Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent erfgoed (Erfgoedverordening 2019 Gemeente Hoeksche Waard)

Geldend van 14-06-2019 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent erfgoed (Erfgoedverordening 2019 Gemeente Hoeksche Waard)

De raad van de gemeente Hoeksche Waard;

Gelet op het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de Hoeksche Waard d.d. 12 februari 2019 inzake de vaststelling van de Erfgoedverordening 2019 gemeente Hoeksche Waard;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

‘Erfgoedverordening 2019 gemeente Hoeksche Waard’ .

Hoofdstuk 1 - Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • 1.

    archeologisch monument: een onroerende zaak, een terrein met bekende of aantoonbare resten die in de ondergrond zitten van menselijke aanwezigheid in het verleden welke deel uitmaakt van het cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen, patronen en structuren die van algemeen belang zijn wegens archeologische waarde en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling;

  • 2.

    archeologisch onderzoek: werkzaamheden met betrekking tot het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld door het college en de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

  • 3.

    archeologische waarden: op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde waardering van (te verwachten) sporen, objecten, patronen en structuren die in de ondergrond zitten en die een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling;

  • 4.

    archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

  • 5.

    archeologische toevalsvondst: Als na vooronderzoek een terrein is vrijgegeven en alsnog bij uitvoering van een werk een archeologisch vondst wordt ontdekt die niet is gebleken uit het eerder veldonderzoek;

  • 6.

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op een archeologische waardenkaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

  • 7.

    belanghebbende: de eigenaar, huurder of pachter van een (on)roerend goed dan wel een stichting, vereniging of organisatie met als statutaire doelstelling het behoud van cultureel erfgoed;

  • 8.

    beschermd cultuurgoed: cultuurgoed dat:

    • a.

      als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.7, eerste lid van de Erfgoedwet;

    • b.

      voorkomt in een opsomming als bedoeld in artikel 3.7, derde lid van de Erfgoedwet; of

    • c.

      in geval van de aanwijzing van een beschermde verzameling op grond van artikel 3.8, eerste lid van de Erfgoedwet, zolang nog geen opsomming voor die verzameling is vastgesteld, redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt;

  • 9.

    beschermde verzameling: verzameling die is aangewezen op grond van artikel 3.7, tweede lid van de Erfgoedwet;

  • 10.

    certificaat: certificaat als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid van de Erfgoedwet;

  • 11.

    beschermd monument: (rijks)monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 / Erfgoedwet 2016;

  • 12.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 13.

    bouwhistorisch onderzoek: rapportage waarin de bouw- en gebruiksgeschiedenis van een bouwwerk of structuur wordt vastgesteld, dat naar het oordeel van het college voldoet aan de ‘Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek’ uitgave Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;

  • 14.

    college: het college van burgemeester en wethouder van de gemeente Hoeksche Waard;

  • 15.

    cultureel erfgoed: sporen uit het verleden die in het heden zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn, de uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden (Zie ook artikel 1.1);

  • 16.

    cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • 17.

    Commissie Cultureel Erfgoed Hoeksche Waard (CCE HW): de onafhankelijke gemeentelijke adviescommissie op vlak van cultureel erfgoed als bedoeld 4.20 van de Erfgoedwet en artikel 8 van deze verordening;

  • 18.

    ensemble: een op grond artikel 6 van deze verordening aangewezen gemeentelijk monument met bijbehorende cultuurgoederen indien het geheel van het monument en cultuurgoederen in onderlinge samenhang van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis is;

  • 19.

    gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart: topografische beleidsadvieskaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, behorende bij de archeologische paragraaf van het bestemmingsplan, het archeologiebeleid en deze verordening, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven;

  • 20.

    gemeentelijk erfgoedregister: een register met een lijst waarop zijn geregistreerd de in overeenstemming met deze verordening als gemeentelijk monument of gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling aangewezen zaken;

  • 21.

    gemeentelijk monument: onroerend monument, dat in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening als gemeentelijk monument is aangewezen;

  • 22.

    gemeentelijk stads –of dorpsgezicht: stads –of dorpsgezicht dat in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening als gemeentelijk stads –of dorpsgezicht is aangewezen;

  • 23.

    monument: een onroerende zaak dat van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap, cultuurhistorische waarde of is een terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak, dat deel uitmaakt van het cultureel erfgoed;

  • 24.

    omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 25.

    opgraving: handelingen als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid Erfgoedwet;

  • 26.

    redengevende omschrijving: een beschrijving van de op dat moment bestaande situatie van het exterieur en interieur van een monument of cultuurhistorische waarden met daarin opgenomen een waarde stelling volgens de waarderingscriteria voor cultureel erfgoed;

  • 27.

    rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3 Erfgoedwet;

  • 28.

    verzameling: cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen;

  • 29.

    stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten of cultuurhistorische elementen bevinden.

Hoofdstuk 2 - Erfgoedregister

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Het college houdt een door eenieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door het college van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

Hoofdstuk 3 - Aanwijzing van gemeentelijke cultuurgoed en gemeentelijke verzameling

Artikel 3. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van belanghebbende, ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed;

  • 2. Het college kan ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermde gemeentelijk verzameling;

  • 3. Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist;

  • 4. Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vraagt het college advies aan de Commissie Cultureel Erfgoed Hoeksche Waard;

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 4. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1. Het college kan een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet

  • 3. Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Hoofdstuk 4 - Gemeentelijk monument

Artikel 5. Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag de eigenaar, een onroerende zaak aanwijzen als gemeentelijk monument, indien dit van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

  • 2. Een belanghebbende kan een suggestie doen aan het college om een zaak aan te wijzen als gemeentelijk monument;

  • 3. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de Commissie Cultureel Erfgoed Hoeksche Waard en stelt, voor zover mogelijk, de eigenaar en beperkt zakelijk gerechtigde in de gelegenheid te worden gehoord. In spoedeisende gevallen kan het college hiervan afwijken;

  • 4. In het geval zich de situatie als bedoeld in het eerste lid voordoet en de cultuurhistorische waarde van de betreffende zaak in het geding is, kan het verzoek worden opgevat als een spoedeisend geval als bedoeld in het derde lid, tweede volzin, van dit artikel;

  • 5. Het college laat van het monument een beschrijving opstellen door een deskundige. De eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde en gebruiker van het monument zijn desgevraagd verplicht mee te werken aan het opstellen van een beschrijving;

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten (artikel 3.1 lid 1 Erfgoedwet), en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet 2016.

Artikel 6. Aanwijzing als ensemble

  • 1. Het college kan ambtshalve besluiten een gemeentelijk monument tezamen met cultuurgoederen aan te wijzen als ensemble, indien het geheel van het monument en de cultuurgoederen in onderlinge samenhang van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis is;

  • 2. Het college registreert het ensemble in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • 3. Artikelen 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing;

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing indien overeenkomstig art 3.13 Erfgoedwet een rijksmonument met cultuurgoederen reeds is aangewezen als ensemble.

Artikel 7. Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een onroerende zaak de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikelen 9 en 10 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 13 tot en met 15 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. Op de voorbereiding van het besluit over aanwijzing als gemeentelijk monument is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing;

  • 2. De Commissie Cultureel Erfgoed Hoeksche Waard adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek om advies van het college;

  • 3. Het college beslist binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de Commissie Cultureel Erfgoed Hoeksche Waard, maar in ieder geval binnen 26 weken na datum van de aanvraag tot aanwijzing.

Artikel 9. Mededeling aanwijzingsbesluit

  • 1. Van de aanwijzing als bedoeld in artikel 5, eerste lid, worden de aanvrager en degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt zakelijk gerechtigde staan vermeld, in kennis gesteld;

  • 2. De voorbescherming als bedoeld in artikel 7, of het aanwijzingsbesluit wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijke beperkingenregister zoals bedoeld in artikel 1, onder b, onderdeel 4 en 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb).

Artikel 10. Registratie in het gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Het college registreert het gemeentelijk monument in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • 2. De registratie bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, een typering en, indien van toepassing, de naam van het gemeentelijk monument;

  • 3. Het gemeentelijke erfgoedregister wordt gepubliceerd op de gemeentelijke website.

Artikel 11. Wijziging van de aanwijzing

  • 1. Het college, kan al dan niet op aanvraag van de eigenaar, de aanwijzing wijzigen;

  • 2. Artikel 5, derde tot en met vijfde lid, alsmede de artikelen 7, 8 en 9 eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit;

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing als bedoeld in het tweede lid, achterwege;

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 12. Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Het college kan een aanwijzing tot gemeentelijk monument intrekken;

  • 2. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 5, derde lid, en de artikelen 7, 8 en 9 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor aanwijzing wordt gelezen: intrekking van de aanwijzing, tenzij het monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan;

  • 3. De aanwijzing vervalt, indien de zaak wordt ingeschreven in het rijksmonumentenregister of wordt aangewezen als provinciaal monument op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet 2016;

  • 4. De intrekking wordt in het gemeentelijk erfgoedregister opgetekend;

  • 5. Het college kan bepalen dat alvorens de aanwijzing van een gemeentelijk monument wordt ingetrokken, een bouwhistorisch onderzoek moet worden verricht en het pand wordt gedocumenteerd.

  • 6. De eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde en gebruiker zijn desgevraagd verplicht mee te werken aan de documentatie van het monument.

Hoofdstuk 5 - vergunningverlening bij gemeentelijke monumenten

Artikel 13. Omgevingsvergunning

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college:

    • a.

      een gemeentelijk monument geheel of gedeeltelijk te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of de monumentale waarden in gevaar worden gebracht;

    • c.

      een gemeentelijk monument te beschadigen, te vernielen, of geen onderhoud aan te (laten) verrichten die voor de instandhouding en behoud daarvan noodzakelijk is.

  • 2. Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, is niet vereist indien deze activiteit betrekking heeft op:

    • a.

      regulier onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet wijzigen, de aanleg bij een tuin, park of andere aanleg niet wijzigt;

    • b.

      een activiteit die uitsluitend leidt tot inpandige veranderingen van een onderdeel van een gemeentelijk monument dat uit oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;

  • 3. Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 14. Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg of erfgoedbelang zich daar niet tegen verzet.

Artikel 15. Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning kan door het college geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken indien:

  • 1.

    Blijkt dat de omgevingsvergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave van gegevens is verleend;

  • 2.

    Blijkt dat de vergunninghouder aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften niet naleeft;

  • 3.

    De omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het gemeentelijk monument zwaarder dient te wegen.  

Hoofdstuk 6 - vergunningverlening bij rijksmonumenten

Artikel 16. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

  • 1. Het college zendt direct een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de Commissie Cultureel Erfgoed Hoeksche Waard;

  • 2. De Commissie Cultureel Erfgoed Hoeksche Waard adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen de termijn van 8 weken na ontvangst van het verzoek van het college.

Hoofdstuk 7 - gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 17. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht;

  • 2. Het college zendt het voorstel voor advies naar de Commissie Cultureel Erfgoed Hoeksche Waard;

  • 3. De Commissie Cultureel Erfgoed Hoeksche Waard adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek om advies van het college;

  • 4. Het college beslist binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de Commissie Cultureel Erfgoed Hoeksche Waard, maar in ieder geval uiterlijk binnen 26 weken na datum van de aanvraag tot aanwijzing.

  • 5. De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van een voorstel, bedoeld in het tweede lid;

  • 6. Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • 7. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

  • 8. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld;

  • 9. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld;

  • 10. Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen;

  • 11. Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 18. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 17, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 17, tweede, derde, vierde en vijfde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan;

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of ;

    • b.

      beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 3. Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 19. Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1. Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen;

  • 2. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd;

  • 3. De artikelen 14 en 15 zijn van overeenkomstige toepassing;

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet;

  • 5. De Commissie Cultureel Erfgoed Hoeksche Waard adviseert schriftelijk over de omgevingsvergunning binnen de termijn van 8 weken na ontvangst van het verzoek van het college.

Artikel 20. Karakteristieke panden verbodsbepaling

Voor zaken welke in het bestemmingsplan de aanduiding waarde – Karakteristiek (of vergelijkbare definities zoals beeldbepalende, beeld-ondersteunende objecten, waardevolle elementen of gevellijnen) hebben, gelden naast de bepalingen in het bestemmingsplan de volgende bepalingen:

  • 1.

    Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk met de aanduiding ‘karakteristiek’ geheel of gedeeltelijk te slopen;

  • 2.

    Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 1 wordt een bouw- of cultuurhistorisch onderzoek gevraagd;

  • 3.

    Bij een aanvraag om omgevingsvergunning wordt de Commissie Cultureel Erfgoed Hoeksche Waard om advies gevraagd;

  • 4.

    De Commissie Cultureel Erfgoed Hoeksche Waard adviseert schriftelijk over karakteristieke objecten of gevellijnen binnen de termijn van 8 weken na ontvangst van het verzoek van het college;

  • 5.

    Artikel 14 is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 8 - richtlijnen ruimtelijke plannen

Artikel 21. Inhoud bestemmingsplan en beheersverordening met betrekking tot cultuurhistorie

In de toelichting op een bestemmingsplan dan wel een beheersverordening wordt ten minste opgenomen:

  • 1.

    Een beschrijving van de bovengrondse cultuurhistorische waarden of monumenten in het plangebied;

  • 2.

    Een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige bovengrondse cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden;

  • 3.

    In voorkomende gevallen, een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied.

Artikel 22. Inhoud bestemmingsplan of beheersverordening met betrekking tot archeologie

  • 1. In de toelichting op een bestemmingsplan dan wel beheersverordening wordt ten minste opgenomen

    • a.

      Een beschrijving van de archeologische waarden in het plangebied;

    • b.

      Zo nodig een beschrijving van de wijze waarop met de binnen het gebied aanwezige archeologische monumenten rekening is gehouden;

  • 2. Archeologische waarden worden met behulp van een archeologisch onderzoek conform de eisen van het college en de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in het bestemmingsplan (of omgevingsplan) verwerkt.

Hoofstuk 8 - archeologie

Artikel 23. Vangnet archeologie

  • 1. Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met de gemeentelijke verwachtingen -en beleidsadvieskaart op basis van het gemeentelijk vastgestelde archeologiebeleid;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

Artikel 24. Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden om in een archeologisch monument, bedoeld in artikel 1, onder lid 1 of een archeologisch verwachtingsgebied, bedoeld in artikel 1, onder lid 6, de bodem dieper dan 0 cm onder de oppervlakte te verstoren.

  • 2. Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien;

    • a.

      De regels van de archeologische verwachtingen- en beleidsadvieskaart andere normen hanteren ten aanzien van oppervlakteverstoring en diepteverstoringen.

    • b.

      in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

    • c.

      sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en waarbij in de ruimtelijke onderbouwing voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg die gebaseerd zijn op een deugdelijk archeologisch vooronderzoek conform eisen van de KNA.

    • d.

      het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op gemeentelijke archeologische waardenkaart of de gemeentelijke beleidsadvieskaart, dan wel bij het ontbreken daarvan, de provinciale Archeologische Monumentenkaart van de Cultuur Historische Hoofdstructuur (CHS) van de Provincie Zuid-Holland of de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden;

    • e.

      op basis van een deugdelijk archeologisch vooronderzoek een rapport van een deskundig archeologisch bureau is overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • -

        het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

      • -

        de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

      • -

        in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 3. Voor het gehele grondgebied van de gemeente Hoeksche Waard inclusief de (buiten)wateren geldt een particulier verbod op het gebruik van metaaldetectoren of powermagneten. Dit om te voorkomen dat archeologische waarden of cultuurgoederen in de ondergrond worden geroerd (of in water worden opgespoord) waarin mogelijke metaalvondsten bevinden. Tenzij dit bij ruimtelijke activiteiten ex situ verwijderd moet worden is ontheffing mogelijk door een gecertificeerd archeologisch adviesbureau om op basis van een deugdelijk archeologisch (voor)onderzoek conform de eisen van de KNA en het onderdeel is van de onderzoeksopgave en onder hun geldende regie dit mag worden uitgevoerd.

Artikel 25. Eisen die het college stelt aan archeologisch onderzoek

  • 1. Het college neemt het selectiebesluit;

  • 2. Het college kan nadere eisen stellen ten aanzien van archeologisch onderzoek;

  • 3. Indien archeologisch veldonderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Monumentenwet 1988 /Erfgoedwet 2016 stelt het college een programma van eisen vast, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van de kwaliteit van het archeologisch onderzoek;

  • 4. In het programma van eisen neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het archeologisch veldonderzoek. Tijdens het archeologisch veldonderzoek worden aanwijzingen van het college in acht genomen.

Hoofdstuk 9 - toezicht en handhaving

Artikel 26. Binnentreden

  • 1. Het college kan bepalen dat een pand of terrein wordt betreden in het belang van het handhaven van de bepalingen uit deze verordening. De rechthebbende, bewoner of gebruiker moet desgevraagd dulden dat dit pand of terrein wordt betreden, door krachtens deze verordening aangewezen toezichthouders.

  • 2. Het college kan bepalen dat een terrein in het belang van archeologisch onderzoek wordt betreden, dat daarop metingen worden verricht, dan wel daarin opgravingen worden gedaan, voor zover dat onderzoek dient ter voorbereiding of ter uitvoering van een besluit als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening en artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De rechthebbende ten aanzien van dit terrein moet desgevraagd dulden dat dit terrein in het belang van archeologisch onderzoek wordt betreden, dat daarop metingen worden verricht, dan wel opgravingen worden gedaan.

Artikel 27. Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen;

  • 2. Het college kan daarnaast andere personen met dit toezicht en handhaving belasten zoals een aangesteld senior archeoloog of provinciaal archeoloog. 

Artikel 28. Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 13, 19, 20, 23 of 24 van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Hoofdstuk 10 - Slotbepalingen

Artikel 29. Intrekken oude verordeningen

Op de dag van inwerkingtreding van deze verordening worden de volgende verordeningen ingetrokken:

  • Erfgoedverordening 2011 gemeente Binnenmaas (vastgesteld 23-04-2011),

  • Erfgoedverordening 2014 gemeente Cromstrijen (vastgesteld 28-08-2014),

  • Erfgoedverordening 2010 gemeente Korendijk (vastgesteld 01-10-2010),

  • Monumentenverordening 2014 gemeente Oud-Beijerland (vastgesteld 01-02-2014),

  • Erfgoedverordening 2010 gemeente Strijen (vastgesteld 01-10-2010).

Artikel 30. Overgangsrecht

  • 1. Een krachtens de

    • Erfgoedverordening 2011 gemeente Binnenmaas (vastgesteld 23-04-2011),

    • Erfgoedverordening 2014 gemeente Cromstrijen (vastgesteld 28-08-2014),

    • Erfgoedverordening 2010 gemeente Korendijk (vastgesteld 01-10-2010),

    • Monumentenverordening 2014 gemeente Oud-Beijerland (vastgesteld 01-02-2014),

    • Erfgoedverordening 2010 gemeente Strijen (vastgesteld 01-10-2010)

      aangewezen en geregistreerd gemeentelijke monument, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de

    • Erfgoedverordening 2011 gemeente Binnenmaas (vastgesteld 23-04-2011),

    • Erfgoedverordening 2014 gemeente Cromstrijen (vastgesteld 28-08-2014),

    • Erfgoedverordening 2010 gemeente Korendijk (vastgesteld 01-10-2010),

    • Monumentenverordening 2014 gemeente Oud-Beijerland (vastgesteld 01-02-2014),

    • Erfgoedverordening 2010 gemeente Strijen (vastgesteld 01-10-2010).

Artikel 31. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking de dag na de publicatie in de gemeenterubriek in het Kompas, de website en via de digitale bekendmaking op officielebekendmakingen.nl;  

Artikel 32. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als:

‘Erfgoedverordening 2019 Gemeente Hoeksche Waard’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Hoeksche Waard , 2 april 2019,

De griffier,

………………

E. Hesen

De voorzitter,

………………

P.A.C.M. van der Velden