eigen woning met bijbehorend erf wordt verwezen naar artikel 34, tweede lid onderdeel d WWB. Het is aan Burgemeester en Wethouders om te bepalen of de als lening verstrekte bijstand al dan niet wordt gezekerd. Hier bestaat dus beleidsruimte.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het vestigen van een hypotheek alleen mogelijk is bij registergoederen (woningen en ingeschreven schepen). Voor bepaalde schepen is registratie verplicht. Een woonschip zal in veel gevallen ook kunnen worden ingeschreven in het register bij het Kadaster, maar zal bijna nooit voldoen aan de eisen van verplichte registratie. Omdat alleen bij registratie in het Kadaster de mogelijkheid bestaat van het vestigen van een hypotheek, die meer zekerheid biedt dan een pandrecht, kan de gemeente op grond van artikel 48 lid 3 WWB registratie verlangen van de eigenaar van een woonschip (indien mogelijk bij het bewuste schip).

Bij niet-registergoederen (woonwagens) is het vestigen van een hypotheek niet mogelijk, en is het vestigen van een (bezitloos) pandrecht de enige manier waarop zekerheid kan worden verkregen. Deze zekerheid is echter relatief omdat een pandrecht wordt geregistreerd bij de Inspectie der Registratie en Successie van de Belastingdienst of bij een notaris. Deze registers zijn echter niet openbaar, en hebben daardoor een beperkte kenbaarheid voor derden. Het is daardoor mogelijk dat een zaak waarop pandrecht rust wordt verkocht zonder dat de koper bekend was met het pandrecht.

Overgangsregeling

Voor de gevallen waarin bijstand is verleend en een krediethypotheek is gevestigd, blijft het bepaalde bij of krachtens artikel 20Abw en art 4.4 Invoeringswet Abw van toepassing. Dit betekent dat gemeenten in deze gevallen geen ruimte hebben voor hertaxatie.

4. Vaststelling waarde woning

De waarde van de woning wordt vastgesteld op het bedrag zoals dat in de laatste WQZ-beschikking is vastgesteld.

5. Voorwaarden

Bij gebruikelijke bedingen die ook in de hypotheekakte of de akte van geldlening moeten worden opgenomen kan gedacht worden aan het beding tot beperking van de bevoegdheid tot verhuur of verpachting.

6. Aflossing en rente geldlening

De aflossing wordt, na beëindiging van de uitkering, vastgesteld op grond van de draagkrachtberekening bijzondere bijstand. Wettelijke rente wordt berekend als niet tijdig aan de betalingsverplichtingen wordt voldaan en daardoor de aflossingsperiode langer wordt dan noodzakelijk.

7. Verkoop woning

Een verkoop van de woning hoeft niet terstond gepaard te gaan met een financiële afwikkeling van de krediethypotheek. Dit zal doorgaans plaatsvinden bij de overdracht van de woning. Vanaf het moment waarop belanghebbende over de opbrengst kan beschikken zal de resterende geldlening aan de gemeente in één keer moeten worden terugbetaald.

11. Inwerkingtreding en overgangsrecht

Ingangsdatum van deze beleidsregel is 1 juli 2008, t.w. de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin dit beleid door het college van Hilversum is vastgesteld (= 17 juni 2008)

In de artikelen 11 en 12 van de invoeringswet WWB is het overgangsrecht met betrekking tot krediethypotheken geregeld. Deze artikelen luiden als volgt:

Artikel 11 WWB

a. Artikel 50, tweede lid, van de Wet werk en bijstand is niet van toepassing op de belanghebbende die op de peildatum recht had op algemene bijstand en eigenaar was van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woonwagen of bewoond woonschip met bijbehorend erf. b. De toepassing van het eerste lid eindigt op het tijdstip dat het recht op algemene bijstand eindigt, tenzij de belanghebbende binnen een jaar na 01 januari 2004, de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand opnieuw recht heeft op algemene bijstand.

Artikel 12 WWB

Artikel 20 van de Algemene bijstandswet en artikel 4, vierde lid, laatste volzin, van de Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet blijven van toepassing op bijstand die op de peildatum werd verleend met toepassing van die artikelen. De Abw legde in artikel 20 de verplichting op een geldlening onder verband van hypotheek te verstrekken als er sprake was van vermogen in de woning dat de vermogensvrijlatingen genoemd in die wet te boven ging. De regels die daarbij golden waren vastgelegd in het Besluit krediethypotheek. Op bijstand die op 31 december 2003 in de vorm van een geldlening werd verstrekt onder verband van krediethypotheek, of bijstand die op dat moment om niet werd verstrekt maar waarvan in het verleden een deel als geldlening was verstrekt, blijven de bepalingen van artikelen 20 Abw en het Besluit Krediethypotheek van toepassing. Dat heeft tot gevolg dat de gemeente in dergelijke gevallen geen hertaxatie mag laten plaatsvinden. Evenmin mag dit als er na beëindiging van bijstand in de vorm van een geldlening binnen twee jaar een nieuwe aanvraag wordt gedaan. De aflossing vindt plaats op grond van de bepalingen van het Besluit Krediethypotheek. Om te voorkomen dat belanghebbenden met een woonboot of woonwagen, die een uitkering op grond van de Abw hadden, bij de invoering van de WWB geconfronteerd zouden worden met een omzetting van bijstand om niet in bijstand in de vorm van een geldlening, is artikel 11 in de Invoeringswet opgenomen. Dit artikel biedt deze belanghebbenden rechtszekerheid. Onder de Abw toegekende bijstand om niet, blijft na omzetting, ook onder de WWB bijstand om niet. Pas wanneer na beëindiging van de bijstand een nieuwe aanvraag volgt waarvan de aanvraagdatum ten minste een jaar na de ingangsdatum van de WWB ligt kunnen de bepalingen van de WWB worden toegepast bij woonwagens en woonschepen. De Invoeringswet WWB is alleen van toepassing op aanvragen voor algemene bijstand, die zijn ingaan op of na 1 januari 2004. Op algemene bijstand, die voor 1 januari 2004 werd verleend, gelden de regels van artikel 20 Abw en het Besluit krediethypotheek bijstand.